Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 14 maart 2024, nr. 2024-0000069850, tot wijziging van de Regeling Wet kinderopvang in verband met de inzet en opleidingseisen van andersgekwalificeerde beroepskrachten en het bewijsstuk en de inzet van beroepskrachten in opleiding

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 1.53 van de Wet kinderopvang en de artikelen 15, tweede lid, en 16, achtste lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling Wet kinderopvang wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 9a wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. In afwijking van het eerste lid worden de pedagogische modules die voor andersgekwalificeerde beroepskrachten worden genoemd in de meest recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst Kinderopvang voor Kindercentra en Gastouderbureaus voor andersgekwalificeerde beroepskrachten aangemerkt als beroepskwalificatie-eisen en bewijsstukken voor een passende opleiding als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang.

B

Artikel 9c komt te luiden:

Artikel 9c. Inzet beroepskrachten in opleiding, stagiairs en andersgekwalificeerde beroepskrachten

  • 1. De inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiairs, bedoeld in artikel 16, zevende lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang, geschiedt overeenkomstig de voorwaarden opgenomen in de meest recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst Kinderopvang voor Kindercentra en Gastouderbureaus.

  • 2. Gedurende de buitenschoolse opvang bestaat maximaal de helft van het totaal minimaal aantal op het kindercentrum in te zetten beroepskrachten, dat wordt gevormd door de optelsom van het op grond van artikel 16 van het Besluit kwaliteit kinderopvang minimaal aantal op het kindercentrum in te zetten beroepskrachten, uit beroepskrachten in opleiding, stagiairs of andersgekwalificeerde beroepskrachten, waarbij het aantal in te zetten stagiairs of andersgekwalificeerde beroepskrachten maximaal een derde deel van het totaal aantal in te zetten beroepskrachten bedraagt.

C

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onder a tot en met e’ vervangen door ‘de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onder a tot en met e en j’.

2. In het tweede lid wordt, onder vervanging van ‘, en’ aan het slot van onderdeel h door een puntkomma en de punt aan het slot van onderdeel i door ‘, en’, een onderdeel toegevoegd, luidende:

j. een bewijsstuk van een afgerond eerste leerjaar van alle beroepskrachten in opleiding die op grond van artikel 9b van het Besluit kwaliteit kinderopvang zijn toegewezen als vaste beroepskracht.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2024.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip

TOELICHTING

I. Algemeen deel

1. Inleiding

Deze regeling wijzigt de Regeling Wet kinderopvang. De wijzigingen worden hieronder per onderwerp toegelicht.

2. Bewijsstuk beroepskracht in opleiding als vaste beroepskracht

Per 1 juli 2024 is het Besluit kwaliteit kinderopvang gewijzigd, onder meer in verband met het inzetten van beroepskrachten in opleiding als vaste beroepskracht in de dagopvang.1 Een vaste, vertrouwde beroepskracht biedt emotionele veiligheid en stabiliteit voor een kind. Om die reden werkt minimaal één vaste beroepskracht op de groep als het kind aanwezig is en geldt een maximumaantal vaste beroepskrachten per kind (vaste gezichtencriterium). Bij het als vaste beroepskracht aan een kind toewijzen van een beroepskracht in opleiding, gelden voorwaarden. Eén van de voorwaarden is dat de beroepskracht in opleiding het eerste leerjaar afgerond heeft. Deze voorwaarde staat in artikel 9b van het Besluit kwaliteit kinderopvang.

Met deze regeling is in de Regeling Wet kinderopvang opgenomen dat de houder een bewijsstuk van de afronding van het eerste leerjaar in de administratie moet opnemen. Het doel van deze wijziging is om toezicht en handhaving mogelijk te maken op de voorwaarde van afronding van het eerste leerjaar.

3. Nadere regels formatieve inzet andersgekwalificeerde beroepskracht

Een andere wijziging van het Besluit kwaliteit kinderopvang per 1 juli 2024 is de inzet van andersgekwalificeerde beroepskrachten in de buitenschoolse opvang (bso). Dit zijn mensen die geen pedagogisch medewerker zijn. Zij kunnen met hun eigen deskundigheid en een ander(e) beroepsachtergrond, talent of expertise bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen. Deze wijziging van het Besluit kwaliteit kinderopvang vraagt om een uitwerking in de Regeling Wet kinderopvang op twee punten:

  • het maximale percentage van de formatie per kindercentrum dat mag bestaan uit andersgekwalificeerde beroepskrachten;

  • de pedagogische module die een andersgekwalificeerde beroepskracht moet hebben gevolgd om ingezet te mogen worden.

Met deze regeling is in de Regeling Wet kinderopvang opgenomen dat in de bso maximaal 33 procent van de formatie op een kindercentrum mag bestaan uit andersgekwalificeerde beroepskrachten. Ook voor beroepskrachten in opleiding (tijdelijk 50 procent) en stagiairs (33 procent) is een maximaal percentage van de formatie vastgesteld in de Regeling Wet kinderopvang. Deze percentages gelden ook als tijdelijk mag worden afgeweken van de beroepskracht-kindratio, bedoeld in artikel 16, vierde lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang. Opeenstapeling van deze percentages is niet toegestaan: binnen het maximum van (tijdelijk) 50 procent van de formatie op een kindercentrum dat uit beroepskrachten in opleiding mag bestaan, kan maximaal 33 procent bestaan uit stagiairs en/of andersgekwalificeerde beroepskrachten. Als een houder besluit om 33 procent van de formatie te laten bestaan uit andersgekwalificeerde beroepskrachten, kan de houder zodoende geen stagiairs formatief inzetten en mag de formatie nog voor 17 procent bestaan uit beroepskrachten in opleiding.

Andersgekwalificeerde beroepskrachten zijn personen met een andere deskundigheid dan beroepskrachten (in opleiding). Zij beschikken met de pedagogische module over een beperktere pedagogische opleiding dan beroepskrachten (in opleiding). Om die reden is er voor de formatieve inzet van andersgekwalificeerde beroepskrachten gekozen voor het percentage van 33 procent. Daarmee blijft de meerderheid van de formatie op een kindercentrum bestaan uit beroepskrachten die volledig gekwalificeerd zijn of daartoe worden opgeleid.

De regeling verwijst naar de meest recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst (cao) voor de bewijsstukken waarmee een andersgekwalificeerde beroepskracht kan aantonen dat hij of zij over een passende pedagogische module beschikt voor formatieve inzet op de buitenschoolse opvang. Daarmee wordt aangesloten bij andere verwijzingen in de regelgeving naar de cao voor kwalificatie-eisen. De uitwerking van de verwijzing naar de cao zal de komende jaren gemonitord worden.

4. Regeldruk en financiële gevolgen

De wijzigingen van het besluit hebben minimale gevolgen voor de regeldruk van bedrijven, burgers en uitvoerende professionals. Hieronder komen de wijzigingen per onderwerp aan bod.

Bewijsstuk beroepskracht in opleiding als vaste beroepskracht

De houder heeft bewijs nodig van de afronding van het eerste leerjaar van de beroepskracht in opleiding. De regeldruk behorend bij het opvragen daarvan, is reeds meegenomen in de berekening van de regeldruk bij de wijzigingen van het Besluit kwaliteit kinderopvang die per 1 juli 2024 in werking treden.2 Het opnemen van dit bewijsstuk in de administratie betreft een zodanige kleine handeling dat de bijbehorende regeldruk nihil is.

Nadere regels formatieve inzet andersgekwalificeerde beroepskracht

Ook de gevolgen voor de regeldruk wanneer een houder andersgekwalificeerde beroepskrachten formatief inzet, is reeds opgenomen in het hiervoor genoemde besluit. Deze wijziging regelt enkel voor welke percentage van de formatie een houder andersgekwalificeerde beroepskrachten mag inzetten. Dit heeft geen gevolgen voor de regeldruk.

Een minimaal gevolg voor de regeldruk voor houders betreft de kennisname van de pedagogische modules die in de cao als geschikt zijn gekwalificeerd voor het werken in de buitenschoolse opvang als andersgekwalificeerde beroepskracht.

Dit betreft echter geen inhoudelijke toetsing, zodat de tijdsinvestering die daarvoor nodig is minimaal zal zijn.

5. Toetsing en consultatie

ATR

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het vrijwel geen gevolgen voor de regeldruk heeft.

Uitvoeringstoetsen

Deze ministeriële regeling is voor uitvoeringstoets voorgelegd aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), de Inspectie van het Onderwijs (IvhO), GGD GHOR Nederland en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).

DUO heeft aangegeven dat de regeling geen consequenties heeft voor de huidige uitvoeringspraktijk van de registers kinderopvang en de afdeling Registers Kinderopvang van DUO. Ook de IvhO heeft aangegeven dat de wijziging geen direct effect heeft op haar taakuitoefening.

GGD GHOR Nederland en VNG hebben suggesties gedaan voor aanscherping van de formulering van artikelen. Naar aanleiding van deze opmerkingen is een aantal artikelen verduidelijkt. Dit heeft betrekking op de gegevens die de houder in de administratie moet bewaren, het gebruik van het begrip ‘kindercentrum’ en een verduidelijking dat artikel 9a, derde lid, alleen voor andersgekwalificeerde beroepskrachten geldt. Ook in de toelichting is een aantal zaken verduidelijkt naar aanleiding van opmerkingen van deze partijen, waaronder de verwijzing naar de cao voor de pedagogische module en de samenloop tussen de formatieve inzet van andersgekwalificeerde beroepskrachten en de drie-uursregeling. Opmerkingen van VNG en GGD GHOR Nederland over de formatieve inzet van beroepskrachten in opleiding en de taaleis voor andersgekwalificeerde beroepskrachten worden meegenomen in andere wijzigingen van de Regeling Wet kinderopvang, die betrekking hebben op die onderwerpen. De suggestie om meer inhoudelijke eisen te stellen aan het begeleidingsplan voor de beroepskracht in opleiding is niet overgenomen. De begeleiding van een beroepskracht in opleiding is maatwerk en het is aan de houder om daar op verantwoorde wijze invulling aan te geven.

IvhO, GGD GHOR Nederland en VNG hebben ook enkele inhoudelijke opmerkingen gemaakt. Partijen uiten daarin zorgen over de inzet van andersgekwalificeerde beroepskrachten in relatie tot de kwaliteit van de opvang. Voor de inzet van de andersgekwalificeerde beroepskracht worden extra eisen gesteld om de kwaliteit en veiligheid te waarborgen. Een voorbeeld daarvan is dat de houder de taken en de begeleiding van de andersgekwalificeerde beroepskracht in het pedagogisch beleidsplan moet vastleggen.

Consultatie brancheorganisaties en vakbonden

Er is contact geweest met de brancheorganisaties (BK, BMK, BVOK, PPINK, VWO en BOinK) en de vakbonden (CNV en FNV) over deze wijzigingsregeling. Er zijn vooral opmerkingen gemaakt over het verwijzen naar de cao voor de bewijsstukken voor een passende pedagogische module voor formatieve inzet op de bso. De reacties hierop waren wisselend. De uitwerking van de verwijzing zal de komende jaren gemonitord worden.

De beperkte omvang van de wijzigingsregeling en de aard van de onderwerpen hebben ertoe geleid dat er geen internetconsultatie heeft plaatsgevonden.

6. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op 1 juli 2024 en is voor 1 mei 2024 gepubliceerd. Daarmee is voldaan aan het kabinetsbeleid voor vaste verandermomenten en een minimuminvoeringstermijn voor regelgeving, zoals neergelegd in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A

In artikel 9a, derde lid, zijn de opleidingseisen opgenomen voor andersgekwalificeerde beroepskrachten. De pedagogische modules die kwalificeren zijn vastgelegd in de meest recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst Kinderopvang voor Kindercentra en Gastouderbureaus. Per 27 juni 2023 is deze collectieve arbeidsovereenkomst algemeen verbindend verklaard en daarmee van toepassing op de gehele sector.3

Deze bewijsstukken moeten zijn opgenomen in de administratie van het kindercentrum. Dat volgt uit artikel 11, tweede lid, onderdeel a, van de regeling. De andersgekwalificeerde beroepskracht is immers ook een bij het kindercentrum werkzame beroepskracht.

Artikel I, onderdeel B

Dit onderdeel past artikel 9c aan. Daarbij is de voorheen geldende tekst van artikel 9c ter verduidelijking verdeeld over twee artikelleden. De tekst van het eerste lid is inhoudelijk niet gewijzigd. De tekst die nu in het tweede lid is opgenomen is ten opzichte van de voorheen geldende regels aangevuld met andersgekwalificeerde beroepskrachten. Volgens het tweede lid bestaat maximaal de helft van het totaal minimaal aantal op het kindercentrum in te zetten beroepskrachten uit beroepskrachten in opleiding, stagiairs en andersgekwalificeerde beroepskrachten, waarbij het aantal in te zetten stagiairs of andersgekwalificeerde beroepskrachten maximaal een derde deel van het totaal aantal in te zetten beroepskrachten bedraagt. Met andere woorden, maximaal (tijdelijk) vijftig procent van de formatie op de buitenschoolse opvang mag bestaan uit beroepskrachten in opleiding. Binnen die (tijdelijk) vijftig procent mag maximaal 33 procent bestaan uit stagiairs of andersgekwalificeerde beroepskrachten.

Artikel I, onderdeel C

De houder dient aan te kunnen tonen dat de beroepskracht in opleiding het eerste leerjaar van een kwalificerende opleiding heeft voltooid, om deze toe te kunnen wijzen als vaste beroepskracht aan een kind. Dit volgt uit artikel 9b van het Besluit kwaliteit kinderopvang. Met onderdeel C is in artikel 11, tweede lid, opgenomen dat het bewijsstuk van het afgeronde eerste leerjaar opgenomen dient te worden in de administratie van het kindercentrum. In samenhang daarmee is ook het eerste lid, onderdeel a, aangevuld.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip


X Noot
1

Besluit tot wijziging van het Besluit kwaliteit kinderopvang in verband met het inzetten van beroepskrachten in opleiding als vaste beroepskracht in de dagopvang en wijzigingen met betrekking tot de beroepskracht-kind ratio, kindercentrum-overstijgend opvangen en het inzetten van andersgekwalificeerde beroepskrachten voor de buitenschoolse opvang.

X Noot
2

Besluit tot wijziging van het Besluit kwaliteit kinderopvang in verband met het inzetten van beroepskrachten in opleiding als vaste beroepskracht in de dagopvang en wijzigingen met betrekking tot de beroepskracht-kind ratio, kindercentrum-overstijgend opvangen en het inzetten van andersgekwalificeerde beroepskrachten voor de buitenschoolse opvang.

Naar boven