Besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 4 maart 2023, nr. HO&S/38290453, houdende wijziging van het Instellingsbesluit Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Besluit:

ARTIKEL I. WIJZIGING VAN HET INSTELLINGSBESLUIT COMMISSIE DOELMATIGHEID HOGER ONDERWIJS

Het Instellingsbesluit Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b vervalt ‘en, voor zover het opleidingen op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving betreft, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit’.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. RIO:

de Registratie instellingen en opleidingen als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, van de wet.

B

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3. Taak

De commissie heeft tot taak:

  • 1. Het op grond van de artikelen 6.2 en 7.17, tweede en derde lid, van de wet beoordelen van aanvragen macrodoelmatigheid hoger onderwijs over te verzorgen nieuwe opleidingen, het samenvoegen van bestaande opleidingen, het gezamenlijk verzorgen van een opleiding als bedoeld in artikel 7.3c van de wet, de nevenvestiging of de verplaatsing van een opleiding of een gedeelte van een opleiding naar een andere gemeente dan die waar de opleiding blijkens de RIO is gevestigd.

  • 2. Het uitbrengen van een advies over de onder a bedoelde beoordelingen aan de Minister.

  • 3. Het desgevraagd uitbrengen van advies aan de Minister in het kader van besluitvorming over het ontnemen van de rechten aan een opleiding op grond van artikel 6.5, eerste lid onder a, van de wet en het opheffen van een vestigingsplaats van een opleiding op grond van artikel 7.17a, eerste lid van de wet.

C

Artikel 5, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De leden worden door de Minister benoemd voor een periode van ten hoogste vier jaar. Zij zijn in beginsel eenmaal herbenoembaar voor een periode van ten hoogte vier jaar, behoudens uitzonderingsgevallen waarbij zij voor een tweede maal herbenoembaar zijn voor een periode van ten hoogste van vier jaar.

D

Artikel 8 komt te luiden:

De Minister voorziet in het secretariaat van de commissie en treft voorzieningen op het gebied van logistiek, financiën en personeel. Het secretariaat wordt ondergebracht bij de NVAO.

E

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De voorzitter en de andere leden van de commissie ontvangen een vergoeding per maand, waarbij het salaris wordt vastgesteld op schaal 18 van paragraaf 6.3 van de CAO Rijk. De arbeidsduurfactor voor de voorzitter en de andere leden is maximaal 0,24, respectievelijk 0,125.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. De voorzitter en de andere leden van de commissie ontvangen een vergoeding van reis- en verblijfkosten op de voet van de regeling voor de ambtenaren die op grond van een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn. Deze vergoeding wordt door het secretariaat van de commissie afgehandeld.

F

Artikel 12 komt te luiden:

Adviezen, rapporten, notities, verslagen en andere documenten welke door of namens de commissie worden vervaardigd, worden niet door de commissie openbaar gemaakt, maar uitsluitend aan de Minister uitgebracht, tenzij de Minister de commissie heeft gevraagd deze te publiceren.

G

Artikel 13 komt te luiden:

De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder, de bescheiden betreffende die werkzaamheden over aan het archief van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

ARTIKEL II. INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt daarbij terug tot en met 1 april 2023.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf

TOELICHTING

Op grond van artikelen 6.2 en 7.17 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de wet) beoordeelt de Minister het voornemen van een instelling om een nieuwe opleiding te verzorgen, bestaande opleidingen samen te voegen, gezamenlijk met een of meerdere instellingen een opleiding te verzorgen of een nieuwe vestigingsplaats van een opleiding te openen dan de gemeente waar de opleiding volgens de RIO (voorheen Croho) is gevestigd op een doelmatige taakverdeling tussen de instellingen. De commissie beoordeelt de aanvragen aan de hand van het door de Minister vastgestelde beleidsregels. Het beleid dat sinds oktober 2003 op grond van de beleidsregels wordt gevoerd is een restrictief beleid. Alleen voor uitbreidingen van het onderwijsaanbod die aansluiten bij nationale beleidsprioriteiten en waarvan de start geen nadelige effecten met zich meebrengt voor het bestaande onderwijsaanbod wordt nog toestemming verleend. Doelmatigheid in het hoger onderwijs gaat over het toezicht op zowel het realiseren van nieuw aanbod als het toezicht op het bestaande aanbod vanuit het perspectief dat gegarandeerd is dat de middelen die de overheid beschikbaar stelt op een doelmatige wijze worden besteed.

De commissie heeft primair tot taak het op grond van artikel 6.2 en artikel 7.17, tweede en derde lid, van de wet beoordelen van aanvragen macrodoelmatigheid hoger onderwijs en het uitbrengen van een advies hierover aan de Minister. Daarnaast brengt de commissie ingevolge artikel 3, derde lid, desgevraagd advies uit aan de Minister in het kader van besluitvorming over het aan een opleiding ontnemen van rechten op grond van artikel 6.5, eerste lid en artikel 7.17a, eerste lid, van de wet.

Ten opzichte van het Instellingsbesluit Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs met kenmerk HO&S/BS/2009/119774 zijn er enkele reparaties en verbeteringen aangebracht in de artikelen.

Er wordt niet langer naar de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit verwezen omdat de agrarische opleidingen sinds 2016 zijn overgeheveld naar het Ministerie van OCW.

Verder wordt niet langer bij vergoedingen van de commissieleden verwezen naar het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren (BBRA) wegens de invoering van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) per 1 januari 2020. Het BBRA is sinds januari 2020 vervangen door de CAO Rijk.

Daarnaast is de herbenoemingstermijn van de commissieleden aangepast zodat zij in uitzonderlijke situaties voor een tweede maal herbenoembaar zijn. Op deze manier wordt de continuïteit van de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs geborgd en blijft de opgebouwde expertise binnen de Commissie behouden. De herbenoeming voor de tweede maal zal alleen in uitzonderlijke gevallen mogelijk zijn om de doorstroming en vernieuwing binnen de Commissie te bevorderen.

Tot slot, treedt dit besluit met terugwerkende kracht in werking zodat de herbenoeming van een aantal commissieleden voor een tweede maal tijdig kan plaatsvinden.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf

Naar boven