Regeling van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen van 8 maart 2024, nr. 2024-0000062413, tot wijziging van de Subsidieregeling financiële educatie voor mbo-instellingen in verband met de uitbreiding naar instellingen voor voortgezet onderwijs

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen,

Gelet op de artikelen 3 en 5 van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Subsidieregeling financiële educatie voor mbo-instellingen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de alfabetische volgorde worden de volgende begripsbepalingen ingevoegd:

docent:

degene die voldoet aan de bevoegdheidseisen gesteld in artikel 3 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 3 van de Wet op de expertisecentra, artikel 3 van de Wet primair onderwijs BES of artikel 7.8 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;

onderwijsondersteunend personeelslid:

lid van het overig personeel, bedoeld in artikel 7.2, derde lid van de Wet voortgezet onderwijs 2020 of lid van het onderwijsondersteunend personeel als bedoeld in artikel 29, zesde lid, van de Wet op de expertisecentra;

vo:

onderwijs dat gegeven wordt op een school als bedoeld in artikel 1.1 van de WVO 2020, onderwijs dat gegeven wordt op Caribisch Nederland als bedoeld in de WVO 2020 of onderwijs dat gegeven wordt op een school als bedoeld in artikel 1 van de WEC, voor zover het voortgezet speciaal onderwijs betreft;

vo-instelling:

uit ’s Rijks kas bekostigde school als bedoeld in artikel 1.1 van de WVO 2020 of artikel 1 van de WEC;.

2. In de begripsomschrijving van ‘bevoegd gezag’ wordt toegevoegd ‘voor mbo-instellingen en bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra of artikel 1.1 van de Wet voortgezet onderwijs 2020’;

3. In de begripsomschrijving van ‘onderwijslocatie’ wordt na ‘mbo-instellingen’ ingevoegd ‘of vo-instellingen’.

4. In de begripsomschrijving van ‘subsidieaanvrager’ wordt toegevoegd ‘of een vo-instelling’.

B

In artikel 3 wordt ‘binnen mbo-instellingen’ vervangen door ‘in onderwijsinstellingen’.

C

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4. Subsidieplafond en het subsidiebedrag per aanvraag

  • 1. Het subsidieplafond bedraagt € 8.620.000,– voor aanvragen gedaan in het tijdvak, bedoeld in artikel 5, eerste lid.

  • 2. De subsidie bedraagt minimaal € 25.000,– en maximaal € 400.000 per aanvraag gedaan in het tijdvak, bedoeld in artikel 5, eerste lid.

  • 3. Het subsidieplafond bedraagt € 18.700.000 voor aanvragen gedaan in het tijdvak, bedoeld in artikel 5, tweede lid.

  • 4. De subsidie bedraagt minimaal € 75.000 en maximaal € 300.000 per aanvraag gedaan in het tijdvak, bedoeld in artikel 5, tweede lid.

  • 5. De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 8.

D

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5. Aanvraagtijdvak

  • 1. Een subsidieaanvraag wordt door een mbo-instelling ingediend van 18 september 2023, 09.00 uur, tot en met 16 oktober 2023, 17.00 uur.

  • 2. Een subsidieaanvraag wordt door een vo-instelling ingediend van 15 april 2024, 15.00 uur, tot en met 10 mei 2024, 17.00 uur.

E

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na ‘project’ ingevoegd ‘in een mbo-instelling’.

2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Activiteiten voor een project in een vo-instelling in het kader van deze regeling vinden plaats in de periode van 11 mei 2024 tot en met 9 juli 2027.

F

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘mbo-instellingen’ vervangen door ‘mbo-instellingen of vo-instellingen’ en wordt na ‘studenten’ ingevoegd ‘respectievelijk leerlingen’.

2. In het eerste lid, onderdeel b wordt ‘mbo-instellingen’ vervangen door ‘mbo-instellingen of vo-instellingen’ en wordt ‘de desbetreffende mbo-instelling’ vervangen door ‘de desbetreffende mbo-instelling of vo-instelling’.

3. In het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. het aanbieden van individuele persoonlijke financiële begeleiding op vo-instellingen aan leerlingen en het betrekken van ouders of verzorgers bij de financiële opvoeding van hun kinderen.

4. Aan het tweede lid, onderdeel e, wordt na ‘aangeboden’ toegevoegd ‘hetgeen niet geldt voor instellingen in Caribisch Nederland’.

G

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdelen c en d wordt ‘artikel 7, eerste lid, onderdelen b en c’ vervangen door ‘artikel 7, eerste lid, onderdelen b, c en d’.

2. In het eerste lid, onderdeel c wordt ‘een mbo-instelling’ vervangen door ‘een mbo-instelling of een vo-instelling’.

3. In het tweede lid wordt ‘De subsidiabele kosten voor de activiteit, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel c, bedragen maximaal 25%’ vervangen door ‘De subsidiabele kosten voor de activiteit, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdelen c en d, bedragen per onderdeel maximaal 25%’.

H

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt na ‘dezelfde mbo-instelling’ toegevoegd ‘of vo-instelling’.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Per subsidieaanvrager wordt voor mbo-instellingen één aanvraag in behandeling genomen. Per subsidieaanvrager kunnen voor vo-instellingen meerdere aanvragen in behandeling worden genomen indien deze een verschillende instellingscode uit de Registratie Instellingen en Opleidingen betreffen.

3. In het vijfde lid, onderdeel c, wordt na ‘de mbo-instelling’ toegevoegd ‘of vo-instelling’.

4. In het vijfde lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. de in de Registratie Instellingen en Opleidingen geïdentificeerde instellingscode waarvoor de aanvraag voor een vo-instelling wordt ingediend.

5. In het zevende lid, onderdeel c wordt na ‘studenten’ ingevoegd ‘respectievelijk leerlingen’.

6. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 9. Een subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 5, tweede lid, kan mede worden gedaan door een vo-instelling gevestigd op Bonaire, Sint-Eustatius of Saba’.

I

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef vervalt na ‘artikel 4:35’ ‘tweede en derde lid’.

2. Onderdeel c vervalt, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel b door een punt.

J

Artikel 14, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Het verzoek, als bedoeld in tweede lid, omvat middels een door de Minister elektronisch beschikbaar gesteld format, voor:

    • a. subsidies van € 125.000 of meer een verslag van de uitgevoerde activiteiten met een overzicht van de gemaakte subsidiabele kosten per activiteit;

    • b. subsidies van € 25.000 of meer, maar minder dan € 125.000 een verslag van de uitgevoerde activiteiten met een totaalbedrag van de gemaakte subsidiabele kosten.

K

In artikel 16 wordt ‘Subsidieregeling financiële educatie voor mbo-instellingen’ vervangen door ‘Subsidieregeling financiële educatie voor onderwijsinstellingen’.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten

TOELICHTING

1. Inleiding

Met deze wijziging van de Subsidieregeling financiële educatie mbo-instellingen, kunnen ook onderwijsinstellingen in het voortgezet onderwijs subsidie aanvragen voor financiële educatie. Het doel van de wijziging is om structurele aandacht te bevorderen voor financiële educatie binnen het voortgezet onderwijs. Het Ministerie van SZW draagt aan dit doel bij door scholen financieel in staat te stellen om een aantal activiteiten daartoe te ontplooien.

2. Achtergrond

In het coalitieakkoord is onder het thema ‘Inkomen en Arbeid’ opgenomen dat ‘we inzetten op financiële educatie, preventie en vroeg signalering, zodat we schulden kunnen voorkomen of vroegtijdig kunnen verhelpen’.1

In de Kamerbrief over de ‘Aanpak geldzorgen, armoede en schulden’(GAS) d.d. 8 juni 2023 is de volgende toezegging gedaan:

Gezien de omvang van het onderwijsveld en de behoefte aan financiële educatie bij zowel studenten, docenten en professionals starten we in 2023 met openstelling van de regeling voor het mbo. Vanaf 2024 kunnen ook het po en vo een subsidie aanvragen.2

Het Ministerie van SZW heeft hieraan invulling gegeven door in september 2023 een eerste tijdvak van de subsidieregeling voor financiële educatie op scholen te openen. Dit eerste tijdvak richtte zich op het bevorderen van financiële educatie op het mbo.3

Deze wijzigingsregeling betreft het tweede tijdvak van de subsidieregeling financiële educatie, dat opengesteld zal worden in het voorjaar van 2024. Het tweede tijdvak is gericht op het bevorderen van financiële educatie in het voortgezet onderwijs (vo). Gezien de omvang van het aantal scholen binnen het voortgezet onderwijs, de behoefte bij docenten en professionals en de beperkte middelen richt het tweede tijdvak zich op uitsluitend het vo. In deze wijzigingsregeling worden daarom een aantal artikelen uitgebreid met vo-instellingen, wordt voor dit tijdvak onder meer een subsidieplafond opgenomen (artikel 4, derde lid) en wordt het tijdvak vastgelegd waarbinnen de activiteiten plaats moeten vinden (artikel 6, tweede lid).

3. Doel

De ‘Aanpak GAS’ is een meerjarige aanpak waarmee het kabinet de bestaans- en inkomenszekerheid beter wil borgen.4

De ambitie om te streven naar bestaanszekerheid vertaalt het kabinet naar drie kwantitatieve doelstellingen voor de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden:

  • Een halvering van het aantal mensen in armoede in 2030 (t.o.v. 2015).

  • Een halvering van het aantal kinderen dat in armoede opgroeit in 2025 (t.o.v. 2015).

  • Een halvering van het aantal huishoudens met problematische schulden in 2030. Dit draagt bij aan de doelstelling om het aantal mensen in armoede te halveren.

De Aanpak GAS heeft onder andere het doel om het aantal kinderen en jongeren dat opgroeit in armoede te halveren. Financiële educatie op scholen kan daaraan bijdragen. Gemeenten hebben een grote rol in de aanpak GAS en zij dragen bij aan het behalen van de eerder genoemde doelen. Gemeenten hebben beleid op het gebied van preventie, vroegtijdige signalering, financiële begeleiding aan jongeren en financiële educatie.

4. Scope van het tweede tijdvak: het voortgezet onderwijs

Het tweede tijdvak van de subsidieregeling financiële educatie richt zich uitsluitend op het voortgezet onderwijs.

Het eerste tijdvak richtte zich op het mbo vanwege de hoogste urgentie voor financiële educatie onder studenten binnen deze onderwijsvorm. Alle volledige aanvragen zijn dankzij een ophoging van het subsidieplafond gehonoreerd. De beschikbare middelen voor het eerste tijdvak waren daarmee toereikend om in de behoefte onder mbo’s te voorzien met een wens om te investeren in financiële educatie.

Leerlingen op het vo krijgen in toenemende mate meer verantwoordelijkheid als het gaat om het beheer van eigen geld zoals het krijgen van zakgeld. Leerlingen krijgen daarbij te maken met financiële verleidingen en de risico’s daarvan. Ook worden zij tijdens of kort na het voortgezet onderwijs 18 jaar, en daarmee financieel verantwoordelijk. Vanuit het oogpunt van de preventie van geldzorgen is het aanleren van de competenties, vaardigheden en kennis om gezonde financiële keuzes te maken daarom voor deze leerlingen en hun ouders van cruciaal belang. Ten opzichte van de regeling voor het middelbaar beroepsonderwijs is het nog belangrijk om ouders te betrekken bij financiële educatie en beslissingen. Financiële educatie is immers geen eigenstandige verantwoordelijkheid van het onderwijs, maar een gedeelde opgave met de thuisomgeving.

Onder het vo vallen het vwo, havo, mavo, vbo en praktijkonderwijs5. Gezien het hoge aantal vo-scholen en de urgentie van een zo breed mogelijk bereik van leerlingen in het vo wordt het gehele subsidiebudget voor het tweede tijdvak beschikbaar gesteld voor het vo.

5. Definitie financiële educatie

Voor de definitie van financiële educatie wordt dezelfde definitie als voor het eerste tijdvak gehanteerd. Financiële educatie heeft alles te maken met financiële geletterdheid.

Financiële geletterdheid wordt beschreven als de kennis van financiële begrippen en producten, maar ook de vaardigheid om deze kennis toe te passen om financiële beslissingen te nemen. Financiële geletterdheid heeft vier componenten:

  • 1. kennis en begrip van financiën;

  • 2. attitude (houding) ten opzichte van geld en geldzaken;

  • 3. geloof in eigen kunnen in geldzaken en

  • 4. bewust en onbewust financieel gedrag.

Financiële educatie is het onderwijzen van deze vier componenten6, ofwel, alle activiteiten die erop gericht zijn om de financiële competenties waaronder vaardigheden van burgers te vergroten. Hieronder vallen onderwijsactiviteiten binnen en buiten school. Dat kunnen vaklessen zijn, maar ook (vakoverstijgende) projecten, cursussen met ouders of workshops met bijvoorbeeld de (lokale) schuldhulpverlening.

Voor een uitgebreidere toelichting op ‘effectieve financiële educatie’ wordt verwezen naar het rapport ‘Effectieve manieren om verantwoord gezond gedrag te bevorderen’ van het Nibud en Wijzer in Geldzaken en naar de website van Wijzer in Geldzaken.7

Met de subsidie kunnen onderwijsactiviteiten worden gemaakt ter invulling van de verplichte kerndoelen (onderbouw vo) en eindtermen (bovenbouw vo). Deze zijn te vinden op leerplaninbeeld.slo.nl. De subsidie kan dus worden gebruikt voor een concrete invulling van het landelijk curriculum, toegespitst op de leerlingenpopulatie, en dus ook ter vervanging of nadere invulling van bestaande (economie)lessen. Ook kunnen onderwijsactiviteiten worden georganiseerd op basis van een uitgebreide omschrijving van financiële educatie. Dit gaat verder dan het minimaal landelijk verplicht curriculum.

Zo heeft het Nibud in oktober 2023 de aanvullende leerdoelen en competenties voor financiële educatie geactualiseerd. Hierin worden de kernconcepten voor financiële educatie per leeftijdsfase en onderwijsniveau in concrete leerdoelen en competenties uitgewerkt. Deze nieuwe leerdoelen en competenties worden voor de definitie van financiële educatie als leidraad gebruikt.8

6. Invulling van de regeling

De subsidiabele activiteiten

Voor de volgende activiteiten kan een vo-instelling subsidie aanvragen (artikel 7):

  • a) Het volgen van een opleiding door leraren van vo-scholen die tot doel heeft om kennis over financiële educatie te verwerken in onderwijsactiviteiten en de ouderbetrokkenheid op school;

  • b) Het aannemen of vrijstellen van medewerkers binnen scholen, die zorgen dat financiële educatie ingebed wordt in het onderwijs op de betreffende school. Hieronder valt het creëren van onderwijsactiviteiten voor leerlingen en/of ouders op het gebied van financiële educatie.

  • d) Het aanbieden van persoonlijke financiële begeleiding op vo-instellingen aan leerlingen en het betrekken van ouders of verzorgers bij de financiële educatie van hun kinderen.

De subsidiabele activiteiten komen nagenoeg overeen met de activiteiten in het eerste tijdvak. Bij alle activiteiten is de rol van de ouders benadrukt. Activiteiten A en B zijn voor zowel mbo-instellingen als vo-instellingen gelijk. Activiteit A gaat expliciet over het trainen van docenten die voor de klas staan en bevoegd zijn om les te geven aan leerlingen op het vo. Dat wil zeggen dat niet-onderwijzend personeel niet onder de scope van activiteit A valt.

Wat betreft activiteit B gaat het om een medewerker op school die zowel intern als extern ingehuurd kan worden voor het uitvoeren van deze activiteit en de bijbehorende taken. Denk hierbij aan een docent, coördinator, ondersteunend personeelslid of projectleider die verantwoordelijk is voor de structurele inbedding van financiële educatie op de betreffende school. Taken die deze medewerker met betrekking tot deze activiteit kan doen zijn onder andere: een plan van aanpak opstellen waarbij onderwijsactiviteiten worden ontwikkeld gericht op leerlingen en/of hun ouders op het gebied van financiële educatie zoals het organiseren van evenementen waarin leerlingen en hun ouders/verzorgers betrokken worden; leerlingen en/of ouders/verzorgers op andere (creatieve) manieren betrekken; het werven van docenten voor de trainingen onder activiteit A en/of het opzetten van een projectgroep om de daadwerkelijk opgedane kennis over financiële educatie tijdens de trainingen te integreren in een doorlopende leerlijn voor financiële educatie op school.

Het grote verschil in de activiteiten tussen het mbo en het vo zit in de derde activiteit. In vergelijking met het eerste tijdvak voor het mbo, is de derde activiteit, nu genoemd activiteit D, uitgebreid met het betrekken van ouders of verzorgers bij de financiële opvoeding van hun kinderen. Deze is uitsluitend gericht op vo-instellingen. Ouders spelen namelijk een grotere rol bij de financiële opvoeding van, de over het algemeen jongere, vo-leerlingen ten op zichten van mbo-studenten. Uit onderzoek9 is bekend dat het betrekken van ouders belangrijk is bij het leren omgaan met geld. Echter, ouders weten vaak niet hoe ze dat moeten doen, of ze vinden dat ze er te weinig tijd aan besteden. Ook geven ouders aan behoefte te hebben aan voorbeelden en ervaringen van anderen als het gaat om financiële opvoeding.

Net zoals voor het mbo geldt dat deze activiteit optioneel is en dus niet verplicht. Activiteit A en B zijn wel verplicht en dienen onderdeel te zijn van de aanvraag.

Niet subsidiabele activiteiten en kosten

Activiteiten die niet binnen de scope van deze subsidieregeling vallen zijn: het inkopen van gastlessen die door een externe partij worden gegeven aan leerlingen; het ontwikkelen van nieuw lesmateriaal voor docenten (trainingen dienen te worden gekozen uit het aanbod dat op www.geldlessen.nl wordt geplaatst, zoals benoemd in de Subsidieregeling financiële educatie voor onderwijsinstellingen) en de aanschaf van lesmateriaal dat niet onderdeel is van een training voor docenten (les- of werkboeken die gebruikt worden tijdens een training aan docenten zijn wél subsidiabel).

Andere activiteiten en kosten die niet subsidiabel zijn: de kosten voor het huren van een zaal/locatie, kosten voor drukwerk.

De regeling als aanvulling op bestaande activiteiten en samenwerking met gemeente(n)

Veel onderwijsinstellingen voeren zelf al activiteiten uit op het gebied van financiële educatie al dan niet in samenwerking met lokale gemeenten en of andere partijen zoals deelname aan de 'Week van het geld' en het verzorgen van gastlessen aan leerlingen op school over het leren omgaan met geld. Dit zijn mooie initiatieven die het Ministerie van SZW toejuicht. Deze regeling is nadrukkelijk een aanvulling op deze bestaande activiteiten. Deze regeling is bedoeld als stimulans voor scholen die nog beperkte activiteiten hebben op het gebied van financiële educatie om hen te motiveren deze ambitie naar een hoger niveau te tillen. Het is dus niet de bedoeling dat reeds bestaande activiteiten die nu op een andere manier gefinancierd worden door middel van de voorliggende subsidieregeling te financieren. Het advies aan scholen die aan de slag gaan met de derde activiteit is om met de lokale gemeente de samenwerking op te zoeken om onder andere het organiseren van individuele persoonlijke financiële begeleiding en het betrekken van ouders en verzorgers gezamenlijk af te stemmen.

Expertisepunt financiële educatie

Net zoals voor het mbo, zal Wijzer in geldzaken de rol vervullen van ‘Expertisepunt Financiële Educatie’. Scholen van het voortgezet onderwijs, docenten (en aanbieders van trainingen) kunnen hier terecht voor een actueel overzicht van trainingsaanbod, informatie, advies en het uitwisselen van kennis over effectieve financiële educatie (zie www.geldlessen.nl). Scholen hoeven het wiel dus niet zelf opnieuw uit te vinden, maar kunnen altijd terecht bij het Expertisepunt met hun vragen.

Wijzer in geldzaken en het Ministerie van SZW zullen de ontwikkeling van trainings- en scholingsaanbod door (markt)partijen aanjagen door actieve communicatie over deze subsidieregeling en de vraag die dit zal creëren. Wijzer in geldzaken zal het beschikbare aanbod toetsen aan vooraf gestelde kwaliteitscriteria, en het Ministerie van SZW adviseren over geschiktheid van het aanbod voor publicatie op geldlessen.nl. Deze samenwerking gaat gepaard met het uitwisselen van persoonsgegevens (in de vorm van contactgegevens) die via een wijzigingsregeling formeel zijn geregeld.

De ontwikkeling van aanbod of onderwijsactiviteiten door andere (markt)partijen dan de school is niet subsidiabel en geen onderdeel van deze subsidieregeling.

Aanvraagtijdvak

In de periode van 15 april 2024, 15.00 uur, tot en met 10 mei 2024, 17.00 uur kunnen vo-instellingen een aanvraag indienen via www.uitvoeringvanbeleidszw.nl. Uitvoering van beleid (UVB) voert deze regeling uit. Via gerichte en uitgebreide communicatie richting vo-instellingen en andere betrokkenen in de periode voorafgaand aan de openstelling van het tijdvak, zorgt het Ministerie van SZW ervoor dat de regeling bekend is, en dat vo-instellingen zich hierop kunnen voorbereiden. Onderdeel van deze communicatie zijn onder meer meerdere digitale bijeenkomsten op verschillende dagen/tijdstippen waar vo-instellingen terecht kunnen met vragen.

Daarnaast is op www.geldlessen.nl alle informatie, ten aanzien van deze regeling, op een toegankelijke en overzichtelijke wijze te vinden.

Subsidieplafond en projectperiode

Het subsidieplafond voor dit tijdvak is € 18.700.000,–. Vo-instellingen, waarvan de aanvraag is goedgekeurd, hebben 36 maanden om het project uit te voeren. De looptijd van de gehonoreerde projecten is dus maximaal drie schooljaren: 2024–2025, 2025–2026 en 2026–2027 (uiterlijk 9 juli 2027).

De aanvraag

Voor vo-instellingen die een aanvraag indienen, is het aanvraagproces zo eenvoudig mogelijk ingericht, zodat de administratieve last zo laag mogelijk is. Stukken die onderdeel zijn van de aanvraag zijn in ieder geval een activiteitenplan en een bijbehorende begroting. Een meer gedetailleerde beschrijving en uitvoering van de opgevoerde activiteiten kunnen in de loop van de projectperiode worden uitgewerkt en hoeven dus voor het aanvraagproces niet in detail te zijn uitgewerkt. Voor de aanvraag zijn formats beschikbaar op www.uitvoeringvanbeleidszw.nl.

De subsidieaanvrager

Het bevoegd gezag van een vo-instelling dient namens de school (met instellingscode) een aanvraag in. De aanvraag kan ook worden gedaan door een medewerker van de school die namens het bevoegd gezag gemandateerd is om dat te doen. Een bevoegd gezag kan uit meerdere vo-instellingen (scholen) bestaan. Dat betekent dat een bevoegd gezag voor meerdere scholen (per instellingscode een aanvraag kan indienen. Per school kan er maximaal één aanvraag ingediend worden. Scholen met meerdere vestigingen (onderwijslocaties) dienen dus één gezamenlijk aanvraag in.

Subsidiebedrag per aanvrager

Per aanvraag kan minimaal € 75.000,– tot maximaal € 300.000,– subsidie worden aangevraagd. Dit biedt zowel kleinere als omvangrijke vo-instellingen de mogelijkheid een passende aanvraag in te dienen. Hiermee wordt bedoeld dat het aan de scholen zelf is om te bepalen hoeveel docenten zij willen opleiden, maar ook dat er ongeacht de grootte van een school ruimte is om voor kleinschalige of juist ambitieuze projecten een aanvraag in te dienen. Het maximale aan te vragen subsidiebedrag is voor vo-scholen lager dan voor mbo-instellingen gezien het feit dat vo-scholen over het algemeen kleiner zijn in omvang dan mbo-instellingen.

Bevoorschotting

Gezien de lange looptijd van de subsidie in combinatie met de vrijheid die de onderwijsinstellingen krijgen om de subsidie voor hen passende ritme in te zetten, is ervoor gekozen om 80% van de subsidie bij bevoorschotting uit te keren. Om het risico van terugvordering zo klein mogelijk te maken wordt 20% van de subsidie achteraf na de eindverantwoording uitgekeerd.

Tussentijdse rapportages en eindverantwoording

UVB toetst bij de vaststelling van de subsidie de realisatie van de activiteiten en de kosten.

De aanvragers leveren halverwege de projectperiode van 3 jaar een voortgangsrapportage aan bij Uitvoering van beleid (UVB). Dit in afwijking op de in de Kaderregeling gestelde 12 maanden. UVB zet dit middel in om de projecten te monitoren en eventuele aandachtspunten terug te koppelen naar de vo-instellingen. Enerzijds geeft dit voor SZW een beeld van hoe de projecten er landelijk gezien voorstaan; anderzijds is dit moment beoogd om bij te sturen en te helpen om het risico op terugvorderen van subsidiegeld te voorkomen.

7. Toepassing Caribisch Nederland

Het is belangrijk dat ook in Caribisch Nederland (CN) financiële educatie een duurzame plek krijgt in het onderwijs en dat dit samen met de eilanden gebeurt. Vo-instellingen die zich in CN bevinden kunnen daarom ook een subsidieaanvraag doen (aanvraag en uitbetaling dient gedaan te worden in euro’s). Het kan zijn dat de huidige subsidieregeling niet geheel past bij de lokale situatie en de praktijk waarmee scholen te maken hebben. Om deze reden zal naast het openstellen van deze subsidieregeling voor vo-instellingen op CN het gesprek gevoerd worden met relevante partijen in CN over eventuele aanpassingen van of aanvullingen op de huidige subsidieregeling.

Voor het huidige scholingsaanbod voor docenten is het een vereiste dat de trainingen die op www.geldlessen.nl staan fysiek op locatie worden gegeven (zie Artikel 7, tweede lid, onderdeel e). Echter, de huidige opleidingsaanbieders zijn gevestigd in Europees Nederland en is het lastiger om de trainingen fysiek op CN te geven. Hierdoor wordt voor CN een uitzondering gemaakt met betrekking tot het opleidingsaanbod, namelijk dat het opleidingsaanbod uitsluitend voor CN online mag plaatsvinden. Deze uitzondering is gerechtvaardigd, omdat scholen op CN anders benadeeld zouden worden en niet kunnen deelnemen aan deze subsidieregeling doordat de verplichte activiteit A niet uitgevoerd kan worden.

8. Advies en consultatie

Bij het opzetten van het tweede tijdvak van de subsidieregeling financiële educatie zijn verschillende partijen en personen die expertise, passie en/of affiniteit hebben met financiële educatie binnen het vo. Er zijn meerdere gesprekken gevoerd en tijdens de docentendag van Wijzer in geldzaken op 30 november 2023 is ook input opgehaald met betrekking tot de invulling van het tweede tijdvak. Op basis van de adviezen is onder andere besloten om de scope van de subsidieregeling af te bakenen tot het vo. Ook is een subsidiabele activiteit toegevoegd voor vo-instellingen die onder andere gaat over het betrekken van ouders/verzorgers bij de financiële educatie. Daarnaast vond een gerichte consultatie plaats en zijn de eerder genoemde betrokkenen gevraagd feedback te leveren op de conceptregeling.

9. Staatssteun

Deze regeling is getoetst op staatssteunaspecten. De regeling richt zich op Rijksbekostigde vo-scholen. Hier zijn geen bijzonderheden uit voortgekomen.

Voor de definitie van vo-instelling in het kader van deze subsidieregeling wordt verwezen naar artikel 1.1 van de WVO 2020, of artikel 1 van de WEC. Dit betekent dat alleen publiek gefinancierde scholen voor de subsidie in aanmerking kunnen komen. Deze vo-instellingen hebben niet de bedoeling werkzaamheden tegen vergoeding te verrichten, maar vervullen louter hun sociale, culturele en opvoedkundige taak jegens de bevolking.

Met andere woorden: zij bieden geen goederen of diensten aan op een markt en kwalificeren daarom niet als onderneming. Daarom is er geen sprake van staatssteun door het met rijksmiddelen bekostigen van de subsidiabele activiteiten op basis van deze subsidieregeling.

10. Uitvoering, misbruik, oneigenlijk gebruik en handhaving

Uitvoering van Beleid (UVB) van het Ministerie van SZW voert de regeling uit. Vo-instellingen kunnen subsidie aanvragen tussen 15 april 2024, 15.00 uur tot en met 10 mei 2024, 17.00 uur. UVB behandelt de subsidieaanvragen op volgorde van ontvangst, waarbij alleen volledige subsidieaanvragen in behandeling worden genomen (artikel 12).

UVB voerde een toets ‘Uitvoering en Misbruik & Oneigenlijk gebruik’ uit (hierna: UMO-toets) uit voor de wijzigingen die betrekking hebben op het tijdvak voor het vo. Uit de UMO-toets blijkt dat UVB afdoende maatregelen inzet om risico’s te verkleinen. Restrisico’s zijn aanvaardbaar en de regeling is uitvoerbaar.

11. Monitoring & evaluatie

De regeling wordt uiterlijk in 2028 onder andere op doeltreffendheid en doelmatigheid geëvalueerd.

12. Financiële gevolgen

In totaal is € 18.700.000,– beschikbaar in 2024. Het aan te vragen subsidiebedrag per subsidieaanvrager bedraagt tussen de € 75.000,– en € 300.000,–.

13. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. De vervaldatum van deze regeling, die in artikel 15 staat, zal met een aparte wijziging worden aangepast. Dat heeft te maken met artikel 4:10, zevende lid, van de Comptabiliteitswet 2016. Daarin is bepaald dat het wijzigen van een vervaldatum in een subsidieregeling moet worden voorgehangen bij de Tweede Kamer. Dat houdt in dat de Tweede Kamer gedurende vier weken wensen en bedenkingen kenbaar kan maken bij het voorstel. Om de onderhavige wijzigingsregeling geen vertraging op te laten lopen, is ervoor gekozen de wijziging van artikel 15 apart te regelen.

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten


X Noot
1

Coalitieakkoord 'Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst' | Publicatie | rijksoverheid.nl, p. 28.

X Noot
2

Eerste voortgangsrapportage aanpak geldzorgen, armoede en schulden | Publicatie | rijksoverheid.nl, p. 15

X Noot
4

Deze aanpak werkt aan doelen voor 2025 en 2030 om armoede en de schuldenproblematiek te halveren en daarmee de bestaans- en inkomenszekerheid beter te borgen. Daarvoor zijn en worden diverse maatregelen getroffen.

X Noot
6

Aisa Amagir (2020): ‘You can’t just spend all the money you have’. Financial literacy education among young students in the Netherlands.

Naar boven