Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 13 maart 2024, nr. WJZ/ 45660598, tot vaststelling van de over 2024 geldende tarieven voor de oppervlakterechten ingevolge de Mijnbouwwet (Regeling oppervlakterechten Mijnbouwwet 2024)

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op artikel 58, derde lid, van de Mijnbouwwet;

Besluit:

Artikel 1

Het tarief, bedoeld in artikel 58, eerste lid, juncto derde lid, van de Mijnbouwwet, voor het houden van een opsporingsvergunning voor de zeezijde bedraagt over 2024 voor:

  • a. het 1e tot en met 6e tijdvak € 317 per vierkante kilometer,

  • b. het 7e tot en met 9e tijdvak € 635 per vierkante kilometer, en

  • c. de volgende tijdvakken € 952 per vierkante kilometer.

Artikel 2

Het tarief, bedoeld in artikel 58, tweede lid, juncto derde lid, van de Mijnbouwwet, voor het houden van een winningsvergunning bedraagt over 2024 € 952 per vierkante kilometer.

Artikel 3

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 4

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling oppervlakterechten Mijnbouwwet 2024.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 13 maart 2024

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, J.A. Vijlbrief

TOELICHTING

I. Algemeen

Met deze regeling wordt uitvoering gegeven aan artikel 58, derde lid, van de Mijnbouwwet. Op grond van dit artikel stelt de Minister van Economische Zaken en Klimaat jaarlijks de voor dat jaar geldende tarieven vast voor de oppervlakterechten die worden geheven van houders van een opsporingsvergunning voor de zeezijde, alsmede van houders van een winningsvergunning. De in het genoemde artikel bedoelde indexcijfers, aan de hand waarvan de tarieven over 2024 zijn berekend, zijn door het Centraal Bureau voor de Statistiek bekendgemaakt in het Statistisch Bulletin, Jaargang 80, januari 2024, no. 1, en zijn te raadplegen op https://www.cbs.nl. Het percentage waarmee de tarieven over 2024 zijn verhoogd, is gelijk aan het op één tiende van een procent afgeronde procentuele verschil tussen het indexcijfer der lonen per 31 december 2022 (106,4) en het indexcijfer der lonen per 31 december 2023 (112,8), dus 6,0%. In het belang van de administratieve eenvoud zijn de tarieven over 2024 afgerond op hele euro's.

II. Regeldruk

Deze regeling heeft geen effect op de regeldruk. De regeling bevat geen informatieverplichtingen voor bedrijven en veroorzaakt geen administratieve lasten. Ook is er geen sprake van inhoudelijke nalevingskosten en toezichtslasten. De regeling is niet ter toetsing voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR), op grond van de werkafspraken met het ATR.

III. Vaste verandermomenten

Met betrekking tot de inwerkingtreding en bekendmaking van deze regeling wordt met toepassing van de eerste uitzonderingsgrond genoemd in het Kabinetsstandpunt inzake Vaste Verandermomenten (Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309) afgeweken van de voorgeschreven vier vaste verandermomenten die gelden voor ministeriële regelingen. Deze eerste uitzonderingsgrond betreft hoge private of publieke nadelen van vertragingen van invoering (meer specifiek: een andere jaarindeling, om redenen zoals hieronder aangegeven). Ingevolge artikel 58, derde lid, van de Mijnbouwwet dienen aan het begin van elk kalenderjaar de voor dat jaar geldende tarieven voor de oppervlakterechten te worden vastgesteld. Deze tarieven worden berekend aan de hand van het indexcijfer der lonen, zoals dat gold op 31 december van het voorafgaande jaar. Daarom is het niet mogelijk deze tarieven reeds aan het einde van het voorafgaande jaar te berekenen zoals dat bij jaarlijks veranderende tarieven gebruikelijk is. Vanuit een oogpunt van rechtszekerheid is het nodig dat de mijnbouwondernemingen zo spoedig mogelijk na 1 januari van een nieuw jaar zekerheid krijgen over de tarieven die dat jaar betaald moeten worden. Dit geldt te meer nu artikel 59, tweede lid, van de Mijnbouwwet voorschrijft dat betrokken mijnbouwondernemingen uiterlijk op 1 april aangifte moeten doen. Het betrokken bedrijfsleven en de met de heffing en invordering belaste inspecteur en ontvanger van de belastingdienst zijn sinds de inwerkingtreding van de Mijnbouwwet op 1 januari 2003 bekend en vertrouwd met deze jaarlijks terugkerende procedure.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, J.A. Vijlbrief

Naar boven