Belasting van personenauto’s en motorrijwielen, Wet op de motorrijtuigenbelasting (Besluit inrichtingseisen bpm en mrb)

Directoraat-generaal Belastingdienst/Corporate Dienst Vaktechniek

Besluit van 26 februari 2024, nr. 2024-4511

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit is een actualisatie van het besluit van 16 december 2021, nr. 2021-213898. In dit besluit zijn enkele verduidelijkingen opgenomen en is een goedkeuring uitgebreid.

1. Inleiding

In dit besluit zijn standpunten aangepast of verduidelijkt over de volgende onderwerpen:

  • Meetmethoden laadruimte pick-up (2.3.2.1): verduidelijkt waar de loodlijn te plaatsen omdat dit in de praktijk tot onduidelijkheid leidde.

  • Overgangsregelingen (4.1): uitbreiding van de overgangsregeling voor de VW Transporter naar motorrijtuigen met een DET tot 1-1-2015 omdat de productie buiten Europa verder is gegaan en deze later geproduceerde motorrijtuigen inmiddels ook in Nederland rondrijden.

  • Inrichtingseisen voor toepassing gehandicaptenregeling (6.1): verduidelijking. In de tekst van dit onderdeel was ten onrechte opgenomen dat het in verband met de handicap noodzakelijk hulpmiddel in de laadruimte vervoerd moet worden.

1.1 Gebruikte begrippen en afkortingen

wet bpm

Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992

wet mrb

Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994

uitvoeringsbesluit bpm

Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992

uitvoeringsbesluit mrb

Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994

uitvoeringsregeling bpm

Uitvoeringsregeling belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992

uitvoeringsregeling mrb

Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994

bpm

belasting van personenauto's en motorrijwielen

mrb

motorrijtuigenbelasting

AWR

Algemene wet inzake rijksbelastingen

ondernemer

ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968

RDW

Dienst Wegverkeer

2 Inrichtingseisen bestelauto

2.1 Laadruimte

2.1.1 Vlakke laadvloer

De vlakke laadvloer moet over de gehele breedte en lengte van de laadruimte zijn aangebracht. Als niet aan deze voorwaarden wordt voldaan is er sprake van een personenauto. Dit vind ik niet in alle situaties gewenst.

Goedkeuring

Omdat niet in alle situaties aan deze voorwaarden kan worden voldaan, keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) het volgende goed.

  • eventuele wielkasten mogen in de laadvloer zijn aangebracht.

  • gordelbevestigingspunten mogen in de laadvloer zijn aangebracht.

  • enige profilering van de laadvloer, bijvoorbeeld ter vergroting van de stevigheid, is toegestaan.

  • de omstandigheid dat bij sommige motorrijtuigen de motor, dan wel de brandstoftank of het accupakket, onder (een deel van) de laadvloer is geplaatst, waardoor een hoogteverschil in de laadruimte ontstaat, brengt niet mee dat de laadruimte niet in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvloer.

  • om in verband met noodzakelijk onderhoud, het onder de laadvloer gelegen motor-serviceluik te kunnen bereiken, is het toegestaan dat de laadvloer van een bestelauto gedeeltelijk opklapbaar is.

De meetmethode blijft onverkort van kracht. Het zogenoemde fiscaal blok moet behoudens de uitzonderingen genoemd in onderdeel 2.3.1 ook bij aanwezigheid van de hierboven genoemde uitzonderingen passen.

2.1.2 Stoel(en) en/of bank in de laadruimte ten behoeve van werkzaamheden op locatie

Als in de laadruimte van een bestelauto één of meerdere stoelen of zitbanken vast zijn aangebracht wordt de ruimte die wordt gebruikt voor de stoelen of zitbanken niet langer aangemerkt als laadruimte. Door de plaatsing wordt slechts de ruimte achter de stoelen of banken, gerekend van de achterzijde van de stoelen of banken aangemerkt als laadruimte (zie het arrest van de Hoge Raad van 19 maart 2010, nr. 08/04836, ECLI:NL:HR:2010:BL7965). Voldoet deze overgebleven laadruimte niet aan de eisen die in de wet aan de laadruimte van een bestelauto worden gesteld dan is niet langer sprake van een bestelauto.

Het komt voor dat de laadruimte van een bestelauto door ondernemingen en openbare lichamen uitsluitend wordt gebruikt om op locatie werkzaamheden te verrichten. Het gaat hierbij om werkzaamheden die passen binnen de onderneming of voortvloeien uit de taak van het openbaar lichaam, bijvoorbeeld het verwerken van gegevens, verrichten van metingen en ter plaatse monteren van onderdelen. Voor het verrichten van deze werkzaamheden is het noodzakelijk dat de werknemer/ondernemer zijn werkzaamheden zittend in de stilstaande bestelauto kan verrichten.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) onder de navolgende cumulatieve voorwaarden goed, dat een motorrijtuig dat aan alle fiscale inrichtingseisen voor een bestelauto voldoet, nog steeds kwalificeert als bestelauto als in de laadruimte vaste zitplaatsen zijn aangebracht.

Voorwaarden

Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:

  • de bestelauto is ingericht en wordt uitsluitend gebruikt voor het uitvoeren van werkzaamheden die passen binnen de onderneming of voortvloeien uit de taak van het openbaar lichaam op locatie. Voor het verrichten van deze werkzaamheden is het noodzakelijk dat de werknemer/ondernemer zijn werkzaamheden zittend in de stilstaande bestelauto kan verrichten;

  • de zitplaatsen zijn alleen geschikt om ter plaatse te worden gebruikt, hetgeen betekent dat de zitplaatsen niet voldoen aan de in de Regeling Voertuigen opgenomen eisen.

Wanneer de zitplaatsen in rijdende toestand worden gebruikt is de houder strafbaar op grond van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) en kan een verzuimboete op grond van artikel 13a, zesde lid, wet bpm, worden opgelegd.

2.1.3 Vaste wand
2.1.3.1 Uitsteeksel en profilering

De vaste wand moet geheel vlak zijn.

Goedkeuring

Met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) keur ik goed dat de vaste wand is voorzien van uitsteeksels, veroorzaakt door de bevestigingsconstructie en enige profilering, bijvoorbeeld ter vergroting van de stevigheid.

De meetmethode blijft onverkort van kracht. Het zogenoemde fiscaal blok moet ook bij aanwezigheid van de hierboven genoemde uitzonderingen passen. Er wordt gemeten vanaf de meest naar achteren gelegen delen van de uitsteeksels of de profilering.

2.1.3.2 Deel cabine bij de laadruimte betrekken

Het komt voor dat een deel van de cabine, zoals de ruimte onder de extra zitplaatsen (dubbele cabine) of bovenin de cabine, bij de laadruimte wordt betrokken. In die situatie is de vaste wand niet geheel vlak.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed, dat in deze situatie de wand toch als vlak kan worden beschouwd, mits daardoor de laadruimte vanuit de cabine niet bereikbaar is. Bij het bepalen van de lengte van de laadruimte wordt deze extra laadruimte echter niet meegerekend.

2.1.3.3 Rechtstreeks aan carrosserie verbonden

De wand moet zoveel mogelijk rondom en op onverbrekelijke wijze rechtstreeks met de carrosserie zijn verbonden. Op deze wijze is er sprake van een permanente constructie van de vaste wand.

2.1.3.3.1 Zoveel mogelijk rondom

‘Zoveel mogelijk rondom’ houdt in: op al die plaatsen waar contactpunten tussen de vaste wand en de carrosserie aanwezig zijn. Het is soms uit technisch oogpunt niet mogelijk om de vaste wand overal aan de carrosserie te laten aansluiten. In een dergelijke situatie voldoet dit motorrijtuig dan niet meer aan de inrichtingseisen.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat in de volgende situaties de wand zoveel mogelijk rondom met de carrosserie is verbonden.

  • het is voldoende dat per zijde van de vaste wand deze over ten minste 75% van de lengte aansluit op de carrosserie. Op de plaatsen waar de vaste wand niet aansluit op de carrosserie, mag de afstand tussen de vaste wand en de carrosserie niet groter zijn dan 4 centimeter.

  • de afstand tussen de vaste wand en de carrosserie mag groter zijn dan 4 centimeter (maar moet wel per zijde over ten minste 75% van de lengte aansluiten op de carrosserie) als dat noodzakelijk is voor het aanbrengen van voorzieningen als bedoeld in artikel 2, tiende lid, onderdeel c van de regeling.

  • het is niet nodig de bovenzijde van de vaste wand aan het motorrijtuig te bevestigen.

  • wanneer de vaste wand aan de onderzijde niet rechtstreeks aan de carrosserie wordt verbonden, terwijl dit technisch wel tot de mogelijkheden behoort, voldoet de constructie van de vaste wand in beginsel niet aan de gestelde voorwaarden. Wanneer de houten laadvloer of de vloerbedekking is vastgelijmd aan de carrosserie en de vaste wand is vastgelijmd aan de houten laadvloer of de vloerbedekking, is sprake van een permanente constructie. Hierbij moet de vaste wand op alle overige plaatsen rechtstreeks met de carrosserie zijn verbonden dan wel aan de bovenzijde aan de vaste hemelbekleding zijn verlijmd. Op deze wijze wordt voldaan aan de eis dat de vaste wand zoveel mogelijk rondom en op onverbrekelijke wijze met de carrosserie moet zijn verbonden;

  • Om te kunnen oordelen of sprake is van een zodanige bevestiging van de vaste wand dat deze slechts op destructieve wijze te verwijderen is, moeten bij het gebruik van breekbouten of één-toerschroeven, ten minste twee per zijde van de vaste wand te zijn gemonteerd, al dan niet in combinatie met andere bevestigingstechnieken. De vaste wand mag ook uit losse delen zijn opgebouwd mits deze delen eveneens op onverbrekelijke wijze met elkaar verbonden zijn. Delen zijn op onverbrekelijke wijze met elkaar verbonden als deze delen aan elkaar vast zijn gelast, vast zijn gelijmd met bijvoorbeeld een speciale carrosserielijm, of aan elkaar zijn bevestigd met popnagels, breekbouten, of niet-verwijderbare permanente bouten en moeren. Een combinatie van deze technieken is ook toegestaan.

2.1.3.3.2 Op onverbrekelijke wijze

De vaste wand moet op onverbrekelijke wijze rechtstreeks met de carrosserie zijn verbonden.

In de praktijk is het om technische redenen niet altijd mogelijk om de vaste wand op die manier aan te brengen.

Goedkeuringen

Daarom keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat in de volgende situaties de wand toch zoveel mogelijk rondom en op onverbrekelijke wijze rechtstreeks met de carrosserie is verbonden:

  • in plaats van aan de zijbekleding of aan de B-stijl mag de scheidingswand door middel van een constructie aan de wielkuipen dan wel door middel van een schoor aan de laadvloer zijn bevestigd. Als de constructie op deze wijze is uitgevoerd moeten ook alle bevestigingen worden gelijmd met speciale carrosserielijm of -kit, gelast of vastgezet met breekbouten, popnagels of niet verwijderbare permanente bouten en moeren (of een combinatie van deze technieken) waardoor er een permanente constructie ontstaat.

  • wanneer de vaste wand met een hoogte van 30 cm op een plaats wordt geconstrueerd waar de vaste wand de zijbekleding raakt, mag de scheidingswand met een zijflap aan de B-stijl worden bevestigd. Ook mag dan de scheidingswand in plaats van aan de zijbekleding of aan de B-stijl, door middel van een constructie aan de wielkuipen dan wel door middel van een schoor aan de laadvloer zijn bevestigd. Als de constructie op deze wijze is uitgevoerd moeten ook alle bevestigingen worden gelijmd, gelast of vastgezet met breekbouten, popnagels of niet verwijderbare permanente bouten en moeren (of een combinatie van deze technieken) waardoor er een permanente constructie ontstaat.

  • in motorrijtuigen met een dubbele cabine is het toegestaan de vaste wand door middel van zijflappen, die gedeeltelijk voor de ramen van de achterdeuren vallen, aan de carrosserie te bevestigen. Deze zijflappen lopen parallel aan de ramen in de deuren. De zijflappen mogen ook schuin aflopend worden aangebracht, voor zover noodzakelijk voor een goede loop van de achtergordels. Dit geldt niet voor bestelauto’s met een enkele cabine.

  • het is toegestaan dat de wand – die zowel aan de linker zijwand als aan de vloer op onverbrekelijke wijze is verbonden met de carrosserie – door middel van een rubberen profiel aansluit op een schuifdeur (in gesloten toestand) zonder ruit. De schuifdeur bevindt zich aan de rechterzijde van een motorrijtuig met een dubbele cabine. Die wand sluit immers de gehele laadruimte af, wanneer de zijdeur is gesloten. Dat het door deze constructie mogelijk is om via de geopende zijdeur niet alleen de zitplaatsen in de dubbele cabine, doch ook de laadruimte te bereiken, is geen bezwaar.

2.1.3.4 Open bestelauto; hoogte vaste wand

Bij sommige bestelauto’s moet onder meer de laadruimte van de bestuurderszitplaats zijn afgescheiden door een vaste wand over de gehele breedte en hoogte van de bestuurderscabine. De vaste wand moet op maximaal 115 cm, gemeten vanaf het achterste punt van het stuurwiel, zijn geplaatst. Als de laadbak een lengte heeft van ten minste 200 cm is in dat geval geen vaste wand vereist.

Bij geheel open bestelauto’s met enkele cabine waarbij zowel de bestuurderscabine als de laadbak niet zijn overdekt (bijvoorbeeld sommige (ex-) legervoertuigen) levert de hoogte van de vaste wand problemen op. Om constructietechnische redenen is een volledig vaste wand tussen cabine en laadruimte niet te realiseren.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat bij een dergelijke geheel open bestelauto met enkele cabine, waarbij zowel de cabine als de laadbak niet zijn overdekt, kan worden volstaan met een vaste wand met een hoogte van minimaal 30 cm.

Relevante wetsartikelen

Artikel 3, derde lid, onderdeel b, subonderdeel 2, wet bpm.

Artikel 3, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2, wet mrb.

Artikel 2, achtste lid, onderdeel a, van de uitvoeringsregeling bpm.

Artikel 3, achtste lid, onderdeel a, van de uitvoeringsregeling mrb.

2.1.4 Ombouw pick-up dubbele of anderhalve cabine tot enkele cabine

Een bestelauto, type pick-up met dubbele cabine of met een zogenoemde anderhalve cabine kan omgebouwd worden tot een bestelauto met enkele cabine. Om constructietechnische redenen kan de al bestaande wand niet worden verwijderd. Wanneer een tweede wand wordt geplaatst ontstaat een extra gesloten laadruimte.

Een redelijke wetstoepassing brengt mee dat de pick-up ook na de ombouw waarbij een tweede wand is geplaatst kan voldoen aan de inrichtingseisen van een bestelauto als is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • tussen de cabine en de laadruimte moet een vaste wand worden geplaatst op ten hoogste 115 cm gerekend vanaf het achterste punt van het stuurwiel.

  • de extra zitplaatsen achter de bestuurders- en bijrijdersstoel moeten worden verwijderd. Door het aanbrengen van de vaste wand ontstaan er twee laadruimtes achter de bestuurderscabine: één gesloten en één open.

  • de extra laadruimte die ontstaat tussen de geplaatste wand en de achterzijde van de oorspronkelijke cabine is een gesloten laadruimte en mag niet zijn voorzien van een linker zijruit. Een eventueel aanwezige ruit moet worden verwijderd.

  • de open laadbak achter de gesloten laadruimte moet voldoen aan de lengte-eis van 125 cm.

Het komt voor dat, om te voldoen aan de bij het eerste aandachtstreepje genoemde voorwaarde (vaste wand op ten hoogste 115 cm), de achterwand wordt voorzien van een verdikking. Om bij een dergelijke ombouw nog te kunnen spreken van een vaste wand zoals bedoeld in de wet moet worden voldaan de volgende voorwaarden:

  • de verdikking bedraagt maximaal 15 cm;

  • de verdikking is gemaakt van vormvast materiaal;

  • de verdikking wordt op onverbrekelijke wijze bevestigd; en

  • de verdikking wordt over de gehele breedte en hoogte van de wand uitgevoerd.

Het komt voor dat in de oorspronkelijke wand een ruit is aangebracht. In die situatie brengt een redelijke wetstoepassing om constructietechnische redenen mee dat de verdikking tot de onderkant van de ruit kan worden aangebracht.

2.1.5 Container
2.1.5.1 Afzetbare (vracht)container

Er zijn containers die speciaal zijn ontworpen om te worden geplaatst in de open laadbak van motorrijtuigen van het type pick-up. Deze goedkeuring is alleen van toepassing op dat type containers. Deze containers kunnen veelal slechts worden geplaatst op één bepaald merk en type motorrijtuig en sluiten qua vorm geheel bij dat motorrijtuig aan. Een motorrijtuig waarop een dergelijke container is geplaatst, wijkt visueel dan ook niet of nauwelijks af van een motorrijtuig waarvan de laadruimte van een overkapping is voorzien. Om te kunnen worden aangemerkt als bestelauto moet dit motorrijtuig inclusief container voldoen aan de in de wet gestelde inrichtingseisen voor een bestelauto met gesloten laadruimte.

Onder bepaalde omstandigheden kan een container zoals hier is bedoeld echter een zodanige zelfstandige functie vervullen dat deze niet kan worden beschouwd als onderdeel van het motorrijtuig waarop deze is geplaatst. De bijbehorende eisen van het fiscale blok voor een gesloten laadruimte zijn dan niet relevant.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) onder de volgende cumulatieve voorwaarden goed dat plaatsing van een container op een bestelauto niet leidt tot de conclusie dat sprake is van een motorrijtuig met een gesloten laadruimte.

Voorwaarden

Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de container moet afzetbaar zijn;

  • b. het moet aannemelijk zijn dat deze container geheel zelfstandig zal dienen voor het vervoer van goederen. Dit moet blijken uit de constructie van de container en de wijze van bevestiging op het motorrijtuig;

  • c. de container moet zelfstandig geheel afsluitbaar zijn;

  • d. de container bezit een laadvermogen dat ten minste gelijk is aan de helft van het laadvermogen van het motorrijtuig waarop die container is geplaatst;

  • e. de container moet zowel in ongeladen als in beladen toestand op eenvoudige wijze op het motorrijtuig kunnen worden geplaatst en daarvan weer kunnen worden verwijderd. Een verbindingsdraad aangebracht voor verlichting en dergelijke (eventueel onderbroken door een stekker) tussen de container en de carrosserie is toegestaan;

  • f. de container is niet voorzien van zijruiten; en

  • g. de container wordt door de leveranciers naar het publiek toe gepresenteerd als afzetbare (vracht)container.

Om te voldoen aan de voorwaarde onder e. kunnen aan een container diverse voorzieningen zijn aangebracht die het mogelijk maken dat de container eenvoudig op een motorrijtuig is te plaatsen of daarvan te verwijderen (bijv. uitsparingen voor vorkheftrucklepels, ogen). Een container zonder dergelijke voorzieningen, die alleen afzetbaar is met extra hulpmiddelen (zoals spanbanden e.d.) is niet eenvoudig op het motorrijtuig te plaatsen dan wel te verwijderen.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat voor containers zonder voorzieningen die in gebruik zijn genomen vóór 15 maart 2014 geldt dat het ontbreken van dergelijke voorzieningen niet leidt tot de conclusie dat sprake is van een bestelauto met een gesloten laadruimte.

2.1.5.2 Kampeercontainer

Er zijn kampeercontainers die speciaal zijn ontworpen om te worden geplaatst in de open laadbak van motorrijtuigen van het type pick-up. Deze kampeercontainers kunnen veelal slechts worden geplaatst op één bepaald merk en type motorrijtuig en sluiten qua vorm geheel bij dat motorrijtuig aan. Een motorrijtuig waarop een dergelijke kampeercontainer is geplaatst, wijkt visueel dan ook niet of nauwelijks af van een motorrijtuig waarvan de laadruimte van een overkapping is voorzien. Bij de bepaling van de fiscale indeling wordt het gehele motorrijtuig in ogenschouw genomen.

Onder bepaalde omstandigheden kan een kampeercontainer zoals hier is bedoeld echter een zodanige zelfstandige functie vervullen dat deze niet kan worden beschouwd als onderdeel van het motorrijtuig waarop deze is geplaatst.

Goedkeuring

Daarom keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) onder de volgende voorwaarde goed dat een bestel- of vrachtauto waarop een kampeercontainer is geplaatst, niet als een personenauto wordt aangemerkt.

Voorwaarde

Ik stel hierbij de volgende voorwaarde. Aan het desbetreffende motorrijtuig zijn geen handelingen verricht waardoor het in een zodanige staat is gebracht dat kan worden gezegd dat het uit hoofde van zijn bouw kan dienen voor het vervoer van personen over de weg.

Dit betekent in ieder geval dat:

  • de kampeercontainer op eenvoudige wijze op het motorrijtuig moet kunnen worden bevestigd en daarvan weer verwijderd. Wanneer vaste verbindingen (w.o. boutbevestigingen) zijn aangebracht tussen de container en het motorrijtuig wordt de container geacht een vast deel uit te maken van het motorrijtuig. Een verbindingsdraad tussen de container en de carrosserie aangebracht voor verlichting en dergelijke (eventueel onderbroken door een stekker) is toegestaan;

  • er geen doorgang mag zijn tussen de bestuurderscabine en de kampeercontainer;

  • er geen voorzieningen aan het motorrijtuig mogen worden aangebracht die het motorrijtuig in het bijzonder geschikt maken om samen met de kampeercontainer te worden gebruikt.

2.1.6 Bestelauto’s met een bijzondere opbouw of bovenbouwvermelding
2.1.6.1 Bestelauto met een bijzondere opbouw

De laadruimte van een bestelauto mag niet ingericht zijn voor het vervoer van personen en moet in alle gevallen zijn voorzien van een vlakke laadvloer. Bestelauto’s met een bijzondere opbouw kunnen niet altijd aan de inrichtingseisen van de laadruimte voldoen. Het gaat hier onder andere over de bestelauto’s met een hoogwerker, de asfaltwagens, lichte takel-/lepelwagens en de lichte vuilniswagens. Dergelijke bestelauto’s zouden dan als personenauto’s kwalificeren.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat een motorrijtuig met een dergelijke bijzondere bovenbouw kan worden aangemerkt als een bestelauto.

Voorwaarden

Ik stel hieraan de volgende voorwaarden:

  • het motorrijtuig onderscheidt zich qua uiterlijk en inrichting duidelijk van een personenauto. Het gaat hierbij om het totale motorrijtuig (chassis en opbouw).

  • het vervoer van personen is van bijkomstige aard.

2.1.6.2 Bestelauto met vermelding 'opleggertrekker' of 'afneembare bovenbouw'

De motorrijtuigen die als vermelding 'opleggertrekker (voor 1 januari 2013: ‘trekker') of 'afneembare bovenbouw’ (voor 1 januari 2013: ‘voor verwisselbare opbouw', hierna ook inbegrepen als wordt gesproken over ‘afneembare bovenbouw’) in het kentekenregister krijgen, wijken af van de bestelauto’s met een bijzondere opbouw. Deze motorrijtuigen kunnen namelijk ook worden gebruikt zonder dat de oplegger, aanhanger, afneembare opbouw of container aanwezig is. Op dat moment is het personenvervoer niet langer ondergeschikt aan het vervoer van lading. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een motorrijtuig met een (kaal) chassis waarop een koppelschotel met een hulpframe dan wel een containerframe is gemonteerd; deze onderscheidt zich echter qua uiterlijk sterk van andere auto’s. Bovendien worden deze zaken enkel aangebracht met het oog op het vervoeren van een last.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat een motorrijtuig met een (kaal) chassis waarop een koppelschotel met een hulpframe dan wel een containerframe is gemonteerd wordt aangemerkt als een bestelauto. Dit geldt ook voor een motorrijtuig dat is gekeurd met een afneembare bovenbouw (en met de bovenbouw voldoet aan alle fiscale inrichtingseisen voor een bestelauto) op het moment dat de bovenbouw / container tijdelijk niet aanwezig is.

Wanneer het motorrijtuig met een kaal chassis met koppelschotel wordt aangepast c.q. omgebouwd, bijvoorbeeld door het aanbrengen van een laadbak, of wanneer het motorrijtuig met een kaal chassis met een containerframe wordt voorzien van een container, kan een motorrijtuig ontstaan dat zich qua uiterlijk maar ook qua vervoer van last/lading niet langer onderscheidt van ‘reguliere’ motorrijtuigen. Om als bestelauto te worden aangemerkt moet het motorrijtuig dan voldoen aan alle inrichtingseisen die gelden voor een bestelauto. Als het motorrijtuig niet aan de inrichtingseisen voor een bestelauto voldoet, dan is er sprake van een personenauto.

2.3 Meetmethoden

2.3.1 Uitzonderingen bij meten laadruimte

De hoogte en de lengte van de laadruimte moeten worden gemeten door middel van de zogenoemde blokmethode (artikel 2, eerste lid, uitvoeringsregeling bpm c.q. artikel 3, eerste lid, uitvoeringsregeling mrb). Dat wil zeggen dat de laadruimte in gesloten toestand een denkbeeldig (fiscaal) blok moet kunnen bevatten met afmetingen die voor de betreffende categorie bestelauto gelden.

Er kan een aantal voorzieningen in een laadruimte zijn aangebracht waardoor het fiscale blok niet meer past.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de volgende voorzieningen bij het bepalen van de afmetingen van de laadruimte geheel buiten beschouwing worden gelaten:

  • binnenbekleding;

  • isolatiemateriaal;

  • brandstoftank;

  • accupakket;

  • rollbar;

  • kabelboom;

  • hang- en sluitwerk;

  • verlichting.

2.3.2 Pick-up

Een pick-up is een bestelauto waarvan de laadbak niet is overkapt. Een pick-up is niet als afzonderlijke categorie opgenomen in de wet. Om als bestelauto te worden aangemerkt moet een pick-up aan de eisen van artikel 3, derde lid, wet bpm c.q. artikel 3, eerste lid, wet mrb, voldoen, met uitzondering van de eisen met betrekking tot de hoogte van de laadruimte en de aanwezigheid van ten hoogste één zijruit.

2.3.2.1 Meetmethoden laadruimte pick-up

De lengte van de laadruimte van een pick-up moet volgens de blokmethode worden gemeten waarbij de maten van het fiscale blok inclusief de hoogte in acht moeten worden genomen. Is op de laadruimte een kap of huif aanwezig dan moet de daardoor ontstane gesloten laadruimte voldoen aan alle afmetingen van het bijbehorende fiscale blok.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de lengte van de laadruimte van een pick-up ook bepaald kan worden door te meten over de bodem van de laadruimte mits deze methode geen andere uitkomst oplevert dan de blokmethode. Als deze methode wordt toegepast, moet vanaf het achterste punt van de binnenrand aan de voorkant van de laadbak een loodlijn worden neergelaten op de bodem van de laadruimte. De lengte van de laadruimte wordt gemeten vanaf het punt waar de loodlijn de bodem raakt. Evenals bij de blokmethode wordt gemeten parallel aan de lengteas van het motorrijtuig.

Deze twee meetmethoden gelden ook om te bepalen of de laadruimte van een bestelauto met dubbele cabine voor ten minste 40 procent van de lengte voor het hart van de achterste as is gelegen (artikel 3, derde lid, onderdeel d, subonderdeel 2, wet bpm c.q. artikel 3, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 2, wet mrb).

Als een zogenoemde rollbar is aangebracht om extra veiligheid te creëren voor de inzittenden en de te vervoeren lading, kan bij het bepalen van de lengte van de laadruimte de rollbar buiten beschouwing worden gelaten.

2.3.2.2 Inkorten laadruimte pick-up

Bij bepaalde typen pick-ups is de laadruimte zo lang dat de fabrieksversie niet aan de voorwaarde dat de laadruimte voor ten minste 40 procent van de lengte voor het hart van de achterste as is geplaatst, voldoet. Als bij deze motorrijtuigen de lengte van de laadruimte zou worden ingekort, bijvoorbeeld door het aanbrengen van een verdikte achterklep, zou hieraan wel worden voldaan.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat een inkortingaanpassing wordt verricht, mits zij functioneel en permanent is en over de gehele breedte van de achterklep is aangebracht.

2.3.3 Hoogte cabine in bestelauto’s met een dubbele cabine

Het uitgangspunt van de wetgever is dat een motorrijtuig met dubbele cabine moet zijn voorzien van hetzij een hoog dak, hetzij een lange laadbak, om aangemerkt te worden als bestelauto. De lengte van de laadruimte van een motorrijtuig met dubbele cabine moet ten minste twee maal die van de cabine zijn, tenzij de cabine een hoogte heeft van ten minste 130 cm (artikel 3, derde lid, onderdeel d, subonderdeel 2, wet bpm c.q. artikel 3, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 2, wet mrb). De hoogte van de cabine van een dergelijk motorrijtuig moet de grootste afstand tussen vloer en dak van de cabine zijn, gemeten over een breedte van ten minste 20 cm (artikel 2, derde lid, uitvoeringsregeling bpm c.q. artikel 3, derde lid, uitvoeringsregeling mrb). In de praktijk worden auto’s waarvan de cabine zelf niet de hoogte van 130 cm heeft, in bepaalde gevallen aangepast aan deze eis. Om te kunnen beoordelen of aan de hoogte-eis van ten minste 130 cm is voldaan, moet de totale cabine in ogenschouw worden genomen. Het moet gaan om een cabine met een normale vloer en een normaal dak. Het is niet voldoende dat, om louter te voldoen aan de technische eis van een hoogte van 130 cm, de vloer een kleine verdieping vertoont en/of het dak een uitstulping in de vorm van een soort sluis of pijp heeft. Om inhoud te geven aan de hoogte-eis van 130 cm zou dan ook het oorspronkelijke dak verwijderd moeten worden. Dit is uit constructietechnische overwegingen niet altijd mogelijk.

Goedkeuring

In dit verband keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) het volgende goed.

In deze situatie kan worden volstaan met een uitsparing in het oorspronkelijke dak van 70 cm bij 55 cm. Daarnaast moet op het oorspronkelijke dak van de cabine van de auto een geheel verhoogd dak zijn aangebracht (het zogenaamde buitendak).

Bij het bepalen van de afmeting van de hoogte van de cabine kan in deze situatie de binnenbekleding zoals de vloerbedekking en hemelbekleding buiten beschouwing worden gelaten.

2.3.4 Meetmethode bij hoog dak

Als de laadruimte ten minste 25 cm hoger is dan de cabine kan in plaats van een volledige tussenwand worden volstaan met een vaste wand van ten minste 30 cm hoog, over ten minste de hele breedte van de cabine (artikel 3, derde lid, onderdeel c, subonderdeel 2, wet bpm c.q. artikel 3, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 2, wet mrb). Het hoogteverschil tussen de cabine en de laadruimte is de verticale afstand tussen het denkbeeldige horizontale vlak waarin de beide hoogste punten in de dagopening van de deuren bij de zitplaatsen liggen en het hoogste gedeelte van het dak van de laadruimte, gemeten over een breedte van ten minste 20 cm.

Goedkeuring

Uit praktische overwegingen keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) onder de volgende voorwaarden goed dat het hoogteverschil tussen de cabine en de laadruimte aan de buitenkant van het motorrijtuig wordt gemeten.

Voorwaarden

Ik stel hieraan de volgende voorwaarden. Op het dak aanwezige voorwerpen die niet tot de constructie van het dak zelf horen, zoals spoilers, luchtroosters, reclameborden, dakrails, kofferrekken en dergelijke, worden voor het bepalen van de hoogte van het dak buiten beschouwing gelaten. De tot de normale uitrusting van een motorrijtuig horende afdichtingsstrips en dergelijke hoeven voor het meten niet uit de dagopening van de deuren bij de voorzitplaatsen te worden verwijderd.

2.3.4.1 Dakverhoging laadruimte voor laag schot

Wanneer een dakverhoging in de laadruimte wordt aangebracht omdat de laadruimte af fabriek niet aan de minimale afmetingen voldoet om het zogenoemde fiscale blok te kunnen bevatten, moet in het oorspronkelijke dak van de laadruimte een uitsparing van minimaal 125 cm lengte en 55 cm breedte worden aangebracht.

In de praktijk komt het echter ook voor dat een laadruimte wordt verhoogd om een vaste wand van slechts 30 cm hoogte te kunnen aanbrengen. Bij een dakverhoging moet in beginsel het oorspronkelijke dak worden verwijderd. Dit is uit constructietechnische overwegingen niet altijd mogelijk.

Goedkeuring

In dit verband keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) onder de volgende voorwaarden goed, dat wordt volstaan met een uitsparing in het oorspronkelijke dak van minimaal 70 cm lengte bij 55 cm breedte.

Voorwaarden

Hierbij stel ik de voorwaarde dat op het oorspronkelijke dak van de laadruimte van de auto een geheel verhoogd dak is aangebracht (het zogenaamde buitendak). Daarnaast moet de oorspronkelijke laadruimte al voldoen aan de minimale lengte van 125 cm en minimale hoogte van 98 cm.

3 Herstelbeleid inrichtingseisen bestelauto’s

Bij het op de markt brengen van een nieuw model bestelauto is vanaf 2010 niet langer vereist dat het model ter keuring (o.a. van de inrichtingseisen) wordt voorgelegd aan de RDW. Daarentegen kan de importeur de inspecteur verzoeken de fiscale inrichting te beoordelen. Gebeurt dat niet en blijkt dat het motorrijtuig niet voldoet aan de fiscale inrichtingseisen dan is belasting verschuldigd naar het tarief van personenauto’s. In de praktijk komt het voor dat als gevolg van een minimaal gebrek niet aan de inrichtingseisen is voldaan. Een minimaal gebrek is een gebrek waarvan het herstel betrekkelijk eenvoudig kan worden gerealiseerd en waarbij het karakter van bestelauto slechts in geringe mate is aangetast (zie voorwaarden).

Verder doen zich in de praktijk situaties voor waarbij een bestelauto (onbedoeld) niet langer aan de inrichtingseisen voldoet. Ook in deze situatie is herstel mogelijk als sprake is van een minimaal gebrek waarvan het herstel betrekkelijk eenvoudig kan worden gerealiseerd en waarbij het karakter van bestelauto slechts in geringe mate is aangetast.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat in de hiervoor beschreven situaties onder de volgende cumulatieve voorwaarden, degene die de aanvraag voor de inschrijving in het kentekenregister heeft verzocht, dan wel de kentekenhouder, eenmalig de gelegenheid krijgt de geconstateerde gebreken te herstellen.

Voorwaarden:

Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:

  • de laadruimte voldoet aan de fiscale maten;

  • het vereiste (volledige of lage) tussenschot is aanwezig;

  • de rechterzijde van de laadruimte heeft niet meer dan één zijruit;

  • de linkerzijde van de bestelauto heeft geen zijruiten;

  • er zijn geen stoelen, banken of andere zitplaatsen in de laadruimte aangebracht;

  • voor het betreffende motorrijtuig is niet eerder een informatieformulier uitgereikt; en

  • degene die de aanvraag voor de inschrijving in het kentekenregister heeft verzocht, dan wel de kentekenhouder is niet eerder schriftelijk geïnformeerd over de inrichtingseisen van de bestelauto.

Wanneer aan de voorwaarden voor toepassing van de goedkeuring is voldaan, wordt degene die de aanvraag voor de inschrijving in het kentekenregister heeft verzocht, dan wel de kentekenhouder, in de gelegenheid gesteld om binnen een bepaalde (door de inspecteur aangegeven termijn) de geconstateerde afwijking(en) van de inrichtingseisen te herstellen. Het motorrijtuig moet op een door de inspecteur bepaalde tijd en plaats worden getoond. Als degene die de aanvraag voor de inschrijving in het kentekenregister heeft verzocht, dan wel de kentekenhouder verzuimt het motorrijtuig te tonen of als het motorrijtuig niet of onjuist is aangepast, wordt alsnog een naheffingsaanslag opgelegd.

4 Kampeerauto’s

Een kampeerauto is gedefinieerd als een personenauto waarvan de binnenruimte is ingericht voor het vervoer en verblijf van personen en is voorzien van een vaste kook- en slaapgelegenheid (artikel 23a, eerste lid, wet mrb). De binnenruimte is de ruimte achter de in de achterste stand geplaatste zitplaatsen van de bestuurder en de bijrijder. Voor een kampeerauto geldt voor de mrb een zelfstandig tarief dat een kwart is van het tarief van een personenauto. Dit tarief is van toepassing op een kampeerauto als wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in het besluit (artikel 5aa, uitvoeringsbesluit mrb).

4.1 Overgangsregelingen

Vanaf 1 mei 2002 geldt de voorwaarde van het rechthoekige blok (artikel 5aa, uitvoeringsbesluit mrb).

Goedkeuring

In dit verband keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed, dat de voorwaarde van het rechthoekige blok niet van toepassing is als

  • de inspecteur voor het motorrijtuig voor 1 mei 2002 een vergunning voor de toepassing van artikel 30 van de wet (tekst tot 1 juli 2006) heeft afgegeven; en

  • het kampeerautotarief ook op 1 mei 2002 voor dit motorrijtuig van toepassing was; en

  • het motorrijtuig voldeed aan de overige voorwaarden.

Voor de toepassing van het bovenstaande geldt de datum van de eerder afgegeven vergunning, omdat met deze overgangsregeling een eerbiedigende werking wordt beoogd voor het motorrijtuig en door latere wijziging van houderschap de oorspronkelijk afgegeven vergunning vervalt. De nieuwe houder zal daardoor op gelijke voet als zijn voorganger voor het kampeerautotarief in aanmerking kunnen komen.

Voor kampeerauto’s die op 1 mei 2002 15 jaar of ouder zijn en van fabriekswege zijn ingericht als kampeerauto is de hiervoor genoemde vergunning voor toepassing van de overgangsregeling niet nodig. Wel moet aan de overige voorwaarden van deze goedkeuring worden voldaan.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed, dat voor motorrijtuigen van het merk Volkswagen, type Transporter, met een door de RDW toegekende ‘datum van eerste toelating tot de weg’ van vóór 1 januari 2015, waarbij de motor van fabriekswege achterin is geplaatst, de inrichtingseisen voor de binnenruimte van deze motorrijtuigen kunnen worden toegepast als ware de motor niet achterin geplaatst. Ik merk hierbij op dat de datum van eerste toelating tot de weg hierbij voor de datum van deel I van het kentekenbewijs kan liggen.

5 Multifunctioneel ingerichte vrachtauto’s

5.1 Voertuigcategorie

Een multifunctioneel ingerichte vrachtauto is een motorrijtuig dat naast de mogelijkheid tot het vervoeren van lading tevens voorzieningen bevat voor het verblijf, de verzorging en de overnachting van personen. Deze motorrijtuigen hebben geen standaard inrichting, maar worden in het algemeen ingericht volgens de specifieke wensen van de gebruiker.

Als een dergelijk motorrijtuig door zijn inrichting geschikt is om personen te vervoeren, moet het worden aangemerkt als een motorrijtuig ingericht voor personenvervoer. Het is hierbij niet van belang, dat het motorrijtuig tevens is ingericht voor andere doeleinden.

In de praktijk zijn er multifunctioneel ingerichte motorrijtuigen die met name ingericht zijn voor het vervoer van dieren of goederen. De inrichting voor andere doeleinden is ondergeschikt aan en mede gericht op het gebruik in verband met de te vervoeren dieren of goederen. Het betreft bijvoorbeeld motorrijtuigen bedoeld en ingericht om paarden naar evenementen te vervoeren, terwijl in dit motorrijtuig tevens kan worden overnacht.

Goedkeuring

In dit verband keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat multifunctioneel ingerichte motorrijtuigen niet als personenauto worden aangemerkt. Ik stel hierbij de volgende cumulatieve voorwaarden:

  • het gedeelte van de laadruimte dat is ingericht voor het vervoer van personen bedraagt niet meer dan 50% van de lengte die de laadruimte zou hebben zonder voorzieningen voor het verblijf en/of de overnachting van personen. Ruimtes ingericht met douche en/of toilet worden in dit verband gerekend bij het gedeelte dat is ingericht voor het verblijf van personen. Als er tussen de bestuurderscabine en het gedeelte van de laadruimte dat is ingericht voor het vervoer van personen geen vaste wand bestaat, geldt het volgende. Voor het bepalen van de lengte van de laadruimte wordt ervan uitgegaan dat de laadruimte van de cabine is afgescheiden door middel van een fictieve vaste wand die 115 cm achter het achterste punt van het stuurwiel is geplaatst;

  • het gedeelte van de laadruimte dat is ingericht voor het vervoer van dieren of goederen mag uitsluitend voorzieningen bevatten die zijn gerelateerd aan dat vervoer. Als het desbetreffende gedeelte van de laadruimte eveneens wordt gebruikt voor het onderhoud van de te vervoeren lading, mogen de daarvoor benodigde voorzieningen zijn aangebracht. Deze twee gedeelten van de laadruimte hoeven niet te zijn afgescheiden door een vaste wand;

  • er mogen geen personen worden vervoerd in het gedeelte bestemd voor het vervoer van dieren of goederen.

  • Het motorrijtuig heeft een toegestane maximum massa van meer dan 3.500 kg.

5.2 Bijzonder tarief mrb

Multifunctioneel ingerichte motorrijtuigen, die voldoen aan de voorwaarden van de goedkeuring in onderdeel 5.1, kunnen in aanmerking komen voor een bijzonder tarief in de mrb.

Voor het toekennen van het bijzondere tarief (artikel 30, wet mrb) is bij de 50%-eis aangesloten. De vrachtauto kan in aanmerking komen voor het bijzondere tarief, wanneer de laadruimte voor minimaal 50% voldoet aan de voorwaarden die daaraan gesteld worden op grond van artikel 30 van de wet.

6 Gehandicaptenregeling

6.1 Inrichtingseisen voor toepassing gehandicaptenregeling

De gehandicaptenregeling geldt alleen voor bestelauto’s, die zijn ingericht en worden gebruikt voor het vervoer van een gehandicapte persoon in de cabine en het gelijktijdige vervoer van diens niet-opvouwbare rolstoel of een ander in verband met de handicap noodzakelijk hulpmiddel.

Het is mogelijk dat een gehandicapte een niet-opvouwbare rolstoel of rolbed tijdens het rijden als zit- of ligplaats moet gebruiken.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de gehandicaptenregeling van toepassing is als de niet-opvouwbare rolstoel of het rolbed in de bestuurderscabine is bevestigd.

Ik stel hierbij de volgende voorwaarden:

  • er moeten één of meer normale zitplaatsen uit de cabine worden verwijderd. Als het gaat om een bestelauto met enkele cabine, is dat de zitplaats naast de bestuurdersstoel. Als het gaat om een bestelauto met dubbele cabine zullen één of meer zitplaatsen achter de bestuurdersstoel moeten worden verwijderd om plaats te maken voor de rolstoel of het rolbed.

De rolstoel of het rolbed moet eenvoudig uit de bestelauto verwijderbaar zijn, waardoor er geen sprake is van een permanent aangebrachte zit- of ligplaats.

7 Ingetrokken regelingen

Het volgende besluit is ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit:

besluit van 16 december 2021, nr. 2021-213898.

8 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

9 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit inrichtingseisen bpm en mrb.

Den Haag, 26 februari 2024

De Staatssecretaris van Financiën namens deze, H.G. Roodbeen Hoofddirecteur Fiscale en Juridische Zaken

Naar boven