Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | Staatscourant 2024, 5674 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | Staatscourant 2024, 5674 | beleidsregel |
Gelet op artikel 21 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, de artikelen 2, derde lid, en 10, eerste lid, van de Tijdelijke wet Groningen en artikel 1a.1, eerste lid, van de Regeling Tijdelijke wet Groningen;
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
Instituut Mijnbouwschade Groningen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet;
Procedure en werkwijze van het Instituut Mijnbouwschade Groningen 2022;
Tijdelijke wet Groningen.
1. Het Instituut biedt de aanvrager ter uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 2, derde lid, van de wet en artikel 1a.1, eerste lid, van de Regeling Tijdelijke wet Groningen, de mogelijkheid aan om zijn schade af te handelen door de te treffen maatregelen in natura uit te voeren of de door de aanvrager gemaakte redelijke kosten voor daadwerkelijk herstel van de schade te vergoeden, tot een maximum van € 60.000.
2. Indien de aanvrager kiest voor deze mogelijkheid verricht het Instituut geen onderzoek naar het causaal verband tussen de door de aanvrager gemelde fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs mijnbouwschade kan zijn als bedoeld in artikel 177a van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek en beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld of de gasopslag bij de Norg of de gasopslag bij Grijpskerk.
3. Bij de toepassing van dit artikel zijn de voorwaarden, genoemd in artikel 2.8, tweede lid, onderdelen a tot en met d en f, van de werkwijze, van toepassing.
4. Het Instituut stelt een werkwijze vast voor de uitvoering van dit artikel. Het Instituut stelt daarbij een ruime termijn vast waarbinnen de aanvrager na toekenning van het recht op daadwerkelijk herstel, de schade kan laten herstellen en vergoeding van daarmee gemoeide kosten van het Instituut kan vragen.
1. Het Instituut stelt een werkwijze vast op basis waarvan het een eenmalige vaste vergoeding aanbiedt indien een aanvrager als gevolg van een nieuwe aardbeving als bedoeld in artikel 2.10, derde lid, van de werkwijze nieuwe schade lijdt als bedoeld in artikel 1 van de wet.
2. Het Instituut verklaart artikel 2.10 van de werkwijze van overeenkomstige toepassing op de keuze voor daadwerkelijk herstel, bedoeld in artikel 2, en de individuele maatwerkbeoordeling, bedoeld in hoofdstuk 2a van de werkwijze.
3. In afwijking van het tweede lid vergoedt het Instituut binnen de termijn, bedoeld in artikel 2, vierde lid, bij de toepassing van artikel 2 ook de redelijke kosten van nieuwe schade die binnen die termijn is ontstaan of opgemerkt, binnen het maximum van € 60.000.
1. Het Instituut draagt er zorg voor dat de vaste vergoeding, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van de werkwijze wordt verhoogd naar € 10.000.
2. Het Instituut kan in de werkwijze regels opnemen met betrekking tot gevallen waarin een afwijkend bedrag wordt aangeboden, indien aanbieding van het bedrag van € 10.000 evident niet redelijk is voor het object waaraan schade wordt gemeld.
3. Het Instituut kan in de werkwijze opnemen dat de aanvrager onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid heeft om terug te komen op zijn keuze voor de vaste vergoeding.
1. Het Instituut ontwikkelt een werkwijze met betrekking tot een aanvullende vaste vergoeding voor aanvragers die voor 1 januari 2024 een aanvraag om schadevergoeding als bedoeld in artikel 2, derde lid, van de wet hebben gedaan, of schade hebben gemeld bij het Centrum Veilig Wonen of de exploitant en tevens een aanvraag om schadevergoeding bij het Instituut hebben gedaan, en aan wie in totaal een bedrag van minder dan € 10.000 is toegekend, waarbij dit bedrag wordt aangevuld tot een maximum van € 10.000.
2. Artikel 4, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Deze beleidsregel is, met uitzondering van artikel 3, tweede lid voor zover dat betrekking heeft op de individuele maatwerkbeoordeling, van toepassing op aanvragen waarop op 14 december 2023 nog geen besluit is genomen en op besluiten die op die datum nog niet onherroepelijk zijn.
Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 juli 2024, met uitzondering van de artikelen 1, 2, eerste tot en met derde lid, 4 en 6, die in werking treden met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze beleidsregel wordt geplaatst en terugwerken tot en met 14 december 2023.
Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage 27 maart 2024
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, J.A. Vijlbrief
In het rapport ‘Groningers boven gas’1 stelt de parlementaire enquêtecommissie aardgaswinning Groningen dat de schadeafhandeling milder, makkelijker en menselijker moet worden voor bewoners. De enquêtecommissie verwijst hier naar de langdurige, ingewikkelde en onberekenbare processen waar mensen met schade aan hun woning mee te maken hebben. Naast de consequenties die de langdurige processen hebben voor de termijn waarop de schade wordt afgehandeld, zorgen deze voor onzekerheid bij gedupeerden. Het doorlopen van de vele verschillende processtappen met alle eisen die daarbij gesteld worden aan technische kennis, tijdig reageren en doorgronden van ingewikkelde procedures, leidt bovendien tot stress. Daarom heeft het kabinet in de kabinetsreactie ‘Nij begun’ op het rapport maatregelen voorgesteld die de schadeafhandeling milder, makkelijker en menselijker maken. Dit onder meer door bij te dragen aan de beëindiging van discussies over causaliteit bij schadeafhandeling2 en het verruimen van de mogelijkheden om schade af te handelen met een vaste vergoeding, waaronder het bieden van een vaste vergoeding bij herhaalschade3.
Met de inwerkingtreding van de wijziging van de Tijdelijke wet Groningen (hierna: TwG) per 1 juli 20234, is de ‘aanwijzingsbevoegdheid’ op grond van artikel 21 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van toepassing op het Instituut Mijnbouwschade Groningen (hierna: Instituut). Op basis hiervan kan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat middels beleidsregels algemene aanwijzingen geven aan het Instituut over de wijze waarop het zijn wettelijke taak dient uit te voeren. Met deze beleidsregel geef ik instructies aan het Instituut om invulling te geven aan de uitvoering van bovengenoemde maatregelen uit de kabinetsreactie op het parlementaire enquêterapport, zoals nader uitgewerkt in de brief aan de Tweede Kamer van 6 oktober 2023.5
Eigenaren van gebouwen met fysieke schade die het gevolg kan zijn van de gaswinning uit het Groningenveld, de gasopslag Norg of de gasopslag Grijpskerk kunnen deze melden bij het Instituut en konden daarbij voorheen kiezen voor een maatwerkprocedure met causaliteitstoets of een vaste vergoeding van € 5.000.
Wanneer voor een afhandeling met de maatwerkprocedure wordt gekozen, komt een onafhankelijke deskundige in opdracht van het Instituut ter plaatse een schadeopname uitvoeren. Alle schade wordt opgenomen in een rapport. Vervolgens wordt per schade bekeken of deze in causaal verband stond met de gaswinning of gasopslagen, in welk geval herstelkosten werden berekend om de hoogte van de vergoeding die de aanvrager dient te ontvangen te bepalen.
Uit de conclusies van het enquêterapport ‘Groningers boven gas’ is gebleken dat deze werkwijze gepaard ging met complexe discussies en juridische geschillen, met leed en stress onder aanvragers tot gevolg. Middels onderhavige aanwijzing geef ik daarom, zoals aangekondigd in de kabinetsreactie op het parlementaire enquêterapport en eerder genoemde Kamerbrief, het Instituut de opdracht om zijn werkwijze aan te passen.
In de nieuwe werkwijze wordt de aanvrager van een schadevergoeding, na inventarisatie van de gemelde schade door het Instituut met een indicatie van de te verwachten herstelkosten, een drietal mogelijkheden aangeboden: daadwerkelijk herstel van schade met herstelkosten tot € 60.000 zonder causaliteitstoets, een verhoogde vaste vergoeding of de bestaande maatwerkprocedure met causaliteitstoets. Onderstaand worden de drie mogelijkheden toegelicht.
Met deze beleidsregel geef ik het Instituut ten eerste de instructie om daadwerkelijk herstel zonder causaliteitstoets tot € 60.000 als een nieuwe, alternatieve mogelijkheid aan te bieden om de schade af te handelen. Gebouweigenaren met schades, die naar hun aard mijnbouwschade kunnen zijn en niet al eerder zijn behandeld, krijgen met daadwerkelijk herstel de mogelijkheid om deze schades daadwerkelijk te laten herstellen. Zo maakt daadwerkelijk herstel een eind aan de situatie waarin aanvragers soms jarenlang verwikkeld raakten in discussie over de oorzaak van individuele schades, terwijl de staat van hun woning in afwachting van de uitkomst van bezwaar- of beroepsprocedures, of door nieuwe bevingen, verder verslechterde. Ook zijn er geen omvangrijke rapporten meer nodig waarin per scheur de schadeoorzaak wordt beschreven. Met daadwerkelijk herstel worden bovendien onderlinge verschillen teruggedrongen, gezien het resultaat voor iedereen gelijkwaardig is: een herstelde woning. Met daadwerkelijk herstel wordt zo een belangrijke bron van onvrede bij eigenaren over de schadeafhandeling weggenomen. Door schade daadwerkelijk en duurzaam te herstellen, wordt bovendien de kans op verergerde of terugkerende schade verkleind en de kwaliteit van het woningbestand, het wooncomfort van straten en wijken, én de leefbaarheid van Groningen en Noord-Drenthe verbeterd.
Als een aanvrager kiest voor daadwerkelijk herstel zal het Instituut geen onderzoek meer doen naar de oorzaak van de schade. Dit betekent dat van alle nog niet eerder afgehandelde schades die naar hun aard mijnbouwschade kunnen zijn (dus bijvoorbeeld geen brand- of rookschade), wordt verondersteld dat dit mijnbouwschade is. Nadat een expert namens het Instituut dergelijke schades in kaart heeft gebracht, kunnen gedupeerden die schade door een eigen aannemer laten herstellen en de factuur naar het Instituut laten opsturen. Het Instituut kan in zijn werkwijze regels bepalen waaraan het herstel, de aannemer of de factuur moet voldoen. Gedupeerden kunnen vervolgens gedurende een nog nader uit te werken periode dit daadwerkelijk herstel uit laten voeren. Ook kan een aanvrager desgewenst geheel worden ontzorgd en een aannemer die door het Instituut wordt ingehuurd het herstel laten verrichten, het zogenaamde Herstel in natura. De mogelijkheid tot het (laten) uitvoeren van dit daadwerkelijk herstel zonder causaliteitsonderzoek betreft de redelijke herstelkosten tot € 60.000. Indien een eigenaar het bedrag van de herstelkosten hoger inschat dan € 60.000 en daarom niet wil kiezen voor de mogelijkheid van daadwerkelijk herstel, dan kan hij de voorkeur geven aan het doorlopen van het huidige maatwerktraject.
Schades kunnen terugkeren of er kan nieuwe schade ontstaan als gevolg van een nieuwe significante beving of door indirecte effecten van diepe bodemdaling. Gedupeerden kunnen tijdens de periode dat zij daadwerkelijk herstel uit laten voeren nieuwe schades, die naar hun aard mijnbouwschade kunnen zijn, melden en deze eveneens meenemen, binnen het maximum van € 60.000. Het Instituut neemt deze schade op en de aanvrager stuurt de factuur naar het Instituut of maakt wederom gebruik van een aannemer van het Instituut. Zo wordt eigenaren voldoende tijd en ruimte geboden om het daadwerkelijk herstel te organiseren, rekening houdend met eventuele beperkingen in de beschikbare bouwcapaciteit in het gebied voor de uitvoering daarvan.
Een aanvrager kan de voorkeur geven aan een financiële vergoeding in plaats van daadwerkelijk herstel van de aanwezige schade zoals hierboven beschreven. In dat geval behoudt de aanvrager de mogelijkheid om voor de bestaande maatwerkprocedure te kiezen waar wél wordt gekeken naar de schadeoorzaak. Daarbij wordt het wettelijk bewijsvermoeden onverkort toegepast. Deze mogelijkheid is reeds in de werkwijze van het Instituut is beschreven. Dat geldt ook indien een aanvrager een vergoeding wil ontvangen van méér dan € 60.000 voor schade waarvan te verwachten valt dat deze gerelateerd is aan de gaswinning.
Sinds november 2021 kunnen gebouweigenaren die niet eerder een schade hebben gemeld ook kiezen voor een vaste eenmalige schadevergoeding (hierna: VES). Eigenaren die kiezen voor de VES krijgen een forfaitair geldbedrag uitgekeerd. Tot op heden was dit een bedrag van € 5.000. In de reactie op het rapport van de parlementaire enquêtecommissie heeft het kabinet aangegeven dat de mogelijkheden voor de forfaitaire vergoeding verruimd worden, zodat deze optie voor meer mensen aantrekkelijk wordt. De bestaande vaste vergoeding kent namelijk een eenvoudige aanvraagprocedure en een aanzienlijk kortere doorlooptijd: eigenaren kunnen de vergoeding binnen enkele weken na het indienen van de aanvraag tegemoet zien. Daarnaast leidt een aantrekkelijke forfaitaire vergoeding ertoe dat er meer uitvoeringscapaciteit beschikbaar is voor een voortvarende afhandeling van aanvragen van eigenaren met meer of complexe schade voor daadwerkelijk herstel of maatwerk met causaliteitstoets. Ik draag het Instituut middels deze beleidsregel dan ook op om de vaste eenmalige schadevergoeding te verruimen, door deze te verhogen naar € 10.000 in het gehele effectgebied. Deze verruiming hoeft niet te gelden voor gevallen waarin dat naar het oordeel van het Instituut evident niet redelijk is, bijvoorbeeld omdat het gaat om een zeer klein object zonder permanente woonfunctie. Hierbij kan gedacht worden aan garageboxen en schuren.
Met de verhoging van de vaste vergoeding ligt het in de rede dat ik het Instituut eveneens instrueer de zogenaamde aanvullende vaste vergoeding (hierna: AVV) – die reeds door het Instituut was aangekondigd6 – onder dezelfde voorwaarden te verruimen. De AVV is begin 2023 aangekondigd door het Instituut om verschillen in de schadeafhandeling op te lossen. Deze AVV komt beschikbaar voor aanvragers die eerder een vaste vergoeding van € 5.000 hebben gehad en voor iedereen die in totaal een schadebedrag lager dan € 10.000 heeft ontvangen vóór 1 januari 2024.
De aanvrager stemt er, overeenkomend met de VES, mee in dat deze vergoeding alle op dat moment aanwezige schade dekt. Dit betekent dat nieuwe schademeldingen pas in aanmerking komen voor een vergoeding als zich een aardbeving heeft voorgedaan met een bepaalde sterkte of als er nieuwe schade als gevolg van bodemdaling of -stijging is ontstaan. De verruiming van de AVV zal in het gehele effectgebied van toepassing zijn.
Als onderdeel van de nieuwe werkwijze dienen alle schades die naar hun aard mijnbouwschade kunnen zijn binnen één procedure te worden afgehandeld. Dat geldt voor daadwerkelijk herstel zoals beschreven in paragraaf 2, de verruimde vaste vergoeding, alsook de bestaande maatwerkprocedure met causaliteitsonderzoek. Dit leidt tot minder herhaalmeldingen en duidelijkheid voor eigenaren over waar zij aan toe zijn. Op deze wijze wil ik, naar aanbeveling van de parlementaire enquêtecommissie aardgaswinning Groningen, een einde maken aan de bijkomende stress en leed die in het verleden veroorzaakt werden door herhaalschade.
Het stoppen van de gaswinning betekent helaas niet dat er geen aardbevingen meer kunnen voorkomen. Ook wanneer alle schade in een woning in één keer wordt aangepakt, kunnen schades terugkeren of kan er nieuwe schade ontstaan. Daarom geef ik het Instituut tevens de instructie om bij herhaalde of teruggekeerde schade als gevolg van een nieuwe aardbeving nadat alle eerdere schade is afgehandeld, eveneens te werken met een forfaitaire vergoeding. Zo zal ook als na nieuwe significante bodembeweging schade terugkeert of nieuwe schade ontstaat, deze schade milder, menselijker en makkelijker worden afgehandeld. Het Instituut zal bij de uitvoering van deze instructie moeten kijken naar het startmoment van de periode waarin herhaalschade op deze manier wordt behandeld, waarbij het voor de hand ligt dat het moment van totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst7 wordt vervangen door het moment waarop de (eerdere) schadeopname is afgerond.
Tevens zal een extra overlastvergoeding onderdeel worden gemaakt van de forfaitaire vergoeding bij herhaalschade. Deze overlastvergoeding zal, zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 6 oktober8, worden verhoogd. Dit vergt een aanpassing van het Besluit Tijdelijke wet Groningen. Bij een nieuwe beving wordt de kracht van de beving als leidraad genomen om het impactgebied te bepalen. Aanvragers hebben dan de mogelijkheid om opnieuw te kiezen voor daadwerkelijk herstel, een vorm van forfaitaire vergoeding of de bestaande maatwerkprocedure met causaliteitsonderzoek.
Het Instituut beschikt met het in werking treden van de wijziging van de Regeling Tijdelijke wet Groningen op 30 september 2023 over de bevoegdheid om individuele knelpunten op te lossen, voor zover die niet worden ondervangen met de andere maatregelen in de schadeafhandeling. Daadwerkelijk herstel zal voor zover het gaat om het vergoeden van schade die bij het toepassen van de causaliteitstoets mogelijk niet vergoed zou worden, maar onder de nieuwe maatregel wel, tijdelijk zijn grondslag vinden in de bevoegdheid van het Instituut om knelpunten op te lossen. Op termijn wordt de Tijdelijke wet Groningen aangepast om een toekomstbestendige grondslag te bieden.
Het Instituut voert de schadeafhandeling uit en heeft een analyse gemaakt van de uitvoeringseffecten van het afhandelen van schade door middel van daadwerkelijk herstel bij herstelkosten tot € 60.000, zoals hiervoor beschreven. Deze effecten zijn in overleg met het Ministerie van EZK verder uitgewerkt en betrokken bij de vormgeving van deze maatregel. Het Instituut acht de maatregel zoals hier beschreven dan ook uitvoerbaar, mits de implementatie stapsgewijs plaatsvindt. Het Instituut geeft daarbij aan dat op de korte termijn de uitvoeringslasten en doorlooptijden nog hoog zullen zijn, mede in verband met het aantal meldingen dat is aangehouden in afwachting van de implementatie van de aangekondigde veranderingen in de schadeafhandeling naar aanleiding van het parlementaire enquêterapport Groningers boven gas. Daarnaast heeft het Instituut aangegeven dat uitbreiding van de uitvoeringscapaciteit in termen van ICT, middelen en personeel nodig zal zijn. Het Instituut zal daarom beginnen met de afhandeling van de lopende aanvragen. Naar verwachting zal vanaf juni 2024 de nieuwe werkwijze voor daadwerkelijk herstel breder worden opengesteld.
Daarnaast is zoals beschreven de verhouding van deze maatregel tot andere schademaatregelen uit ‘Nij Begun’, in het bijzonder de verruiming van de VES van € 5.000 naar € 10.000 relevant. Met een hogere vaste vergoeding wordt niet alleen een groter deel van de inwoners van het aardbevingsgebied sneller geholpen, maar wordt ook bijgedragen aan de beheersing van de uitvoeringslast en -kosten, die voor daadwerkelijk herstel en de bestaande procedure met causaliteitsonderzoek hoger zijn.
Met deze beleidsregel wordt het Instituut opgedragen om zijn werkwijze aan te passen zodat de nieuwe mogelijkheden zoals hierboven beschreven in de schadeafhandeling geïmplementeerd kunnen worden en aanvragers hier dan een beroep op kunnen doen. Daarnaast geef ik het Instituut de opdracht een werkwijze te ontwikkelen op basis waarvan het bij herhaalde of teruggekeerde schade als gevolg van een nieuwe aardbeving, werkt met een forfaitaire vergoeding. De beleidsregel treedt met het oog op deze noodzakelijke uitwerking in werking met ingang van 1 juli 2024. Een uitzondering hierop wordt gevormd voor het aanbieden van de mogelijkheid van daadwerkelijk herstel (artikel 2, eerste tot en met derde lid), de ophoging van de vaste vergoeding (artikel 4) en het overgangsrecht met betrekking tot beide bepalingen (artikel 6).
Het Instituut biedt op grond van artikel 6 aanvragers van wie op 14 december 2023 nog een aanvraag in behandeling was, of daarop nog niet onherroepelijk was beslist, de mogelijkheid om alsnog te kiezen voor één van de drie opties voor schadeafhandeling. De mogelijkheid wordt hiermee niet alsnog geboden voor onherroepelijke gevallen, ook niet als een herzieningsverzoek is ingediend. Op grond van artikel 5 van deze beleidsregel geldt in die situatie de mogelijkheid om een aanvullende vaste vergoeding (AVV) aan te vragen indien het toegekende bedrag minder is dan € 10.000.
De artikelen 2, eerste tot en met derde lid, 4 en 6 treden, samen met de begripsbepalingen in artikel 1, in werking met ingang van de dag na publicatie van deze beleidsregel, en werken terug tot en met 14 december 2023. Op 14 december 2023 is het Instituut namelijk reeds gestart met het gefaseerd benaderen van aanvragers over de keuzemogelijkheden voor de afhandeling van hun aanvraag op basis van de in deze beleidsregel beschreven maatregelen. Omdat deze mogelijkheden begunstigend zijn voor de aanvragers, bestaat er geen bezwaar tegen deze terugwerkende kracht.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, J.A. Vijlbrief
Wet van 19 april 2023 tot wijziging van het voorstel van wet tot wijziging van de Tijdelijke wet Groningen in verband met de versterking van gebouwen in de provincie Groningen (novelle verbetering uitvoerbaarheid) (Stb. 2023, 165).
Bedoeld als in artikel 2.10, derde lid, aanhef, van Procedure en werkwijze van het Instituut Mijnbouwschade Groningen 2022.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-5674.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.