Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 16 februari 2024, nr. 2024-0000103261, tot wijziging van de subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed in verband met het voor de derde maal openstellen van de subsidie en het verder stimuleren van integrale verduurzaming

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de artikelen 3, eerste en tweede lid, en 4, eerste lid, van de Kaderwet overige BZK-subsidies en de artikelen 6, tweede lid, vijfde lid, onderdeel b, en zevende lid, en 8, eerste en tweede lid, 11, artikel 14, artikelen 16, 17, 18 van het Kaderbesluit BZK-subsidies;

BESLUIT

ARTIKEL I

De Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De definitie van advieskosten vervalt.

2. De definitie van energieadvies vervalt.

3. Na de definitie van energieadviseur wordt een definitie ingevoegd, luidende:

energie-etiketteringverordening:

verordening (EU) 2017/1369 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2017 tot vaststelling van een kader voor energie-etikettering en tot intrekking van Richtlijn 2010/30/EU (PbEU 2017, L 198/1);

4. De definitie van energielabel komt te luiden:

energielabel:

energielabel als bedoeld in bijlage I bij artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving en die is vastgesteld volgens de eisen van NTA 8800 zoals die is opgesteld na 1 januari 2021;

5. De definitie van hoge energieprestatie komt te luiden:

hoge energieprestatie:

hoge energieprestatie van het gebouw, afhankelijk van de aanwezige gebruiksfuncties, als bedoeld in bijlage 4;

6. In de definitie van integraal verduurzamingsproject wordt ‘een maatregelenpakket dat voortkomt uit een advies, als bedoeld in bijlage 3, onderdelen A.1, A.2, A.3, of L.1’ vervangen door ‘een verduurzamingspakket als bedoeld in bijlage 3, onderdeel P.’.

7. Onderdeel a in de definitie van maatschappelijk vastgoed komt te luiden:

  • a. gebouwde onroerende zaak in eigendom van een provincie, een gemeente, een waterschap of een veiligheidsregio;

8. Onderdeel f in de definitie van maatschappelijk vastgoed komt te luiden:

  • f. monument; of

9. De definitie van minister komt te luiden:

minister:

Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

10. Na de definitie van minister wordt een definitie ingevoegd, luidende:

monument:

een gebouw of een deel van een gebouw dat is ingeschreven als:

  • a. rijksmonument in het rijksmonumentenregister, bedoeld in artikel 3.3 van de Erfgoedwet;

  • b. gemeentelijk monument in een gemeentelijk erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.16 van de Erfgoedwet; of

  • c. provinciaal monument in een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17 van de Erfgoedwet;

11. Na de definitie van monument wordt een definitie ingevoegd luidende:

onderneming:

een onderneming in de zin van artikel 1 van bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

12. In de definitie van portefeuilleroutekaart wordt ‘CO2-reductie’ vervangen door ‘CO2-uitstoot’.

13. In de definitie van publieksfunctie wordt ‘onroerende zaak dat’ vervangen door ‘onroerende zaak die’.

14. Na de definitie van publieksfunctie wordt een definitie ingevoegd, luidende:

reguliere de-minimisverordening:

verordening (EU) nr. 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2023, L 2023/2831);

15. Na de definitie van SBI-code wordt een definitie ingevoegd, luidende:

slimme meter:

een elektronisch systeem dat het energieverbruik kan meten, meer informatie levert dan een traditionele meter, en data kan doorgeven en ontvangen middels een vorm van elektronische communicatie;

16. Na de definitie van slimme meter wordt een definitie ingevoegd, luidende:

Unienorm:

Unienorm als bedoeld in artikel 2, onderdeel 102, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

17. De definities van rijksmonument en rijksmonumentenregister vervallen.

B

In artikel 2 wordt ‘een combinatie van’ vervangen door ‘ten hoogste drie’.

C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanduiding ‘1.’ voor het eerste lid vervalt.

2. Het tweede lid komt te vervallen.

D

In artikel 4, eerste lid, wordt ‘18 september 2023 tot en met 31 december 2024’ vervangen door ‘3 juni 2024 tot en met 31 oktober 2024’.

E

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘€ 123.500.000 voor aanvragen van € 500.000 of meer’ vervangen door ‘€ 71.250.000 voor aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel a’.

2. In het tweede lid wordt ‘€ 66.500.000 voor aanvragen van minder dan € 500.000’ vervangen door ‘€ 166.250.000 voor aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel b’.

F

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt ‘artikel 8, eerste lid, onderdeel a, of’.

2. In het eerste lid wordt ‘artikel 38bis’ vervangen door ‘artikel 38 bis’.

3. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Een subsidie als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel b, kan staatssteun bevatten en gerechtvaardigd worden door de reguliere de-minimisverordening.

4. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Een subsidie als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel c, kan staatssteun bevatten en gerechtvaardigd worden door de reguliere de-minimisverordening.

G

In artikel 7, eerste lid, wordt ‘€ 500.000’ vervangen door ‘€ 100.000’.

H

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt ‘artikel 3, eerste lid, onderdeel a,’ vervangen door ‘artikel 3, onderdeel a’.

2. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. de advieskosten, bedoeld in bijlage 3, onderdeel A.1 of A.3, ook als deze zijn gemaakt vóór de indiening van de aanvraag, hoewel kosten van het opstellen van een portefeuilleroutekaart of kosten van het opstellen van een energieadvies in het kader van het ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed zijn uitgezonderd van subsidiëring; of

3. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

  • c. de kosten voor het opstellen en registeren van een energielabel, als bedoeld in bijlage 3, onderdeel K.1, na de uitvoering van de verduurzamingsmaatregelen, bedoeld in onderdeel a.

4. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Subsidie op grond van het eerste lid wordt slechts eenmaal per gebouwde onroerende zaak per aanvraagperiode verstrekt en in totaal niet meer dan tweemaal.

I

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 3, onderdeel a, bedraagt 20% van de kosten, bedoeld in artikel 8, eerste lid, met een minimumbedrag van € 5.000 per aanvraag en een maximumbedrag van € 1.500.000 per gebouwde onroerende zaak.

2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot het tweede lid.

J

Artikel 10 komt te luiden:

Artikel 10. Aanvraagvereisten

  • 1. In aanvulling op artikel 11, derde lid, van het Kaderbesluit, bevat een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel a, ten minste:

    • a. het adres of de kadastrale aanduiding van het maatschappelijk vastgoed waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • b. een verklaring dat de aanvraag betrekking heeft op investeringen in verduurzamingsmaatregelen in maatschappelijk vastgoed;

    • c. een advies als bedoeld in bijlage 3, onderdeel A.1 of A.3, dat niet ouder is dan 48 maanden op het moment van de aanvraag; en

    • d. een verklaring dat geen andere subsidie voor dezelfde activiteiten is verstrekt.

  • 2. In afwijking van artikel 11, derde lid, van het Kaderbesluit, kan een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel a, in plaats van een gespecificeerde begroting de offertes van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd bevatten.

K

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt ‘artikel 3, eerste lid, onderdeel b’ vervangen door ‘artikel 3, onderdeel b’.

2. Onderdeel d komt te luiden:

  • d. de subsidie wordt aangevraagd door een onderneming of als de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door een onderneming;

3. In onderdeel f wordt ‘maatregelen die zijn uitgevoerd voorafgaand aan de aanvangsdatum als bedoeld in artikel 3, tweede lid’ vervangen door ‘de projectkosten en energielabelkosten bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdelen a en c, als de bijbehorende activiteiten zijn uitgevoerd voorafgaand aan de indiening van de aanvraag voor subsidie’.

4. In onderdeel i wordt ‘artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2012’ vervangen door ‘bijlage I bij artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving’.

5. In onderdeel j wordt ‘onroerende zaak dat’ vervangen door ‘onroerende zaak die’.

6. Onderdeel k komt te luiden:

  • k. de subsidie wordt aangevraagd voor een kantoorgebouw dat niet beschikt over ten minste energielabel C, tenzij de energielabel C-verplichting niet van toepassing is ingevolge artikelen 3.87 en 3.87a van het Besluit bouwwerken leefomgeving of het kantoorgebouw ingevolge deze artikelen van de verplichting is uitgezonderd;

7. Onderdeel l komt te luiden:

  • l. de subsidie staatssteun bevat; of

8. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • m. er reeds subsidie is verstrekt voor dezelfde activiteiten.

L

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ‘een maal’ vervangen door ‘eenmaal’.

2. Onder vernummering van het derde en het vierde lid tot vierde en vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. De subsidieontvanger dient iedere gas- of elektriciteitsaansluiting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder m, van de Gaswet of artikel 1, eerste lid, onder b, van de Elektriciteitswet 1998 waar de subsidie betrekking op heeft te koppelen aan een slimme meter.

3. In het vijfde lid (nieuw) wordt ‘artikel 3, eerste lid, onderdeel a’ vervangen door ‘artikel 3, onderdeel a’.

M

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘artikel 3, eerste lid, onderdeel a’ gewijzigd in ‘artikel 3, onderdeel a’.

2. In het tweede lid wordt ‘artikel 3, eerste lid, onderdeel a’ gewijzigd in ‘artikel 3, onderdeel a’.

3. In het derde lid, onderdeel d, wordt ‘artikel 12, derde lid’ gewijzigd in ‘artikel 12, vierde lid’.

N

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt ‘artikel 3, eerste lid, onderdeel b’ vervangen door ‘artikel 3, onderdeel b’.

2. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘het pakket aan verduurzamingsmaatregelen’ vervangen door ‘een van de integrale verduurzamingspakketten als bedoeld in bijlage 3, onderdeel P.,’

3. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. de advieskosten, bedoeld in bijlage 3, onderdeel A.2 of A.3, ook als deze zijn gemaakt vóór de indiening van de aanvraag, hoewel kosten van het opstellen van een portefeuilleroutekaart van subsidiëring zijn uitgezonderd; of

4. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

  • c. de kosten voor het opstellen en registeren van een energielabel, als bedoeld in bijlage 3, onderdeel K.1, na de uitvoering van de werkzaamheden van het integraal verduurzamingspakket, bedoeld in onderdeel a.

O

Artikel 16 komt te luiden:

Artikel 16. Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 3, onderdeel b, bedraagt 30% van de projectkosten van de subsidiabele activiteiten en ten minste € 25.000 per aanvraag en ten hoogste € 1.500.000 per gebouwde onroerende zaak en ten hoogste € 85 exclusief btw per m2 gebruiksoppervlakte per labelsprong indien een verduurzamingspakket als bedoeld in bijlage 3, onderdeel P.1, wordt uitgevoerd.

  • 2. De subsidie, bedoeld in artikel 3, onderdeel b, bedraagt 40% van de projectkosten van de subsidiabele activiteiten en ten minste € 25.000 per aanvraag en ten hoogste € 1.500.000 per gebouwde onroerende zaak en ten hoogste € 85 exclusief btw per m2 gebruiksoppervlakte per labelsprong indien een verduurzamingspakket als bedoeld in bijlage 3, onderdeel P.2, wordt uitgevoerd.

  • 3. De subsidie, bedoeld in artikel 3, onderdeel b, bedraagt 30% van de projectkosten van de subsidiabele activiteiten en ten minste € 25.000 per aanvraag en ten hoogste € 1.500.000 per gebouwde onroerende zaak indien een verduurzamingspakket als bedoeld in bijlage 3, onderdeel P.3, wordt uitgevoerd.

  • 4. Het percentage bedoeld in het tweede lid wordt verlaagd met tien procentpunten, indien de aanvrager een onderneming is maar geen kleine of middelgrote onderneming als bedoeld in bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening, of als de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door een onderneming, die geen kleine of middelgrote onderneming is.

  • 5. Indien de aanvrager een onderneming is of als de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door een onderneming, wordt het subsidiepercentage met 5 procentpunten verlaagd, indien de steun ziet op slechts één type onderdeel van een gebouw.

  • 6. In aanvulling op het eerste, tweede en derde lid kan hetzelfde percentage worden gesubsidieerd van de kosten, bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdelen b en c, als dat van de projectkosten.

  • 7. Indien de subsidieaanvraag betrekking heeft op verduurzamingsmaatregelen waar een bestuursorgaan of de Europese Commissie reeds een subsidie voor heeft verstrekt, kan slechts een bedrag aan subsidie worden verstrekt waarmee het maximale subsidiebedrag van die regeling niet wordt overschreden.

  • 8. De gebruiksoppervlakte, bedoeld in het eerste en het tweede lid, wordt vastgesteld aan de hand van de gegevens in de basisregistratie, bedoeld in artikel 2 van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen.

P

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt ‘artikel 3, eerste lid, onderdeel b’ vervangen door ‘artikel 3, onderdeel b’.

2. Onderdeel b komt te luiden:

  • b. indien van toepassing, de geregistreerde handelsnaam van de aanvrager bij de Kamer van Koophandel;

3. Onderdeel d komt te luiden:

  • d. een advies als bedoeld in bijlage 3, onderdeel A.2 of in het geval van monumenten A.3, dat niet ouder is dan 48 maanden op het moment van de aanvraag;

4. Onder vervanging van ‘; en’ aan het slot van onderdeel d door een puntkomma en de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma worden vijf onderdelen toegevoegd, luidende:

  • f. als een subsidie als bedoeld in artikel 16, tweede lid, wordt aangevraagd door een onderneming, of als de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door een onderneming, de groottecategorie van de onderneming, te weten klein of middelgroot in de zin van bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening, ofwel een grote onderneming als deze buiten de categorieën klein of middelgroot valt;

  • g. als een subsidie als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel b of c, wordt aangevraagd door een onderneming, of als de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door een onderneming, een verklaring waaruit blijkt dat die onderneming niet meer subsidie ontvangt dan is toegestaan op basis van de reguliere de-minimisverordening;

  • h. een verklaring dat niet eerder subsidie is verstrekt voor een integraal verduurzamingsproject voor dezelfde gebouwde onroerende zaak of op een andere manier subsidie voor dezelfde activiteiten is verstrekt;

  • i. een verklaring dat de subsidie niet wordt gebruikt om producten die onder de energie-etiketteringverordening vallen, en niet voldoen aan de eis van artikel 7, tweede lid, van die verordening, aan te schaffen of daarop een gebruiksrecht te verkrijgen; en

  • j. als een subsidie als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel a, wordt aangevraagd door een onderneming, of als de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door een onderneming, een verklaring dat het pakket met maatregelen zal voldoen aan de vereisten van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Q

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanduiding ‘1.’ voor het eerste lid vervalt.

2. In de aanhef wordt ‘artikel 3, eerste lid, onderdeel b’ vervangen door ‘artikel 3, onderdeel b’.

3. Onder verlettering van de onderdelen d tot en met l tot c tot en met k vervalt onderdeel c.

4. Onderdeel c (nieuw) komt te luiden:

  • c. de aanvraag wordt ingediend door of voor zover de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door een onderneming in moeilijkheden als bedoeld artikel 2, achttiende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening of een onderneming ten aanzien waarvan een bevel tot terugvordering van steun uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

5. In onderdeel e (nieuw) wordt ‘integrale verduurzamingsprojecten die zijn uitgevoerd voorafgaand aan de aanvangsdatum als bedoeld in artikel 3, tweede lid’ vervangen door ‘de projectkosten en energielabelkosten bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdelen a en c, als de bijbehorende activiteiten zijn uitgevoerd voorafgaand aan de indiening van de aanvraag voor subsidie’.

6. Onderdeel f (nieuw) komt te luiden:

  • f. de subsidie wordt aangevraagd voor investeringen die worden gedaan om ervoor te zorgen dat voldaan wordt aan reeds in werking getreden Europese regelgeving of waarmee door ondernemingen niet wordt voldaan aan Unienormen die al zijn vastgesteld maar nog niet in werking zijn getreden;

7. In onderdeel h (nieuw) wordt ‘artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2012’ vervangen door ‘bijlage I bij artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving’.

8. Aan onderdeel i (nieuw) wordt toegevoegd ‘of als voor dat gebouw subsidie wordt aangevraagd voor de energielabelkosten, bedoeld in artikel 15, eerste lid, onder c’.

9. Onderdeel j (nieuw) komt te luiden:

  • j. de subsidie wordt aangevraagd voor een kantoorgebouw dat niet beschikt over ten minste energielabel C, tenzij de energielabel C-verplichting niet van toepassing is ingevolge artikelen 3.87 en 3.87a van het Besluit bouwwerken leefomgeving of het kantoorgebouw ingevolge deze artikelen van de verplichting is uitgezonderd;

10. In onderdeel k (nieuw) wordt ’38bis of 49’ vervangen door ’38 bis’ en wordt ‘de de-minimisverordening’ vervangen door ‘de reguliere de-minimisverordening met inachtneming van de cumulatiebepalingen van artikel 8, vijfde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening’.

11. Onder vervanging van ‘; of’ aan het slot van onderdeel j (nieuw) door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel k (nieuw) door een puntkomma worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • l. als de subsidieontvanger een onderneming is of als de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door een onderneming, de gekozen maatregelen niet gezamenlijk leiden tot een verbetering van de energieprestatie van het gebouw, gemeten in primaire energie van ten minste 20%; of

  • m. er reeds een integraal verduurzamingsproject is gesubsidieerd voor dezelfde gebouwde onroerende zaak of op een andere manier reeds subsidie is verstrekt voor dezelfde activiteiten.

R

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ‘een maal’ vervangen door ‘eenmaal’.

2. Onder vernummering van het derde en het vierde lid tot zesde en zevende lid worden drie leden ingevoegd, luidende:

  • 3. De subsidieontvanger die een integraal verduurzamingspakket als bedoeld in bijlage 3, onderdeel P.1 of P.2, uitvoert dient de energielabels te laten opstellen en te laten registreren zoals aangegeven in de beschrijving van het pakket.

  • 4. De subsidieontvanger dient iedere gas- of elektriciteitsaansluiting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder m, van de Gaswet of artikel 1, eerste lid, onder b, van de Elektriciteitswet 1998 waar de subsidie betrekking op heeft te koppelen aan een slimme meter.

  • 5. Als de subsidieontvanger een onderneming is of als de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door een onderneming dienen de gekozen maatregelen gezamenlijk te leiden tot een verbetering van de energieprestatie van het gebouw, gemeten in primaire energie van ten minste 20%.

3. In het zevende lid (nieuw) wordt ‘artikel 3, eerste lid, onderdeel b’ vervangen door ‘artikel 3, onderdeel b’.

S

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘artikel 3, eerste lid, onderdeel b’ vervangen door ‘artikel 3, onderdeel b’.

2. In het derde lid, onderdeel d, wordt ‘artikel 19, derde lid’ gewijzigd in ‘artikel 19, zesde lid’.

T

In bijlage 1 vervalt onderdeel ii in de opsomming onder nummer 5, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel i door ‘; en’ en onder vernummering van onderdeel iii naar onderdeel ii.

U

In bijlage 2 wordt aan de tabel ‘B: In aanmerking komende SBI-codes’ na de rij ‘94.92 Politieke organisaties’ een rij toegevoegd, luidende: ‘94.99 Overige belangen- en ideële organisaties; hobbyclubs’.

V

Bijlage 3 wordt vervangen door de bijlage die is opgenomen in bijlage I bij deze regeling.

W

Bijlage 4 wordt vervangen door de bijlage die is opgenomen in bijlage II bij deze regeling.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2024.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M. de Jonge

BIJLAGE I BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL V, VAN DE REGELING VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES TOT WIJZIGING VAN DE SUBSIDIEREGELING DUURZAAM MAATSCHAPPELIJK VASTGOED

BIJLAGE 3. BEHORENDE BIJ ARTIKEL 1 VAN DE SUBSIDIEREGELING DUURZAAM MAATSCHAPPELIJK VASTGOED

Adviezen

Eén van de volgende adviezen moet ten grondslag liggen aan de aanvraag voor een subsidie op grond van deze regeling. Deze adviezen tellen niet als maatregel.

A. Advies

A.1

Energieadvies

Bestemd voor: het inzichtelijk maken van maatregelen ten behoeve van energiebesparing

en bestaande uit: een rapport met daarin opgenomen een energieadvies ter verbetering van de energieprestatie van het maatschappelijk vastgoed, volgens de voorwaarden van Bijlage 1.

Een portefeuilleroutekaart en een energieadvies via het ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed gelden ook als energieadvies mits ze voldoen aan de voorwaarden uit bijlage 1 of worden aangevuld om aan deze voorwaarden te voldoen.

A.2

Maatwerkadvies

Bestemd voor: het inzichtelijk maken van maatregelen ten behoeve van energiebesparing

en bestaande uit: Maatwerkadvies conform de BRL9500-MWA-U of de BRL9500-04, opgesteld door een gecertificeerd EP-U-maatwerkadviseur.

Een portefeuilleroutekaart wordt gelijkgesteld aan een maatwerkadvies mits deze voldoet aan de voorwaarden uit bijlage 1 of wordt aangevuld om aan deze voorwaarden te voldoen.

A.3

Duurzaam monumentenadvies

Bestemd voor: het inzichtelijk maken van maatregelen ten behoeve van energiebesparing voor monumenten

en bestaande uit: maatwerkadvies uitgevoerd volgens de in de beroepsgroep geldende normen, met dien verstande dat daarbij rekening wordt gehouden met de aanwezige monumentale waarden op basis van een door een bouw- of architectuurhistoricus opgesteld rapport over de aanwezige monumentale waarden.

Voor subsidies tot en met € 25.000 moet minimaal niveau 2-advies worden uitgevoerd. Voor subsidies hoger dan € 25.000 moet minimaal niveau 3-advies worden uitgevoerd.

Integrale verduurzamingspakketten

P. Integrale verduurzamingspakketten

P.1

Integraal met Maatwerkadvies

Bestemd voor: energieprestatieverbetering van bestaande gebouwen

en bestaande uit: een pakket met maatregelen gebaseerd op een Maatwerkadvies (A.2) dat leidt tot een verbetering van ten minste drie labels en minimaal tot label B, waarbij het energielabel is vastgesteld volgens de bepalingsmethodiek van NTA 8800, opgesteld na 1 januari 2021.

Het maatregelenpakket is gebaseerd op een Maatwerkadvies dat voor aanvang van de werkzaamheden is afgegeven en het maatregelenpakket voldoet aan artikel 7, tweede lid, van de energie-etiketteringverordening.

Voor aanvang van de werkzaamheden wordt een referentielabel bepaald. Na afloop van de werkzaamheden wordt een definitief label bepaald en geregistreerd.

P.2

Integraal met Maatwerkadvies tot een hoge energieprestatie

Bestemd voor: energieprestatieverbetering van bestaande gebouwen, inclusief monumenten, tot een hoge energieprestatie

en bestaande uit: een pakket met maatregelen gebaseerd op een Maatwerkadvies (A.2) of Duurzaam monumentenadvies (A.3) dat leidt tot een verbetering van ten minste drie labels en tot een hoge energieprestatie (ook wel renovatiestandaard genoemd) van het gebouw conform bijlage 4, waarbij het energielabel is vastgesteld volgens de bepalingsmethodiek van NTA 8800, opgesteld na 1 januari 2021.

Het maatregelenpakket is gebaseerd op een Maatwerkadvies of Duurzaam monumentenadvies in het geval van monumenten dat voor aanvang van de werkzaamheden is afgegeven en het maatregelenpakket voldoet aan artikel 7, tweede lid, van de energie-etiketteringverordening.

Voor aanvang van de werkzaamheden wordt een referentielabel bepaald. Na afloop van de werkzaamheden wordt een definitief label bepaald en geregistreerd.

P.3

Integrale aanpak verduurzaming monumenten met 20% energiebesparing

Bestemd voor: het verlagen van het energieverbruik van bestaande monumenten bestaande uit: een pakket met maatregelen gebaseerd op een Duurzaam monumentenadvies (A.3). Een niveau 3-advies is vereist.

Het maatregelenpakket voldoet aan artikel 7, tweede lid, van de energie-etiketteringverordening.

De gekozen maatregelen moeten gezamenlijk leiden tot een verbetering van de energieprestatie van het gebouw, gemeten in primaire energie van ten minste 20%.

Voor verduurzamingspakket P.3 hoeven geen energielabels te worden opgesteld. Monumenten die tot een hoge energieprestatie worden verbeterd kunnen vallen onder integraal verduurzamingspakket P.2.

Maatregelen

B. Leefomgeving verkoeling

B.1

Groendak

Bestemd voor: het reduceren van de gevraagde koellast van het gebouw

en bestaande uit: een vegetatielaag, een substraatlaag en een drainagelaag, (eventueel) kunstmatige bevloeiing, (eventueel) verankering, (eventueel) constructieve aanpassingen en (eventueel) nestelvoorzieningen.

B.2

Groene gevel of muur

Bestemd voor: het reduceren van de gevraagde koellast van het gebouw

en bestaande uit: gevel(s) voorzien van frame of bouwblokken met beplanting en substraat of potgrond, (eventueel) een gevelbeschermende laag, (eventueel) constructieve aanpassingen, (eventueel) irrigatieleidingwerk.

C. Thermische schil

C.1

HR-glas

Bestemd voor: beglazing in de bestaande thermische schil

en bestaande uit: meervoudig glas met een vacuüm- of gasgevulde spouw of panelen in het kozijn met een warmte-doorlatingscoëfficiënt met een maximale U-waarde (W/m2K) van 0,8 of een isolerende deur, opgenomen in de ISDE Maatregelenlijst Hoog-rendementsglas, (eventueel) een kozijn.

Het maximale investeringsbedrag dat in aanmerking komt voor deze maatregel bedraagt € 600/m2 glas.

Toelichting: De maatregelenlijst Hoog rendementsglas van de ISDE kunt u hier vinden: www.rvo.nl/isde. Het indicatieve subsidiebedrag op de maatregelenlijst heeft betrekking op de ISDE, niet op deze regeling.

C.2

Isolatie voor dak, gevel en vloer, van bestaande constructies

Bestemd voor: verbetering van de isolatie van de bestaande thermische schil

en bestaande uit:

a. isolatiematerialen op het dak waarbij de warmteweerstand van het totaal aan isolatiematerialen (Riso,tot) ten minste 6,3 m2K/W bedraagt; of

b. isolatiematerialen voor vloer of wand waarbij de warmteweerstand van het totaal aan isolatiematerialen (Riso,tot) ten minste 4 m2K/W bedraagt.

Het maximale investeringsbedrag dat in aanmerking komt voor deze maatregel bedraagt € 25 per m2 isolatie per toename van de R met 1,0 m2K/W.

Alleen isolatiematerialen die op de ISDE Maatregelenlijst isolatie staan mogen worden toegepast.

Kiest u bij het type isolatiemaatregel vloerisolatie, spouwmuurisolatie of dakisolatie, voor lokaal gespoten PIR of PUR? Dan moet dit zijn aangebracht met een HFK-vrij blaasmiddel.

Toelichting:

Het indicatieve subsidiebedrag op de ISDE Maatregelenlijst heeft betrekking op de ISDE, niet op de Regeling Duurzaam Maatschappelijk Vastgoed.

C.3

Kierdichting

Bestemd voor: het afdichten van kieren

en bestaande uit: kierdichtingsmateriaal en een blowerdoortest conform NEN 2686 of NEN-EN-ISO 9972. De kierdichtheid mag ten hoogste een Qv_10; kar-waarde hebben van 0,4 l/sm2.

D. Verwarmen, koelen, ventileren

D.1

Warmtepomp(boiler) kleiner of gelijk aan 70kW

Bestemd voor: het verwarmen en koelen van gebouwen of verwarming van tapwater

en bestaande uit: een elektrisch gedreven warmtepomp(boiler) met een maximaal thermisch vermogen van 70kW die is opgenomen in de ISDE Apparatenlijst warmtepompen, (eventueel) een bronsysteem, (eventueel) een bodemwarmtewisselaar of grondwaterbron, (eventueel) een restwarmte-opslagvat, (eventueel) een geïntegreerd opslagvat, (eventueel) een afgiftenet en (eventueel) een geluiddempende omkasting voor buitenunit.

Het geluidsniveau van de buitenunit mag ten hoogste 40 dB bedragen op de perceelgrens. De warmtepomp(boiler) dient ten minste energielabel A++ te hebben.

Toelichting:

De warmtepomp-apparatenlijst van de ISDE is beschikbaar op www.rvo.nl/isde. Het indicatieve subsidiebedrag op de apparatenlijst heeft betrekking op de ISDE, niet op deze regeling.

(Thermisch) vermogen in kW: De hoeveelheid afgegeven warmte van het apparaat ten behoeve van ruimteverwarming, uitgedrukt in kilowatt, conform Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 811/2013.1

Zie ook www.wkotool.nl voor meer info.

D.2

Warmtepomp groter dan 70kW

Bestemd voor: het verwarmen en koelen van gebouwen

en bestaande uit: een elektrisch gedreven warmtepomp met een thermisch vermogen groter dan 70kW, (eventueel) een bronsysteem, (eventueel) een bodemwarmtewisselaar of grondwaterbron, (eventueel) een restwarmte-opslagvat, (eventueel) een afgiftenet en (eventueel) een geluiddempende omkasting voor een buitenunit).

Het geluidsniveau van de buitenunit mag ten hoogste 40 dB bedragen op de perceelgrens.

Toelichting:

(Thermisch) Vermogen in kW: De hoeveelheid afgegeven warmte van het apparaat ten behoeve van ruimteverwarming, uitgedrukt in kilowatt, conform Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 811/2013.1

Zie ook www.wkotool.nl voor meer info.

D.3

Lucht/lucht warmtepomp groter dan 20kW

Bestemd voor: het verwarmen en koelen van gebouwen

en bestaande uit: een lucht/lucht warmtepomp met een nominaal thermisch vermogen van de buitenunit >20 kW en (eventueel) een geluiddempende omkasting.

Het investeringsbedrag dat in aanmerking komt voor deze maatregel bedraagt ten hoogste:

– € 1.400 per geïnstalleerd thermisch vermogen (kWth) van de buitenunit van de warmtepomp

Het geluidsniveau van de buitenunit mag ten hoogste 40 dB bedragen op perceelgrens. De warmtepomp dient ten minste energielabel A++ te hebben.

D.4

Luchtdicht maken van bestaande luchtkanalen van luchtverdeelsysteem

Bestemd voor: het luchtdicht maken van bestaande luchtkanalen die bestemd zijn voor het transporteren van toe- of afvoerlucht in een gebouw

en bestaande uit: een luchtkanaal van een ventilatiesysteem waarbij het ventilatiesysteem minimaal voldoet aan luchtdichtheidsklasse (LUKA) C of maximaal ATC 3.

D.5

Koude- of warmteterugwinningssysteem uit ventilatielucht

Bestemd voor: het koelen of verwarmen van gebouwen door het benutten van koude of warmte in de afzuiglucht

en bestaande uit:

a. een lucht-behandelingskast (>1.500 m3/h) met warmtewisselaar voor koude- of warmte-terugwinning met een Eurovent A label (voor winter-condities) of hoger.

b. een lucht-behandelingsunit (≤1.500 m3/h) met warmtewisselaar voor koude- of warmteterugwinning met een Eurovent A+ label (voor winter-condities) of hoger

Luchtbehandelingskasten voor zwembaden zijn uitgesloten onder deze code.

Indien een residentiële ventilatie-eenheid wordt aangeschaft dient deze minstens energielabel A te hebben. Alleen ventilatoren met een debiet van maximaal 1.000 m3/h kunnen onder het begrip residentiële ventilatie-eenheid vallen. Zie de definitie in de toelichting technische termen.

D.6

Luchtbehandelingskast met ingebouwde warmtepomp (niet hybride) voor zwembaden

Bestemd voor: het ontvochtigen, ventileren en verwarmen van zwembaden

en bestaande uit: een luchtbehandelingskast, voorzien van een warmtepomp, een warmteterugwinningsysteem met een rendement van ten minste 73%, automatische regeling en (eventueel) een warmtewisselaar voor het verwarmen van zwembadwater (badwatercondensor).

Indien een residentiële ventilatie-eenheid wordt aangeschaft dient deze minstens energielabel A te hebben. Alleen ventilatoren met een debiet van maximaal 1.000 m3/h kunnen onder het begrip residentiële ventilatie-eenheid vallen. Zie de definitie in de toelichting technische termen.

D.7

Infrarood verwarmingspaneel met bewegingssensor en thermostaat

Bestemd voor: het plaatselijk verwarmen van binnenruimtes met een gemiddelde hoogte van ten minste 4 meter of kleedruimtes

en bestaande uit: elektrische infraroodpanelen, een bewegingssensor en een thermostaat.

E. Verlichting

E.1

LED-belichtingssysteem voor podium- of theaterbelichting

Bestemd voor: podium- of theaterbelichting

en bestaande uit: spot- en/of floodlightarmaturen en een (DMX) driver. De lichtbron zelf komt niet voor subsidie in aanmerking.

F. Overige energiebesparing

F.1

HR-elektromotor

Bestemd voor: een elektromotor

en bestaande uit: een elektromotor die voldoet aan minimaal de IE5 efficiency-klasse.

H. Duurzame Energie

H.1

Zonnecollectorsysteem voor verwarmen

Bestemd voor: het verwarmen van water of lucht

en bestaande uit: een zonnecollectorsysteem, een regeleenheid, (eventueel) een (rest)warmtebuffer op het gebouw en/of perceel.

Indien een pakket van een waterverwarmingstoestel en een zonne-energie-installatie wordt aangeschaft dient deze ten minste energielabel A++ te hebben.

H.2

PV (fotovoltaïsche) of PVT (fotovoltaïsche thermische) panelen

Bestemd voor: het verwarmen van water of lucht en/of opwekking van elektrische energie uit zonlicht met behulp van zonnecellen

en bestaande uit:

a. panelen met fotovoltaïsche zonnecellen of een samenstelling van zonnewarmtecollector en panelen met fotovoltaïsche zonnecellen met een gezamenlijk piekvermogen van ten minste 15 kW en maximaal 55 kW, die zijn aangesloten op het elektriciteitsnet via een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van 3*80 A of minder, (eventueel) stroom/spanningsomvormer. Inclusief vervanging van bestaande dakisolatie (minimaal het dakoppervlak onder de PV / PVT panelen), door dakisolatie zoals genoemd in maatregel C.2 of bij monumenten L.3, en vervanging van bestaande dakbedekking.

b. panelen met fotovoltaïsche zonnecellen of een samenstelling van zonnewarmtecollector met panelen met fotovoltaïsche zonnecellen met een gezamenlijk piekvermogen van ten minste 15 kW en maximaal 55 kW, die zijn aangesloten op het elektriciteitsnet via een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van 3*80 A of minder, (eventueel) stroom/spanningsomvormer. Inclusief een opslagsysteem voor elektriciteit, zoals genoemd in H.3.

H.3

Energieopslag

a. Opslag zelfopgewekte duurzame energie

Bestemd voor: de opslag van zelfopgewekte duurzame energie

en bestaande uit: een accu of batterij, regeltechniek en een verdeelstation.

De kosten voor veiligheidsmaatregelen komen niet in aanmerking.

b. Opslag zelfopgewekte duurzame energie en uitwisseling met andere percelen

Bestemd voor: de opslag van zelfopgewekte duurzame energie en energieopslag voor en uitwisseling met andere percelen

en bestaande uit: een accu of batterij, regeltechniek en een verdeelstation.

De kosten voor veiligheidsmaatregelen en kosten buiten het eigen perceel komen niet in aanmerking.

Toelichting:

Alternatieven naast Lithium-Ion als opslagmedium zijn:

a. Zout(water),

b. Water,

c. Gesteente,

d. Staalslakken, of

e. Phase Change Material (PCM).

H.4

Aansluiting warmte- en/of koudenet (BAK kosten)

Bestemd voor: de aansluiting op een warmte- en/of koudenet

en bestaande uit: aansluiting van een warmte-

en/of koude afnemer en een distributieleiding, gerealiseerd door een warmteleverancier.

De kosten vanaf de uitkoppeling van het distributienet tot en met de afleverset komen in aanmerking.

Inpandige kosten, na de afleverset, voor een warmte- en/of koudenetaansluiting komen onder deze code niet in aanmerking.

Verzwaren van een warmtenet aansluiting komt niet in aanmerking onder deze code.

I. Lokale energie-uitwisseling

I.1

Intelligente lokale energie-uitwisseling

Bestemd voor: het faciliteren van een intelligent lokaal energienetwerk waarmee vraag en aanbod van diverse energiegebruikers en energiebronnen op elkaar kunnen worden afgestemd

en bestaande uit: meet- en regelsysteem in combinatie met software voor de real-time koppeling tussen producenten en gebruikers binnen het energienetwerk.

K. Energielabel

K.1

Opstellen en registreren energielabel

Bestemd voor: het opstellen en registeren van een energielabel.

en bestaande uit: een geldig en definitief energielabel bedoeld in bijlage I bij artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving en die is vastgesteld volgens de eisen van NTA 8800 zoals die is opgesteld na 1 januari 2021, geregistreerd in EP-online.

L. Monumenten

Het inpassen van energiebesparende maatregelen in een gebouwd monument vraagt om een zorgvuldige aanpak met respect voor de aanwezige monumentale waarden. Het hangt van het individuele monument af of bepaalde maatregelen wel of niet realiseerbaar zijn. Ook kunnen bouwfysische eigenschappen van het monument van invloed zijn op de mogelijkheid tot het toepassen van verduurzamingsmaatregelen. Veel monumenten hebben bijvoorbeeld geen spouwmuur en derhalve zal isolatie daarvan niet mogelijk zijn. In de regel is voor het toepassen van verduurzamingsmaatregelen een omgevingsvergunning nodig aangezien het gaat om wijziging van een beschermd (gemeentelijk, provinciaal of rijks-)monument. De gemeente beoordeelt bij de aanvraag daarvan of de verduurzamingsmaatregelen mogelijk zijn in relatie tot de monumentale waarde van het desbetreffende monument.

L.1

Isolerende beglazing

monumentenglas en binnen- of buitenvoorzetramen

Bestemd voor: het vervangen en/of plaatsen van isolerende beglazing of glascombinaties in de thermische schil

en bestaande uit: isolerend glas met een totale warmte-doorlatingscoëfficiënt van maximaal 3,0 W/m2K. Dit kan meervoudig glas met een vacuüm of gasgevulde spouw zijn, gelaagd glas of voorzetbeglazing.

Toelichting: geldt alleen voor het vervangen van het glas. Kozijnen en deuren zijn uitgesloten.

L.2

Kierdichting

Bestemd voor: het afdichten van kieren

en bestaande uit: kierdichtingsmateriaal en een blowerdoortest conform NEN 2686 of NEN-EN-ISO 9972 waarmee wordt aangetoond dat klasse B, zoals omschreven in het Programma van Eisen (PvE) frisse scholen, is gerealiseerd.

L.3

Isolatie voor gevel, vloer, dak van bestaande constructies

Bestemd voor: verbetering van de isolatie van de bestaande thermische schil

en bestaande uit:

a. isolatiemateriaal voor dak en gevel waarbij de warmteweerstand R = Σ(Rtotaal) = Σ(d/λ) ten minste 2,5 m2K/W bedraagt; of

b. spouwmuurisolatie waarbij de warmteweerstand R met ten minste 1,1 m2K/W toeneemt; of

c. vloerisolatie waarbij de warmteweerstand R = Σ(Rtotaal) = Σ(d/λ) ten minste 3,5 m2K/W bedraagt.

Alleen isolatiematerialen die op de ISDE Maatregelenlijst isolatie staan mogen worden toegepast.

Kiest u bij het type isolatiemaatregel vloerisolatie, spouwmuurisolatie of dakisolatie, voor het isolatiemateriaal lokaal gespoten PIR of PUR? Dan moet dit zijn aangebracht met een HFK-vrij blaasmiddel.

Toelichting:

Het indicatieve subsidiebedrag op de ISDE Maatregelenlijst isolatie heeft betrekking op de ISDE, niet op deze regeling.

L.4

Bodemisolatie

Bestemd voor: aanpassing van de bestaande thermische schil met bodemisolatie

en bestaande uit: isolatiemateriaal op de bodem van de kruipruimte met een warmteweerstand R van ten minste 3,5 m2K/W (eventueel) in combinatie met hoogwaardige vloerisolatie (als onderdeel van de begane grondvloer).

L.5

Energiezuinig ventilatiesysteem

Bestemd voor: het koelen of verwarmen van gebouwen door het benutten van koude of warmte in de afzuiglucht

en bestaande uit: een luchtbehandelingskast met warmtewisselaar of CO2-gestuurde ventilatie.

Indien een residentiële ventilatie-eenheid wordt aangeschaft dient deze minstens energielabel A te hebben. Alleen ventilatoren met een debiet van maximaal 1.000 m3/h kunnen onder het begrip residentiële ventilatie-eenheid vallen. Zie de definitie in de toelichting technische termen.

X Noot
1

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 811/2013 van de Commissie van 18 februari 2013 ter aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad wat de energie-etikettering van ruimteverwarmingstoestellen, combinatieverwarmingstoestellen, pakketten van ruimteverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties en pakketten van combinatieverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties betreft (PbEU 2013, L 239/1)

Verordening (EU) 2017/1369 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2017 tot vaststelling van een kader voor energie-etikettering en tot intrekking van Richtlijn 2010/30/EU (PbEU 2017, L 198/1) stelt eisen aan de subsidiëring van producten met energielabels die zijn opgesteld in overeenstemming met deze verordening. Als subsidie wordt verstrekt aan deze producten, moet die gericht zijn op de hoogste twee significant meest bevolkte energie-efficiëntieklassen, of op hogere klassen als dat in de regeling staat die betrekking heeft op deze producten. Deze eis geldt ook voor de producten die op grond van deze maatregelenlijst worden aangevraagd.

Toelichting technische termen

Blowerdoortest of luchtdichtheidsmeting: Dit is een kwaliteitscontrole op de luchtdichtheid van een gebouw. Door middel van een ventilator wordt het gebouw op overdruk of onderdruk gezet om te meten hoeveel lucht bij een bepaalde druk het gebouw verlaat of binnenkomt. De graad van luchtdichtheid weerspiegelt de kwaliteit van een gebouw op het vlak van isolatie en infiltratie (onbedoelde ventilatie). Hoe lager het drukverlies, hoe beter de luchtdichtheid.

Energieprestatie van het gebouw: de berekende of gemeten hoeveelheid energie die nodig is om aan de vraag naar energie te voldoen die verband houdt met een normaal gebruik van het gebouw, waaronder energie die wordt gebruikt voor verwarming, koeling, ventilatie, warmwatervoorziening en verlichting.

HFK-vrije blaasmiddelen: HFK’s zijn fluorkoolstofverbindingen. Ze worden gebruikt als koelmiddel in koelkasten en airconditionings en als drijfgas voor spuitbussen en schuimisolatie. Deze HFK’s worden als milieuonvriendelijk gezien vanwege hun bijdrage aan het broeikaseffect. Inmiddels zijn er fabrikanten die HFK-vrije schuimisolatie produceren die dus geen HFK’s bevat.

IE5 efficiency-klasse: De IE klasse is een aanduiding van de energiezuinigheid van een elektromotor en wordt bepaald volgens de IEC 60034-30. Het typeplaatje van de motor geeft de energiezuinigheid aan, zoals: IE1 = standaard rendement, IE5 = hoog rendement.

λ-waarde: De λ-waarde (lambda-waarde) geeft de warmtegeleiding van het materiaal aan. Hoe lager de λ-waarde, des te beter het materiaal isoleert, dus hoe groter de isolatiewaarde.

Ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed: Vanaf 2021 kunnen kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren voor het verduurzamen van hun gebouwen terecht bij het ontzorgingsprogramma binnen hun provincie. Via dit programma kunnen eigenaren van maatschappelijk vastgoed gebruik maken van advies en ondersteuning op maat. Zij worden begeleid bij:

  • het inzichtelijk maken van de te nemen stappen;

  • de financieringsmogelijkheden;

  • het opstellen van een plan van aanpak;

  • het vinden van een uitvoerende partij.

Portefeuilleroutekaart: Verschillende maatschappelijke sectoren hebben een routekaart opgesteld waarin beschreven wordt hoe de sector toewerkt naar de CO2-reductiedoelen voor 2030 en 2050. Portefeuilleroutekaarten zijn voor organisaties binnen die sectoren een middel om inzicht te creëren op de te nemen maatregelen van hun eigen vastgoedportefeuille.

Powerfactor: De powerfactor of arbeidsfactor is de verhouding tussen het werkelijke vermogen en het schijnbare vermogen in een wisselspanningsinstallatie. De powerfactor geeft aan in hoeverre er sprake is van ongewenst stroomverbruik. In een ideale situatie is de waarde 1.

Primaire energie: energie uit hernieuwbare en niet-hernieuwbare bronnen die geen omzetting of

transformatie heeft ondergaan.

Programma van Eisen Frisse Scholen: Het Programma van Eisen (PvE) Frisse Scholen 2021 helpt bijvoorbeeld schoolbesturen en gemeenten in hun rol als opdrachtgever van verbouw of nieuwbouw. Hiermee kunnen bouw- en ontwerpkosten bespaard worden door de eisen in een vroeg stadium te bepalen. De laatste versie is aangepast op basis van de eisen in het Bouwbesluit 2012 op 1 januari 2021. Zie ook www.frissescholen.nl.

Residentiële ventilatie-eenheid: een ventilatie-eenheid:

  • a) met een maximaal debiet van niet meer dan 250 m3/h; of

  • b) met een maximaal debiet tussen 250 en 1.000 m3/h, die volgens de producent uitsluitend voor residentiële ventilatie bedoeld is;

Riso,tot: de som van de warmteweerstanden van de isolatielagen van de thermische schil.

Thermische schil: De bestaande thermische schil is de isolerende laag aan de buitenzijde van het gebouw. Wanden, daken, beglazing en deuren, en vloeren grenzend aan de buitenlucht of grond zijn geïsoleerd om kou te weren en warmte binnen te houden. De thermische schil is de 'jas' van het gebouw. De thermische schil is één geheel. Hij wordt gevormd door de bouwkundige constructies, die de verwarmde ruimten omhullen en die hiermee het gebouw afscheiden van de buitenomgeving, bodem of aangrenzende onverwarmde ruimten.

Ter verduidelijking: een scheidingswand tussen twee gebouwen is géén onderdeel van de thermische schil. Ook een verwarmd of onverwarmd bijgebouw dat los staat van het hoofdgebouw is géén onderdeel van de thermische schil, evenmin als onverwarmde bergingen of serres aan het gebouw. Een aanbouw die in open verbinding staat met een verwarmde ruimte van het hoofdgebouw valt binnen de thermische schil.

U-waarde: De U-waarde is de warmtedoorgangscoëfficiënt, uitgedrukt in W/m²K.

De warmtedoorgangscoëfficiënt is de hoeveelheid warmte die door een constructie gaat per seconde (s) per vierkante meter (m2) per temperatuurverschil (K) tussen de omgevingen langs beide zijden van de constructie (1 Watt = 1 Joule/s).

BIJLAGE II BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL W, VAN DE REGELING VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES TOT WIJZIGING VAN DE SUBSIDIEREGELING DUURZAAM MAATSCHAPPELIJK VASTGOED

BIJLAGE 4 BEHORENDE BIJ ARTIKEL 1 VAN DE SUBSIDIEREGELING DUURZAAM MAATSCHAPPELIJK VASTGOED

Energieverbruik en label per gebruiksfunctie voor het behalen van de hoge energieprestatie, ook bekend als de renovatiestandaard

 

Gebruiksfunctie

Maximaal primair fossiel

energieverbruik

(kWh/m2 per jaar)

Minimaal label

Bijeenkomstfunctie voor kinderopvang

110

A+++

Andere bijeenkomstfunctie

100

A+++

Celfunctie

180

A++

Gezondheidszorgfunctie met bedgebied

270

A++

Andere gezondheidszorgfunctie

90

A+++

Kantoorfunctie

80

A+++

Logiesfunctie in een logiesgebouw

150

A++

Andere logiesfunctie

75

A++

Onderwijsfunctie

100

A+++

Sportfunctie

105

A++

Winkelfunctie

120

A+++

TOELICHTING

I. Algemeen deel

1. Inleiding

Deze regeling wijzigt de subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed (hierna: DUMAVA). De DUMAVA stimuleert eigenaren van maatschappelijk vastgoed om sneller te verduurzamen. De wijzigingsregeling voorziet in een nieuwe aanvraagronde voor de subsidie van 3 juni 2024 tot en met 31 oktober 2024.

In het Nederlandse Klimaatakkoord is opgenomen dat eigenaren van maatschappelijk vastgoed een voorbeeldrol hebben te vervullen. In het coalitieakkoord van 2022 heeft het voormalige Kabinet Rutte IV middelen gereserveerd voor de verduurzaming van maatschappelijk vastgoed. Via een bijdrage uit het klimaatfonds is € 1,9 miljard vrijgemaakt voor de voortzetting van de DUMAVA-regeling in de periode 2024–2030. Met onder andere deze middelen wil het demissionair kabinet een impuls geven aan de verduurzamingsopgave voor het maatschappelijk vastgoed. Het subsidieplafond voor de openstelling op 3 juni 2024 is vastgesteld op € 237,5 miljoen.

1.1 Doel van de regeling

Met het Programma Versnelling Verduurzaming Gebouwde Omgeving is de versnelling ingezet van de verduurzaming van de gebouwde omgeving. Middels de DUMAVA wordt een bijdrage geleverd aan de klimaatdoelstelling van minimaal 55% CO2-reductie in 2030 en energie-neutrale gebouwen in 2050. Ook worden eigenaren van maatschappelijk vastgoed met deze regeling ondersteund bij de voorbeeldrol die van hen verwacht wordt. Ten slotte wordt de DUMAVA ook gebruikt om een bijdrage te leveren aan de renovatieverplichting die voor eigenaren van maatschappelijk vastgoed geldt.

De renovatieverplichting die de Europese Commissie heeft ingesteld (artikel 6 van de Energy Efficiency Directive)1, houdt in dat minimaal 3% per jaar van het totale vloeroppervlak van verwarmde en/of gekoelde gebouwen in eigendom van publieke instanties gerenoveerd moet worden naar bijna-energieneutrale gebouwen of emissievrije gebouwen conform artikel 9 van de Energy Performance of Buildings Directive (EPBD).2

2. Inhoud van deze regeling

Inmiddels is de regeling twee keer opengesteld, op respectievelijk 3 oktober 2022 en 18 september 2023. Deze wijzigingsregeling vormt de tweede wijziging van de regeling. De eerste wijziging was beperkt, om aanvragers die bij de eerste openstelling waren uitgeloot de kans te geven opnieuw subsidie aan te vragen. Deze wijzigingsregeling voorziet een grotere wijziging. De reden hiervoor is dat uit de evaluatie van de eerste regeling bleek dat de meeste subsidie werd aangevraagd voor losse maatregelen. De wijzigingen die worden voorgesteld, zijn bedoeld om eigenaren te stimuleren om grotere duurzaamheidsstappen te maken. Op deze manier streven we naar een zo’n doeltreffend mogelijke invulling van de regeling. Met de voorgestelde aanscherping willen we het tempo voor de verduurzaming van het maatschappelijk vastgoed verhogen en hierdoor de DUMAVA meer in lijn brengen met nationale en Europese doelstellingen, waaronder de hierboven besproken 3% renovatieverplichting in de Energy Efficiency Directive (EED), die in september 2023 is aangescherpt.3

Eigenaren worden gestimuleerd om te verduurzamen naar een zeer hoog energieprestatieniveau (de renovatiestandaard). Dit wordt bereikt door een lager subsidiepercentage beschikbaar te stellen voor losse maatregelen en een hoger subsidiepercentage voor integrale renovaties. Zo wordt de maatschappelijk vastgoedeigenaar gestimuleerd om in één keer alles aan te pakken en meteen zoveel mogelijk te verduurzamen. Voor kleinere organisaties kan dit overigens lastig zijn. Om die reden wordt het mogelijk dat eigenaren maximaal tweemaal subsidie voor losse maatregelen kunnen aanvragen. Ook zal er extra aandacht voor kleinere organisaties zijn in het ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed.

Na deze subsidieronde zal wederom een evaluatie plaatsvinden.

2.2 Inhoudelijke wijzigingen van de regeling

De belangrijkste wijzigingen hebben betrekking op de subsidiepercentages, het schot, het maximum subsidiebedrag en de maatregelenlijst. Hieronder vindt een opsomming plaats van de wijzigingen die worden voorgesteld in de regeling.

Aanpassingen in de subsidiesystematiek

Om de verduurzaming van het maatschappelijk vastgoed te versnellen wordt er een wijziging aangebracht in de subsidiesystematiek:

  • Het subsidiepercentage voor losse maatregelen wordt verlaagd van 30% naar 20%.

  • De subsidie voor de integrale verduurzaming wordt op de volgende manier aangepast. Het betreft een pakket van maatregelen met ten minste 3 labelsprongen, waarbij minstens naar label B wordt gerenoveerd. Subsidiepercentages zijn als volgt:

    • o 30% subsidie voor integrale projecten met minimaal drie labelsprongen

    • o 40% subsidie voor verduurzaming naar de renovatiestandaard.

De renovatiestandaard wordt gebruikt als de Nederlandse invulling van de renovatieverplichting uit artikel 6 van de EED, wat een verantwoordelijkheid is voor de lidstaten. De renovatiestandaard is een vrijwillige richtlijn voor de energieprestatie van utiliteitsgebouwen en een voorloper van de wettelijke eindnorm voor de utiliteitsbouw, die in de EPBD aangekondigd wordt. In bijlage 4 is gedefinieerd wat in deze regeling onder de renovatiestandaard wordt verstaan.

Verder wordt het maximum subsidiebedrag verlaagd van € 2,5 miljoen naar € 1,5 miljoen, zoals bepaald in artikel 9 en artikel 16. Er wordt ook een aanpassing gemaakt in de verdeling van het beschikbare subsidiegeld tussen typen aanvragen, in artikel 5. Het bestaande schot waarbij 35% van het subsidiebudget is gereserveerd voor aanvragen onder de € 500.000,- en 65% voor aanvragen boven dit bedrag wordt geschrapt. In plaats daarvan wordt een schot geïntroduceerd waarbij 30% van het subsidiebudget wordt gereserveerd voor losse maatregelen en 70% voor integrale renovaties. De keuze voor dit schot is gebaseerd op de ambitie om integrale renovaties meer te stimuleren.

Met de aangepaste subsidiesystematiek wordt het aantrekkelijker voor eigenaren om grotere stappen te zetten in de verduurzaming en het wordt aantrekkelijker om naar de renovatiestandaard te renoveren. Een ander voordeel is dat op deze manier meer partijen subsidie ontvangen. Dit komt door het verlagen van de subsidieintensiteit voor losse maatregelen van 30% naar 20% en door het verlagen van het maximum subsidiebedrag, in artikel 9. Zo kunnen meer aanvragers subsidie ontvangen.

Bij een integrale renovatie moet minimaal gerenoveerd worden naar label ‘B’ en moet er sprake zijn van een labelsprong van minstens 3 stappen. Gekozen is om hiervoor label ‘B’ als uitgangspunt te houden om de integrale renovatie toegankelijk te houden voor minder vermogende (kleinere) partijen en voor gebouwen waarbij een (grote) labelsprong in de eerste instantie nog moeilijk uitvoerbaar is.

Overige aanpassingen

Wat betreft monumenten wordt de doelgroep verbreed naar subsidie voor alle typen monumenten, ook gemeentelijke en provinciale monumenten. Uit praktische overweging werd in de vorige versie van de regeling gewerkt met uitsluitend rijksmonumenten. Inmiddels is een werkwijze uitgedacht waarbij ook de overige monumenten mee kunnen doen.

Ook andere onderdelen van de regeling zijn zodanig aangepast dat deze zo veel mogelijk in lijn komen te staan met de aangescherpte doelstelling. Zo is er bij de subsidie voor een integraal verduurzamingsproject een maximumsubsidiebedrag van € 85 exclusief btw per m2 per labelsprong toegevoegd. Hiermee stimuleren we eigenaren om meer labelsprongen te maken. Daarnaast zijn de eisen voor bepaalde maatregelen aangescherpt. Dit geldt bijvoorbeeld voor maatregel H.2 (PV panelen). Aan deze maatregel zijn meer eisen toegevoegd om overlap met andere (subsidie)regelingen te voorkomen. Ook zijn er maatregelen van de lijst verwijderd, denk aan het LED-verlichtingssysteem en het luchtgordijn met sensorgestuurde automatische regeling. De redenen zijn uiteenlopend, soms omdat een maatregel niet is aangevraagd, soms omdat het zonder subsidie al een kosteneffectieve maatregel is. Verder wordt de mogelijkheid tot energieopslag uitgebreid.

De subsidie voor losse maatregelen kan niet meer aangevraagd worden door eigenaren van maatschappelijk vastgoed die een onderneming zijn in de zin van het Europees staatssteunrecht. In paragraaf 3.2 wordt toegelicht wat volgens het Europees staatssteunrecht kwalificeert als onderneming. Het Europees staatssteunrecht, dat geldt voor ondernemingen, stelt de eis dat een verduurzamingsmaatregel moet leiden een verbetering van de energieprestatie van 20% voor het hele gebouw, of van 10% van ieder onderdeel van een gebouw. Dit is in het geval van losse maatregelen niet goed te controleren.

De subsidie voor energieadviezen is verlaagd van 50% naar het subsidiepercentage dat een aanvrager kan krijgen voor projectkosten (20%, 30% of 40%). Dit is niet alleen makkelijker in de uitvoering, maar zal ook niet meer marktverstorend werken.

Het is uitgesloten dat subsidie wordt verleend voor activiteiten die al eerder op grond van andere subsidieregelingen zijn gesubsidieerd. Dit wordt in de artikelsgewijze toelichting op onderdelen K en Q verder toegelicht.

Tot slot is ook gekeken naar welke knelpunten eigenaren van maatschappelijk vastgoed ervaren bij het aanvragen van de DUMAVA-subsidie. Uit een evaluatie van de eerste subsidieronde bleek dat de loting bij overvraging van het budget als grootste knelpunt wordt ervaren. Ook is aangegeven dat het beschikbare budget niet in verhouding staat tot de behoefte onder de maatschappelijk vastgoedeigenaren. Met ingang van 2024 is de komende jaren meer budget beschikbaar voor de DUMAVA. In totaal € 1,9 miljard t/m 2030. Het subsidieplafond voor de derde openstelling is verhoogd van € 190 miljoen naar € 237,5 miljoen. Ook is bij deze wijzigingsregeling aandacht voor andere knelpunten die aanvragers ervaren zoals voldoende voorbereidingstijd voor de aanvraag en geen openstelling in september aangezien er minder energieadviseurs beschikbaar zijn in de zomerperiode.

3. Relatie met hoger recht en andere nationale regelgeving

3.1 Kaderbesluit BZK-subsidies en Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)

Deze regeling is gebaseerd op het Kaderbesluit BZK-subsidies (hierna Kaderbesluit) (en de daaraan ten grondslag liggende Kaderwet overige BZK-subsidies). Het Kaderbesluit bevat bepalingen die zich richten tot degene die subsidie aanvraagt of ontvangt. In voorkomend geval zullen subsidieaanvragers of – ontvangers daarom met regels uit het Kaderbesluit te maken krijgen. Naast de Kaderwet en het Kaderbesluit is de Awb van belang voor subsidieverstrekking. In titel 4.2 zijn regels gesteld over subsidies die gelden voor iedere subsidie van de overheid, inclusief de subsidieregeling DUMAVA. In de Awb zijn bijvoorbeeld regels te vinden over de inhoud van de beschikking, gronden waarop de subsidieaanvraag geweigerd kan worden en intrekking of wijziging van de subsidie.

3.2 Staatssteun en integrale verduurzamingsprojecten

Als de overheid subsidie verleent aan een onderneming kan dit te kwalificeren zijn als staatssteun. Staatssteun is gereguleerd op Europees niveau en zal op basis van het Europees recht gerechtvaardigd moeten worden. Het begrip ‘onderneming’ dient daarbij breed uitgelegd te worden; het uitvoeren van een economische activiteit (ook zonder winstoogmerk) kan er al toe leiden dat er sprake is van een onderneming. De meeste doelgroepen die in aanmerking komen voor deze regeling gelden niet als een onderneming. Zo vallen de decentrale overheden en onderwijsinstellingen in principe buiten deze categorie. Als aanvragers die geen onderneming zijn verduurzaming niet marktconform laten uitvoeren maar op een manier die voordeel oplevert voor de partij die ze inschakelen, vallen ze ook onder de regels voor ondernemingen. De subsidie voor losse maatregelen kan niet door ondernemingen worden aangevraagd. De subsidie voor integrale verduurzamingsprojecten wel. Als ondernemingen integrale verduurzaming laten subsidiëren, moeten ze zich houden aan een aantal eisen die de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (hierna: AGVV) stelt, zoals hieronder wordt beschreven.

Het deel ‘Steun voor milieubescherming’ van de AGVV geeft de mogelijkheid om subsidie voor de investeringskosten van energiebesparende maatregelen in gebouwen te verstrekken (op grond van artikel 38 bis). Om gebruik te kunnen maken van artikel 38 bis van de AGVV mag maximaal 30% van de kosten voor energiebesparende maatregelen in gebouwen worden gesubsidieerd. Daarbij kan voor kleine ondernemingen de steunintensiteit met 20% worden verhoogd en voor middelgrote ondernemingen met 10%. Deze regeling kiest ervoor maximaal 40% van de kosten te subsidiëren, tenzij er sprake is van een grote onderneming. Een belangrijke verdere voorwaarde in 38 bis van de AGVV is dat subsidie slechts mag worden verleend als dit leidt tot een bepaalde energieprestatieverbetering, gemeten in primaire energie. In het geval van renovatie van bestaande gebouwen gaat het in de hoofdregel om minstens 20%.

De AGVV stelt aan de subsidie ook nadere voorwaarden, bijvoorbeeld dat er sprake moet zijn van een aantoonbaar stimulerend effect van de subsidies, waardoor de subsidies alleen voorafgaand aan het verrichten van de activiteiten kunnen worden aangevraagd. Advisering over verduurzaming (de adviezen van onderdeel A van bijlage 3) kan op grond van de reguliere de-minimisverordening wel vóór aanvraag van de subsidie worden uitgevoerd.

Daarnaast dient voor verlening van deze subsidie te worden vastgesteld dat er geen sprake is van een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 2, achttiende lid, van de AGVV. Ook mag er geen sprake zijn van een onderneming ten aanzien waarvan een bevel tot terugvordering van steun uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder a, van de AGVV. Om hieraan te voldoen zijn deze voorwaarden opgenomen als afwijzingsgronden in artikel 18, onder c, van de subsidieregeling DUMAVA.

Wanneer ondernemingen een integraal verduurzamingspakket laten subsidiëren, moet het pakket aan maatregelen voldoen aan de eisen die artikel 38 bis van de AGVV stelt. Wanneer maatregelen niet direct gericht zijn op de besparing van energiegebruik van een gebouw, moeten ze daarom aan extra eisen voldoen. Met name moeten de maatregelen die in artikel 38 bis, zevende lid, van de AGVV worden genoemd voldoen aan de eisen die in dat lid staan. Dat betekent onder andere dat subsidie voor productie van hernieuwbare energie in een gebouw slechts kan als dat gecombineerd wordt met subsidie voor maatregelen die zien op energiebesparing van het gebouw, bijvoorbeeld betere isolatie. Als aansluiting op een warmtenet of stadsverwarming wordt gesubsidieerd, moet dit warmtenet een energie-efficiënt systeem zijn, wat betekent dat het warmtenet ten minste 50% hernieuwbare energie, 50% afvalwarmte, 75% warmte uit warmtekrachtkoppeling of 50% uit een combinatie van dergelijke energie en warmte gebruikt. Steun voor de installatie van met fossiele brandstoffen gestookte energie-uitrusting (zoals CV-ketels) wordt op grond van de subsidieregeling DUMAVA niet gegeven.

3.3 Staatssteun en adviezen en energielabels

De subsidies voor maatwerkadviezen en duurzame monumentenadviezen die ter voorbereiding van integrale verduurzamingsprojecten worden opgesteld zijn in het geval van ondernemingen gebonden aan voorwaarden van de Europese reguliere de-minimisverordening. Ook de subsidies voor energielabels vallen in het geval van ondernemingen onder de voorwaarden van de reguliere de-minimisverordening.

In een periode van drie opeenvolgende belastingjaren mag een enkele onderneming niet meer dan het maximumbedrag van € 300.000 aan steun op grond van deze verordening ontvangen. Hierbij is van belang dat alle ontvangen de-minimissteun meetelt, dus ook de-minimissteun die is verstrekt op grond van andere subsidies van het Rijk of decentrale overheden. Een onderneming in de zin van het Europese staatssteunrecht die een aanvraag doet voor subsidiëring van een advies of een energielabel, dient een ingevulde de-minimisverklaring bij de aanvraag in te dienen. Een format voor deze verklaring is op de website van RVO beschikbaar gesteld. In de verklaring geeft de aanvrager aan of hij in het lopende belastingjaar en de afgelopen twee belastingjaren reeds andere de-minimissteun heeft ontvangen. Alle de-minimissteun die de aanvrager heeft ontvangen wordt daartoe samen opgeteld, onafhankelijk van de aard van de activiteiten waarvoor de steun is verleend.

Verder mag de-minimissteun volgens de DUMAVA niet worden gegeven voor activiteiten waar al subsidie voor is verstrekt. Als laatst mag de-minimissteun onder andere niet aan ondernemingen worden gegeven die actief zijn in de primaire productie van landbouwproducten. Wanneer niet wordt voldaan aan de voorwaarden van de reguliere de-minimisverordening, wordt geen subsidie verstrekt voor het advies of het energielabel.

3.4 Verhouding tot andere subsidieregelingen
3.4.1 Ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed

Kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren kunnen voor het verduurzamen van hun gebouwen terecht bij het ontzorgingsprogramma binnen hun provincie. Via dit programma kunnen eigenaren van maatschappelijk vastgoed gebruik maken van advies en ondersteuning op maat. Deze diensten worden kosteloos beschikbaar gesteld. Kleine maatschappelijke vastgoedeigenaren kunnen daarom gebruik maken van zowel het ontzorgingsprogramma als van deze regeling. Bovendien is het (maatwerk)advies dat voortkomt uit het ontzorgingsprogramma te gebruiken bij het aanvragen van subsidie uit deze regeling.

3.4.2 Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE) voor zakelijke gebruikers

Via de ISDE kunnen zakelijke gebruikers, waaronder maatschappelijke instellingen, een financiële tegemoetkoming krijgen voor duurzaamheidsmaatregelen die gericht zijn op het produceren van duurzame energie of het aansluiten op een warmtenet. Deze specifieke maatregelen zijn ook opgenomen als subsidiabele maatregelen in deze regeling. Aanvragers hebben geen recht op subsidie voor maatregelen waar via de ISDE al een subsidie voor is verstrekt.

3.4.3 Energie Investeringsaftrek (EIA) en Milieu Investeringsaftrek (MIA)

De EIA en MIA zijn fiscale aftrekregelingen. De regeling biedt direct financieel voordeel aan ondernemers die investeren in energiebesparende bedrijfsmiddelen en duurzame energie. Naast de afschrijving mag voor deze investeringen een extra bedrag afgetrokken worden van de winst.

Maatschappelijke instellingen die in Nederland inkomsten- of vennootschapsbelastingplichtig zijn komen in aanmerking voor de EIA en/of MIA. Van deze instellingen wordt verwacht dat zij van deze regelingen gebruik maken. Daarom komen deze aanvragers niet in aanmerking voor deze regeling.

3.4.4 Stimulering bouw en onderhoud sportaccommodaties (BOSA)

De BOSA is bedoeld voor amateursportorganisaties. Deze organisaties kunnen subsidie aanvragen voor bouw- en onderhoudskosten van sportaccommodaties en aanschaf van sportmaterialen. Onderdeel van deze regeling is een aanvullende subsidie voor verduurzamingsmaatregelen, waaronder energiemaatregelen. Omdat amateursportorganisaties aanspraak kunnen maken op de BOSA komen zij niet in aanmerking voor deze regeling.

3.4.5 Specifieke uitkering ventilatie in scholen (SUViS) & Maatwerkregeling Ventilatie in Scholen

De SUViS en de Maatwerkregeling Ventilatie in Scholen zijn uitkeringen aan gemeenten en schoolbesturen om het binnenklimaat van bestaande schoolgebouwen te verbeteren. Het gaat om de financiering van bouw- en installatiekosten. De activiteiten die in het kader van deze regelingen gesubsidieerd kunnen worden hebben een overlap met enkele maatregelen in bijlage 3. Aanvragers van deze regeling hebben de mogelijkheid om een aanvraag te doen bij de DUMAVA voor combinaties van maatregelen zolang deze geen betrekking hebben op het verbeteren van het binnenklimaat. Maatregelen die niet mogen worden opgevoerd betreffen in ieder geval de onderdelen D.4, D.5 en D.6 uit bijlage 3.

3.4.6. Subsidie instandhouding rijksmonumenten (Sim)

De Sim is bedoeld voor eigenaren van Rijksmonumenten die geen woonhuis zijn. Via deze regeling kunnen zij aanspraak maken op subsidie voor het in stand houden van een monument en voor het laten uitvoeren van verduurzamingsonderzoeken. Indien er een beschikking is afgegeven voor een verduurzamingsonderzoek in het kader van de Sim dan is het niet toegestaan dat deze kosten worden opgenomen in de subsidieaanvraag.

3.4.7 Regeling specifieke uitkering ontzorgingsprogramma verduurzaming kleine en micro mkb-ondernemingen en bedrijventerreinen (SPUK MKB)

De SPUK MKB is gericht op provincies voor het opzetten van een ontzorgingsprogramma voor mkb-ondernemingen en bedrijventerreinen. Hier kunnen mkb-ondernemingen terecht van maximaal 50 medewerkers, met een jaarlijkse balanstotaal van minder dan € 10 miljoen of bedrijven die zich op een bedrijventerrein bevinden. Eigenaren van maatschappelijk vastgoed kunnen gebruik maken van dit programma als zij onder de bovengenoemde mkb-definitie vallen. Deze eigenaren kunnen dan geen gebruik maken van deze regeling, omdat zij voor deelname ook inkomsten- of vennootschapsbelastingplichtig zijn.

3.5 Wet natuurbescherming

Bij het treffen van isolatiewerkzaamheden aan woningen en gebouwen moet de wet natuurbescherming (Wnb) voldoende in acht worden genomen. Dit betekent dat er rekening moet worden gehouden met de diersoorten die in woningen leven en deze niet gestoord of gedood mogen worden. Aanvragers van maatregelen C.2, C.3, L.2 en L.3 dienen hiermee rekening te houden.

3.6 Energie-etiketteringverordening

Energie-etiketteringverordening (EU) 2017/13694 stelt eisen aan de subsidiëring van producten met energielabels die zijn opgesteld in overeenstemming met deze verordening. Als subsidie wordt verstrekt aan deze producten, moet die gericht zijn op de hoogste twee significant meest bevolkte energie-efficiëntieklassen, of op hogere klassen als dat in de regeling staat die betrekking heeft op deze producten. Dit volgt uit artikel 7, tweede lid, van deze verordening. Dit criterium wordt door de commissie uitgelegd als “de twee hoogste energie-efficiëntieklassen die bevolkt zijn en waarin ten minste enkele producten op de markt zijn”.5 Op de website van het Europees productregister voor energie-etikettering (EPREL), op eprel.ec.europa.eu is de verdeling van producten per energie-efficiëntieklasse te vinden. Daar kunnen de hoogste twee labelklassen worden opgezocht waarvan producten op de markt zijn. Ook is daar te vinden welke producten een energielabel hebben. Omwille van de regel in de energie-etikketteringverordening is in de maatregelenlijst in bijlage 3 bij enkele maatregelen aangegeven aan welk energielabel deze minstens moeten hebben. Ook bij de integrale verduurzamingspakketten kunnen slechts deze energie-efficiëntieklassen worden gesubsidieerd als deze producten worden aangeschaft.

3.7 Energie-efficientierichtlijn (EED)

DUMAVA draagt bij aan het voldoen aan de renovatieverplichting die de Europese Commissie heeft ingesteld in artikel 6 van de EED6. Deze verplichting, die in september 2023 is aangescherpt, legt de verplichting op dat minimaal 3% per jaar van het totale vloeroppervlak van verwarmde en/of gekoelde gebouwen in eigendom van overheidsinstanties gerenoveerd moet worden naar bijna-energieneutrale gebouwen of emissievrije gebouwen conform artikel 9 van de Energy Performance of Buildings Directive (EPBD)7. Op deze manier wordt de voorbeeldrol van publieke instellingen op het gebied van verduurzaming benadrukt.

4.1 Gevolgen

Via deze regeling worden eigenaren van maatschappelijk vastgoed ondersteund bij het vervullen van de beoogde voorbeeldrol zoals deze is beoogd in het Klimaatakkoord en door de Europese Commissie. De lasten zijn direct gerelateerd aan investeringen die eigenaren van maatschappelijk vastgoed doen. Er ontstaan geen lasten voor burgers en voor bedrijven die niet gerelateerd zijn aan maatschappelijk vastgoed.

Rekening houdend met de verschillende subsidiepercentages van 20%, 30% en 40% is de verwachting dat het subsidiebedrag van de gehele regeling gemiddeld rond de 30% bijdraagt aan de totale investeringskosten van aanvragers met betrekking tot de kosten voor verduurzaming. Dit betekent dat naast het subsidiebedrag van € 237,5 miljoen het geïnvesteerde bedrag voor verduurzaming van eigenaren van maatschappelijk vastgoed circa € 790 miljoen is.

De totale kosten voor integrale projecten, indien deze worden uitgevoerd op natuurlijke renovatiemomenten, kunnen vele malen hoger liggen. Verduurzaming is namelijk een relatief klein onderdeel van een renovatieproject, waarbij met name functionele wijzigingen worden aangebracht.

4.1.1. Regeldrukgevolgen

De administratieve lasten bestaan uit de kosten van de informatieverplichtingen aan de overheid. Deze kosten doen zich alleen voor als een eigenaar van maatschappelijk vastgoed besluit subsidie op basis van deze regeling aan te vragen. Er is geen sprake van een verplichting en de inspanning levert subsidie op. Desalniettemin is het belangrijk de administratieve lasten beperkt te houden. De informatieverplichtingen die voortvloeien uit een subsidieaanvraag zijn afhankelijk van de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd en van de hoogte van het subsidiebedrag.

Eigenaren van maatschappelijk vastgoed kunnen subsidie aanvragen voor hun gebouw. Ze dienen een subsidieaanvraag in voordat ze maatregelen nemen aan het gebouw. Eigenaren die minder dan € 25.000 aan subsidie aanvragen, krijgen de subsidie meteen vastgesteld en uitbetaald. Eigenaren die meer dan € 25.000 aanvragen, moeten eerst een aanvraag tot subsidieverlening indienen. Ze krijgen een voorschot uitbetaald en na realisatie van de maatregelen aan het gebouw krijgen ze een definitieve subsidievaststelling.

Bij een aanvraag moeten de eigenaren onder andere het adres of de kadastrale aanduiding, de postcode(s), huisnummer(s) en toevoeging van het te verduurzamen gebouw, aangeven. Verder moeten ze op basis van een onafhankelijk energieadvies aangeven welke maatregelen ze gaan uitvoeren. Bij de aanvraag moeten ze een investeringsbegroting en planning indienen. Bij aanvragen boven de € 25.000 moeten ze, bij de aanvraag tot vaststelling, de maatregelen verantwoorden door middel van een verklaring over de daadwerkelijk gemaakte kosten.

In deze aanvraagronde worden er ongeveer 1000 aanvragen verwacht. Er wordt rekening gehouden met het feit dat uiteindelijk 10% van de aanvragen niet zal leiden tot een verzoek tot vaststelling of een goedgekeurde vaststelling. Dit percentage is gebaseerd op ervaringen bij de eerdere openstelling van deze regeling.

De totale administratieve lasten voor deze aanvragen worden daarmee geschat op € 248.724.

4.2 Administratieve en bestuurlijke lasten

De totale administratieve last voor aanvragen van deze regeling bedragen € 248.724. Dit is minder dat de inschatting van de administratieve last bij de eerste openstelling. Dit komt grotendeels door de hoeveelheid aanvragers. Voorafgaand aan de eerste openstelling werd deze nog geschat op ruim 3.000. Na ervaringen met de eerste twee openstellingen wordt nu ingeschat dat er circa 1.000 aanvragen binnen zullen komen.

Een aanvraag kan worden ingediend op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO). De bestuurlijke lasten voor RVO voor het uitvoeren van de regeling bedragen circa € 1,8 miljoen euro.

4.3 Financiële gevolgen Rijk

Voor de regeling wordt een subsidieplafond van € 237.500.000 beschikbaar gesteld. Deze middelen staan op de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

5. Uitvoering en handhaving

De regeling wordt uitgevoerd door RVO, in mandaat van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Dit houdt in dat RVO de aanvragen ontvangt, beoordeelt, de beschikkingen verstuurt en de uitbetaling doet.

Het Service Verbeterteam van de RVO gaat aan de slag om het subsidieaanvraagproces zo soepel en eenvoudig mogelijk te maken. Aan de aanvraagvereisten worden geen tot weinig wijzigingen gemaakt. Deze minimale eisen zorgen ervoor dat de subsidie rechtmatig verleend kan worden.

6. Consultatie en advies

6.1 Advies Adviescollege Regeldruk (hierna: ATR)

De ATR heeft op 14 december 2023 advies uitgebracht over de wijzigingsregeling DUMAVA. De ATR heeft geadviseerd de regeling vast te stellen, nadat met drie adviespunten rekening is gehouden:

  • 1. Het college adviseert te onderbouwen in welke mate de wijzigingen het tempo van verduurzaming van maatschappelijk vastgoed zullen versnellen. Het college acht het daarbij van belang om in te gaan op het risico dat de verschuiving naar integrale renovatieprojecten het voor (met name kleinere) partijen minder goed mogelijk maakt om verduurzamingsmaatregelen te treffen.

  • 2. Het college adviseert duidelijk te maken wat de (ervaren) knelpunten waren in de vorige subsidierondes en daarbij toe te lichten hoe de nieuwe aanvraagronde voor de subsidie opvolging geeft aan deze aandachtspunten.

  • 3. Het college adviseert de regeldrukeffecten van de regeling kwalitatief en kwantitatief uit te werken conform de Rijksbrede methodiek.

Naar aanleiding van het advies van de ATR is het algemene deel van toelichting uitgebreid met een onderbouwing hoe de wijzigingen in deze regeling moeten leiden tot een versnelling van de verduurzaming van maatschappelijk vastgoed. Ook is dit deel van de toelichting uitgebreid met een alinea over de evaluatie van de eerste subsidieronde. Tot slot zijn onder het kopje 4.1 gevolgen de regeldrukeffecten opgenomen.

6.2. Consultatie VNG, IPO en UvW

De conceptregeling en toelichting zijn op 22 november 2023 ter consultatie voorgelegd aan het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen (UvW). Het IPO en de VNG hebben een reactie gestuurd. Zowel het IPO en de VNG hebben aangegeven zich te kunnen vinden in de voorgestelde wijzigingen. Wel wordt een aantal aandachtspunten meegegeven.

De VNG roept op om een deel van de beschikbare middelen uit het Klimaatfonds voor de DUMAVA voor de periode 2024-2030 naar voren te halen en toe te voegen aan deze tranche. Daarmee wordt loting voorkomen en hoeven partijen niet op latere tranches te wachten om het vastgoed te verduurzamen. Ten tijde van publicatie van deze wijzigingsregeling wordt gewerkt aan een kasschuif die bij Voorjaarsnota aan de Tweede Kamer zal worden voorgelegd. Indien hiermee ingestemd wordt zal de DUMAVA gewijzigd worden om het subsidieplafond te verhogen. Om het oordeel van het parlement over dit plan af te kunnen wachten gaat het aanvraagtijdvak later open, op 3 juni in plaats van op 22 april. Aan het verzoek van de VNG om een systeem te creëren waarbij aanvragen die zijn afgewezen voorrang krijgen in een volgende ronde wordt geen gevolg gegeven. Een dergelijke voorrangsbepaling maakt de uitvoering van de regeling complex en leidt bovendien tot grotere onzekerheid onder nieuwe aanvragers.

De VNG heeft ook om aandacht gevraagd voor het maximale subsidiebedrag per aanvrager. De VNG wil het maximumbedrag van € 2,5 miljoen handhaven voor verduurzaming naar de renovatiestandaard. Deze suggestie wordt niet overgenomen. Uit analyse blijkt dat in 2023 circa 40 aanvragers een bedrag tussen € 1,5-2,5 miljoen hebben aangevraagd. Dit is 4% van het totaal (circa 1.000 aanvragers). Met het verlagen van het maximumbedrag van € 2,5 miljoen naar € 1,5 miljoen komt circa € 23 miljoen beschikbaar. In 2023 konden hiermee 25 extra aanvragen uit de categorie >€500.000 geholpen worden of circa 185 aanvragen uit de categorie <€500.000.

Zowel de VNG als het IPO hebben aandacht gevraagd voor de Wet natuurbescherming. Gevraagd wordt wat voor effecten de Omgevingswet heeft op het handelingsperspectief van aanvragers van deze regeling. De Wet natuurbescherming is beleidsneutraal overgenomen in de Omgevingswet. Dit betekent dat er niet beoogd is wijzigingen aan te brengen in de verplichtingen die gelden voor eigenaren van utiliteitsgebouwen.

Het IPO geeft aan begrip te hebben voor de verschuiving naar integrale verduurzaming, maar vraagt aandacht voor kleine vastgoedeigenaren. De provincie geeft aan dat een stapsgewijze aanpak realistischer is voor de kleine vastgoedeigenaren. Om die reden is de voorwaarde dat eigenaren slechts éénmaal subsidie mogen aanvragen, losgelaten als het gaat om subsidie voor losse verduurzamingsmaatregelen. Subsidie voor ten hoogste drie verduurzamingsmaatregelen kan in totaal niet meer dan tweemaal worden aangevraagd.

De invoering van de Omgevingswet heeft niet geleid tot inhoudelijke wijzigingen van de subsidieregeling DUMAVA.

6.3. Internetconsultatie

Van 13 november 2023 tot en met 28 december 2023 heeft een conceptversie van de wijzigingsregeling in internetconsultatie voorgelegen. Tijdens de consultatie is aan respondenten gevraagd om op verschillende onderdelen in de regeling een reactie te geven. De internetconsultatie heeft in totaal 43 individuele reacties opgeleverd, waarvan 32 reacties openbaar zijn. Er is een consultatieverslag gepubliceerd op www.internetconsultatie.nl. In het verslag wordt op hoofdlijnen een beeld geschetst van de binnengekomen reacties met een reactie namens het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

De binnengekomen reacties komen uit verschillende hoeken. Daarbij kan worden gedacht aan gemeenten, zorgorganisaties en monumentenorganisaties. Er is aandacht gevraagd voor het maximale subsidiebedrag per aanvrager en er zijn zorgen geuit over het subsidiepercentage van 20%. Het maximale subsidiebedrag per aanvrager wordt vastgehouden op € 1,5 miljoen euro. Zo kunnen zoveel mogelijk eigenaren ondersteund worden. De gedachte achter het subsidiepercentage van 20% is om via differentiatie in het subsidiepercentage eigenaren te stimuleren integrale verduurzamingsprojecten uit te voeren. De impact hiervan zal gemonitord worden, bijvoorbeeld via het ontzorgingsprogramma. Ook zijn er veel opmerkingen binnengekomen over de aanpassing om zonnepanelen uit de maatregelenlijst te halen. Er wordt aangegeven dat de terugverdientijden van zonne-energie op maatschappelijk vastgoed sterk per casus verschillen en niet aantoonbaar kort zijn. De exacte terugverdientijd is afhankelijk van een groot aantal factoren, zoals het energiecontract, de grootte van de installatie en het percentage zelfgebruikte energie. Er is voor gekozen om zonnepanelen onder striktere voorwaarden weer aan de maatregelenlijst toe te voegen.

Hoewel er meer sectorspecifieke opmerkingen zijn gemaakt in de internetconsultatie, zijn er uit de monumentensector enkele opmerkingen binnengekomen over het subsidiepercentage van 40% waar monumenteneigenaren geen aanspraak op kunnen maken. In principe geldt dat alle organisaties voor integrale projecten 30% subsidie kunnen krijgen. Dit geldt ook voor de monumentensector. Er wordt alleen een verhoging van 10% beschikbaar gesteld wanneer eigenaren direct naar de renovatiestandaard verduurzamen. Deze standaard is nog niet toegespitst op monumenten. In overleg met OCW is daarom afgesproken om streefnormen te ontwikkelen voor monumenten en te verkennen hoe dit in de toekomst aan deze regeling gekoppeld kan worden.

Alle binnengekomen reacties zijn door BZK en RVO geanalyseerd en op hoofdlijnen met andere departementen besproken.

6.3.1 Wijzigingen naar aanleiding van de internetconsultatie

Op basis van de reacties zijn de volgende onderdelen in de regeling gewijzigd of toegevoegd:

  • Zonnepanelen worden weer aan de maatregenlijst toegevoegd, maar onder striktere voorwaarden.

  • De Milieuprestatie voor Gebouwenberekening was in de consultatieversie in bepaalde gevallen verplicht, maar is voorlopig uit de regeling gehaald.

  • De verplichting om iedere elektriciteits- en gasaansluiting in ieder gebouw te koppelen aan een slimme meter is aangepast. Nu hoeft slechts iedere elektriciteits- en gasaansluiting te zijn gekoppeld aan een slimme meter. Als meerdere gebouwen zijn gekoppeld aan die aansluitingen, hoeven die gebouwen niet allemaal een slimme tussenmeter te hebben. Dit stuitte op technische moeilijkheden.

  • De veiligheidsregio’s zijn toegevoegd als doelgroep van de regeling.

  • Adviezen die zijn uitgevoerd of opgesteld voorafgaand aan de indiening van de aanvraag voor subsidie zijn nu subsidiabel.

  • Uitzonderingen op de label c-verplichting die te vinden zijn in het Besluit bouwwerken leefomgeving zijn in de regeling opgenomen.

  • Het luchtgordijn met sensorgestuurde automatische regeling is uit de maatregelenlijst gehaald.

  • Energielabels worden onder voorwaarden weer subsidiabel.

7. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2024. Hiermee wordt afgeweken van de minimuminvoeringstermijn van twee maanden. Op grond van aanwijzing 4.17, vijfde lid, onderdeel a, van de Aanwijzingen voor de regelgeving is deze afwijking mogelijk in het belang van de subsidiedoelgroep, die er al op rekent dat het aanvraagtijdvak in het voorjaar opengaat. Het aanvraagtijdvak gaat op 3 juni 2024 open. Hierdoor is er een ruime voorbereidingstijd voor de doelgroep.

II. Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

De definitie van advieskosten is verwijderd. Een algemene definitie van advieskosten heeft geen toegevoegde waarde. Verder in de regeling wordt aangegeven welke advieskosten in het kader van subsidie voor losse maatregelen worden vergoed, en welke advieskosten in het kader van subsidie voor integrale verduurzaming. De definitie van energieadvies is om vergelijkbare redenen verwijderd. Verder in de regeling wordt aangegeven wat energieadvies inhoudt.

Onder andere de definitie van het energielabel is gewijzigd, omdat het Besluit energieprestatie gebouwen opgaat in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). In het Bbl wordt niet meer naar een normalisatienorm van de NEN voor het opstellen energielabels verwezen, daarom verwijst deze definitie nu wel naar deze norm. De verwijzing naar deze norm verzekert dat het energielabel op de juiste manier wordt opgesteld. Daarnaast is gepoogd te verduidelijken dat de versie van de NTA 8800 die wordt gebruikt er een moet zijn die na 1 januari 2021 is opgesteld.

De definitie van de hoge energieprestatie is gewijzigd. De energieprestatie die een gebouw moet bereiken om te voldoen aan de standaard van de hoge energieprestatie (de renovatiestandaard), is afhankelijk van de mate waarin de gebruiksfuncties, genoemd in bijlage 4, aanwezig zijn. In de toelichting bij bijlage 4 wordt aangegeven hoe aan de hand van deze gebruiksfuncties wordt berekend wanneer sprake is van een hoge energieprestatie.

De definitie van maatschappelijk vastgoed is gewijzigd, om gebouwde onroerende zaken in eigendom van een veiligheidsregio ook onder dit begrip te scharen.

Een definitie van monument is toegevoegd, zodat ook provinciale- en gemeentelijke monumenten in aanmerking kunnen komen voor subsidie.

Een definitie van onderneming is toegevoegd. Hierin wordt verwezen naar de algemene groepsvrijstellingsverordening. De onderneming wordt daar kort gezegd gedefinieerd als iedere entiteit, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent. Iedere activiteit die erin bestaat goederen of diensten op een markt aan te bieden, is een economische activiteit. Een entiteit die zowel economische als niet-economische activiteiten verricht, wordt alleen

ten aanzien van de economische activiteiten als onderneming aangemerkt. Het Europese staatssteunrecht is niet van toepassing op het handelen van de staat wanneer het gaat om uitoefening van overheidsgezag.

Een definitie van de slimme meter is toegevoegd. Deze definitie komt overeen met de definitie in de EED. In ieder geval slimme meters als bedoeld in het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen vallen hieronder.

Een definitie van Unienorm is toegevoegd. Hierin wordt verwezen naar de algemene groepsvrijstellingsverordening. Daar wordt enerzijds verwezen naar bindende Unienormen met op milieugebied te bereiken normen per onderneming, en worden streefdoelen voor lidstaten die niet bindend zijn voor ondernemingen uitgesloten van de definitie. Anderzijds wordt verwezen naar normen met betrekking tot beste beschikbare technieken.

Artikel I, onderdeel B

Artikel 2 is gewijzigd om duidelijker aan te geven dat een subsidie onder andere kan worden aangevraagd voor ten hoogste drie losse verduurzamingsmaatregelen, zoals ook al elders in de regeling staat.

Artikel I, onderdeel C

Om beter te voldoen aan de eis van het stimulerend effect van de algemene groepsvrijstellingsverordening is in artikel 18 een afwijzingsgrond opgenomen op grond waarvan geen subsidie mag worden verstrekt aan activiteiten die zijn aangevangen voor het indienen van de aanvraag. Er is gekozen om deze systematiek ook bij de losse maatregelen toe te passen, door een aanpassing van artikel 11. Daarom is artikel 3, tweede lid, overbodig geworden en verwijderd.

Artikel I, onderdeel D

Artikel 4 bevat de data waarop het nieuwe aanvraagtijdvak opent en sluit.

Artikel I, onderdeel E

In artikel 5 wordt de wijziging van het zogeheten schot geregeld, dat besproken is in paragraaf 2.2 van het algemeen deel van de toelichting.

Artikel I, onderdeel F

Omdat ondernemingen in de zin van het Europese staatssteunrecht niet meer in aanmerking komen voor de subsidie voor losse maatregelen, is de verwijzing naar artikel 8 in artikel 6 geschrapt.

Het tweede lid van artikel 6 is nu toegespitst op de subsidiëring van adviezen. Dit wordt gerechtvaardigd op grond van de reguliere de-minimisverordening, zodat ook adviezen die vóór de aanvraag van de subsidie zijn opgesteld in overeenstemming met het Europees staatssteunrecht kunnen worden gesubsidieerd.

Het derde lid is aangepast, om deze toe te spitsen op de subsidiëring van energielabels, wat aan de hand van de reguliere de-minimisverordening wordt gerechtvaardigd.

Artikel I, onderdeel H

In artikel 8, eerste lid, onder b, wordt uitgedrukt welke advieskosten kunnen worden gesubsidieerd.

In artikel 8, eerste lid, onder c, wordt uitgedrukt onder welke voorwaarden het opstellen en registreren van een energielabel kan worden gesubsidieerd.

In artikel 8, derde lid, wordt uitgedrukt dat slechts één aanvraag per aanvraagperiode of tranche kan worden gehonoreerd. Een aanvrager kan wel in twee verschillende tranches subsidie voor losse maatregelen ontvangen.

Artikel I, onderdeel I

Het subsidiepercentage voor project-, advies- en labelingskosten is gelijkgetrokken, wat tot uiting komt in het gewijzigde eerste lid van artikel 9. Daarnaast zijn andere wijzigingen doorgevoerd met betrekking tot de hoogte en mate van subsidie, die in het algemeen deel van de toelichting zijn besproken.

Artikel I, onderdeel J

Vanwege de verschillende wijzigingen en de complexiteit daarvan wordt artikel 10 opnieuw vastgesteld. De artikeltekst zoals die voor de wijziging luidde is grotendeels in lid 1 teruggekomen. Het tweede lid is geheel nieuw.

Onderdeel b, zoals dat luidde voor de wijziging, is komen te vervallen.

Het eerste lid, onderdeel c, voorheen onderdeel d, is gewijzigd. Naast een energieadvies kan nu ook een monumentenadvies worden aangeleverd. Onderdeel e, zoals dat luidde voor de wijziging van de regeling, is komen te vervallen. De portefeuilleroutekaart geldt onder de voorwaarden die worden genoemd in bijlage 3, onderdeel A.1, nog steeds als een energieadvies.

Het nieuwe tweede lid van artikel 10 maakt het mogelijk om in plaats van een gespecificeerde begroting de offertes van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd aan te leveren. Hier vallen ook de offertes van de adviezen en de energielabels onder, als voor de kosten van deze activiteiten ook subsidie wordt aangevraagd.

Artikel I, onderdeel K en Q

Onderdeel d van artikel 11 is gewijzigd, zodat aanvragen van ondernemingen in de zin van het Europese staatssteunrecht worden afgewezen. De onderneming in de zin van het Europese staatssteunrecht wordt in artikel 1 gedefinieerd in en de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel A toegelicht. Het uitsluiten van ondernemingen betekent ook dat de aanvrager van de subsidie die de verduurzaming laat uitvoeren door externe ondernemingen, deze ondernemingen marktconform moet inschakelen. Als een onderneming bijvoorbeeld is ingeschakeld tegen een tarief dat hoger is dan marktconform, is er sprake van indirecte steun aan een onderneming. De subsidieaanvraag wordt dan onder weigeringsgrond l afgewezen.

Onderdelen f en e van respectievelijk artikelen 11 en 18 zijn gewijzigd om de regeling beter te laten voldoen aan de eis van het stimulerend effect in de algemene groepsvrijstellingsverordening. Losse maatregelen of integrale verduurzamingsprojecten en (het opstellen dan wel registreren van) energielabels kunnen niet worden gesubsidieerd als die activiteiten vóór het aanvragen van de subsidie zijn uitgevoerd. Voor advieskosten geldt deze eis niet. Deze worden gewoonlijk vóór het aanvragen van de subsidie al gemaakt.

Onderdelen k en j van respectievelijk artikelen 11 en 18 zijn gewijzigd. Nog steeds geldt de label c-verplichting alleen voor kantoorgebouwen waarbij de gebruiksoppervlakte van kantoorfuncties 50% of meer beslaat van de totale oppervlakte en de oppervlakte aan kantoorfuncties en nevengebruiksfuncties daarvan groter is dan 100 m². Monumenten zijn ook nog steeds uitgezonderd van de plicht. Andere uitzonderingen die te vinden zijn in het Besluit bouwwerken leefomgeving zijn nu echter ook van toepassing.

Onderdeel f van artikel 18 is gewijzigd om te voldoen aan lid 3 van artikel 38 bis van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Als investeringen raken aan Unienormen die al zijn vastgesteld maar nog niet in werking getreden moet de aanvrager een nauwkeurig renovatieplan en -tijdschema indienen waaruit blijkt dat de verduurzaming ten minste volstaat om de naleving van de minimumnormen te garanderen.

Onderdeel i van artikel 18 is gewijzigd omdat op grond van 6.27 van het Besluit bouwwerk leefomgeving het energielabel al verplicht is voor deze categorie gebouwen, wat een implementatie is van de EED-richtlijn.

Onderdeel l van artikel 11 is gewijzigd om aan te geven dat de subsidie wordt afgewezen indien er sprake is van staatssteun. Dit kan onder andere het geval zijn als de verduurzamingsmaatregelen niet tegen een marktconforme prijs worden uitgevoerd.

Onderdeel l van artikel 18 is toegevoegd, om aan te geven dat in het geval van ondernemingen, er sprake moet zijn van een minimumverbetering van de energieprestatie van een gebouw. Hiermee wordt voldaan aan Europese staatssteunregels. De voorwaarden in de pakketten zullen per saldo in bijna alle gevallen leiden tot dit minimum, maar het kan voorkomen dat de drie voorziene labelsprongen bij gebouwen met bepaalde gebruiksfuncties niet leiden tot de minimumverbetering. Deze verbetering in energieprestatie wordt, behalve in het geval van monumenten, na het uitvoeren van het project ook vastgesteld aan de hand van de energielabels.

Onderdeel m van artikelen 11 en 18 zijn toegevoegd. Hierin wordt geregeld dat slechts eenmaal subsidie kan worden aangevraagd voor dezelfde activiteiten. Bij integrale verduurzamingspakketten betekent dit ook dat integrale verduurzaming, om het even met welk pakket en in welke tranche dit heeft plaats gevonden, slechts éénmaal per gebouwde onroerende zaak kan plaatsvinden. Dit was al geregeld in artikel 15, derde lid.

Artikel I, onderdelen L en R

Een derde lid wordt toegevoegd aan artikel 19 omtrent het opstellen van een energielabel. Als integraal verduurzamingspakket P.1 of P.2 wordt uitgevoerd, is het verplicht een energielabel te laten opstellen, zowel vóór als ná het uitvoeren van de maatregelen. Het energielabel dat vooraf moet worden opgesteld hoeft echter niet te worden geregistreerd. Het derde en vierde lid van respectievelijk artikel 12 en artikel 19 betreft de slimme energiemeter, die in artikel 1 is gedefinieerd. Het is gebruikelijk dat de slimme energiemeter direct is aangesloten op de elektriciteitsaansluiting, en dat de gasmeter communiceert met deze slimme meter. Dergelijke opstellingen voldoen ook aan de verplichting, reden waarom in dit lid wordt gesproken van de verplichting dat de aansluitingen gekoppeld zijn aan de slimme meter.

Het vijfde lid van artikel 19 is opgenomen om aan te geven dat in het geval van ondernemingen, zorg moet worden gedragen voor een minimumverbetering van de energieprestatie van het gebouw. Hiermee wordt voldaan aan Europese staatssteunregels. De voorwaarden in de pakketten zullen per saldo in bijna alle gevallen leiden tot dit minimum, maar het kan voorkomen dat de drie voorziene labelsprongen bij gebouwen met bepaalde gebruiksfuncties niet leiden tot de minimumverbetering. Deze verbetering in energieprestatie wordt, behalve in het geval van monumenten, na het uitvoeren van het project vastgesteld aan de hand van de energielabels.

Artikel I, onderdeel N

In artikel 15, eerste lid, onderdeel c, wordt subsidie voor het opstellen van energielabels geregeld. Gedoeld wordt op het energielabel dat op grond van de integrale verduurzamingspakketten na afloop van de werkzaamheden moet worden opgesteld.

Artikel I, onderdeel O

In dit onderdeel zijn de verschillende subsidieintensiteiten geregeld door de nieuwe vaststelling van artikel 16. Artikel 16, tweede lid, koppelt een hoger subsidiepercentage aan een verduurzamingspakket waarin wordt verduurzaamd tot de hoge energieprestatie. In artikel 1 wordt voor de definitie van een hoge energieprestatie verwezen naar bijlage 4. Daar wordt per gebruiksfunctie aangegeven welk label minimaal moet worden behaald om te spreken van deze hoge energieprestatie. In de toelichting bij artikel I, onderdeel W wordt dit verder toegelicht.

In het nieuwe vierde lid van artikel 16 is uitdrukking gegeven aan de voorwaarden die de algemene groepsvrijstellingsverordening stelt aan het verlenen van verduurzamingssubsidie voor ondernemingen. Als de aanvrager wel een onderneming is, maar geen kleine of middelgrote onderneming als bedoeld in dit artikellid mag slechts een subsidieintensiteit van 30% worden toegepast. In het artikel wordt verwezen naar de definitie van de kleine en middelgrote ondernemingen van de algemene groepsvrijstellingsverordening. De hoofdregel is dat een onderneming klein of middelgroot is, als er maximaal 250 personen werkzaam zijn en de jaaromzet niet hoger is dan 50 miljoen euro ligt en het jaarlijkse balanstotaal niet hoger is dan 43 miljoen euro. De onderneming wordt in artikel 1 van deze regeling gedefinieerd. Een aanvrager die geen onderneming kan toch te maken krijgen met de lagere subsidieintensiteit. Dat is zo als een aanvrager die zelf geen onderneming is, een externe onderneming inschakelt om het gebouw te verduurzamen tegen voorwaarden die niet marktconform zijn maar juist voordelig voor de onderneming. Voor verdere details wordt verwezen naar de algemene groepsvrijstellingsverordening. In het eerste en tweede lid wordt verder gesproken van een maximum van € 85 subsidie exclusief btw per m2 gebruiksoppervlakte per labelsprong die wordt gemaakt. Het achtste lid regelt dat voor het vaststellen van het aantal vierkante meters in een gebouw gebruik wordt gemaakt van de gegevens in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (de BAG), bedoeld in artikel 2 van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen.

In het vijfde lid van artikel 16 is uitdrukking gegeven aan een verdere voorwaarde die de algemene groepsvrijstellingsverordening stelt aan het verlenen van verduurzamingssubsidie voor ondernemingen. Een onderdeel van een gebouw wordt in artikel 2 van de EPBD-richtlijn gedefinieerd als een technisch bouwsysteem of een onderdeel van de bouwschil. Gewoonlijk zal een integraal verduurzamingsproject zien op meerdere onderdelen van een gebouw.

In het zesde lid van artikel 16 wordt uitgedrukt dat dezelfde subsidiepercentages worden gesubsidieerd van adviezen en energielabels, als van de projectkosten van de verduurzamingspakketten.

Artikel I, onderdeel P

Artikel 17, onderdeel b, is gewijzigd om de herhaling ten opzichte van het Kaderbesluit BZK-subsidies te verwijderen. Het handelsregisternummer moet volgens het Kaderbesluit BZK-subsidies al worden opgegeven indien dat bestaat. Dat geldt ook bij subsidie op grond van deze regeling. Daarnaast spreekt het Kaderbesluit BZK-subsidies eenvoudigweg van Kamer van Koophandel, dat is in deze subsidieregeling overgenomen.

In artikel 17, onderdeel f, is vastgelegd dat als een subsidie als bedoeld in artikel 16, tweede lid, betrekking heeft op een onderneming, de aanvrager moet aangeven onder welke groottecategorie deze onderneming valt. Dat is ofwel de categorie van de kleine of middelgrote ondernemingen, ofwel de categorie van de grote ondernemingen. In de toelichting op artikel I, onderdeel O, wordt verder ingegaan op wat een kleine of middelgrote onderneming is.

In artikel 17, onderdeel g, is vastgelegd dat als subsidie voor advieskosten of labelkosten betrekking heeft op een onderneming, de aanvrager moet verklaren dat deze niet meer subsidie ontvangt dan is toegestaan op grond van de reguliere de-minimisverordening. Dit gebeurt aan de hand van een format dat op de website van de RVO ter beschikking wordt gesteld. Op grond van de reguliere de-minimisverordening mogen ondernemingen over een periode van drie jaar maximaal 300.000 euro aan subsidie ontvangen. Ondernemingen zouden meer subsidie kunnen ontvangen dan is toegestaan als ze op grond van een andere subsidieregeling al steun hebben ontvangen die is gerechtvaardigd op grond van de reguliere de-minimisverordening. De reguliere de-minimisverordening beschouwt ondernemingen die een bijzondere band hebben met een andere onderneming omdat die andere onderneming bijvoorbeeld de meerderheid van de stemrechten heeft als één onderneming samen met de andere onderneming. Dit wordt in het format van de de-minimisverklaring verder toegelicht.

In artikel 17, onderdeel h, is vastgelegd dat moet worden verklaard dat niet eerder subsidie is verstrekt voor een integraal verduurzamingsproject voor dezelfde gebouwde onroerende zaak of op een andere manier subsidie voor dezelfde activiteiten is verstrekt. Voor de betekenis hiervan wordt verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel K en Q, met betrekking tot weigeringsgrond m van artikel 18.

In artikel 17, onderdeel i, is vastgelegd dat moet worden verklaard dat met subsidiegeld aangeschafte of gehuurde of anderszins verkregen producten zullen voldoen aan de energie-etikketteringverordening. In het algemeen deel van de toelichting, paragraaf 3.6, wordt uitgelegd hoe hieraan kan worden voldaan. Op grond van artikel 5 van de Kaderwet overige BZK-subsidies kan met de eis uit de energie-etikketteringverordening rekening worden gehouden bij het vaststellen van de subsidie.

In artikel 17, onderdeel j, is vastgelegd dat in het geval van ondernemingen moet worden verklaard dat het gekozen maatregelenpakket voldoet aan de algemene groepsvrijstellingsverordening. Voor toelichting op de eisen die deze verordening stelt wordt verwezen naar paragraaf 3.2 van het algemeen deel van de toelichting.

Artikel I, onderdeel T

Bijlage 1 is gewijzigd om een eis aan grootverbruikers van energie in het energieadvies te schrappen.

Artikel I, onderdeel V

In dit onderdeel wordt bijlage 3 vervangen door de bijlage die is opgenomen in bijlage I van deze regeling. Er is sprake van verschillende wijzigingen die in het algemeen deel van deze toelichting nader worden toegelicht. Bij de integrale verduurzamingspakketten wordt verwezen naar de regel uit artikel 7, tweede lid, van de energie-etiketteringverordening. Dit wordt in paragraaf 3.6 van het algemeen deel van deze toelichting uitgelegd.

Artikel I, onderdeel W

In de tabel in deze bijlage is de terminologie van de functies gewijzigd, om beter aan te sluiten bij de terminologie in het Besluit bouwwerken leefomgeving. Ook wordt niet meer verwezen naar de hoofdgebruiksfunctie van een gebouw. In de praktijk wordt het behalen van de hoge energieprestatie, ook bekend als renovatiestandaard, berekend aan de hand van een gewogen gemiddelde van de verschillende gebruiksfuncties aanwezig in een gebouw. Bij het vaststellen van het energielabel geeft de in de praktijk gebruikte software zelf aan of wordt voldaan aan de renovatiestandaard. Hieronder wordt ter informatie omschreven hoe tot deze berekening wordt gekomen.

Als een gebouw slechts één gebruiksfunctie heeft, is de renovatiestandaard eenvoudigweg gelijk aan het label zoals dat in de tabel te vinden is. Als een gebouw meerdere gebruiksfuncties heeft, zijn de waarden van maximaal primair fossiel energieverbruik nodig om te berekenen of de hoge energieprestatie wordt behaald. Voor het gebouw moet dan specifiek worden vastgesteld wat het maximaal primair fossiel energieverbruik is om te voldoen aan de hoge energieprestatie ofwel renovatiestandaard. Er wordt dan een gewogen gemiddelde van het maximaal primair fossiel energieverbruik berekend aan de hand van het percentage van het vloeroppervlak dat elke functie heeft. In formulevorm ziet dat er als volgt uit:

maximaal primair fossiel energieverbruik voor hoge energieprestatie voor specifieke gebouw =

(maximaal primair fossiel energieverbruik voor renovatiestandaard van gebruiksfunctie a) x (percentage vloeroppervlakte van gebruiksfunctie a/100) + (maximaal primair fossiel energieverbruik voor renovatiestandaard van gebruiksfunctie b) x (percentage vloeroppervlakte van gebruiksfunctie b/100) + ...

Een eenvoudig voorbeeld is als er slechts twee functies in een gebouw zijn die allebei 50% van het vloeroppervlakte vertegenwoordigen. Stel een gebouw heeft 50% een kantoorfunctie en 50% een onderwijsfunctie. Het maximaal primair fossiel energieverbruik voor de kantoorfunctie is 80 kWh/m2 per jaar. Het maximaal primair fossiel energieverbruik voor een onderwijsfunctie is 100 kWh/m2 per jaar. De berekening ziet er dan als volgt uit:

80 x 0,5 + 100 x 0,5 = 90

Het maximaal primair fossiel energieverbruik om te voldoen aan de hoge energieprestatie ofwel de renovatiestandaard is 90 kWh/m2 per jaar in het geval van het voorbeeldgebouw.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M. de Jonge


X Noot
1

Richtlijn (EU) 2023/1791 van het Europees Parlement en de Raad van 13 september 2023

betreffende energie-efficiëntie en tot wijziging van Verordening (EU) 2023/955 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2023, L 231/1)

X Noot
2

Richtlijn (EU) 2010/31 van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (herschikking) (PbEU 2010, L 153/13)

X Noot
3

Richtlijn (EU) 2023/1791 van het Europees Parlement en de Raad van 13 september 2023

betreffende energie-efficiëntie en tot wijziging van Verordening (EU) 2023/955 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2023, L 231/1)

X Noot
4

Verordening (EU) 2017/1369 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2017 tot vaststelling van een kader voor energie-etikettering en tot intrekking van Richtlijn 2010/30/EU (PbEU 2017, L 198/1)

X Noot
5

Frequently asked questions bij de Climate Delegated Act, https://ec.europa.eu/sustainable-finance-taxonomy/faq

X Noot
6

Richtlijn (EU) 2023/1791 van het Europees Parlement en de Raad van 13 september 2023

betreffende energie-efficiëntie en tot wijziging van Verordening (EU) 2023/955 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2023, L 231/1)

X Noot
7

Richtlijn (EU) 2023/1791 van het Europees Parlement en de Raad van 13 september 2023

betreffende energie-efficiëntie en tot wijziging van Verordening (EU) 2023/955 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2023, L 231/1)

Naar boven