Besluit van het Instituut Mijnbouwschade Groningen van 15 februari 2024, tot wijziging van de Procedure en werkwijze van het Instituut Mijnbouwschade Groningen 2022

Het Instituut Mijnbouwschade Groningen,

Gelet op artikel 10 van de Tijdelijke wet Groningen;

Besluit:

ARTIKEL I

De Procedure en werkwijze van het Instituut Mijnbouwschade Groningen 2022 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, wordt ‘€ 5.000,–’ vervangen door ‘€ 10.000, dan wel van € 5.000 indien het een object als bedoeld in artikel 2.8a betreft’.

2. Het tweede lid, onderdeel d, komt te luiden:

  • d.

    • (i) zich op het adres van het object, sinds de bouw van ten minste één pand, als gevolg van een aardbeving uit het Groningenveld of de gasopslag Norg of de gasopslag bij Grijpskerk, een trillingssnelheid heeft voorgedaan van meer dan 2 mm/s, te berekenen via de methode van Bommer, met een overschrijdingskans van 1%;

    • (ii) het object in een door het Instituut aangewezen gebied ligt waar schade kan zijn opgetreden als gevolg van indirecte effecten van diepe bodemdaling, veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten in het Groningenveld of de gasopslag Norg of de gasopslag bij Grijpskerk; of

    • (iii) het object binnen zes kilometer van de grens van het Groningenveld of de gasopslag Norg of de gasopslag bij Grijpskerk ligt, en een bouwjaar van 2012 of eerder heeft, zoals opgenomen in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen.

3. In het tweede lid, onderdeel f, en het zesde lid, onderdeel b, wordt ‘de vaste vergoeding’ telkens vervangen door ‘een vaste vergoeding’.

4. In het zesde lid, onderdeel f, wordt na ‘schade’ ingevoegd ‘die naar zijn aard kan zijn ontstaan of verergerd als gevolg van mijnbouwactiviteiten’.

5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. Het zesde lid, aanhef en onderdeel c, is niet van toepassing op aanvragen die zijn ingediend tot en met 8 januari 2024, en waarop het Instituut nog geen beslissing heeft genomen. De vorige volzin geldt niet indien het een object betreft als bedoeld in artikel 2.8a.

B

Na artikel 2.8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.8a Vaste vergoeding voor kleine objecten of objecten met een WOZ-waarde van minder dan € 50.000

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    cultuurcode:

    cultuuraanduiding, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder a, van de Uitvoeringsregeling Kadasterwet 1994;

    oppervlakte:

    oppervlakte zoals opgenomen in de Basisadministratie Adressen en Gebouwen;

    WOZ-waarde:

    waarde, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Wet waardering onroerende zaken.

  • 2. De vaste eenmalige vergoeding van € 5.000, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, geldt voor de volgende objecten:

    • a. bebouwd, cultuurcode 18: berging – stalling (garage-schuur), waarbij:

      • (i) de oppervlakte kleiner is dan 30 m2, of

      • (ii) de oppervlakte gelijk is aan of groter is dan 30 m2 en de WOZ-waarde lager is dan € 50.000.

    • b. bebouwd, cultuurcode 100: perceel bebouwd – gebruik onbekend, waarbij:

      • (i) de oppervlakte kleiner is dan 30 m2, of

      • (ii) de oppervlakte gelijk is aan of groter is dan 30 m2 en de WOZ-waarde lager is dan € 50.000.

    • c. bebouwd, geen cultuurcode is vermeld in het Kadaster, waarbij:

      • (i) de oppervlakte kleiner dan 30 m2, of

      • (ii) de oppervlakte gelijk is aan of groter is dan 30 m2 en de WOZ-waarde lager is dan € 50.000.

  • 3. Het Instituut hanteert als waardepeildatum voor de WOZ-waarde het derde kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de aanvraag voor een vaste vergoeding gedaan is.

C

Artikel 2.9 komt te luiden:

Artikel 2.9 Omvang en opname van de schade

  • 1. Het Instituut laat alle schade aan het object opnemen door een deskundige of opnemer, tenzij het Instituut beslist dat kan worden volstaan met het aanleveren van foto’s van de schades aan het object.

  • 2. In het geval het Instituut beslist dat de aanvrager zelf foto’s aanlevert, worden alle schade en gebreken die in het object aanwezig zijn opgenomen op een door het Instituut voorgeschreven wijze. Het Instituut kan na ontvangst van de foto’s van de aanvrager er tevens voor kiezen om een nulmeting uit te voeren.

ARTIKEL II

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt, met uitzondering van artikel I, onderdeel A, onder 2, terug tot en met 14 december 2023.

  • 2. Artikel I, onderdeel A, onder 2, werkt terug tot en met 1 januari 2024.

Deze wijziging zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Groningen, 15 februari 2024

H.C.D. Korvinus Voorzitter, tevens bestuurslid Instituut Mijnbouwschade Groningen

M.Tj. Bouwes Plaatsvervangend voorzitter, tevens bestuurslid Instituut Mijnbouwschade Groningen

E.C.M. van Schie Bestuurslid Instituut Mijnbouwschade Groningen

B.J. Wierenga Bestuurslid Instituut Mijnbouwschade Groningen

S.F.M. Wortmann Bestuurslid Instituut Mijnbouwschade Groningen

TOELICHTING

Algemeen

De werkwijze van het Instituut zal in 2024 een aantal keren worden aangepast om uitvoering te kunnen geven aan de maatregelen die door het kabinet zijn aangekondigd naar aanleiding van parlementaire enquêtecommissie aardgaswinning Groningen. Deze wijzigingen betreffen de verhoging van de vaste eenmalige vergoeding naar € 10.000 en de invoering van het bewijsvermoeden in het gebied op zes kilometer afstand van de grens van het Groningenveld of de gasopslag Norg. Beide wijzigingen worden hieronder toegelicht.

Andere voorziene aanpassingen in de werkwijze zijn onder meer de invoering van daadwerkelijk herstel en de invoering van de aanvullende vaste vergoeding.

Verhoging vaste vergoeding naar € 10.000

In de reactie op het rapport van de parlementaire enquêtecommissie heeft het kabinet aangegeven het bedrag van de vaste eenmalige vergoeding te willen verhogen, zodat deze vergoeding voor meer mensen aantrekkelijk wordt. De vaste vergoeding was € 5.000. In de kamerbrief van 6 oktober 2023 (Kamerstukken II, 2023/24, 33 529, nr. 1175, p. 2) heeft het kabinet aangegeven de vaste vergoeding te willen verdubbelen naar € 10.000. Daarbij is de keuze gemaakt dat de verdubbeling geldt voor het hele gebied waar het Instituut schade afhandelt. De vaste vergoeding is met name interessant voor bewoners met relatief kleinere schades of als daadwerkelijk herstel geen passende uitkomt biedt.

Deze verhoging geldt niet voor alle objecten. Kleine objecten, zoals een garagebox, berging, of schuur, aangeduid met cultuurcode 18, bebouwd, op grond van de cultuuraanduidingen zoals bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder a, van de Uitvoeringsregeling Kadasterwet 1994, komen niet in aanmerking voor een vaste vergoeding van € 10.000. Hier zijn objecten uitgezonderd waarvan de oppervlakte gelijk is aan of groter is dan 30 m2, zoals opgenomen in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen, en de WOZ-waarde van het object gelijk aan of hoger is dan € 50.000, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Wet waardering onroerende zaken. Hetzelfde geldt voor objecten met een onbekend gebruik, aangeduid met cultuurcode 100, bebouwd, van de hierboven genoemde cultuuraanduidingen, of als er geen cultuurcode bebouwd is vermeld in het Kadaster. Het bedrag van € 10.000 is in deze gevallen gelet op de grootte of de waardering van het object niet proportioneel. Met de aanpassing van artikel 2.8, eerste lid, en het nieuwe artikel 2.8a, worden de voorwaarden gegeven wanneer voor een klein of onbekend bebouwd object een vaste vergoeding € 5.000 bedraagt.

Voor deze objecten bedraagt op basis van de cultuurcode, de oppervlakte en de waarde de vaste vergoeding als volgt:

Omschrijving object

Vaste vergoeding

Cultuurcode bebouwd 18 (berging – stalling (garage-schuur)), oppervlakte in BAG is kleiner dan 30 m2. Er wordt dan niet gekeken naar de WOZ-waarde.

€ 5.000

Cultuurcode bebouwd 18 (berging – stalling (garage-schuur)), oppervlakte in BAG is gelijk aan of groter dan 30 m2, WOZ-waarde is lager dan € 50.000.

€ 5.000

Cultuurcode bebouwd 18 (berging – stalling (garage-schuur)), oppervlakte in BAG is gelijk aan of groter dan 30 m2, WOZ-waarde is gelijk aan of hoger dan € 50.000.

€ 10.000

Cultuurcode bebouwd 100 (perceel bebouwd – gebruik onbekend) oppervlakte in BAG is kleiner dan 30 m2. Er wordt dan niet gekeken naar de WOZ-waarde.

€ 5.000

Cultuurcode bebouwd 100 (perceel bebouwd – gebruik onbekend) oppervlakte in BAG is gelijk aan of groter dan 30 m2, WOZ-waarde is lager dan € 50.000.

€ 5.000

Cultuurcode bebouwd 100 (perceel bebouwd – gebruik onbekend), oppervlakte in BAG is gelijk aan of groter dan 30 m2, WOZ-waarde is gelijk aan of hoger dan € 50.000.

€ 10.000

Cultuurcode bebouwd onbekend, oppervlakte in BAG is kleiner dan 30 m2. Er wordt dan niet gekeken naar de WOZ-waarde.

€ 5.000

Cultuurcode bebouwd onbekend, oppervlakte in BAG is gelijk aan of groter dan 30 m2, WOZ-waarde is lager dan € 50.000.

€ 5.000

Cultuurcode bebouwd onbekend, oppervlakte in BAG is gelijk aan of groter dan 30 m2, WOZ-waarde is gelijk aan of hoger dan € 50.000.

€ 10.000

Als peildatum hanteert het Instituut de waarde op het derde kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de aanvraag is ingediend. Voor aanvragen gedaan in 2024 kijkt het Instituut naar de WOZ-waarde op 1 januari 2021. In 2025 zal het Instituut de WOZ-waarde kijken van 1 januari 2022, enzovoorts.

Jaar aanvraag

Peildatum

2024

1 januari 2021

2025

1 januari 2022

2026

1 januari 2023

[…]

 

De voorwaarden om in aanmerking te komen voor een vaste vergoeding worden niet gewijzigd, behoudens voor zover nodig om het bewijsvermoeden in het gebied op zes kilometer afstand van de grens van het Groningenveld of de gasopslag Norg in te voeren. Op deze wijziging wordt in de volgende paragraaf ingegaan. Voor een toelichting op de voorwaarden wordt verwezen naar Staatscourant 2022, nr. 18235 en de website van het Instituut.1

De verhoging van de vaste vergoeding werkt terug tot en met 14 december 2023. De reden hiervoor is de aankondiging van het kabinet dat in december 2023 het Instituut aanvragers de keuze voorlegt om te kiezen hun schade volgens de nieuwe werkwijze verder af te laten handelen (Kamerstukken II, 2023/24, 33 529, nr. 1175, p. 4-5). De verhoging van de vaste vergoeding geldt niet voor aanvragers die al een besluit voor een vaste vergoeding van € 5.000 hebben gekregen. Voor hen geldt dat zij, mits aan de voorwaarden wordt voldaan, voor een aanvullende vaste vergoeding in aanmerking komen. Bij een aanvullende vaste vergoeding wordt het totaal van reeds ontvangen schadevergoedingen aangevuld tot € 10.000. De voorwaarden voor de aanvullende vaste vergoeding zullen ook in de werkwijze van het Instituut worden vastgelegd.

Overgangsrecht voor de verhoogde vaste vergoeding

In artikel 2.8, zesde lid, van de werkwijze is bepaald dat een aanvrager niet in aanmerking komt voor een vaste vergoeding als er is gekozen voor een maatwerkbeoordeling. Vanaf 9 januari 2024 wordt een vaste vergoeding van € 10.000 aangeboden bij een aanvraag tot schadevergoeding voor fysieke schade, tenzij er sprake is van een uitzondering zoals genoemd in artikel 2.8a. Het is voor te stellen dat aanvragers die voor 9 januari 2024 hebben afgezien van een vaste vergoeding van € 5.000, mogelijk wel voor een verhoogde vaste vergoeding hadden willen kiezen. Aanvragen voor een individuele maatwerkprocedure die zijn gedaan voor 9 januari 2024 en waarop het Instituut nog geen beslissing heeft genomen, krijgen daarom opnieuw een aanbod voor een vaste vergoeding, waarbij aanvragers kunnen kiezen voor het verhoogde bedrag van € 10.000, de individuele maatwerkprocedure of daadwerkelijk herstel. Omdat de voorwaarden zijn gewijzigd, wordt voor deze categorie afgeweken van de voorwaarde dat er geen definitief aanbod voor een vaste vergoeding wordt gedaan als er is gekozen voor de individuele maatwerkbeoordeling. Voor aanvragers die al een besluit voor een vaste vergoeding voor € 5.000 hebben ontvangen, geldt een aanvullende vaste vergoeding van € 5.000, als zij aan de voorwaarden voldoen. Deze uitzondering geldt alleen voor aanvragen waarop het Instituut nog een primair besluit moet nemen. Aanvragen waarop het Instituut een beslissing heeft genomen en waartegen al dan niet bezwaar is ingediend, wanneer aan de voorwaarden is voldaan, komen in aanmerking voor de aanvullende vaste vergoeding.

Aanpassing effectgebied bewijsvermoeden

Per 1 januari 2024 is het artikel 10oa van het Besluit Tijdelijke wet Groningen van kracht geworden (Stb. 2023, 389). Met dit besluit wordt het minimale gebied vastgesteld waar het bewijsvermoeden geldt. Met artikel 10oa wordt de geografische afstand binnen zes kilometer van de grens van het Groningenveld of gasopslag bij Norg of de gasopslag bij Grijpskerk toegevoegd als voorwaarde voor het toepassingsgebied van het bewijsvermoeden. Met de aanpassing van artikel 2.8, tweede lid, onderdeel d, wordt het gebied om de vaste vergoeding aan te vragen uitgebreid in overeenstemming met het aangewezen toepassingsgebied als bedoeld in artikel 10oa Besluit Tijdelijke wet Groningen.

Het effectgebied wordt bepaald op basis van twee criteria. Het eerste criterium is dat op de locatie van het schadeobject, sinds de bouw, een trillingssnelheid van 2 mm/s of hoger is berekend (met een overschrijdingskans van 1%) via de methode Bommer. Het tweede criterium volgt uit de geografische ligging van het object, waarbij een grens binnen zes kilometer van de grens van het Groningenveld of gasopslag bij Norg of de gasopslag bij Grijpskerk wordt aangenomen. Het effectgebied is aangeduid op de hieronder weergegeven kaart. Deze volgt uit het effectgebied als gevolg van de aardbeving bij Huizinge van 16 augustus 2012 (de ‘cirkel van Huizinge’) en de twee gebieden buiten de cirkel die zes kilometer buiten het Groningenveld en de gasopslag Norg liggen.

Per 17 mei 2021 had het Instituut besloten om in deze twee gebieden buiten de ‘cirkel van Huizinge’ de schadeafhandeling te stoppen. Met de wijziging van het Besluit Tijdelijke wet Groningen wordt de oorspronkelijke afbakening van het effectgebied voor de toepassing van het bewijsvermoeden (opnieuw) als uitgangspunt genomen.

De toevoeging van deze twee gebieden betekent niet automatisch dat elk gebouw in deze gebieden voor een vergoeding voor fysieke schade in aanmerking komt. De toepassing van het bewijsvermoeden staat niet gelijk aan de toekenning van een schadevergoeding. Ook met toepassing van het bewijsvermoeden zal het Instituut aanvragen voor een vaste vergoeding of een individuele maatwerkprocedure moeten afwijzen als een woning geen schade heeft die veroorzaakt zou kunnen zijn door mijnbouw. In de nota van toelichting op het besluit waarmee artikel 10oa is ingevoegd, is uitgelegd dat voor nieuwbouwwoning waar sinds de oplevering geen bodembeweging heeft plaatsgevonden geen schadevergoeding wordt toegekend (Stb. 2023, 389). Gebouwen met een bouwjaar later dan 2012 komen binnen de cirkel van Huizinge niet voor een vaste vergoeding of vergoeding in een individuele maatwerkprocedure in aanmerking, tenzij er een trillingssnelheid van 2 mm/s (1% overschrijdingskans) of hoger is berekend. De beving van Huizinge van 16 augustus 2012 is namelijk de meest zware beving die in beginsel bepaalt tot waar het bewijsvermoeden van toepassing is, als naar de trillingssnelheid wordt gekeken. Deze beving is dus grotendeels bepalend voor de omvang van het effectgebied. Binnen het effectgebied van de beving van Huizinge geldt dat als bij een gebouw na de bouw geen trilling van 2 mm/s (1% overschrijdingskans) heeft plaatsgevonden, het bewijsvermoeden niet van toepassing is. Dit kan het geval zijn als het huis er pas kort staat en er geen beving heeft plaatsgevonden van 2 mm/s (1% overschrijdingskans) of hoger. De werkwijze binnen de ‘cirkel van Huizinge’ wordt doorgetrokken naar de twee gebieden buiten de cirkel. Hiermee wordt een ongelijke behandeling voorkomen, waarbij nieuwbouwwoningen of gebouwen in aanbouw in het zes kilometer-gebied eveneens geen vergoeding voor fysieke schade kunnen aanvragen. Binnen de ‘cirkel van Huizinge’ komen dergelijke gebouwen ook niet in aanmerking voor een vaste vergoeding, omdat er als gevolg van aardbevingen hier niet een trillingssnelheid van 2 mm/s (1% overschrijdingskans) is berekend.

Het voorgaande geldt niet indien het object ligt in een door het Instituut aangewezen gebied waar schade kan zijn opgetreden als gevolg van indirecte effecten van diepe bodemdaling, veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten in het Groningenveld of de gasopslag Norg of de gasopslag bij Grijpskerk.

Naar boven