Regeling van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 15 februari 2024, houdende regels voor de toekenning van een specifieke uitkering aan gemeenten en provincies ten behoeve van innovatie in de digitale dienstverlening (Regeling specifieke uitkering verbetering digitale dienstverlening)

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 17, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet, juncto artikel 4:23, derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

hoofdaanvrager:

gemeente of provincie die mede namens een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen een aanvraag indient;

minister:

Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

ministerie:

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 2. Specifieke uitkering

  • 1. De minister kan op aanvraag aan een gemeente of provincie een specifieke uitkering verstrekken ten behoeve van een activiteit die gericht is op de doorontwikkeling van de generieke digitale infrastructuur of op innovatie binnen de digitale overheid, ter verbetering van de digitale dienstverlening aan natuurlijke personen en rechtspersonen.

  • 2. De minister beslist niet op de aanvraag voor een specifieke uitkering, dan nadat advies is ingewonnen van de commissie, genoemd in artikel 6.

Artikel 3. Uitkeringsplafond

Het uitkeringsplafond bedraagt voor het jaar 2024 € 4.000.000. Voor de daaropvolgende jaren stelt de minister het bedrag vast tot ten hoogste het bedrag dat uit de begroting van het ministerie blijkt.

Artikel 4. Aanvraag

  • 1. Een hoofdaanvrager kan een aanvraag voor een specifieke uitkering indienen bij de minister.

  • 2. Een aanvraag bevat in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden:

    • a. de namen van de overheidsorganisaties namens wie de aanvraag mede is ingediend;

    • b. een plan van aanpak; en

    • c. een begroting van de te ondernemen activiteit.

  • 3. Het plan van aanpak omvat:

    • a. een beschrijving van de te ondernemen activiteit;

    • b. een beschrijving van de betrokkenheid van elk van de gemeenten of provincies bij de activiteit;

    • c. de doelstelling van de activiteit;

    • d. de te verwachten resultaten van de activiteit; en

    • e. de verwachte begin- en einddatum van de activiteit.

  • 4. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een door de minister ter beschikking gesteld formulier.

  • 5. De aanvraag wordt jaarlijks ingediend vóór 1 april.

Artikel 5. Beoordeling aanvragen

  • 1. De aanvragen worden gerangschikt op basis van de navolgende criteria:

    • a. de mate waarin de activiteit en het doel van de aanvraag innovatief zijn en bijdragen aan het aanpakken van maatschappelijke uitdagingen;

    • b. de manier waarop de doelgroep van de dienstverlening blijkens het plan van aanpak wordt betrokken bij de uitvoering van de activiteit;

    • c. indien het probleemgebied verband houdt met een levensgebeurtenis: de wijze waarop het doel, de activiteit en de aanvragers georganiseerd zijn rondom die levensgebeurtenis;

    • d. de te verwachten uitvoerbaarheid van de activiteit;

    • e. de mate waarin de activiteit herbruikbaar en schaalbaar is voor andere overheidsorganisaties; en

    • f. indien van toepassing, de mate waarin de minister verwacht dat de resultaten van de activiteit na afronding van uitvoering doorontwikkeld en onderhouden zullen worden.

  • 2. Bij het opstellen van een rangschikking als bedoeld in het eerste lid kan rekening worden gehouden met:

    • a. regionale spreiding;

    • b. de samenstelling van de groep aanvragers; of

    • c. het type activiteiten waarvoor een uitkering wordt aangevraagd.

Artikel 6. Selectiecommissie

  • 1. Er is een selectiecommissie die tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren over het te nemen besluit op de aanvraag, bedoeld in artikel 2.

  • 2. De commissie bestaat uit minimaal vijf en maximaal negen leden, waarvan er een voorzitter is. De leden zijn deskundig op het terrein waarop de commissie een taak heeft en worden door de minister benoemd en ontslagen. Zij hebben zitting op persoonlijke titel en oefenen hun functie uit zonder last of ruggespraak.

  • 3. De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder, de bescheiden betreffende die werkzaamheden over aan het archief van het ministerie.

  • 4. In het secretariaat van de commissie wordt door de minister voorzien.

  • 5. Voor zover de commissie werkzaam is onder verantwoordelijkheid van de minister, is afdeling 3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7. Werkwijze selectiecommissie

  • 1. De commissie stelt haar eigen werkwijze schriftelijk vast.

  • 2. De commissie kan de indiener van de aanvraag om een specifieke uitkering, bedoeld in artikel 2, om nadere informatie verzoeken over de in artikel 4, tweede lid, bedoelde gegevens.

Artikel 8. Besluit tot verlening

  • 1. Het besluit tot verlening van de specifieke uitkering vermeldt in ieder geval het bedrag dat ten hoogste zal worden verleend.

  • 2. Aan een uitkering kunnen nadere verplichtingen worden verbonden.

Artikel 9. Besluit tot weigering

De aanvraag om een uitkering wordt afgewezen, indien:

  • a. de aanvraag niet mede namens een of meer andere overheidsorganisaties is ingediend;

  • b. de activiteit waarvoor een uitkering wordt aangevraagd geen activiteit als bedoeld in artikel 2 is;

  • c. de minister het onaannemelijk acht dat de activiteit binnen een jaar kan worden voltooid;

  • d. aannemelijk is dat de activiteiten ook zonder specifieke uitkering zonder belangrijke vertraging zouden worden uitgevoerd;

  • e. de aanvraag onvoldoende informatie bevat om deze te beoordelen; of

  • f. door verlening van de uitkering het uitkeringsplafond zou worden overschreden.

Artikel 10. Voorschot

De minister verstrekt de hoofdaanvrager een voorschot van 80% van de specifieke uitkering.

Artikel 11. Coördinatie

De hoofdaanvrager coördineert:

  • a. de uitvoering van het plan van aanpak, waaronder de verdeling van middelen en de rapportage aan de minister over de voortgang van de uitvoering van de activiteiten en de besteding van middelen;

  • b. de verantwoording van de besteding van de specifieke uitkering met het oog op de vaststelling; en

  • c. de evaluatie van de effectiviteit van de besteding van de gelden, bedoeld in artikel 17.

Artikel 12. Verplichtingen ontvanger

  • 1. De hoofdaanvrager maakt een publiekssamenvatting van de activiteiten waarvoor een specifieke uitkering is toegekend op een algemeen toegankelijke wijze openbaar.

  • 2. De hoofdaanvrager evalueert de activiteiten waarvoor een specifieke uitkering is toegekend. Deze evaluatie en, indien van toepassing, bijbehorende onderzoeksresultaten worden uiterlijk binnen de termijn, bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, op een algemeen toegankelijke wijze openbaargemaakt.

Artikel 13. Informatieplicht

De hoofdaanvrager doet zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan de minister van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging of intrekking van een specifieke uitkering. Daarbij worden de relevante stukken overgelegd.

Artikel 14. Vaststelling

  • 1. De hoofdaanvrager van de uitkering legt verantwoordelijkheid af over de besteding van de uitkering op de wijze bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet. Indien uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de activiteiten zijn afgerond, geldt deze mededeling als een aanvraag tot vaststelling van de uitkering.

  • 2. Nadat de minister de verantwoordingsinformatie, bedoeld in het eerste lid, heeft ontvangen, neemt de minister binnen 22 weken na die ontvangst een beslissing op de aanvraag tot vaststelling van de uitkering.

  • 3. De minister stelt een uitkering overeenkomstig de verlening vast, tenzij:

    • a. de activiteiten waarvoor de uitkering is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden; of

    • b. niet is voldaan aan de verplichtingen die aan de uitkering gebonden zijn.

  • 4. Intrekking of wijziging van een verlening van een uitkering werkt terug tot en met het tijdstip waarop de uitkering is verleend, tenzij bij intrekking of wijziging anders is bepaald.

Artikel 15. Ambtshalve vaststelling

In afwijking van artikel 14, derde lid, kan de minister een uitkering geheel of gedeeltelijk ambtshalve vaststellen, indien de beschikking tot verlening van de uitkering of tot vaststelling van de uitkering wordt ingetrokken of ten nadele van de gemeente of provincie waaraan de uitkering is verleend, wordt gewijzigd.

Artikel 16. Onverschuldigde betaling

De minister kan onverschuldigd uitgekeerde bedragen terugvorderen.

Artikel 17. Evaluatie

  • 1. De hoofdaanvrager die op grond van deze regeling een specifieke uitkering ontvangt, werkt mee aan een door de minister ingestelde evaluatie van de effectiviteit van de besteding van de gelden.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op overheidsorganisaties als bedoeld in artikel 4, tweede lid, onderdeel a.

Artikel 18. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte in de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2024.

Artikel 19. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling specifieke uitkering verbetering digitale dienstverlening.

De regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, A.C. van Huffelen

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

De kosten die de gemeenten en provincies maken in verband met het verbeteren van de digitale dienstverlening, worden bekostigd door middel van specifieke uitkeringen. Deze specifieke uitkering werd van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2023 verleend op grond van het Tijdelijk besluit specifieke uitkering verbetering digitale dienstverlening (hierna: Tijdelijk besluit). Het is echter gewenst dat de specifieke uitkeringen voor de verbetering van de digitale dienstverlening ook na 31 december 2023 kunnen worden verleend.

2. Hoofdlijnen

In de periode van 2019–2023 (met uitzondering van 2022) is op jaarlijkse basis cofinanciering in de vorm van een specifieke uitkering verstrekt uit het Innovatiebudget aan innovatieprojecten van overheidsorganisaties die van belang zijn voor de doorontwikkeling van de generieke digitale infrastructuur of innovatie binnen de digitale overheid. De doorontwikkeling en innovatie zijn gericht op het verbeteren van de digitale dienstverlening. Op grond van het Tijdelijk besluit konden projecten in aanmerking komen voor een specifieke uitkering.

Naar aanleiding van de evaluatie van de eerste fase van het Innovatiebudget (2019–2021),1 is besloten de werkwijze in het kader van het Tijdelijk besluit vanaf 2023 voort te zetten voor de verlening van de specifieke uitkering voor gemeenten en provincies. Omdat het Tijdelijk besluit op 1 januari 2024 is vervallen, is verlenging van de tot die datum in het Tijdelijk besluit vervatte regeling voor het kunnen verlenen van de specifieke uitkeringen noodzakelijk. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet (hierna: Fvw), kan dat door middel van een ministeriële regeling die wordt opgesteld vooruitlopend op een wetsvoorstel waarin de specifieke uitkering wordt geregeld. Deze Regeling specifieke uitkering verbetering digitale dienstverlening (hierna: deze regeling) voorziet hierin. Deze regeling vindt haar grondslag in artikel 17, tweede lid, Fvw in samenhang bezien met artikel 4:23, derde lid, onder a, Awb,2 totdat het binnen een jaar bij de Staten-Generaal in te dienen wetsvoorstel waarin de specifieke uitkering wordt geregeld, is verworpen of aangenomen en de wet in werking treedt. Wanneer dat wetsvoorstel wordt aangenomen en de wet in werking treedt, dan berust deze regeling vanaf de datum van die inwerkingtreding op die wet. Deze regeling zal dan ook vanaf die datum worden omgehangen naar die wet.

De Tijdelijke regeling uitkeringsplafond specifieke uitkering verbetering digitale dienstverlening, dat haar grondslag vond in het Tijdelijk besluit en waarin het uitkeringsplafond was opgenomen, is op 1 januari 2024 eveneens vervallen. Het uitkeringsplafond is nu geregeld in artikel 3 van deze regeling.3

De selectie voor de projecten binnen het Innovatiebudget vindt plaats in competitiestijl, waarbij projectvoorstellen van overheidsorganisaties door middel van een vooraf vastgesteld selectieproces worden gerangschikt om in aanmerking te komen voor een specifieke uitkering (cofinanciering). Daarbij worden harde criteria gesteld dat de projectuitvoering uit een samenwerkingsverband met minimaal twee overheidsorganisaties bestaat, dat de projectkosten deels uit eigen middelen worden gefinancierd en dat een projectplan één jaar beslaat. Hiermee wordt beoogd de verbetering van de digitale overheid te versnellen en de samenwerking tussen overheidsorganisaties ten aanzien van innovatie te bevorderen.

Het centraal zetten van de eindgebruiker leidt ertoe dat digitale diensten van de overheid gebruiksvriendelijker en toegankelijker worden voor de eindgebruiker (doorgaans de burger of ondernemer). Door de nadruk te leggen op open en herbruikbare digitale producten en diensten maken we het voor overheden makkelijker om samen te werken en producten te delen en voorkomt men een ‘vendor lock-in’.

Tot slot wordt het toekomstplan van het project meegenomen in de beoordeling. Dit om te bevorderen dat succesvolle pilots ook daadwerkelijk opgeschaald kunnen worden en er steun is binnen de organisaties.

Bij de beoordeling van de aanvragen wordt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister) geadviseerd door een selectiecommissie. De selectiecommissie is in beginsel dezelfde commissie als onder het Tijdelijke besluit. In de selectiecommissie zitten verschillende experts die elk vanuit hun eigen expertise en achtergrond de aanvragen beoordelen. De experts kunnen bijvoorbeeld kennis hebben van specifieke beoordelingscriteria, zoals gebruikersgericht werken, of ervaring hebben met succesvolle opschaling van pilots. Daarnaast kunnen perspectieven uit bijvoorbeeld decentrale overheden, de wetenschap en het bedrijfsleven in de commissie worden vertegenwoordigd. Daarmee is de minister beter in staat afgewogen besluiten te nemen.

3. Verhouding tot Fvw en Awb

Op grond van artikel 15a Fvw kunnen onder voorwaarden ten behoeve van een bepaald openbaar belang specifieke uitkeringen worden verstrekt aan gemeenten en provincies.

Op grond van artikel 16, tweede lid, Fvw kunnen specifieke uitkeringen echter niet zonder meer worden ingesteld, maar slechts in bijzondere gevallen.4 Bekostiging van gemeentelijke en provinciale taken gebeuren bij voorkeur uit ten eerste de eigen middelen van gemeenten respectievelijk provincies (belasting en rechten) of ten tweede het gemeentefonds respectievelijk het provinciefonds. Deze voorkeur geeft aan dat er een motiveringsplicht ligt bij de rijksoverheid wanneer taken van de lokale overheid niet uit eigen inkomsten of uit de algemene uitkering kunnen worden bekostigd. Bekostiging door middel van een specifieke uitkering ligt in de rede als:

  • 1. de uitkering door de aard van het betrokken onderwerp een tijdelijk karakter heeft,

  • 2. nog geen of onvoldoende inzicht bestaat in de omvang van de kosten van de betrokken taak of activiteit, of

  • 3. voor de kosten geen structuurkenmerk van de gemeenten respectievelijk de provincies kan worden vastgesteld op basis waarvan verdeling door middel van de algemene uitkering mogelijk is.

In dit geval is het wenselijk dat de mogelijkheid tot het verlenen van de specifieke uitkering ook na 31 december 2023 blijft bestaan, omdat de uitkeringen onder het Innovatiebudget aan gemeentes en provincies van tijdelijk aard zijn (namelijk één jaar). Vooraf kan geen structuurkenmerk worden vastgesteld op basis waarvan verdeling door middel van de algemene uitkering mogelijk is omdat een besluit tot uitkering wordt vastgesteld op basis van een rangschikking van ingediende projecten. De uitkering kan pas worden toegekend nadat het selectieproces heeft plaatsgevonden.

In beginsel wordt op grond van artikel 17, eerste lid, Fvw een specifieke uitkering geregeld bij of krachtens de wet. In afwachting van de totstandkoming van een wettelijk voorschrift kan een specifieke uitkering bij ministeriële regeling worden geregeld op grond van artikel 17, tweede lid, Fvw in samenhang bezien met artikel 4:23, derde lid, onder a, Awb, totdat het binnen een jaar bij de Staten-Generaal in te dienen wetsvoorstel waarin de specifieke uitkering wordt geregeld, is verworpen of aangenomen en de wet in werking treedt. Wanneer dat wetsvoorstel wordt aangenomen en de wet in werking treedt, dan berust deze regeling vanaf de datum van die inwerkingtreding op die wet. Deze regeling zal dan ook vanaf die datum worden omgehangen naar die wet.

4. Regeldruk

Deze regeling is gericht tot gemeenten en provincies. Het betreft een met het vervallen Tijdelijk besluit vergelijkbare regeling. Deze regeling brengt geen extra lasten voor gemeenten en provincies met zich ten opzichte van de situatie van voor de inwerkingtreding van deze regeling. Voor burgers en bedrijven zullen er ook geen extra lasten zijn.

5. Consultatie en advies

Deze regeling geeft de minister de bevoegdheid om specifieke uitkeringen te verstrekken aan gemeenten en provincies ter bevordering van de innovatie in de digitale dienstverlening door lokale overheden. Het ontwerp van deze regeling is in dat licht voorgelegd aan de VNG en het IPO, die hebben aangegeven zich in deze regeling te kunnen vinden.

Tevens is de ontwerpregeling voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (hierna: ATR). Het ATR heeft te kennen gegeven deze niet te hebben geselecteerd voor een formeel advies maar deze ambtelijk te hebben afgedaan, omdat de regeling naar verwachting geen (omvangrijke) regeldrukeffecten tot gevolg zal hebben.

Deze regeling brengt ook geen verandering in rechten en plichten van burgers, bedrijven en instellingen met zich mee. In dat licht is afgezien van internetconsultatie.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit artikel wordt een ‘hoofdaanvrager’ voor wat betreft deze regeling gedefinieerd als een gemeente of provincie die mede namens een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen (overheidsorganisaties) een aanvraag indient. Het kan bijvoorbeeld gaan om twee of meer gemeenten, twee of meer provincies, maar ook om een gemeente of provincie die een zelfstandig bestuursorgaan als mede-indiener heeft. Het samen indienen van een aanvraag, impliceert dat alle aanvragers betrokken zijn bij de uit te voeren activiteiten.

Artikel 2. Specifieke uitkering

In dit artikel is bepaald voor welke activiteiten een specifieke uitkering kan worden verstrekt. De activiteiten moeten strekken tot verbetering van de digitale dienstverlening door gemeenten en provincies aan natuurlijke personen en rechtspersonen. Slechts gemeenten en provincies komen in aanmerking voor een specifieke uitkering.

Artikel 3. Uitkeringsplafond

In dit artikel is voor het jaar 2024 bepaald hoe hoog het uitkeringsplafond van deze regeling is. Voor de jaren daarna zal de minister het uitkeringsplafond bepalen, en wel volgens de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Die begroting wordt immers telkens voor één jaar vastgesteld.

Artikel 4. Aanvraag

Een aanvraag voor een specifieke uitkering kan worden ingediend door een zogenoemde ‘hoofdaanvrager’ (eerste lid). Dit begrip is gedefinieerd in artikel 1 van deze regeling. Een aanvraag kan worden ingediend met gebruikmaking van een door de minister ter beschikking gesteld formulier (vierde lid).

Het tweede lid geeft een opsomming van gegevens en bescheiden die in ieder geval aangeleverd moeten zijn, wil een aanvraag in behandeling genomen kunnen worden. Het betreft: de namen van de overheidsorganisaties waarvoor de hoofdaanvrager tevens de aanvraag indient, een plan van aanpak (nader uitgewerkt in het derde lid) en een begroting van de te ondernemen activiteit. De woorden ‘in ieder geval’ impliceren dat ook andere gegevens en bescheiden overgelegd mogen worden voor zover de hoofdaanvrager vindt dat deze gegevens belangrijk zijn voor de minister om de aanvraag te kunnen beoordelen. Indien de aanvraag onvolledig is, wordt de aanvrager op grond van artikel 4:5 Awb in de gelegenheid gesteld om de aanvraag aan te vullen. Indien de definitieve aanvraag onvolledig blijkt, kan de minister de aanvraag buiten behandeling laten.

Omdat de aanvragen inhoudelijk worden beoordeeld, is in het vijfde lid bepaald dat een aanvraag vóór 1 april ontvangen moet zijn.

Artikel 5. Beoordeling aanvragen

De aanvragen worden gerangschikt. Allereerst worden de aanvragen inhoudelijk beoordeeld. De inhoudelijke selectiecriteria zijn opgenomen in het eerste lid. Een levensgebeurtenis laat zich definiëren als een moment waarop een burger een formeel contactmoment heeft met de Nederlandse overheid. Voorbeelden zijn: geboorte, verhuizing, meerderjarig worden en een onderneming starten. Ziet de activiteit op een levensgebeurtenis, dan wordt bij de beoordeling ook betrokken op welke wijze het doel, de activiteit en de aanvragers georganiseerd zijn rondom die levensgebeurtenis.

Ingevolge het tweede lid kan bij het verlenen van specifieke uitkeringen aanvullend rekening worden gehouden met een drietal andere aspecten. Het eerste aspect is de ‘regionale spreiding’. Mochten de kansrijke aanvragen buitengewoon vaak uit één Nederlandse regio komen, dan kan op deze grond extra gewicht worden toegekend aan een project uit een andere regio. Het tweede aspect is de ‘samenstelling van de groep aanvragers’. Er kan gekeken worden of een aanvraag is ingediend door een groep gemeenten, een groep provincies of een (meer) heterogene groep van gemeenten en provincies of een zelfstandig bestuursorgaan als mede-indiener. Het derde en laatste aspect waar aanvullend rekening mee kan worden gehouden bij de beoordeling van aanvragen is het ‘type activiteiten waarvoor een uitkering wordt aangevraagd’, zoals onderzoek, experimenten of implementatie.

Artikel 6. Selectiecommissie

In dit artikel is een selectiecommissie ingesteld (eerste lid). De selectiecommissie beoordeelt de aanvragen die de minister heeft ontvangen en brengt advies uit over de rangschikking van aanvragen als bedoeld in artikel 5. De commissie heeft minimaal vijf en maximaal negen leden, waaronder een voorzitter. De leden van de commissie worden door de minister benoemd op grond van hun deskundigheid, hebben op persoonlijke titel zitting in de commissie en oefenen hun functie uit zonder last of ruggespraak (tweede lid). Op de commissie is afdeling 3.3 Awb van toepassing voor zover de commissie niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van de minister. Omdat het echter niet uitgesloten is dat een of meer leden op het departement werkzame ambtenaren zijn, is in het vijfde lid expliciet bepaald dat afdeling 3.3 Awb op de selectiecommissie van overeenkomstige toepassing is (vijfde lid).

Artikel 7. Werkwijze selectiecommissie

De selectiecommissie stelt haar eigen werkwijze vast (eerste lid). Als de selectiecommissie informatie mist om een goede beoordeling te kunnen maken, dan kan zij op grond van het tweede lid de indiener om nadere toelichting verzoeken omtrent de indieningsgegevens.

Artikel 8. Besluit tot verlening

In het besluit tot verlening van de specifieke uitkering wordt in ieder geval het bedrag vermeldt dat ten hoogste zal worden verleend (eerste lid) en kunnen aan de uitkering nadere verplichtingen worden verbonden (tweede lid). Als er nog geen begroting is vastgesteld ten laste waarvan de specifieke uitkering zal worden verleend, kan die toch verleend worden onder de voorwaarde dat er in die begroting voldoende gelden zijn opgenomen.

Artikel 9. Besluit tot weigering

In dit artikel is een aantal weigeringsgronden opgenomen. Deze weigeringsgronden zijn imperatief geformuleerd, inhoudende dat als een weigeringsgrond zich voordoet de minister de aanvraag moet afwijzen.

Artikel 10. Voorschot

Als de minister besluit tot verlening van een specifieke uitkering, dan ontvangt de hoofdaanvrager een voorschot van 80% van de specifieke uitkering.

Artikel 11. Coördinatie

De hoofdaanvrager coördineert de aanvraag en de afwikkeling van de procedure met betrekking tot de specifieke uitkering. Dit betekent dat ook de vaststellings- en verantwoordingsprocedure (onderdelen b en c) wordt gecoördineerd door de hoofdaanvrager van de specifieke uitkering. De minister heeft hierdoor één vast aanspreekpunt voor alles wat de specifieke uitkering betreft.

Artikel 12. Verplichtingen ontvanger

Dit artikel bevat de verplichtingen die op de hoofdaanvrager van een specifieke uitkering rusten als de uitkering wordt verleend. Het eerste lid bevat een verplichting om een voor een breed publiek geschreven toegankelijke samenvatting te geven van de activiteiten waarvoor een specifieke uitkering is ontvangen. Het tweede lid bevat de verplichting om de activiteiten te evalueren en de bevindingen daarvan openbaar te maken. Hetzelfde geldt voor zover van toepassing voor de verkregen onderzoeksresultaten.

Artikel 13. Informatieplicht

In dit artikel is bepaald dat de hoofdaanvrager de minister zo spoedig mogelijk in kennis stelt van alle omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging of intrekking van een specifieke uitkering. Het kan daarbij gaan om een situatie waarin bij de uitvoering van de activiteiten afgeweken wordt van het eerder, ter verkrijging van de specifieke uitkering, ingediende plan omdat bij de uitvoering daarvan is gebleken dat de met dat plan beoogde doelen op een andere manier beter verwezenlijkt kunnen worden. Een ander voorbeeld van een situatie waarin de hoofdaanvrager de minister dient te informeren doet zich voor als de activiteiten waarvoor een specifieke uitkering is verleend niet allemaal binnen de gestelde termijn voltooid kunnen worden.

Artikel 14. Vaststelling

De verantwoording voor de besteding van de specifieke uitkering verloopt op grond van artikel 17a Fvw via de jaarrekening van de gemeente of provincie die hoofdaanvrager is en de systematiek van ‘Single information, Single audit’ (‘SiSa-systematiek’). Indien uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering niet is besteed aan de activiteiten waarvoor de uitkering is verstrekt, of niet juist is besteed, kan deze (deels) teruggevorderd worden. Deze financiële verantwoording bestaat naast de mogelijkheid voor de minister om informatie te vragen aan gemeenten en provincies over de voortgang van de activiteiten, in het kader van het monitoren van het effect van deze regeling.

Artikel 15. Ambtshalve vaststelling

Als de beschikking tot verlening van de uitkering of tot vaststelling van de uitkering wordt ingetrokken of wordt gewijzigd ten nadele van de gemeente of provincie waaraan de uitkering is verleend, kan de minister de uitkering geheel of gedeeltelijk ambtshalve vaststellen.

Artikel 16. Onverschuldigde betaling

Bedragen die onverschuldigd zijn uitgekeerd kunnen door de minister worden teruggevorderd.

Artikel 17. Evaluatie

In dit artikel is geregeld dat de ontvangers van een uitkering de minister de informatie verschaffen die deze nodig heeft om het effect van deze regeling te kunnen evalueren. De evaluatie van deze regeling zal plaatsvinden voorafgaand aan indiening van een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer dat kan dienen als verlenging van de specifieke uitkering.

Artikel 18. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum waarop de regeling in de Staatscourant wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2024. Voor wat de inwerkingtreding van deze regeling aangaat, is afgeweken van het stelsel van vaste verandermomenten en minimuminvoeringstermijnen. De mogelijkheid om ook voor het jaar 2024 een specifieke uitkering aan te vragen, dient zo spoedig mogelijk te worden gerealiseerd, omdat dit aanmerkelijke ongewenste private of publieke voor- of nadelen voorkomt. Omdat voorts de mogelijkheid bestaat dat voor het moment van inwerkingtreding van deze regeling dergelijke aanvragen reeds zijn ingediend, dient aan deze regeling terugwerkende kracht te worden toegekend tot en met 1 januari 2024.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, A.C. van Huffelen


X Noot
1

Rapport Evaluatie Innovatiebudget (bijlage bij Kamerstukken II 2021/22, 30 985, nr. 51).

X Noot
2

Zie paragraaf 3 van deze toelichting.

X Noot
3

Zie (de toelichting bij) artikel 3.

X Noot
4

Kamerstukken II 1995/96, 24 552, nr. 3, p. 67-68 en Kamerstukken II 1996/97, 25 185, nr. 3, p. 42.

Naar boven