Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 11 februari 2024, nr. WJZ/ 44685037, houdende uitwerking van de voorwaarden voor schorsing en ontslag van leden van de Autoriteit Consument en Markt (Regeling uitwerking voorwaarden schorsing en ontslag leden ACM)

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op artikel 4, derde lid, van Richtlijn (EU) nr. 2019/1 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot toekenning van bevoegdheden aan de mededingingsautoriteiten van de lidstaten voor een doeltreffendere handhaving en ter waarborging van de goede werking van de interne markt (PbEU 2019, L 11) en artikel 3, achtste lid, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt;

Besluit:

Artikel 1

Schorsing of ontslag wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie dan wel wegens andere zwaarwegende in de persoon van de betrokkene gelegen redenen als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van een lid van de Autoriteit Consument en Markt kan in ieder geval aan de orde zijn, indien:

  • a. een lid van de Autoriteit Consument en Markt in de uitoefening van zijn functie buiten de bij of krachtens de wet aan de Autoriteit Consument en Markt opgedragen taken en de daarbij behorende bevoegdheden handelt;

  • b. een lid van de Autoriteit Consument en Markt niet langer in staat is het geheel van bij of krachtens de wet aan de Autoriteit Consument en Markt opgedragen taken en daarbij behorende bevoegdheden onafhankelijk en onpartijdig uit te voeren.

Artikel 2

In artikel 7, eerste lid, van de Regeling gegevensuitwisseling ACM en ministers wordt ‘artikel 5c van de Mededingingswet’ vervangen door ‘artikel 4, eerste of derde lid, van de Mededingingswet’.

Artikel 3

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 4

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling uitwerking voorwaarden schorsing en ontslag leden ACM.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 11 februari 2024

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens

TOELICHTING

1. Algemeen

Artikel 4, derde lid, van Richtlijn (EU) 2019/1 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot toekenning van bevoegdheden aan de mededingingsautoriteiten van de lidstaten voor een doeltreffendere handhaving en ter waarborging van de goede werking van de interne markt (Pbeu 2019, L 11, hierna: de richtlijn) bepaalt ten aanzien van leden van het bestuur van nationale mededingingsautoriteiten dat zij slechts ontslagen mogen worden wanneer zij niet langer voldoen aan de voorwaarden voor de uitvoering van hun taken of wanneer zij zich volgens het nationale recht schuldig hebben gemaakt aan ernstig wangedrag. Wanneer hiervan sprake is moet in nationale regelgeving worden vastgelegd. Artikel 12, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen bepaalt reeds in welke gevallen leden van zelfstandige bestuursorganen kunnen worden geschorst of ontslagen. Dit is het geval indien sprake is van ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie dan wel wegens zwaarwegende in de persoon van de betrokkene gelegen redenen. Ook kunnen leden van zelfstandige bestuursorganen op eigen verzoek worden ontslagen. Omdat de richtlijn een verdere uitwerking eist van deze algemene criteria, is in artikel 3, achtste lid, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt (hierna: Instellingswet ACM) een delegatiebepaling opgenomen om bij ministeriële regeling de gevallen nader uit te werken waarin schorsing of ontslag aan de orde is voor de leden van het bestuur van de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM). Deze ministeriële regeling geeft invulling aan deze verplichting.

In artikel 1 van de regeling is uitgewerkt wanneer schorsing of ontslag wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie dan wel wegens andere zwaarwegende in de persoon van de betrokkene gelegen redenen als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van een lid van de ACM in ieder geval aan de orde kan zijn. In deze niet-limitatieve opsomming gaat het ten eerste om het geval dat een lid van de ACM in de uitoefening van zijn functie handelt buiten de bij of krachtens de wet aan de ACM opgedragen taken en daarbij behorende bevoegdheden. Ten tweede is dit het geval indien een lid van de ACM niet langer in staat is het geheel van bij of krachtens de wet aan de ACM opgedragen taken en daarbij behorende bevoegdheden onafhankelijk en onpartijdig uit te voeren. Voor de kaders die gelden met betrekking tot onafhankelijkheid en onpartijdigheid wordt verwezen naar artikel 13 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, artikel 3, vijfde en zesde lid, van de Instellingswet ACM en de artikelen 6 tot en met 9 van de Ambtenarenwet 2017. In deze artikelen zijn nadere regels gesteld over onder andere het verrichten van nevenfuncties, het bezit van financiële belangen, het aannemen van geschenken en de geheimhoudingsplicht. Zo mag op grond van artikel 13 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen een bestuurslid van de ACM geen nevenfuncties vervullen die ongewenst zijn met het oog op een goede vervulling van zijn functie of de handhaving van zijn onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin. Tevens moeten voornemens tot het aanvaarden van een nevenfunctie anders dan uit hoofde van zijn functie aan de minister worden gemeld en worden nevenfuncties anders dan uit hoofde van zijn functie openbaar gemaakt. Artikel 3, vijfde en zesde lid, van de Instellingswet ACM bepaalt dat bestuursleden van de ACM geen financiële of andere belangen mogen hebben waardoor de onpartijdigheid in het geding kan zijn en dat hierover door de bestuursleden elk jaar een schriftelijke verklaring wordt afgelegd.

Overigens beschikt de ACM ook over een Integriteitscode waarin nadere regels zijn gesteld met betrekking tot de eisen van onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Daarnaast heeft artikel 7 van het Bestuursreglement ACM betrekking op onpartijdigheid: een bestuurslid kan (op verzoek) verschoond worden indien de onpartijdigheid van een bestuurslid bij een bepaalde aangelegenheid in het geding zou kunnen komen of de schijn van partijdigheid de taakvervulling van de ACM met betrekking tot die aangelegenheid zou kunnen schaden. Dit artikel heeft daarmee betrekking op onpartijdigheid in een individuele zaak, terwijl artikel 1 van deze regeling en de hierboven genoemde artikelen van de Kaderwet, de Instellingswet ACM en de Ambtenarenwet 2017 betrekking hebben op het geheel van taken dat onpartijdig moet kunnen worden uitgevoerd. Tot slot is in artikel 2 van deze regeling een wijziging van de Regeling gegevensuitwisseling ACM en ministers opgenomen. Dit betreft het herstel van een foutieve verwijzing.

2. Regeldruk

Deze regeling bevat geen gevolgen voor de regeldruk. Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft deze regeling niet geselecteerd voor een formeel advies.

3. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt een dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst in werking. Met deze inwerkingtreding wordt een uitzondering gemaakt op het beleid inzake vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn zoals bepaald in Aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Deze uitzondering is gerechtvaardigd door het feit dat deze regeling de implementatie van een Europese richtlijn betreft.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens

Naar boven