Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2024, 41822 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2024, 41822 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
(KetenID WGK026236)
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelet op de artikelen 3, eerste lid, en 5 van de Kaderwet SZW-subsidies;
Besluit:
De SLIM-regeling wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. De begripsbepalingen beroepsopleiding in de derde leerweg, erkend leerbedrijf, grootbedrijf, landbouw-, horeca- of recreatiesector, praktijkleerplaats en praktijkleerovereenkomst vervallen.
2. De begripsomschrijving van de-minimisverklaring komt te luiden:
verklaring als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van Verordening (EU) 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU L 2023/2831) waarvan het model is vastgesteld door de minister;
3. In de begripsomschrijving van het begrip initiatief vervalt ‘of in een grootbedrijf in de landbouw-, horeca- of recreatiesector’ en ‘dat’.
4. In de begripsomschrijvingen van kleine onderneming en middelgrote onderneming wordt ‘berekend over het laatst afgesloten boekjaar voorafgaand aan de subsidieaanvraag’ vervangen door ‘berekend overeenkomstig de artikelen 3 tot en met 6 van de Bijlage bij de Aanbeveling van de Europese Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PbEU 2003, L 124)’.
5. In de alfabetische volgorde wordt de volgende begripsbepaling ingevoegd:
de subsidieaanvrager aan wie op grond van deze regeling een subsidie is verleend;
B
In artikel 2 wordt ‘de artikelen 3.1 en 7.1’ vervangen door ‘de artikelen 3.1, 3.6, 5.5, tweede lid, 6.1, vijfde lid, en 7.1’.
C
In artikel 3 vervalt ‘en in grootbedrijven in de landbouw-, horeca- of recreatiesector’.
D
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt onderdeel d, onder vervanging van ‘; of’ aan het slot van onderdeel c door een punt en de puntkomma aan het slot van onderdeel b door ‘; of’.
2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Een activiteit komt niet voor subsidie in aanmerking, indien de werkenden in de onderneming waarop de activiteit zich richt, enkel bestaan uit werkenden die bestuurder van de onderneming zijn of in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007, zijn geregistreerd als degenen aan wie de onderneming toebehoort.
3. In het derde lid (nieuw) wordt na ‘de loopbaanadviseur’ ingevoegd ‘individuele’.
4. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:
4. Een initiatief waarvoor subsidie wordt aangevraagd op grond van hoofdstuk 2 en dat bestaat uit een activiteit als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c, komt alleen voor subsidie in aanmerking indien de subsidiabele kosten ten minste € 5.000 bedragen.
5. Er wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
5. Een initiatief waarvoor subsidie wordt aangevraagd op grond van hoofdstuk 3 komt alleen voor subsidie in aanmerking, indien het initiatief ten minste de activiteit, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, bevat en de subsidiabele kosten ten minste € 210.000 bedragen.
E
In artikel 4a, eerste lid, onderdeel c, wordt ‘bijlage II’ vervangen door ‘de bijlage’.
F
Artikel 5 komt te luiden:
Een subsidieaanvraag kan voor het jaar 2025 bij de minister worden ingediend in de volgende tijdvakken:
a. voor aanvragen op grond van hoofdstuk 2: van 3 maart 09:00 uur tot en met 31 maart 17:00 uur en van 1 september 09:00 uur tot en met 30 september 17:00 uur;
b. voor aanvragen op grond van hoofdstuk 3: van 2 juni 09:00 uur tot en met 30 juni 17:00 uur.
G
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘2024’ vervangen door ‘2025’, wordt ‘€ 15 miljoen’ vervangen door ‘€ 12,5 miljoen’ en wordt ‘€ 16.131.000’ vervangen door ‘€ 12,5 miljoen’.
2. In het tweede lid wordt ‘2024’ vervangen door ‘2025’ en wordt ‘€ 22,5 miljoen’ vervangen door ‘€ 20 miljoen’.
3. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde lid tot derde lid.
H
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid vervalt, onder vernummering van het tweede tot en met achtste lid tot eerste tot en met zevende lid.
2. Het eerste lid (nieuw) komt te luiden:
1. De subsidieaanvrager dient de subsidieaanvraag in door middel van het daartoe bestemde elektronisch aanvraagformulier dat is getekend door een functionaris, bevoegd om namens de subsidieaanvrager te handelen, en voegt hierbij:
a. een activiteitenplan;
b. een begroting; en
c. een bewijs dat de subsidieaanvrager de houder is van het bankrekeningnummer dat in de aanvraag is opgenomen.
3. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:
3. Het activiteitenplan, de begroting, de de-minimisverklaring en de mkb-verklaring worden opgesteld overeenkomstig het door de minister vastgestelde model.
I
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Indien een subsidieaanvrager meerdere aanvragen heeft ingediend voor soortgelijke of vergelijkbare initiatieven, wordt slechts de als eerste ingediende aanvraag in de loting meegenomen.
2. In het vierde lid vervalt ‘en hoofdstuk 4’.
J
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ’18 weken’ vervangen door ’13 weken’.
2. In het tweede lid vervalt ‘en hoofdstuk 4’, wordt ’18 weken’ vervangen door ’13 weken’ en vervalt ‘voor zover sprake is van een samenwerkingsverband’.
3. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot derde en vierde lid.
4. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:
3. Indien de minister op grond van artikel 16, tweede lid, een voorschot verleent, vermeldt de beschikking tot subsidieverlening, onverminderd artikel 4.2, eerste lid, van de Kaderregeling, de wijze van bevoorschotting.
K
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel c vervalt, onder verlettering van de onderdelen d tot en met l tot c tot en met k.
2. In onderdeel k (nieuw) wordt ‘die nog niet is vastgesteld’ vervangen door ‘die op het moment van indiening van de subsidieaanvraag nog niet is vastgesteld’.
L
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt ‘de hoofdstukken 3 of 4’ vervangen door ‘hoofdstuk 3’.
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
4. Indien een subsidieontvanger vanwege omstandigheden die niet aan hem zijn toe te rekenen, het initiatief waarvoor subsidie is verleend naar verwachting niet binnen de initiatiefperiode, bedoeld in het derde lid, zal kunnen afronden, kan de subsidieontvanger de minister verzoeken om de duur van de initiatiefperiode te verlengen.
5. De minister kan, in afwijking van het eerste en tweede lid, de duur van de initiatiefperiode verlengen tot ten hoogste drie maanden na de van toepassing zijnde periode, genoemd in het eerste en tweede lid.
M
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van ‘; en’ aan het slot van onderdeel b door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door ‘; en’, een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. de kosten van een controleverklaring, in de vorm van een vast bedrag van € 3.000, indien een controleverklaring voor de vaststelling van de subsidie is vereist.
2. Aan het vierde lid wordt toegevoegd ‘of 2025’.
3. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Voor zover activiteiten zijn uitgevoerd door de volgende partijen, zijn uitsluitend de directe loonkosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, subsidiabel:
a. de subsidieontvanger of een partij in het samenwerkingsverband;
b. een organisatie die, direct of indirect, is vertegenwoordigd in het bestuur van de subsidieontvanger of in het bestuur van een partij in het samenwerkingsverband;
c. een organisatie waarin één of meer van dezelfde partijen in het bestuur zijn vertegenwoordigd, die tegelijkertijd ook:
1°. in het bestuur van de subsidieontvanger zijn vertegenwoordigd; of
2°. in het bestuur van een partij in het samenwerkingsverband zijn vertegenwoordigd;
d. een organisatie waarin een persoon een financieel belang heeft of in het bestuur zit van die organisatie, en die persoon ook werkzaam is voor:
1°. de subsidieontvanger; of
2°. een partij uit het samenwerkingsverband;
e. een organisatie waarin de subsidieontvanger of een partij uit het samenwerkingsverband, direct of indirect invloed kan uitoefenen of een financieel belang heeft; of
f. een organisatie waarin zich een belangenconflict voordoet of kan voordoen als gevolg van familiebanden, persoonlijke relaties, politieke gezindheid of nationaliteit, economische belangen of elk ander direct of indirect persoonlijk belang, waarmee de onpartijdige en objectieve uitoefening van de functies van een financiële actor of andere persoon die bij de uitvoering van het initiatief betrokken is, in gevaar is of in gevaar kan worden gebracht.
4. Het zesde en zevende lid vervallen.
N
Aan artikel 13, onderdeel c, wordt toegevoegd ‘, met uitzondering van de kosten, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel d’.
O
Artikel 14 vervalt, onder vernummering van artikel 13a tot artikel 14.
P
Artikel 14 (nieuw) komt te luiden:
Q
Artikel 15 komt te luiden:
1. Onverminderd artikel 5.2, eerste lid, van de Kaderregeling, bevat de administratie van de subsidieontvanger een bijlage met een overzicht van de KvK-nummers van alle ondernemingen die deelnemen aan het project, onder vermelding van de activiteiten waaraan is deelgenomen en, indien de subsidie is verleend voor een activiteit als bedoeld in:
a. artikel 4, eerste lid, onderdeel a, het opleidings- of ontwikkelplan dat voortkomt uit de doorlichting;
b. artikel 4, eerste lid, onderdeel b, een prestatieverklaring van de loopbaanscan of het ontwikkeladvies, getekend door de adviseur en de deelnemer;
c. artikel 4, eerste lid, onderdeel c, de met de gerealiseerde methode gemoeide producten.
2. Onder een prestatieverklaring, genoemd in het eerste lid, onderdeel b, wordt verstaan: een verklaring in het daarvoor geldende format, getekend door de loopbaanadviseur en de deelnemer, waarin wordt bevestigd dat de deelnemer aan het ontwikkeltraject heeft deelgenomen, welke onderwerpen daarin aan bod zijn gekomen en welke resultaten hiervoor zijn behaald.
R
Artikel 16 komt te luiden:
1. Indien de subsidieontvanger een samenwerkingsverband is en het initiatief waarvoor subsidie is verleend een periode van meer dan twaalf maanden omvat, dient de subsidieontvanger uiterlijk acht weken na afloop van de eerste twaalf maanden een tussentijds voortgangsverslag in bij de minister, onder gebruikmaking van het daartoe door de minister elektronisch beschikbaar gestelde model.
2. De minister kan bij de beschikking tot subsidieverlening een voorschot verlenen van:
a. 50% van de verleende subsidie, indien de subsidie is aangevraagd door een subsidieaanvrager als bedoeld in artikel 17;
b. 25% van de verleende subsidie, indien de subsidie is aangevraagd door een subsidieaanvrager als bedoeld in artikel 19, eerste lid;
c. 50% van de verleende subsidie, in aanvulling op het voorschot, genoemd in onderdeel b, en uit te betalen na indiening van het tussentijdse voortgangsverslag, indien de looptijd van het initiatief meer dan twaalf maanden bedraagt.
S
Artikel 18 komt te luiden:
1. Voor de activiteiten, bedoeld in artikel 4, eerste lid, wordt op grond van dit hoofdstuk een subsidie verstrekt tot € 25.000, met uitzondering van landbouwbedrijven, waarvoor een maximum geldt van € 20.000.
2. Voor de activiteiten, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdelen a en c, bedraagt de subsidie 60% van de subsidiabele kosten.
T
Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘voor een van de in artikel 4 genoemde initiatieven’ vervangen door ‘voor de activiteiten, bedoeld in artikel 4, eerste lid,’.
2. In het derde lid wordt ‘Voor initiatieven als bedoeld onder artikel 4, eerste lid, onderdeel a, b en c’ vervangen door ‘Voor de activiteiten, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdelen a en c’ en wordt toegevoegd ‘, voor zover het de kosten betreft, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdelen a tot en met c’.
U
Hoofdstuk 4 vervalt, onder vernummering van de hoofdstukken 5 en 6 tot de hoofdstukken 4 en 5, de artikelen 24 tot en met 26 tot de artikelen 22 tot en met 24 en de artikelen 27 tot en met 29 tot de artikelen 26 tot en met 28.
V
Artikel 22 (nieuw) komt te luiden:
1. De minister doet verzoeken als bedoeld in artikel 7.4, eerste lid, van de Kaderregeling op basis van een steekproef voorafgaande aan het vaststellen van de subsidie.
2. Een samenwerkingsverband waaraan subsidie is verleend op grond van deze regeling dient door middel van een elektronisch formulier binnen 22 weken na afloop van de initiatiefperiode, bedoeld in artikel 11, derde lid, bij de minister een verzoek in tot vaststelling van de subsidie.
3. Het verzoek tot vaststelling gaat, onverminderd artikel 7.8 van de Kaderregeling, vergezeld van een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 24.
4. Het activiteitenverslag en het financieel verslag, bedoeld in de Kaderregeling, worden opgesteld overeenkomstig het door de minister vastgestelde model.
5. In afwijking van artikel 1.1 van de Kaderregeling is het bij het opstellen van de controleverklaring in acht te nemen accountantsprotocol, genoemd in dat artikel, gepubliceerd op de website www.uitvoeringvanbeleidszw.nl.
6. Indien uit de beoordeling van het verzoek tot vaststelling blijkt, dat minder dan 60% van de totale subsidiabele kosten, genoemd in de laatst afgegeven beschikking tot subsidieverlening, is gerealiseerd, gaat de minister na of er aanleiding is om de subsidie lager of op nihil vast te stellen.
W
In artikel 23 (nieuw), derde lid, wordt ‘subsidieaanvrager’ vervangen door ‘subsidieontvanger’.
X
In artikel 24 (nieuw), eerste lid, wordt ‘De subsidieaanvrager’ vervangen door ‘Een samenwerkingsverband waaraan subsidie is verleend op grond van deze regeling’.
Y
Het opschrift van hoofdstuk 5 (nieuw) komt te luiden:
Z
Voor artikel 26 (nieuw) wordt een artikel ingevoegd, luidende:
AA
In artikel 26 (nieuw), tweede lid, wordt ‘subsidieaanvrager’ telkens vervangen door ‘subsidieontvanger’.
AB
Artikel 27 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het opschrift wordt toegevoegd ‘en vervaldatum’.
2. In het eerste lid wordt ‘1 januari 2025’ vervangen door ‘1 januari 2030’.
3. In het tweede lid wordt ’31 december 2024’ vervangen door ‘31 december 2029’.
AC
Bijlage I vervalt.
AD
In het opschrift van bijlage II vervalt ‘II.’.
De SLIM-regeling zoals deze luidde op de dag voor inwerkingtreding van deze regeling blijft van toepassing op subsidies die voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze regeling zijn verleend of aangevraagd, met uitzondering van de artikelen 10, 11, eerste, derde, vierde en vijfde lid, 12 en 20. Op subsidies als hiervoor bedoeld is tevens artikel 25 van toepassing, zoals dit luidt na inwerkingtreding van deze regeling.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Y.J. van Hijum
De toenemende krapte op de arbeidsmarkt gecombineerd met de demografische ontwikkelingen en een afnemende beroepsbevolking maakt dat een leven lang ontwikkelen (LLO) van steeds groter belang is geworden. Het is voor ondernemers van belang te weten welke kennis en vaardigheden nodig zijn voor de continuïteit en groei van het bedrijf, en wat dat nu en in de toekomst vraagt van hun medewerkers. Investeren in het creëren van een positieve leercultuur en een leerrijke werkomgeving zorgt ervoor dat zij hun onderneming of instelling toekomstbestendig houden, aantrekkelijk zijn voor nieuw personeel en dat medewerkers inzetbaar en productief blijven. Zo kan worden meegegaan op de dynamische arbeidsmarkt.
Omdat het in het mkb vaak ontbreekt aan tijd, geld, kennis of capaciteit om zich te richten op de toekomstbestendigheid van de onderneming en het op peil houden van de kennis en vaardigheden van de werkenden in de onderneming, is het kabinet in 2020 gestart met de SLIM-regeling (Stimuleringsregeling voor leren en ontwikkelen in mkb-ondernemingen en specifiek voor de grootbedrijven in de landbouw-, horeca- of recreatiesector). Dit om het mkb klaar te maken en te houden voor de veranderingen op de arbeidsmarkt. Deze regeling is recent geëvalueerd met positief resultaat en daarom verlengt het kabinet deze regeling met eenzelfde periode. Daarbij worden enkele verbeterpunten vanuit de evaluatie opgepakt.
Met de SLIM-regeling stimuleren we een leerrijke werkomgeving in het mkb. Het is een subsidie voor activiteiten gericht op leren en ontwikkelen. De subsidie kan worden aangevraagd door individuele mkb-ondernemingen of door samenwerkingsverbanden tussen ten minste twee mkb-ondernemingen. Recent is door SEOR BV en OCKHAM|IPS een tussenevaluatie uitgevoerd. Hierin is zowel een beoordeling van het monitor- en declaratieproces van de regeling, als de eerste bevindingen over de effecten, doeltreffendheid en doelmatigheid van de SLIM-regeling gegeven.
De resultaten zijn overwegend positief. Als belangrijke voorwaarde voor de doelmatigheid van de regeling is gekeken of de beoogde effecten ook daadwerkelijk worden gerealiseerd (doeltreffendheid). De SLIM-subsidie heeft positieve effecten op zowel de organisatie en financiering van scholing en ontwikkeling in het mkb. Mkb-ondernemers vragen SLIM-subsidie aan omdat hun bedrijf is gegroeid, of omdat ze medewerkers willen meenemen in de technologische ontwikkeling die op hun bedrijf afkomt. We zien effecten in het bedrijfsbeleid waar een duidelijkere strategie ontstaat en er meer tijd en geld wordt vrijgemaakt voor leren en ontwikkelen. Bij 78% van de subsidieontvangers zijn de resultaten van het SLIM project ook na de subsidie onderdeel van het regulier beleid. Subsidieontvangers hebben door SLIM meer inzicht gekregen in de benodigde en aanwezige competenties van medewerkers en hun wensen en ambities.
Zoals bij vrijwel iedere subsidieregeling geldt dat een deel van de gebruikers de activiteiten ook zonder SLIM zou hebben uitgevoerd. Een deel van de respondenten (18%) geeft aan dat ze de activiteiten zonder subsidie niet zouden hebben uitgevoerd, dit geldt met name voor het kleinbedrijf. Voor de meeste respondenten heeft de subsidie effect gehad op de vorm waarin de activiteiten hadden plaatsgevonden (66%) of de timing van de activiteiten (11%). De SLIM-subsidie heeft bedrijven daarmee geholpen om in hun organisatie sneller of meer substantieel werk te maken van leren en ontwikkelen, met goed resultaat. Zo zetten werkgevers naast de SLIM-subsidie ook eigen middelen in voor LLO. Zo besteden ontvangers van de subsidie na afloop van de subsidie gemiddeld zelf ook bijna 50% meer aan scholing dan niet-ontvangers. Meer medewerkers nemen deel aan scholing in vergelijking met de situatie van voor deelnemen aan de SLIM-regeling. Er gaat door de subsidie dus daadwerkelijk ook meer budget naar leren en ontwikkelen.
Tot slot geven geïnterviewde respondenten aan dat de kosten die zij zelf maken voor het SLIM-project in verhouding staan tot de baten. Met SLIM-financiering worden structuren, systemen en producten ontwikkeld die duurzaam zijn verankerd in regulier beleid en in stand worden gehouden.
De administratieve lasten worden genoemd als aandachtspunt.
Zoals hierboven is vermeld, is een belangrijk aandachtspunt de administratieve lasten voor ondernemers. In dat kader zijn enkele aanpassingen aan de SLIM-regeling doorgevoerd. Het uitgangspunt is om deze lasten zo laag mogelijk te houden.
In lijn met de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking, ook wel bekend als het Uniform Subsidiekader (hierna: USK), worden verleende subsidies van minder dan € 25.000 vanaf nu ambtshalve vastgesteld. Er hoeft geen verzoek tot vaststelling meer te worden ingediend door de aanvrager. Ook hoeft er geen evaluatieverslag te worden gemaakt. Wel zal de subsidieaanvrager, indien hij onderdeel uitmaakt van een steekproef, moeten aantonen dat het initiatief waarvoor subsidie is verleend, is uitgevoerd en aan de overige subsidieverplichtingen is voldaan. In de beschikking tot subsidieverlening zal worden bepaald op welke manier hij dit moet doen.
Daarnaast wordt het USK ook gevolgd voor wat betreft het bijhouden van een administratie. Dit is voor subsidies onder de € 25.000 niet langer vereist. Dit zal de administratieve last voor ondernemers aanzienlijk verminderen.
Verder wordt er voortaan meer met vaste formats gewerkt, welke beschikbaar zijn op de website van de uitvoerder van de SLIM-regeling. Ook geldt een kortere beslistermijn, waardoor ondernemers eerder weten of zij de subsidie daadwerkelijk krijgen.
Het USK gaat bij subsidies tot een bedrag van € 25.000 uit van het verstrekken van een volledig voorschot bij verlening van de subsidie. Aangezien de SLIM-regeling pas sinds januari 2023 werkt met voorschotverlening en er vanuit andere subsidies voor Leven Lang Ontwikkelen reële risico’s naar voren zijn gekomen voor het aanwenden van verstrekte subsidiegelden voor andere doelen dan beoogd, is ervoor gekozen om bij subsidies die zijn verleend aan individuele mkb-ondernemingen, waar op grond van de SLIM-regeling altijd minder dan € 25.000 aan subsidie zal worden verleend, de helft van het verleende subsidiebedrag als voorschot te verlenen. Dit sluit aan bij het huidige voorschotpercentage. De resterende helft zal na afloop met ambtshalve vaststelling worden overgemaakt of verrekend.
Mochten de ervaringen met de SLIM-regeling voldoende vertrouwen geven die niet tot te grote risico’s tot misbruik of oneigenlijk gebruik leiden, kan dit percentage gewijzigd worden. Dit geeft de uitvoerder ook de tijd om de activiteiten voor handhaving goed in te richten.
Ook voor subsidieaanvragen van samenwerkingsverbanden zal het voortaan mogelijk zijn om op het moment van subsidieverlening al een voorschot te ontvangen. De hoogte van het voorschot is afhankelijk van de duur en de hoogte van de verleende subsidie. Bij verlening van de subsidie zal een voorschot worden verleend dat gelijk wordt uitbetaald en, indien het initiatief langer dan twaalf maanden duurt, voor een deel bij verlening en voor een deel na het indienen van het tussentijdse voortgangsverslag. Het resterende gedeelte wordt bij de vaststelling voldaan.
Vanwege de bevoorschotting wordt het voortaan verplicht om bij de subsidieaanvraag een bewijs te overleggen waaruit blijkt dat het in de aanvraag opgenomen bankrekeningnummer op naam staat van de subsidieaanvrager.
Uit evaluatie blijkt dat een deel van de aanvrager de activiteiten ook zonder subsidie zou hebben uitgevoerd, de zogeheten dead weight loss. Dit komt bij vrijwel iedere subsidieregeling voor. Toch is gekeken naar opties om dit te verminderen. Daar komt bij dat de SLIM-regeling overvraagd wordt maar tegelijkertijd te maken heeft met andere budgettaire keuzes. Uiteindelijk is besloten dat het subsidiepercentage, dus datgene wat van de subsidiabele kosten voor SLIM-activiteiten wordt vergoed, zal worden verlaagd voor kleine mkb-ondernemingen. Dit is met deze wijziging gelijk voor alle type ondernemingen en bedraagt voortaan 60%. Dit ziet overigens alleen op de subsidiabele kosten en niet op de vergoeding voor externe kosten, directe loonkosten en de accountantsverklaring. Voor kleine ondernemingen zal dit zeker gevolgen hebben, maar er is ervoor gekozen om bovenstaande argumenten en dan met name een groter bereik van de SLIM-subsidie te laten prevaleren.
Vanwege gewijzigd beleid zullen twee eerdere subsidiabele activiteiten niet langer voor SLIM-subsidie in aanmerking komen.
Dat geldt allereerst voor praktijkleerplaatsen ten behoeve van een beroepsopleiding of een deel daarvan in de derde leerweg bij een erkend leerbedrijf. Momenteel kunnen ondernemers voor het beschikbaar stellen van zo’n praktijkleerplaats een subsidie krijgen van maximaal € 2.700 ter vergoeding van de benodigde opleiding voor de medewerker, zoals begeleidingskosten, kosten voor productiviteitsverlies of (voor zover van toepassing) verletkosten. De beroepsopleiding derde leerweg blijft, vanwege deze ruime mogelijkheden, een zeer geschikte manier om maatwerktrajecten te realiseren voor volwassenen met werkervaring, werkzoekenden of werkenden die een carrièreswitch willen maken. Er is nu echter, anders dan bij de start van de SLIM-regeling, een andere subsidie voorhanden met de Subsidieregeling praktijkleren in de derde leerweg. Daarom is dit onderdeel met de voorhanden wijziging uit de SLIM-regeling gehaald.
Ten tweede zal het aparte hoofdstuk voor grootbedrijven uit de sector landbouw, horeca en recreatie komen te vervallen. Dit hoofdstuk was aan de SLIM-regeling toegevoegd op basis van de motie-Heerma. Individuele ondernemers die een grootbedrijf hebben in de sectoren landbouw, horeca en recreatie konden hiermee subsidie kunnen krijgen voor initiatieven die gericht zijn op het stimuleren van leren en ontwikkelen in de eigen onderneming. Hiervoor was een tijdelijke financiële impuls van 4 jaar beschikbaar. Met het vervallen van impuls per 2024 vervalt deze extra aanvraagmogelijkheid. Uit de monitoring van de SLIM-regeling blijkt ook dat deze mogelijkheid niet veel benut is door grootbedrijven uit deze sectoren. Het vervallen van dit hoofdstuk laat onverlet dat deze ondernemers nog als deelnemer van een samenwerkingsverband SLIM-subsidie kunnen ontvangen.
Daarnaast zullen initiatieven van een samenwerkingsverband voortaan altijd uit activiteit c (het ondersteunen en begeleiden bij het ontwikkelen of invoeren van een L&O-methode) moeten bestaan. De intentie van subsidie aan samenwerkingsverbanden is dat dankzij samenwerking initiatieven op grotere schaal ingezet kunnen worden en leren en ontwikkelen niet wordt gestimuleerd in één enkele onderneming maar in bijvoorbeeld een hele regio of hele sector. Dit maakt dat invoering van een methode vereist is. Het effect van de initiatieven kan daarmee veel groter zijn en zorgen voor een sterkere leercultuur in het mkb als geheel. Het gevolg van deze wijziging is ook dat de subsidiabele kosten van een samenwerkingsverband altijd ten minste € 210.000 zullen moeten zijn.
In de SLIM-regeling wordt voortaan benadrukt dat activiteiten niet subsidiabel zijn wanneer zij alleen ten goede komen aan de bestuurders van een onderneming of degene die de onderneming drijft. Dit expliciteert dat activiteiten niet gericht mogen zijn op de ondernemer zelf, aangezien het doel is om de leercultuur te bevorderen en het dan om een onderneming met meerdere werknemers moet gaan. Dit neemt niet weg dat een ondernemer ook zelf deel mag nemen aan de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, zolang de onderneming maar andere werkenden heeft die ook deelnemen aan deze activiteiten.
Verder zijn de regels rond loting zodanig verduidelijkt dat per subsidieaanvrager slechts één aanvraag van gelijke strekking in behandeling wordt mee geloot. Dit moet ertoe leiden dat de loting zo eerlijk mogelijk verloopt en iedereen een gelijke kans op toewijzing van SLIM-subsidie krijgt.
In de praktijk komt het voor dat subsidieaanvragers meer tijd nodig hebben om het initiatief waarvoor subsidie is verleend, te voltooien. In sommige gevallen blijkt meer tijd nodig te zijn dan de maximale looptijd die een initiatief op grond van artikel 11 van de SLIM-regeling mag hebben. Tot op heden was het echter niet mogelijk om uitstel te krijgen als dit de maximale looptijd zou overschrijden. In de SLIM-regeling is daarom nu expliciet de mogelijkheid opgenomen voor de subsidieaanvrager om te verzoeken om uitstel en voor de minister om te bepalen dat het initiatief ook na de maximale looptijd mag zijn afgerond. Voorwaarde voor dit laatste is wel dat de subsidieaanvrager het niet op tijd kunnen afronden van het initiatief komt door omstandigheden die niet aan de subsidieaanvrager kunnen worden toegerekend. Bovendien kan het uitstel nooit meer bedragen dan drie maanden na de maximale looptijd. Subsidieaanvragers die hun initiatief niet op tijd kunnen afronden, kunnen een verzoek tot uitstel indienen bij de uitvoerder van de SLIM-regeling.
Bij subsidies die € 125.000 of meer bedragen zal een subsidieaanvrager op grond van de Kaderregeling een financieel verslag moeten voegen dat vergezeld gaat van een controleverklaring die is opgesteld door een accountant. Omdat het opstellen van een dergelijke verklaring geld kost en deze kosten voortkomen uit een verplichting die van overheidswege is opgelegd, komen ook de kosten van het opstellen van een controleverklaring voortaan in aanmerking voor vergoeding op grond van de SLIM-regeling. Hierbij geldt dan een vaste vergoeding van € 3.000.
Aan de SLIM-regeling is tot slot een algemene hardheidsclausule toegevoegd om in individuele gevallen een oplossing te kunnen bieden voor situaties die te onevenredig uitvallen voor subsidieaanvragers.
Gelet op de verschillende regimes van de SLIM-regeling met de onderhavige wijziging is goed gekeken naar de overgangssituatie. Er is daarom een uitgebreide overgangsbepaling opgenomen. Deze regelt dat een groot deel van de oude SLIM-regeling van toepassing blijft op bestaande aanvragen en verleningen. Dit heeft met name te maken met de uitvoering die zich in 2025 kan instellen op veranderde aanvragen. Daarnaast is het logisch dat aanvragen die nog in 2024 zijn gedaan onder de dan bekende regels ook dat regime kennen, bijvoorbeeld van verantwoording. Een aantal artikelen is uitgezonderd en geldt toch onverkort, ook op aanvragen uit het ‘oude regime’ (voor deze wijziging). Het gaat dan enerzijds om een verduidelijking, zoals de afbakening van subsidiabele kosten, en anderzijds om verbeteringen die nu al gewenst en uitvoerbaar zijn, zoals de mogelijkheid om uitstel te vragen van sluiting van de projectperiode.
Deze regeling wordt uitgevoerd door Uitvoering van Beleid, onderdeel van de directie Dienstverlening, Samenwerkingsverbanden en Uitvoering (DSU) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. DSU is betrokken geweest bij het opstellen van de regeling en heeft bij de inwerkingtreding van de SLIM-regeling eerdere uitvoerbaarheidstoetsen naar de subsidieregeling uitgevoerd. De verlenging c.q. wijzigingsregeling is in nauw overleg met DSU tot stand gekomen.
De aanvraag voor deze subsidie wordt elektronisch ingediend. Hierbij wordt het activiteitenplan, een begroting en een kopie van een bankafschrift gevoegd als bijlage (artikel 7, tweede lid, onder c). Het aanvraagformulier wordt beschikbaar gesteld op www.uitvoeringvanbeleidszw.nl.
De subsidieregeling valt onder de Kaderregeling. Er wordt steekproefsgewijze controle uitgevoerd om te bezien dat mkb-ondernemingen de subsidie daadwerkelijk gebruiken om de activiteiten uit te voeren volgens de toekenning. De wijze waarop zij dit moeten aantonen, zal worden opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening.
In het geval van samenwerkingsverbanden blijft de verplichting gelden om een administratie bij te houden en een verzoek tot vaststelling van de subsidie in te dienen, voorzien van de benodigde stukken ter onderbouwing.
Het misbruik en oneigenlijk gebruik wordt tegengaan door vooraf goed te toetsen en doordat er achteraf een steekproefsgewijze controle wordt gehouden bij subsidieontvangers waaraan een subsidie is verleend van minder dan € 25.000. Hierbij wordt bezien of geselecteerde subsidieontvangers zich hebben gehouden aan de voorwaarden.
De subsidieontvangers moeten kunnen aantonen dat zij de in de aanvraag benoemde resultaten hebben gerealiseerd en dat is voldaan aan de verplichtingen verbonden aan de verleende subsidie. In de beschikking tot subsidieverlening kan de wijze van aantonen nader worden bepaald.
Voor alle activiteiten geldt daarbij dat bewijzen moeten worden overhandigd van de uitvoering. Bij A is dit sowieso het opleidings- of ontwikkelplan, voor B dienen tweezijdig getekende prestatieverklaringen te worden overlegd. Voor C is dit een beschrijving van de methodiek in een beleidsstuk, (screenshots van) informatie op een intranetsite over de werkwijze of de ontwikkelde leerlijnen. Het leveren van betaalbewijzen (voor de steekproef) van facturen kan bijdragen aan bewijs dat resultaat is behaald.
Het opleveren van een urenadministratie over de inzet van personeel voor het project bewijst niet dat het beoogde resultaat (ontwikkelen/invoer L&O-methode) is bereikt. Deze hoeft dan ook niet meer door de subsidieontvanger te worden bijgehouden.
Als de werkgever het bewijs niet afdoende kan aantonen en dus niet heeft voldaan aan de voorwaarden van de regeling kan namens de minister de subsidie op een lager bedrag of op nihil vastgesteld worden.
Er is voor activiteiten op grond van deze regeling voor 2025 een budget beschikbaar van € 45 mln.
Werkgevers kunnen organisaties zijn die een economische activiteit verrichten. Deze subsidieregeling vanuit de overheid verschaft een economisch voordeel voor de organisaties die van deze regeling gebruik maken. Op Europees niveau is er een aantal mogelijkheden om toch deze steun te mogen bieden.
Er is gekozen voor de optie van de de-minimisverklaring op grond van de de-minimisverordening. Hiermee kunnen overheden, dus ook decentrale overheden, over een periode van drie jaar tot maximaal € 300.000 aan steun verlenen aan een onderneming. Voor de landbouwsector, visserijbedrijven en goederenvervoer geldt een uitzondering. Op basis van de-minimisverordening mag de maximale staatssteun aan een onderneming in deze sectoren € 20.000 per drie jaren bedragen. Dit gaat over alle gelden van de centrale en decentrale overheid die niet marktconform zijn. Ondernemingen moeten bij de subsidieaanvraag verklaren zich aan de de-minimisregels (het voorgenoemde maximum) te houden. Het is de verantwoordelijkheid van ondernemers om in de gaten te houden dat zij de de-minimisgrens niet overschrijden.
Het indienen van een subsidieaanvraag op grond van deze subsidieverlening vergt tijd en administratie van werkgevers.
De regeling is zo ingericht dat aan de ene kant de administratieve lasten voor subsidieaanvragers zo veel mogelijk beperkt worden en aan de andere kant een rechtmatige inzet van de middelen gegarandeerd worden. Om de administratieve last voor deze regeling zo veel mogelijk te beperken is voor de uitvoering van deze regeling vrijwel volledig aangesloten bij de Kaderregeling.
Verder wordt, om de administratieve last zo veel mogelijk te beperken voor verschillende verplichtingen formulieren en formats ter beschikking gesteld door de directie Uitvoering van Beleid, die deze regeling uitvoert. Er is een uitgebreide beschrijving gemaakt van de administratieve lasten en de regeldruk die deze regeling met zich meebrengt. De administratieve last voor deze regeling bestaat uit het leren kennen van de regeling, invullen en indienen van de aanvraag voor een subsidie en het verantwoorden van het uitgevoerde initiatief. Bij de subsidieaanvraag zal de subsidieaanvrager een activiteitenplan, begroting, de-minimisverklaring, mkb-verklaring moeten opstellen en indienen. Om de last zo klein mogelijk te houden worden hiervoor vaste formats beschikbaar gesteld.
Subsidies tot € 25.000 worden ambtshalve vastgesteld. De ontvanger van een subsidie groter dan € 125.000 legt rekening en verantwoording af aan de hand van een activiteitenverslag en een financieel verslag. Bij het financieel verslag zal een accountantsverklaring moeten worden verkregen en ingediend.
In totaal zijn de geschatte regeldrukkosten behorend bij deze regeling maximaal € 460.000. Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het maar beperkte gevolgen voor de regeldruk heeft, die in de toelichting toereikend in beeld zijn gebracht.
Bij de totstandkoming van deze regeling heeft de mkb-toets plaatsgevonden. Dit is een gesprek tussen mkb-ondernemers en de beleidsambtenaren over de voorgenomen regeling en de administratieve lasten.
Recent is er wederom gesproken met enkele SLIM-aanvragers en samenwerkingsverbanden in een zogenaamde APK-check regeldruk, over de ervaren administratieve lasten van de SLIM-regeling. Deze werden als hoog ervaren met uitgebreide bewijslast. Er werd gepleit voor eenvoudigere administratieve processen en kortere responstijden. De wijzigingen in deze verlengingsregeling komen daar grotendeels aan tegemoet.
Daarbij werd bepleit voor consistente en duidelijke communicatie en ondersteuning en inzet op meer samenwerking tussen projectdeelnemers. Dit nemen we bij de uitvoering ter harte.
De subsidieregeling heeft opengestaan voor internetconsultatie van 6 september 2024 tot en met 20 september 2024. Vanwege het feit dat het een verlenging van een bestaande regeling is en het geen majeure wijzigingen betreft, is de conceptregeling slechts twee weken opengesteld voor internetconsultatie. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt. In totaal zijn 19 reacties binnengekomen, waarvan 10 openbaar. Naast enkele vragen voor verduidelijking van een aantal wijzigingen zijn er eigenlijk alleen maar positieve reacties op de verlenging van de subsidieregeling binnengekomen.
Tijdens internetconsultatie zijn nog twee vragen voor beoogde wijzigingen voorgelegd om input voor op te halen. Het ging allereerst om de vraag of de doelgroep van de regeling ingeperkt moest worden tot kleinere mkb ondernemingen met maximaal 50 of 100 werknemers, in plaats van het huidige aantal van 250 werknemers. Dit zou dead weight loss van de regeling, zijnde het deel van de gebruikers de activiteiten ook zonder SLIM zou hebben uitgevoerd, kunnen verbeteren. Hier zijn geen eenduidige reacties op gekomen. Sommigen gaven aan dat dit inderdaad de doelmatigheid van de regeling vergroot en dat juist bij kleine mkb’ers winst te behalen is. Anderen gaven aan dat geen goed idee is omdat ook bij mkb’ers met meer dan 50 of 100 werknemers veel ruimte is om de leer- en ontwikkelstructuur te verbeteren, zeker bij bedrijven die veel groei in personeelsbestand hebben gehad, maar waar deze ondernemingen onvoldoende financiële middelen hiervoor hebben. Vanwege het beperkte aandeel van middelgroot mkb-ondernemingen in het totaal aantal subsidieaanvragen en de verdeeldheid in reacties heeft deze wijziging geen doorgang gevonden.
Ten tweede is de vraag tijdens internetconsultatie voorgelegd van de verlaging van het percentage voor kleinbedrijven (max. 50 werknemers) van 80% naar 60% van de subsidiabele kosten, gelijk aan het percentage bij middenbedrijven. Bij een verlaging van het subsidiepercentage kunnen namelijk meer bedrijven subsidie krijgen omdat de SLIM-regeling overvraagd wordt. Ook hier zijn wisselende reacties op gekomen. Enerzijds begrepen sommigen dat meer mkb-ondernemingen hiermee geholpen konden zijn. En dat wanneer bedrijven op een juiste wijze investeren dit ook productiviteit oplevert. Daarmee zou een subsidiepercentage van 60% volstaan.
Anderzijds meenden anderen dat dit kleinbedrijven zal weerhouden om een aanvraag te doen omdat zij een groter deel voor cofinanciering zelf moeten dragen. Kleine mkb’ers hebben vaak geen eigen HR-afdeling waardoor de relatieve kosten hoger zijn. Alles overwegende is er toch gekozen om het subsidiepercentage te wijzigen, zoals hiervoor is uiteengezet. Het is daarbij het uitgangspunt dat meer mkb-ondernemingen SLIM-subsidie kunnen krijgen en nadrukkelijk niet dat projecten meer subsidiabele kosten gaan opvoeren. Dit zal gemonitord worden en kan een nadere regelwijziging inhouden als dit zich wel gaat voordoen.
Op grond van artikel 4.10, zevende lid, van de Comptabiliteitswet 2016 moet een subsidieregeling die strekt tot wijziging van het tijdstip waarop een subsidieregeling vervalt, schriftelijk worden aangeboden aan de Tweede Kamer.
Omdat deze regeling de geldigheidsduur van de SLIM-regeling verlengt, is deze overeenkomstig het bovenstaande aangeboden aan de Tweede Kamer. De Tweede Kamer heeft hier als volgt op gereageerd.
De Kamer heeft geen verzoek gedaan voor nadere inlichtingen.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn.
De SLIM-regeling verloopt op 1 januari 2025. Als deze wijzigingsregeling in werking zou treden op het eerstvolgende vaste verandermoment, te weten 1 januari 2025, dan zou dit te laat zijn, omdat de SLIM-regeling op dat moment al is vervallen. Het is daarom van belang dat deze wijzigingsregeling, die onder meer de verlenging van de SLIM-regeling regelt, nog voor 1 januari 2025 in werking treedt.
Bij het bepalen van de inwerkingtredingsdatum is ervoor gekozen om deze regeling in werking te laten treden met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Dit heeft meerdere redenen.
Ten eerste bevat deze wijzigingsregeling drie wijzigingen die ten goede komen aan zowel partijen die nog een subsidie zullen aanvragen of hebben aangevraagd als partijen waaraan reeds een subsidie is verleend. Dit betreft allereerst de toevoeging aan artikel 11 van de SLIM-regeling op grond waarvan een subsidieontvanger om uitstel kan verzoeken om het subsidiabele initiatief af te ronden. Daarnaast gaat het om de aanpassing van artikel 12 op grond waarvan een subsidieontvanger een tegemoetkoming kan ontvangen voor de kosten van een controleverklaring, indien deze voor de subsidievaststelling is vereist. De laatste van de drie wijzigingen is de hardheidsclausule in het nieuwe artikel 25 van de SLIM-regeling, die ook van toepassing zal zijn op reeds verleende en aangevraagde subsidies. Het is vanwege het voorgaande van belang dat deze wijzigingen zo spoedig mogelijk in werking treden.
Daarnaast bevat de wijzigingsregeling twee wijzigingen ter verduidelijking die ook relevant zijn voor subsidieaanvragen die in het laatste aanvraagtijdvak van 2024 zijn ingediend. Het gaat dan om de in de toelichting bij artikel II beschreven wijzigingen van de artikelen 10, onderdeel k (nieuw) en 20. Om deze aangescherpte bepalingen op alle aanvragen die zijn ingediend in het laatste aanvraagtijdvak van 2024 nog te kunnen toepassen, is het noodzakelijk dat de bijbehorende wijzigingen in deze regeling zo snel mogelijk in werking treden.
Om duidelijkheid te scheppen over de bepalingen die van toepassing zijn op subsidieaanvragen die reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling zijn ingediend en reeds voor die datum verleende subsidies, is in artikel II een overgangsbepaling opgenomen. Deze overgangsbepaling zal ook zo snel mogelijk in werking moeten treden, met name vanwege de in het laatste aanvraagtijdvak van 2024 ingediende subsidieaanvragen. Op die manier wordt verzekerd dat op deze subsidieaanvragen en verleende subsidies de juiste regels worden toegepast.
Voor wat betreft de overige wijzigingen in deze wijzigingsregeling heeft het geen toegevoegde waarde om de verlenging van de SLIM-regeling op een afwijkende datum in werking te laten treden. Deze wijzigingen treden dan ook op hetzelfde moment in werking. Voor de partijen die na inwerkingtreding van deze regeling subsidie willen aanvragen op grond van de SLIM-regeling zal dit geen gevolgen hebben, omdat de wijzigingen waar het in dit geval om gaat pas merkbare gevolgen zullen hebben op het moment dat het eerste subsidieaanvraagtijdvak voor 2025 wordt opengesteld. Voor partijen waaraan reeds een subsidie is verleend of die deze voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze regeling hebben aangevraagd, zullen deze wijzigingen geen gevolgen hebben, vanwege de overgangsbepaling in artikel II.
De begripsbepalingen ‘beroepsopleiding in de derde leerweg’, ‘erkend leerbedrijf’, ‘grootbedrijf’, ‘landbouw-, horeca- of recreatiesector’, ‘praktijkleerplaats’ en ‘praktijkleerovereenkomst’, zijn komen te vervallen, omdat grootbedrijven niet langer voor subsidie in aanmerking komen op grond van de SLIM-regeling en het gedurende enige tijd bieden van praktijkleerplaatsen niet langer subsidiabel is. De begripsomschrijving van het begrip ‘initiatief’ is gelet op het voorgaande tevens aangepast.
In de begripsomschrijving van ‘de-minimisverklaring’ werd nog verwezen naar de oude verordening van de Europese Unie inzake de-minimissteun. Deze verwijzing is nu geactualiseerd.
Bij het bepalen of een onderneming een kleine of een middelgrote onderneming is als bedoeld in de SLIM-regeling, moet worden gekeken naar het aantal werkzame personen en de omzet of het balanstotaal van zowel de onderneming zelf als van verbonden ondernemingen en partnerondernemingen, overeenkomstig de artikelen 3 tot en met 6 van de Bijlage bij de Aanbeveling van de Europese Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PbEU 2003, L 124). In de mkb-verklaring die kleine en middelgrote ondernemingen bij hun subsidieaanvraag moeten overleggen werd al naar deze Aanbeveling verwezen. Deze verwijzing ontbrak echter in de SLIM-regeling zelf. Om deze reden is ter verduidelijking aan de begripsomschrijvingen van de begrippen ‘kleine onderneming’ en ‘middelgrote onderneming’ een verwijzing toegevoegd naar de artikelen 3 tot en met 6 van de bijlage van de hiervoor genoemde Aanbeveling. Deze verwijzing is in de plaats gekomen van de voorheen in de begripsomschrijvingen opgenomen verwijzing naar het laatst afgesloten boekjaar, omdat deze eis al is opgenomen in artikel 4 van de bijlage bij de Aanbeveling. De overige onderdelen van de begripsomschrijvingen zijn, hoewel deze ook voorkomen in de bijlage bij de Aanbeveling, ongewijzigd gebleven zodat uit de SLIM-regeling direct duidelijk wordt waarin het onderscheid zit tussen kleine en middelgrote ondernemingen.
Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat met de begrippen ‘onderneming’ en ‘mkb-onderneming’ in de SLIM-regeling wordt verwezen naar een concrete onderneming en dus niet een onderneming en eventuele daaraan verbonden ondernemingen en partnerondernemingen tezamen. Verbonden ondernemingen en partnerondernemingen spelen alleen een rol bij het bepalen of een onderneming een kleine of een middelgrote onderneming is overeenkomstig de bijlage bij de eerdergenoemde Aanbeveling, welke kosten in aanmerking komen voor subsidie (artikel 12, vijfde lid) en of er sprake is van staatssteun.
Aan de opsomming van begripsbepalingen in artikel 1 is daarnaast het begrip ‘subsidieontvanger’ toegevoegd. Dit is gedaan om in de SLIM-regeling een duidelijker onderscheid te maken tussen de verplichtingen die rusten op een partij die een subsidie heeft aangevraagd en een partij waaraan een subsidie is verleend.
In artikel 2 was voorheen opgenomen dat alleen van de artikelen 3.1 en 7.1 van de Kaderregeling werd afgeweken. In deze artikelen staat de verplichting om voor de aanvraag van een subsidie en het verzoek tot vaststelling gebruik te maken van een voorgeschreven formulier, dat is bekendgemaakt op de website van de Rijksoverheid. Van deze bepalingen werd en wordt afgeweken, omdat de formulieren die in het kader van de SLIM-regeling moeten worden gebruikt, bekend zijn gemaakt op de website www.uitvoeringvanbeleidszw.nl.
Er zijn echter nog meer artikelen van de Kaderregeling waar in de SLIM-regeling van wordt afgeweken. Dit zijn de artikelen 3.6, 5.5, tweede lid en 6.1, vijfde lid, van de Kaderregeling. Deze artikelen bevatten de verplichting tot het melden van andere aanvragen voor een financiële bijdrage, de verplichting om in de beschikking tot subsidieverlening op te nemen op welke tijdstippen een tussentijds voortgangsverslag moet worden ingediend en waaruit dit bestaat respectievelijk een verplichting voor de minister om bij subsidies van minder dan € 25.000 die ambtshalve worden vastgesteld, een voorschot te verlenen van 100% van het subsidiebedrag. In de SLIM-regeling zijn bepalingen opgenomen die afwijken van de voorgaande bepalingen. Artikel 2 van de SLIM-regeling is daarom aangepast, waardoor ook de hiervoor genoemde bepalingen van de Kaderregeling niet van toepassing zijn.
Het oude hoofdstuk 4 van de SLIM-regeling is vervallen, omdat grootbedrijven in de landbouw-, horeca- of recreatiesector niet langer voor subsidie in aanmerking komen. In de artikelen waarin dit voorkwam, is de verwijzing naar grootbedrijven en hoofdstuk 4 geschrapt.
Om de hoofdstukken en artikelen van de SLIM-regeling na het wegvallen van het oude hoofdstuk 4 logisch op elkaar te laten aansluiten, zijn de hoofdstukken 5 en 6 en de daarin opgenomen artikelen, vernummerd. De voormalige artikelen 27 tot en met 29 zijn hierbij anders vernummerd dan de daaraan voorafgaande artikelen, vanwege de invoeging van de hardheidsclausule in het nieuwe artikel 25 (zie de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel Z).
Het gedurende enige tijd bieden van praktijkleerplaatsen ten behoeve van een beroepsopleiding of een deel daarvan in de derde leerweg bij een erkend leerbedrijf, is niet langer een activiteit waarvoor subsidie kan worden verkregen op grond van de SLIM-regeling. In artikel 4, waarin de subsidiabele activiteiten staan, is onderdeel d, waarin deze activiteit was opgenomen, daarom geschrapt.
Daarnaast is een nieuw tweede lid ingevoegd op grond waarvan een activiteit niet voor subsidie in aanmerking komt, als de groep werkenden waarop zij is gericht alleen maar bestaat uit bestuurders van de onderneming of personen die volgens het Handelsregister degenen zijn aan wie de onderneming toebehoort. Het gaat dan bijvoorbeeld om de eigenaar van een eenmanszaak, de vennoten in een vennootschap onder firma en de bestuurders van een besloten of naamloze vennootschap. Als zij werkzaam zijn voor hun eigen onderneming en de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd, alleen ten gunste komt van henzelf, komt deze activiteit niet voor subsidie in aanmerking op grond van de SLIM-regeling.
Bij loopbaan- en ontwikkeladviestrajecten was het al de bedoeling dat de loopbaanadviseur individuele gesprekken voert met de deelnemer. In het derde lid, dat voorheen het tweede lid was, is dit nu verduidelijkt.
In het vierde lid, dat voorheen het derde lid was, is de verwijzing naar hoofdstuk 4 van de SLIM-regeling geschrapt, omdat grootbedrijven in de landbouw-, horeca- of recreatiesector niet langer voor subsidie in aanmerking komen. Daarnaast is het gedeelte van het artikellid dat zag op subsidieaanvragen op grond van hoofdstuk 3 (samenwerkingsverbanden) ondergebracht in een apart artikellid.
Op grond van het nieuwe vijfde lid kan een samenwerkingsverband als bedoeld in de SLIM-regeling alleen subsidie krijgen voor een initiatief, als het initiatief ten minste bestaat uit een activiteit als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c. Een samenwerkingsverband kan nog steeds subsidie aanvragen voor de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, maar zal dit altijd moeten combineren met de activiteit, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c. In het vijfde lid is verder het drempelbedrag opgenomen dat voorheen in het oude derde lid stond. De subsidieaanvraag van een samenwerkingsverband zal als gevolg van het nieuwe vijfde lid altijd ten minste € 210.000 aan subsidiabele kosten moeten bevatten.
Met het vervallen van de begripsbepaling ‘landbouw-, horeca- of recreatiesector’ is ook bijlage I komen te vervallen. Dit maakte het noodzakelijk om de verwijzing naar bijlage II in artikel 4a en het opschrift van deze bijlage, aan te passen.
In artikel 5 staan nu de aanvraagtijdvakken voor het jaar 2025. De aanvraagtijdvakken voor mkb-ondernemingen hebben een net zo lange duur als in het jaar 2024. Het aanvraagtijdvak voor samenwerkingsverbanden is ten opzichte van het jaar 2024 echter een maand korter.
In artikel 6 zijn nu de subsidieplafonds voor het jaar 2025 opgenomen. Daarnaast is het oude derde lid, waar het subsidieplafond voor het aanvraagtijdvak voor grootbedrijven was opgenomen, komen te vervallen.
Voorheen was het niet noodzakelijk om bij de subsidieaanvraag een bewijs te voegen waaruit bleek dat de subsidieaanvrager de houder was van het in de aanvraag opgegeven bankrekeningnummer. Dit bewijs moest daarentegen wel worden overgelegd door de hoofdaanvrager van een samenwerkingsverband en grootbedrijven wanneer zij een voortgangsverslag en een verzoek tot vaststelling van de subsidie indienden.
Het is echter wenselijk om op voorhand al te weten of het in de aanvraag opgenomen bankrekeningnummer toebehoort aan de subsidieaanvrager. Dit met name vanwege de nieuwe voorschotbepalingen op grond van artikel 16 van de SLIM-regeling. Om deze reden is in artikel 7 nu bepaald dat naast een activiteitenplan en een begroting, elke subsidieaanvrager ook een bewijs moet overleggen waaruit blijkt dat het in de aanvraag opgenomen bankrekeningnummer aan hem toebehoort.
Op grond van artikel 7 hoefde alleen het activiteitenplan te worden opgesteld volgens een daarvoor geldend format. Voor de begroting, de de-minimisverklaring en mkb-verklaring was het niet verplicht om een bepaald format te gebruiken. Dit leidde er in de praktijk echter toe dat stukken werden aangeleverd die onvolledig of onduidelijk waren. Vanwege de wijze van verdeling zoals opgenomen in artikel 8, kon dit tot gevolg hebben dat een subsidieaanvrager geen subsidie kreeg, omdat op het moment dat de aanvraag was aangevuld, het subsidieplafond reeds was bereikt.
Om het bovenstaande te voorkomen, is in artikel 7 nu bepaald dat naast het activiteitenplan ook de begroting, de de-minimisverklaring en de mkb-verklaring moeten worden opgesteld volgens een door de minister vastgesteld model. Deze modellen zijn te vinden op de website www.uitvoeringvanbeleidszw.nl.
In het oude eerste en vierde lid van dit artikel stond de informatie die in ieder geval in de subsidieaanvraag respectievelijk het activiteitenplan moest worden opgenomen. Omdat in het verplicht te gebruiken aanvraagformulier en het model van het activiteitenplan al om deze informatie wordt gevraagd, is het niet nodig om deze informatie in de SLIM-regeling expliciet nog te benoemen. In het gewijzigde artikel 7 wordt deze informatie nu niet meer genoemd.
In het tweede lid van artikel 8 is nu bepaald dat als een subsidieaanvrager meerdere aanvragen heeft ingediend voor een soortgelijk of vergelijkbaar initiatief, slechts de als eerste ingediende aanvraag in de loting wordt meegenomen. Hiermee wordt voorkomen dat subsidieaanvragers zichzelf een voordeel geven in de loting ten opzichte van andere subsidieaanvragers, doordat zij door het indienen van meerdere aanvragen een grotere kans hebben op een gunstige lotingsuitslag.
De beslistermijnen voor subsidieaanvragen zijn in lijn gebracht met de maximale beslistermijn die is opgenomen in de Kaderregeling en de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking. In het tweede lid is daarnaast het voorbehoud geschrapt dat alleen aan artikel 21 wordt getoetst in het geval van een samenwerkingsverband, omdat door het vervallen van hoofdstuk 4 het tweede lid alleen nog maar gaat over samenwerkingsverbanden in de zin van de SLIM-regeling.
Op grond van het oude derde lid kon de minister bij het beoordelen van de aanvraag zich laten adviseren door externe partijen. In de praktijk werd van deze mogelijkheid echter geen gebruik gemaakt. Het derde lid is daarom komen te vervallen.
De eisen die het voormalige vierde lid (nu derde lid) stelde aan de beschikking tot subsidieverlening, volgden al uit artikel 4.2 van de Kaderregeling. Er wordt daarom nu in dit lid bepaald dat in aanvulling op artikel 4.2 van de Kaderregeling, ook de wijze van bevoorschotting moet worden opgenomen in de beschikking, indien de minister bij verlening van de subsidie een voorschot verstrekt.
De weigeringsgrond in het oude onderdeel c is komen te vervallen, omdat deze weigeringsgrond specifiek zag op het aanbieden van praktijkleerplaatsen als subsidiabele activiteit en deze activiteit nu niet meer in aanmerking komt voor subsidie op grond van de SLIM-regeling.
Op grond van het oude onderdeel l, dat nu is verletterd tot onderdeel k, moest een subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a of c, worden geweigerd, als aan de subsidieaanvrager eerder al een subsidie was verleend voor een dergelijke activiteit die nog niet is vastgesteld. Ter verduidelijking is aan nu toegevoegd dat het moment van indiening van de subsidieaanvraag hierbij leidend is: als op het moment van indiening van de subsidieaanvraag de eerder verleende subsidie nog niet is vastgesteld, zal een nieuwe subsidie voor de hiervoor bedoelde activiteiten, worden geweigerd.
Aan artikel 11 is een lid toegevoegd op grond waarvan een subsidieontvanger de minister om uitstel kan vragen, indien hij het initiatief waarvoor subsidie is verleend naar verwachting niet kan afronden binnen de door de minister aangewezen initiatiefperiode. Voorwaarde is wel dat het niet binnen die tijd kunnen afronden van het initiatief het gevolg is van omstandigheden die niet aan de subsidieontvanger te wijten zijn. Als, anders gezegd, het niet binnen de tijd kunnen afronden van het initiatief voorkomen had kunnen worden door de subsidieontvanger, dan zal geen uitstel worden verleend. De subsidieontvanger zal bij het doen van een verzoek om uitstel moeten aangeven hoeveel uitstel hij nodig heeft en onderbouwen dat er sprake is van omstandigheden als hiervoor bedoeld. Of de aangevoerde omstandigheden ook daadwerkelijk een grond voor uitstel opleveren, zal de minister van geval tot geval beoordelen.
Daarnaast is aan artikel 11 een lid toegevoegd op grond waarvan de minister het uitstel kan verlenen en daarbij kan afwijken van de maximumperiodes die zijn opgenomen in het eerste en tweede lid. Om te voorkomen dat deze maximumperiodes al te veel worden overschreden, is hierbij bepaald dat de minister uitstel kan verlenen tot ten hoogste drie maanden na de toepasselijke maximumperiode. Een mkb-onderneming aan wie de maximale uitstelduur is verleend, zal haar initiatief dus uiterlijk binnen 15 maanden moeten hebben afgerond, terwijl voor samenwerkingsverbanden een maximum geldt van 27 maanden.
Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat als aan een samenwerkingsverband uitstel is verleend, zij niet opnieuw een tussentijds voortgangsverslag hoeft in te dienen, ook al zal door het verlenen van uitstel wederom een periode van twaalf maanden zijn verstreken voordat de subsidie wordt vastgesteld.
Bij de aanpassing van het eerste lid is de term ‘initiatieven’ vervangen door ‘activiteiten’, omdat dat de term is die in artikel 4, eerste lid, wordt gebruikt.
Als de verleende subsidie in totaal € 125.000 of meer bedraagt, dan zal op grond van artikel 7.8 van de Kaderregeling bij de aanvraag tot subsidievaststelling een financieel verslag moeten worden gevoegd. Dit is een financieel verslag als bedoeld in artikel 1.1 van de Kaderregeling.
Zoals volgt uit dat artikel van de Kaderregeling gaat een financieel verslag vergezeld van een controleverklaring die is opgesteld door een accountant. Omdat deze controleverklaring vereist is voor de vaststelling van de subsidie en het opstellen hiervan extra kosten met zich meebrengt voor de subsidieontvanger, wordt op grond van het nieuwe onderdeel d, dat is toegevoegd aan het eerste lid, voor de controleverklaring, indien deze is vereist, een tegemoetkoming in de vorm van een vast bedrag van € 3.000,– verleend.
Aan het vierde lid is een verwijzing naar 2025 toegevoegd om duidelijk te maken dat ook voor het jaar 2025 het uurtarief van externe adviseurs maximaal € 135,– per uur exclusief btw mag bedragen.
Het oude vijfde lid van artikel 12 bepaalde dat kosten gemaakt door bepaalde partijen slechts subsidiabel waren op basis van directe loonkosten en de toeslag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c. Deze kosten mochten, anders gezegd, niet worden opgevoerd als externe kosten, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel a, van de SLIM-regeling. Het vijfde lid is nu geherformuleerd om nader te verduidelijken op welke partijen deze regel van toepassing is en om dit lid aan te laten sluiten bij andere subsidieregelingen, zoals de Tijdelijke subsidieregeling onderzoek interventies ter uitbreiding arbeidstijd. De verwijzing naar de toeslag komt in het nieuwe vijfde lid niet meer terug, omdat het bedrag van de toeslag volgt uit het bedrag van de externe kosten en directe loonkosten, en hier geen verantwoording over hoeft te worden afgelegd. Het oude zesde en zevende lid zijn komen te vervallen, omdat zij samenhingen met het oude vijfde lid.
De toevoeging aan onderdeel c van artikel 13 is om te verduidelijken dat de kosten van de controleverklaring, zijnde een door een accountant opgesteld stuk, die op grond van artikel 12, eerste lid, onderdeel d, voor subsidie in aanmerking komen, niet tot de niet subsidiabele kosten in onderdeel c behoren.
In het oude artikel 14 stond de subsidiabele vergoeding voor het gedurende enige tijd aanbieden van praktijkleerplaatsen als bedoeld in de SLIM-regeling. Omdat voor deze activiteit geen subsidie meer wordt verstrekt op grond van de SLIM-regeling, kon artikel 14 komen te vervallen. Om de nummering van de artikelen op elkaar te laten aansluiten, is ervoor gekozen om het oude artikel 13a te vernummeren tot het nieuwe artikel 14. Tegelijkertijd is de formulering van het nieuwe artikel 14 aangepast om duidelijker naar voren te laten komen dat de subsidie voor loopbaan- en ontwikkeladviezen een vast bedrag per afgerond traject is.
In artikel 15 staan de administratievoorschriften die gelden voor ontvangers van een subsidie op grond van de SLIM-regeling. De voorheen in dit artikel opgenomen voorschriften golden voor alle subsidieontvangers, ongeacht de hoogte van het subsidiebedrag, wat een afwijking inhield van de Kaderregeling en de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking. Deze afwijking is met de aanpassing van artikel 15 ongedaan gemaakt. Voortaan is de Kaderregeling leidend wat betreft de administratievoorschriften en is artikel 15 slechts een aanvulling hierop.
Op grond van artikel 5.2 van de Kaderregeling geldt er alleen een administratieplicht als het bedrag van de verleende subsidie ten minste € 25.000 bedraagt. Voor de SLIM-regeling betekent dit dat in het vervolg alleen op samenwerkingsverbanden nog een administratieplicht rust. Mkb-ondernemingen waaraan een subsidie is verleend, hoeven op basis van deze regeling geen administratie bij te houden, maar zullen wel, overeenkomstig artikel 7.4 van de Kaderregeling, op verzoek van de minister (op basis van een steekproef) moeten aantonen dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, zijn verricht en aan de subsidieverplichtingen is voldaan. De wijze waarop dit moet worden aangetoond, wordt bepaald in de beschikking tot subsidieverlening.
De aanvullende eisen met betrekking tot de administratie die zijn opgenomen in artikel 15, waren voorheen opgenomen in het oude artikel 15, vierde en zesde lid. Inhoudelijk zijn deze eisen niet gewijzigd. Wel is onderdeel d van het oude artikel 15, zesde lid, dat verwees naar artikel 4, eerste lid, onderdeel d, van de SLIM-regeling, geschrapt, omdat het gedurende enige tijd bieden van praktijkleerplaatsen niet langer subsidiabel is op grond van de SLIM-regeling.
Artikel 16 is op meerdere punten gewijzigd. Ten behoeve van de leesbaarheid is er daarom voor gekozen om artikel 16 in zijn geheel opnieuw vast te stellen.
Het nieuwe eerste lid van artikel 16 komt grotendeels overeen met het oude eerste lid van artikel 16. Wel is in het nieuwe eerste lid de term ‘subsidieaanvrager’ vervangen door ‘subsidieontvanger’, omdat de verplichting tot het overleggen van een tussentijds voortgangsverslag alleen van toepassing zal zijn op partijen waaraan al een subsidie is verleend. Daarnaast is nu expliciet bepaald dat de verplichting tot het overleggen van een tussentijds voortgangsverslag alleen geldt voor subsidieontvangers die een samenwerkingsverband zijn als bedoeld in de SLIM-regeling. Hiermee wordt voorkomen dat als aan een mkb-onderneming uitstel is verleend overeenkomstig het nieuwe artikel 11, vijfde lid, de mkb-onderneming een tussentijds voortgangsverslag moet overleggen, omdat het initiatief waarvoor subsidie is verleend dan een looptijd heeft van meer dan twaalf maanden. Tot slot is in het eerste lid het begrip ‘formulier’ vervangen door ‘model’, nu deze term beter past bij datgene wat wordt bedoeld.
Op grond van het oude tweede lid moest de hoofdaanvrager van een samenwerkingsverband een verzoek doen om een aanvullend voorschot te krijgen bij het indienen van een tussentijds voortgangsverslag. Deze eis is nu komen te vervallen.
Tegelijkertijd zijn de hoogte en wijze van bevoorschotting waar het gaat om samenwerkingsverbanden, aangepast. Een samenwerkingsverband kan in het vervolg bij de subsidieverlening ambtshalve een voorschot krijgen van 25% van de verleende subsidie. Als het initiatief waarvoor subsidie is verleend meer dan twaalf maanden duurt, kan het samenwerkingsverband daarnaast een voorschot krijgen van 50% van de verleende subsidie, dat na het overleggen van het tussentijdse voortgangsverslag zal worden uitbetaald. De hoofdaanvrager van het samenwerkingsverband hoeft geen verzoek om een voorschot te doen.
De bovenstaande nieuwe wijze van bevoorschotting is opgenomen in het tweede lid van artikel 16. In het tweede lid is daarbij ook de al bestaande bevoegdheid tot voorschotverlening aan mkb-ondernemingen opgenomen. Op deze manier staan alle bevoorschottingspercentages overzichtelijk in een lid. Het oude vierde lid van artikel 16 is als gevolg van deze verplaatsing niet meer in dit artikel opgenomen.
Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat op grond van artikel 5.7 van de Kaderregeling de subsidieontvanger verplicht is om omstandigheden te melden die van invloed zijn of kunnen zijn op de subsidie. Een dergelijke melding of omstandigheden die niet door de subsidieontvanger zijn gemeld, kunnen ertoe leiden dat de beschikking tot bevoorschotting wordt aangepast en na het indienen van het tussentijdse voortgangsverslag alsnog geen aanvullend voorschot wordt verstrekt.
De eis in het oude derde lid van artikel 16 komt niet langer voor in dit artikel, omdat een bewijs dat het bankrekeningnummer op naam van de hoofdaanvrager staat, nu al bij de subsidieaanvraag moet worden gevoegd.
De formulering van artikel 18, eerste lid, is aangepast om te verduidelijken dat de subsidie die wordt verstrekt aan een individuele mkb-onderneming, altijd minder zal zijn dan € 25.000. Dit brengt met zich mee dat een subsidie die wordt verstrekt aan een individuele mkb-onderneming altijd onder het lichtste subsidieregime in de Kaderregeling en de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking valt. Voor een individuele mkb-onderneming houdt dit onder meer in dat hij geen verzoek tot vaststelling van de subsidie hoeft in te dienen en geen evaluatieverslag hoeft op te stellen.
Bij de aanpassing van het eerste lid is de term ‘initiatieven’ vervangen door ‘activiteiten’, omdat dat de term is die in artikel 4, eerste lid, wordt gebruikt. Deze aanpassingen is ook doorgevoerd in het tweede lid. Daarnaast was de manier waarop in het eerste lid naar de activiteiten werd verwezen, niet in lijn met de Aanwijzingen voor de regelgeving. Dit is nu aangepast zodat dit wel het geval is. Aan het eerste lid is daarnaast een verwijzing naar het eerste lid van artikel 4 toegevoegd, omdat dat het lid is waarin de activiteiten staan.
In het tweede lid is daarnaast de hoogte van de subsidie voor zowel kleine ondernemingen als middelgrote ondernemingen gelijkgetrokken. Voortaan bedraagt de subsidie voor beide typen ondernemingen 60% van de subsidiabele kosten voor activiteiten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdelen a en c.
In het eerste lid zijn dezelfde wijzigingen doorgevoerd als beschreven in de tweede alinea van de artikelsgewijze toelichting bij onderdeel S.
In artikel 20, derde lid, werd verwezen naar artikel 4, eerste lid, onderdeel b, waarin het verkrijgen van loopbaan- of ontwikkeladviezen is opgenomen als subsidiabele activiteit. Voor deze activiteit wordt een vast subsidiebedrag gehanteerd (artikel 14) dat in zijn geheel wordt toegekend aan de subsidieontvanger. Door de verwijzing naar deze activiteit in artikel 20, derde lid, leek het alsof de subsidie slechts 60% van dit bedrag bedroeg. Dat is echter niet het geval. Om deze reden wordt in artikel 20, derde lid, nu niet langer verwezen naar de hiervoor genoemde activiteit.
Daarnaast is in het derde lid de term ‘initiatieven’ vervangen door ‘activiteiten’, omdat dat de term is die in artikel 4, eerste lid, wordt gebruikt.
Tot slot is ter verduidelijking aan het derde lid toegevoegd dat het daar genoemde subsidiepercentage alleen van toepassing is op de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdelen a tot en met c. De kosten, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel d, worden namelijk in hun geheel als subsidie verstrekt aan de subsidieontvanger. Deze wijziging is niet doorgevoerd in artikel 18, tweede lid, waar het subsidiepercentage voor mkb-ondernemingen in is opgenomen, omdat mkb-ondernemingen, vanwege het subsidiebedrag dat ten hoogste aan hen kan worden verstrekt, geen controleverklaring nodig hebben voor de vaststelling van de subsidie.
Het huidige artikel 22 was voorheen artikel 24 in de SLIM-regeling. Dit artikel is vernummerd vanwege het vervallen van hoofdstuk 4, dat zag op de subsidiëring van grootbedrijven.
Dit artikel, dat gaat over de subsidievaststelling, is in zijn geheel opnieuw vastgesteld. De oude versie van dit artikel was niet helemaal in lijn met de Kaderregeling en de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking. Zo werd ook van subsidieontvangers waaraan een subsidie van minder dan € 25.000 was verleend, verwacht dat zij een vaststellingsverzoek indienden. Daarnaast bevatte het artikel onderdelen die al waren geregeld in de Kaderregeling.
Het artikel is nu aangepast, zodat dit in lijn is met de Kaderregeling en de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking en geen zaken meer bevat die in de Kaderregeling al zijn geregeld. Op een punt wordt echter nog afgeweken van de Kaderregeling. Het accountantsprotocol aan de hand waarvan de controleverklaring moet worden opgesteld, is namelijk niet bekendgemaakt op de website van de Rijksoverheid, maar op de website www.uitvoeringvanbeleidszw.nl.
Als gevolg van de aanpassing van dit artikel, hoeft een subsidieontvanger waaraan een subsidie is verleend van minder dan € 25.000 niet langer een verzoek te doen tot vaststelling van de aan hem verleende subsidie. Deze vaststelling zal in het vervolg ambtshalve plaatsvinden, waarbij subsidieontvangers steekproefsgewijs zullen moeten aantonen dat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de subsidieverplichtingen is voldaan. In de praktijk betekent dit dat mkb-ondernemingen waaraan een subsidie is verleend op grond van deze regeling, geen verzoek tot vaststelling van de subsidie meer hoeven in te dienen. Samenwerkingsverbanden zullen, vanwege het minimumsubsidiebedrag in artikel 4, vijfde lid, dit wel altijd nog moeten doen.
Op grond van artikel 7.4 van de Kaderregeling zal in de beschikking tot subsidieverlening worden bepaald hoe een subsidieontvanger het voorgaande moet aantonen. Een mkb-onderneming waaraan subsidie is verleend zal in elk geval moeten aantonen dat zij daadwerkelijk een kleine of middelgrote onderneming is in de zin van de SLIM-regeling en de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, heeft verricht.
Daarnaast is bepaald dat het activiteitenverslag en het financieel verslag moeten worden opgesteld volgens het door de minister vastgestelde model. Dit zijn de stukken die worden genoemd in de Kaderregeling en die, afhankelijk van de hoogte van het verleende subsidiebedrag, bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie moeten worden overgelegd. Door het voorschrijven van een vastgesteld model zal de minister bij het verzoek tot vaststelling meteen over alle informatie kunnen beschikken die hij nodig heeft om de subsidie vast te stellen.
In deze artikelen is het begrip ‘subsidieaanvrager’ vervangen door ‘subsidieontvanger’, omdat beide bepalingen alleen van toepassing zijn op partijen waaraan een subsidie is verleend.
Een evaluatie van het subsidiabele initiatief en het naar aanleiding daarvan opstellen en bij de subsidievaststelling indienen van een evaluatieverslag hoeft alleen te worden gedaan door subsidieontvangers waaraan een subsidie van ten minste € 25.000 is verleend. In het geval van de SLIM-regeling zijn dit nu alleen nog maar samenwerkingsverbanden. Dit is nu expliciet zo opgenomen in dit artikel.
De SLIM-regeling bevatte tot op heden geen algemene hardheidsclausule. Deze is nu alsnog toegevoegd in de vorm van het nieuwe artikel 25. Daarnaast is het opschrift van hoofdstuk 5 aangepast om te verduidelijken dat naast de slotbepalingen ook de hardheidsclausule in dit hoofdstuk is opgenomen.
Sinds de inwerkingtreding van de SLIM-regeling is deze een aantal keer gewijzigd. Bij sommige van deze wijzigingen ging het om het aanpassen van bepalingen die in de praktijk bijzonder nadelig uitpakten of konden uitpakken voor subsidieaanvragers, zoals de voorheen bestaande verplichting om de subsidie op nihil vast te stellen als minder dan 60% van de totale subsidiabele kosten waren gerealiseerd, de verplichting voor mkb-ondernemingen om een evaluatieverslag te overleggen als de subsidie precies € 25.000 bedroeg en de onmogelijkheid om uitstel te verlenen bij de uitvoering van een initiatief (wat als gevolg van deze regeling nu wel mogelijk is).
Met de hardheidsclausule kan in gevallen als hiervoor bedoeld worden voorkomen dat een subsidieaanvrager onevenredig wordt benadeeld door toepassing van bepaalde bepalingen in de SLIM-regeling. De hardheidsclausule maakt het ook mogelijk om meteen te handelen, zonder te hoeven wachten op een eventuele wijzigingsregeling om de bepaling of bepalingen in de SLIM-regeling die tot de onevenredigheid leiden, aan te passen. Tevens kan de hardheidsclausule een uitkomst bieden in bijzondere individuele gevallen die niet zodanig zijn dat deze tot een aanpassing van de SLIM-regeling zouden moeten leiden, maar waar tegelijkertijd het onverkort toepassen van een of meer bepalingen van de SLIM-regeling te onevenredig uit zou pakken voor de betreffende subsidieaanvrager- of ontvanger.
Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat van de hardheidsclausule terughoudend gebruik zal worden gemaakt. Het uitgangspunt blijft dat de bepalingen in de SLIM-regeling onverkort worden toegepast. Slechts indien de toepassing van een of meer bepalingen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, gelet op het belang dat de desbetreffende bepaling beoogt te beschermen, zal toepassing van de hardheidsclausule aan de orde zijn.
Met de aanpassingen in dit artikel is de looptijd van de SLIM-regeling verlengd met de duur van vijf jaar. De SLIM-regeling zal nu vervallen op 1 januari 2030. De SLIM-regeling zal ook na het vervallen hiervan van toepassing blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Uit het opschrift van dit artikel bleek niet dat hierin ook de vervaldatum van de SLIM-regeling is opgenomen. Ter verduidelijking is het opschrift op dit punt aangevuld.
Artikel II bevat een overgangsbepaling voor subsidies die nog voor de inwerkingtreding van deze regeling al zijn aangevraagd of verleend. Op deze subsidies blijft de SLIM-regeling zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van deze regeling van toepassing, met uitzondering van een aantal artikelen. Als een artikel is uitgezonderd, dan betekent dit dat de huidige versie van dat artikel van toepassing is, in plaats van het artikel zoals dit luidde voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze regeling.
De aangepaste weigeringsgrond in artikel 10, onderdeel k (nieuw), is een verduidelijking van de weigeringsgrond die voorheen in onderdeel l was opgenomen. Deze dient daarom ook van toepassing te zijn op subsidies die voor inwerkingtreding van deze regeling al zijn aangevraagd of verleend. Om deze reden is artikel 10 uitgezonderd in de overgangsbepaling.
In het nieuwe vierde lid van artikel 11 is het recht van een subsidieontvanger opgenomen om te vragen om uitstel, indien hij vanwege omstandigheden die niet aan hem zijn toe te rekenen, meer tijd nodig heeft om het subsidiabele initiatief af te ronden. In het vijfde lid is vervolgens de bevoegdheid van de minister opgenomen om tot ten hoogste drie maanden uitstel te verlenen. Dit recht en deze bevoegdheid zijn ook van toepassing op al verleende en aangevraagde subsidies. Om deze reden is artikel 11 van de SLIM-regeling uitgezonderd in de overgangsbepaling. Hierbij is wel een uitzondering gemaakt voor het tweede lid van artikel 11. Dit komt door het in dat lid schrappen van de verwijzing naar hoofdstuk 4 van de SLIM-regeling. Deze verwijzing dient behouden te blijven voor subsidies die nog voor inwerkingtreding van deze regeling zijn verleend op grond van het voormalige hoofdstuk 4 van de SLIM-regeling. Het voorgaande houdt in dat op reeds aangevraagde en verleende subsidies artikel 11, eerste, derde, vierde en vijfde lid, van toepassing zijn en daarnaast het tweede lid van artikel 11, zoals dat luidde voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze regeling.
Op grond van het gewijzigde artikel 12 kan een subsidieontvanger een bedrag van € 3.000 krijgen voor de kosten van een controleverklaring, indien deze voor de vaststelling van de subsidie is vereist. Ook subsidieontvangers waaraan voor inwerkingtreding van deze regeling een subsidie is verleend of die daarvoor een aanvraag hebben ingediend, kunnen dit bedrag als subsidie krijgen. Om deze reden is artikel 12 uitgezonderd in de overgangsbepaling. Hierbij wordt nog opgemerkt dat als al een subsidie is verleend, het bedrag van € 3.000 niet bovenop het bedrag van de al verleende subsidie komt. Wel staat het een subsidieontvanger vrij om een herverdeling door te voeren in zijn begroting om deze kosten daarin op te nemen. In dat geval zal er wel door de subsidieontvanger een verzoek tot wijziging van de beschikking tot subsidieverlening moeten worden ingediend.
Artikel 20 is tot slot uitgezonderd, omdat de nu in het derde lid van dat artikel opgenomen afbakening van de kosten waarop het daar genoemde subsidiepercentage van toepassing is, net als bij artikel 18 het geval is, een verduidelijking is die ook van toepassing is op reeds aangevraagde of verleende subsidies.
Voor het overige blijft de SLIM-regeling zoals deze luidde voor inwerkingtreding van deze regeling van toepassing op de subsidies die voor inwerkingtreding reeds zijn verleend of aangevraagd. Dit betekent onder meer dat een mkb-onderneming nog steeds een administratie zal moeten bijhouden overeenkomstig het oude artikel 15 en ook nog steeds zelf een verzoek om vaststelling van de subsidie zal moeten indienen.
In aanvulling op het bovenstaande, is ook het nieuwe artikel 25 van de SLIM-regeling, zoals deze luidt na inwerkingtreding van deze regeling, van toepassing op subsidies die voorafgaande aan deze datum al zijn verleend of aangevraagd. Dit maakt het mogelijk om ook ten aanzien van die subsidies de hardheidsclausule toe te passen, mocht hier in de toekomst aanleiding toe zijn.
Voor een toelichting op dit artikel wordt verwezen naar paragraaf 9 van deze toelichting.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Y.J. van Hijum
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-41822.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.