Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Klimaat en Groene Groei | Staatscourant 2024, 41011 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Klimaat en Groene Groei | Staatscourant 2024, 41011 | ander besluit van algemene strekking |
De Minister van Klimaat en Groene Groei;
Gelet op de artikelen 16.29, 16.39h in samenhang met 16.12 en 16.39y van de Wet milieubeheer;
Besluit:
De Regeling handel in emissierechten wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 komt de begripsbepaling van ’minister’ te luiden:
Minister van Klimaat en Groene Groei;
B
Na artikel 1a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Een netbeheerder als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Gaswet verstrekt op verzoek van het bestuur van de emissieautoriteit per gereglementeerde entiteit de allocatie- en reconciliatiegegevens, die het bestuur van de emissieautoriteit nodig heeft om te bepalen of het gasverbruik door gereglementeerde entiteiten juist en volledig is gerapporteerd.
C
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt in onderdeel a, na de puntkomma ‘of’ ingevoegd en vervalt onderdeel c, onder vervanging van ‘; of’ aan het slot van onderdeel b door een punt.
2. Het vierde en het vijfde lid komen te luiden:
4. In afwijking van het eerste, tweede en derde lid, maakt een exploitant, die voor verbranding onder andere gebruik maakt van biomassa in de vorm van pellets, ten behoeve van voor verbranding gebruikte vaste biomassa gebruik van een jaarlijkse conformiteitsbeoordelingsverklaring afgegeven op grond van het verificatieprotocol, bedoeld in artikel 4 van de Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen, op basis van:
a. conformiteitsbeoordelingsverklaringen die per levering worden afgegeven op grond van een certificatieschema, waarvan de Europese Commissie op grond van artikel 30, vierde lid, van richtlijn (EU) 2018/2001 heeft besloten dat dit accurate gegevens verschaft met het oog op de toepassing van artikel 29 van richtlijn (EU) 2018/2001; of
b. conformiteitsbeoordelingsverklaringen die per levering worden afgegeven op grond van een nationaal schema, waarvan de Europese Commissie op grond van artikel 30, zesde lid, van richtlijn (EU) 2018/2001 heeft besloten dat dit voldoet aan de in die richtlijn bepaalde voorwaarden.
5. In afwijking van het vierde lid, kan een exploitant voor de verbranding van biogene afval- en reststromen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van richtlijn (EU) 2018/2001 tot en met 31 december 2025 gebruik maken van conformiteitsbeoordelingsverklaringen die per levering worden afgegeven op grond van een certificeringsschema als bedoeld in artikel 10 van het Besluit conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen dat is goedgekeurd voor biogene afval- en reststromen.
3. In het zevende en achtste lid wordt na ‘exploitant’ ingevoegd ‘of een gereglementeerde entiteit’.
D
In artikel 24 wordt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:
2. De in het eerste lid vermelde verplichting is vervuld voor ieder kalenderjaar in de periode tot en met 31 december 2030 met betrekking tot een vliegtuigexploitant waarvan Nederland overeenkomstig artikel 16.39a, tweede lid, onderdeel a, van de wet de administrerende lidstaat is en die vluchten uitvoert tussen een luchthaven in een ultraperifeer gebied van een lidstaat als vermeld in artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en:
a. een luchthaven in dezelfde lidstaat;
b. een andere luchthaven in hetzelfde ultraperifeer gebied van de lidstaat; of
c. een luchthaven in een ander ultraperifeer gebied van dezelfde lidstaat.
E
Artikel 30n vervalt.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 12 december 2024
De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans
Deze regeling strekt tot wijziging van de Regeling handel in emissierechten (hierna: de regeling). De aanleiding hiervoor vormt de richtlijn (EU) 2023/959 van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 2023 tot wijziging van richtlijn 2003/87/EG tot vaststelling van een systeem voor handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en Besluit (EU) 2015/1814 (hierna: ETS-richtlijn), en uitvoeringsverordening (EU) 2023/2122 van de Commissie van 12 oktober 2023 tot wijziging van uitvoeringsverordening (EU) 2018/2066 wat betreft de actualisering van de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (hierna: MRV). Tevens wordt de regeling gewijzigd naar aanleiding van uitvoeringsverordeningen 2022/9961 en 2022/24482 onder richtlijn (EU) 2018/20013 (hierna: RED-richtlijn).
Een van de toezichtstaken van de Nederlandse emissieautoriteit (hierna: NEa) is de jaarlijkse controle van emissieverslagen van gereglementeerde entiteiten. Om de gerapporteerde hoeveelheden brandstoffen te controleren is het van belang om over informatie te beschikken die onafhankelijk van de gereglementeerde entiteiten is verkregen. Voor gereglementeerde entiteiten die aardgas leveren, kunnen netbeheerders gegevens leveren in de vorm van allocatie- en reconciliatiegegevens. De allocatiegegevens van een gereglementeerde entiteit geven aan hoeveel gas aan de afnemers van een bepaalde gereglementeerde entiteit is toegewezen op basis van hun verbruik. Reconciliatiegegevens verfijnen deze allocatie door nauwkeurigere metingen en correcties toe te passen. Dit proces zorgt ervoor dat eventuele fouten of onnauwkeurigheden in de initiële allocatie worden gecorrigeerd. Door bovengenoemde te controleren, kunnen rapportagefouten van gereglementeerde entiteiten aan het licht komen en afwijkingen worden geconstateerd.
Over deze wijziging is contact geweest met de netbeheerders voor gas in de voorbereiding van deze regeling. Naar aanleiding van dit contact is onder andere verduidelijkt dat het voor netbeheerders gaat om het delen van informatie die reeds beschikbaar is en er geen verplichting komt om additionele informatie te vergaren of verwerken.
Bij het verbranden van biomassa mag binnen het EU ETS volgens artikel 38, vijfde lid, van de MRV een emissiefactor van 0 worden gerapporteerd indien aangetoond kan worden dat wordt voldaan aan relevante broeikasgasemissiereductie- en duurzaamheidseisen van de RED-richtlijn. Artikel 10, derde en vierde lid, van de regeling is op een aantal punten aangepast. De wijzigingen hebben betrekking op de mogelijkheid om duurzaamheid van houtige biomassa aan te tonen. Dit is gedaan om de regelgeving in lijn te brengen met uitvoeringsverordeningen 2022/996 en 2022/2448 die de eisen, in lijn met de RED-richtlijn, hebben aangescherpt. Uitvoeringsverordening 2022/996 stelt eisen aan de robuustheid en transparantie van Europese certificeringsschema’s, aan de kwaliteit van certificeringsaudits die door hun conformiteitsbeoordelingsinstanties gedaan worden en aan het toezicht daarop. Uitvoeringsverordening 2022/2448 betreft richtsnoeren over duurzaamheidseisen voor biomassa verkregen uit bossen.
De in artikel 10, derde lid, onderdeel c, van de regeling genoemde mogelijkheid om gebruik te maken van het nationale schema voor houtige biomassa (niet zijnde pellets) wordt geschrapt. De daarin gestelde eisen voldoen wegens uitvoeringsverordeningen 2022/996 en 2022/2448 niet meer aan de relevante eisen in de RED-richtlijn. Broeikasgasinstallaties kunnen uitsluitend nog gebruik maken van conformiteitsbeoordelingsverklaringen per levering afgegeven op grond van door de Europese Commissie goedgekeurde schema's op grond van de RED-richtlijn. Hierdoor is de regeling toekomstbestendig en voldoet het dynamisch aan volgende wijzigingen van de RED-criteria. Daarnaast wordt het door het schrappen van het vijfde lid (oud) ook mogelijk om voor verbranding van biomassa in de vorm van pellets voor 100 procent van de totale ingezette bosbiomassa gebruik te maken van erkende schema’s.
Ook de regels voor installaties die pellets verbranden veranderen. Installaties die pellets verbranden en daarvoor gebruik maken van een conformiteitsjaarverklaring op basis van het verificatieprotocol voor pellets4, mogen hier gebruik van blijven maken, mits de individuele leveringen zijn voorzien van een door de Europese Commissie goedgekeurd schema op grond van de RED-richtlijn. Voor deze gevallen is het dus niet nodig om met twee aparte conformiteitsjaarverklaringen te werken. Installaties die pellets verbranden mogen er ook voor kiezen om een conformiteitsjaarverklaring te gebruiken op basis van het verificatieprotocol RED.5
Voor bedrijven die pellets verbranden en die voorheen aan de eisen uit de Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen moesten voldoen, wordt er in 2025 nog een uitzondering mogelijk gemaakt. In dit overgangsjaar (tot en met 31 december 2025) mag enkel voor de verbranding van pellets afkomstig van biogene rest- en afvalstromen (categorie 5) waarvoor op grond van de RED-richtlijn geen duurzaamheidscriteria en mogelijk ook geen broeikasgasemissiereductiecriteria gelden, gebruik gemaakt worden van conformiteitsbeoordelingsverklaringen per levering afgegeven op grond van een nationaal goedgekeurd certificatieschema op basis van het Besluit conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen. Vanaf 2026 vervalt deze mogelijkheid. Dit betekent dat er dan enkel nog gebruik mag worden gemaakt van door de Europese Commissie goedgekeurde schema’s op grond van de RED-richtlijn.
Biogas
Het gebruik van garanties van oorsprong (hierna: GvO’s) is op basis van artikel 75 quaterdecies van de MRV toegestaan voor het bepalen van de biomassafractie van gas door een gereglementeerde entiteit binnen het ETS2. Om hier uitvoering aan te geven zijn artikel 10, zevende en achtste lid, van de regeling ook van toepassing gemaakt op gereglementeerde entiteiten.
Artikel 10, zevende lid, van de regeling stelt dat de gereglementeerde entiteit die GvO’s gebruikt aantoont dat aan de relevante broeikasgasemissiereductie- en duurzaamheidseisen is voldaan via een duurzaamheidsbewijs dat op het GvO staat vermeld. Dit betekent dat voor biogas met GvO’s zonder duurzaamheidsbewijs in het EU ETS niet mag worden gerekend met een emissiefactor nul.
Artikel 10, achtste lid, van de regeling stelt dat een GvO die gebruikt wordt om de biomassafractie te bepalen in een bepaald jaar in datzelfde jaar moet zijn afgeboekt. Dit voorkomt de situatie dat een gereglementeerde entiteit een GvO in verschillende rapportagejaren gebruikt. Eén van de voorwaarden om GvO’s in te mogen zetten in het EU ETS is dat de gereglementeerde entiteit aan de NEa kan aantonen dat dubbeltelling is voorkomen (artikel 39, vierde lid, onderdeel a, van de MRV).
Momenteel is een wetsvoorstel voor een bijmengverplichting groen gas in voorbereiding, met als beoogde ingangsdatum 1 januari 2026. Binnen de bijmengverplichting wordt ook administratief aangetoond dat een energieleverancier aan de verplichting voldoet. De Regeling handel in emissierechten zal dan worden aangepast zodat het mogelijk wordt dat dezelfde hoeveelheid groen gas tegelijk gebruikt kan worden om te voldoen aan de bijmengverplichting groen gas, als om een emissiefactor van nul te krijgen binnen het EU ETS2.
Vloeibare biobrandstoffen
Gereglementeerde entiteiten mogen binnen het ETS2 een emissiefactor van nul rapporteren voor duurzame biobrandstoffen. Daarvoor moeten zij aantonen dat zij biobrandstoffen uitslaan en geen fossiele brandstoffen (de biomassafractie6), en daarnaast dat de biobrandstoffen voldoen aan de relevante duurzaamheidseisen uit de RED-richtlijn7. Biobrandstoffen die niet aantoonbaar voldoen aan de duurzaamheidseisen worden in het ETS2 als fossiele brandstoffen gezien. In de huidige praktijk beschikken niet alle gereglementeerde entiteiten over de benodigde informatie om de biomassafractie en duurzaamheid aan te kunnen tonen van de uitgeslagen brandstoffen. Dit gaat met name om leveranciers van vloeibare brandstoffen die deel uitmaken van complexe leveringsconstructies met één of meerdere tussenhandelaren. De NEa wijst in dit verband bijvoorbeeld op A-B-C leveringsconstructies, waarbij partij A biobrandstoffen mengt met fossiele brandstoffen en de biomassa- en duurzaamheidsinformatie bezit. Vervolgens wordt de gemengde brandstof geleverd middels één of meerdere tussenpartijen B aan partij C, de brandstofleverancier die de brandstof uitslaat en daarmee de gereglementeerde entiteit wordt. Partij A bezit de informatie over de fractie en de duurzaamheid van de biobrandstof; partij C krijgt deze informatie niet van A (of B) en kan daarmee niet de biomassafractie of duurzaamheid van de geleverde brandstof aantonen. Partij C heeft dit in ETS2 wel nodig om een emissiefactor van nul te kunnen rapporteren. Volgens de NEa vindt ongeveer de helft van de leveringen aan het wegvervoer en de binnenvaart plaats via een A-B-C leveringsconstructie.
Om te voorkomen dat duurzame biobrandstoffen niet als zodanig kunnen worden gerapporteerd binnen het ETS2 is onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om voor het aantonen van de biomassafractie en de duurzaamheid voor vloeibare brandstoffen binnen ETS2 aan te sluiten bij de bestaande jaarverplichting zoals vastgelegd in de wet- en regelgeving voor Energie voor Vervoer8 op basis van hernieuwbare brandstofeenheden (hierna: de HBE-systematiek). Het principe daarbij zou zijn dat HBE’s die ingeleverd zijn voor de jaarverplichting ook benut kunnen worden voor het claimen van een nulemissie in ETS2.
De conclusie van het onderzoek is dat het niet mogelijk is om gereglementeerde entiteiten nationaal aanvullende mogelijkheden te bieden voor het aantonen van (duurzaamheid van) vloeibare biobrandstoffen in het ETS2 door aan te sluiten bij de HBE-systematiek. In de eerste plaats omdat bij gebruik van een HBE om de duurzaamheid aan te tonen, niet wordt voldaan aan de eis in de MRV dat de gereglementeerde entiteit zelf de duurzaamheid moet aantonen. In de tweede plaats omdat het gebruik van HBE’s voor het aantonen van de biomassafractie een administratieve methode is en daarmee niet in lijn met de ETS-richtlijn en MRV waarbij moet worden aangesloten bij de fysieke werkelijkheid. In de derde plaats omdat een HBE niet de benodigde informatie bevat om de emissies van brandstofstromen correct te kunnen berekenen en rapporteren zoals vereist in de MRV.
Gedurende en na afloop van het onderzoek is contact geweest met relevante marktpartijen en koepelverenigingen. Zij hebben bijgedragen aan het onderzoek vanuit hun expertise en daarmee de conclusies van het onderzoek verder verfijnd.
Gelet op de conclusies van het onderzoek, zijn er in de regeling geen wijzigingen aangebracht op dit onderdeel. Dit betekent dat er nationaal geen aanvullende mogelijkheden geboden worden voor gereglementeerde entiteiten om een emissiefactor van nul te rapporteren voor duurzame biobrandstoffen. Zij zullen de reguliere regels in de MRV moeten volgen voor de monitoring en rapportage. Deze zijn identiek voor alle gereglementeerde entiteiten in de EU; het betreft geen nationale kop.
Artikel 24 van de regeling is gewijzigd in verband met een tijdelijke vrijstelling voor luchtvaartexploitanten. De voorgestelde wijziging betreft de implementatie van artikel 3 quater, achtste lid, van richtlijn nr. 2023/958 betreffende de bijdrage van de luchtvaart aan de emissiereductiedoelstelling van de Unie9 met betrekking tot het jaarlijks indienen van een monitoringsplan. De genoemde bepaling is een tijdelijke uitzondering op de verplichting tot het indienen van een monitoringsplan en is van toepassing op binnenlandse vluchten van en naar een luchthaven in een ultraperifeer gebied van een lidstaat. Met deze wijziging zijn in Nederland geregistreerde luchtvaartexploitanten die genoemde vluchten uitvoeren vrijgesteld van het indienen van een monitoringsplan met betrekking tot die vluchten bij de Nederlandse Emissieautoriteit. Deze uitzondering geldt tot en met 31 december 2030.
Het betreft een zuivere implementatie van een bindende bepaling uit de ETS-richtlijn. Nederland is verplicht deze bepaling te implementeren. Nederland heeft echter zelf geen ultraperifere gebieden en er zijn geen luchtvaartexploitanten in Nederland die vluchten aanbieden naar ultraperifere gebieden. Dit artikel heeft dus geen materiële gevolgen in Nederland.
Artikel 75v van de MRV regelt de uitwisseling van informatie om dubbeltelling van emissies te voorkomen tussen ETS1 en ETS2. Dit wordt relevant zodra het ETS2 in werking treedt. Het zevende lid van dit artikel biedt de mogelijkheid om de verplichting van artikel 75v van de MRV ook op vliegtuigexploitanten toe te passen. Artikel 30n van de regeling bepaalde dat zowel de exploitant van een broeikasgasinstallatie, de vliegtuigexploitant, de scheepvaartmaatschappij en de gereglementeerde entiteit dit artikel in acht zouden moeten nemen. Voor vliegtuigexploitanten zou het uitvoeren hiervan voor een aanvullende administratieve last zorgen zonder toegevoegde waarde, omdat de contra-check op een andere wijze kan worden uitgevoerd, via brandstofaccijnzen. Dit artikel was in de vorige wijziging van de regeling ingebracht onder de veronderstelling dat het een verplichting betrof voor zowel luchtvaartexploitanten als scheepvaartmaatschappijen. Voor scheepvaartmaatschappijen bestaat deze mogelijkheid echter niet, en voor luchtvaartexploitanten betreft het een mogelijkheid. In deze regeling wordt dit gecorrigeerd. De verplichting kan voor vliegtuigexploitanten en scheepvaartmaatschappijen komen te vervallen. Aangezien de verplichting om artikel 75v van de MRV in acht te nemen voor exploitanten van broeikasgasinstallaties en gereglementeerde entiteiten al rechtstreeks voortvloeit uit de MRV is artikel 30n daarmee overbodig geworden en kan het artikel komen te vervallen.
De NEa verzorgt en houdt toezicht op de uitvoering van het EU ETS in Nederland. De NEa is gevraagd de concept wijzigingsregeling te beoordelen op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid.
Ten aanzien van de gegevensuitwisseling met de rijksbelastingdienst en netbeheerders adviseerde de NEa om artikel 1b aan te vullen zodat de gegevensuitwisseling met de Douane plaatsvindt op basis van contra-informatie. Verder adviseerde de NEa om de regeling indien nodig aan te passen aan de nieuwe Energiewet en de wijziging van de Wet milieubeheer. In overleg met de NEa, douane en rijksbelastingdienst is besloten om de gegevensuitwisseling met de rijksbelastingdienst in een volgende wijziging van de regeling mee te nemen. De ontwikkelingen rondom de Energiewet en de Wet milieubeheer zullen in de gaten gehouden worden en waar nodig zal de regeling aangepast worden.
Ten aanzien van het aantonen van duurzaamheid van biomassa door broeikasgasinstallaties (ETS1) concludeert de NEa dat de wijziging uitvoerbaar is. Wel raadt de NEa aan om in artikel 10 een methode toe te voegen voor reststromen uit installaties van vóór 2021 en om duidelijkheid te scheppen over de inzet van GvO’s in ETS1 om dubbeltelling van nul-emissies door de inzet van biogas te voorkomen. In de definitieve versie van de regeling is een tijdelijke mogelijkheid toegevoegd om de relevante duurzaamheidseisen voor reststromen aan te tonen. Zodra er meer duidelijkheid is over de Unie Databank ten aanzien van de inzet van GvO’s, zal hier op een gepaste manier duidelijkheid over gegeven worden.
Ten aanzien van het aantonen van de duurzaamheid van biogas door gereglementeerde entiteiten (ETS2) concludeert de NEa dat de regeling op dit moment uitvoerbaar is, maar dat meervoudig gebruik van GvO’s voor ETS2 en de bijmengverplichting tijdig geregeld moet worden. Daarnaast adviseert de NEa om de Regeling garanties van oorsprong en certificaten van oorsprong aan te passen zodra meer duidelijkheid bestaat over de Uniedatabank. Voor de inwerkingtreding van de bijmengverplichting groen gas, zal de mogelijkheid van meervoudig gebruik van GvO’s worden geborgd. Om hier vooraf duidelijkheid over te scheppen, is de toelichting aangepast. De Regeling garanties van oorsprong en certificaten van oorsprong zal worden aangepast in het kader van de herziening van de RED-richtlijn.
Ten aanzien van het aantonen van de duurzaamheid van vloeibare brandstoffen door gereglementeerde entiteiten (ETS2) adviseert de NEa om nader onderzoek te doen naar onwenselijke effecten van de fysieke benadering op de (bio)brandstoffenmarkt. Ook adviseert de NEa om de problematiek rondom A-B-C leveringsconstructies aan te kaarten bij de Europese Commissie. Daarnaast adviseert de NEa om nadere bepalingen op te nemen voor het aantonen van de duurzaamheid door gereglementeerde entiteiten die vloeibare biobrandstoffen inzetten. Het advies om de effecten in de brandstoffenmarkt te onderzoeken wordt overgenomen. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, onder wiens verantwoordelijkheid de brandstoffenmarkt valt, zal hier het voortouw in nemen. Indien het resultaten van het onderzoek daar aanleiding toe geven, zal de problematiek worden aangekaart bij de Europese Commissie. De noodzaak van nadere bepalingen over het aantonen van duurzaamheid door gereglementeerde entiteiten zal worden onderzocht en eventueel worden meegenomen in een volgende wijziging van de regeling.
Ten aanzien van de vrijstelling van het indienen van een monitoringsplan voor vluchten van en naar ultraperifere gebieden, concludeert de NEa dat artikel 24, tweede lid, niet uitvoerbaar is. De regeling is hierop aangepast in de definitieve versie.
Ten aanzien van het aantonen van duurzaamheid in het maritiem vervoer, wijst de NEa erop dat meervoudig gebruik voor het aantonen van duurzaamheid bij maritiem vervoer niet mogelijk is, waardoor geen emissiefactor van nul kan worden toegepast. De NEa adviseert het kabinet om bij de Europese Commissie aan te dringen op een robuuste Europese tussenoplossing voor 2025, tot de Uniedatabank in 2026 operationeel wordt voor de scheepvaartsector. Het kabinet is zich bewust van deze problematiek en vindt het van groot belang dat er tijdig een oplossing wordt gevonden. Afgelopen jaar heeft het kabinet hier bij de Europese Commissie diverse keren aandacht voor gevraagd, waarbij werd verwezen naar een tijdelijke oplossing via het European Sustainable Shipping Forum. Het kabinet constateert dat deze oplossing weliswaar een uitweg kan bieden voor 2025, maar niet voor 2024. Om nultellingen voor duurzame biogene scheepsbrandstoffen voor het jaar 2024 mogelijk te maken, spant het kabinet zich daarom in om een nationale oplossing te vinden en zal hiervoor bij de Europese Commissie en European Sustainable Shipping Forum onverminderd aandacht worden gevraagd.
De regeldrukkosten als gevolg van deze regeling zijn minimaal. Enkel de wijziging ten aanzien van gegevensuitwisseling (onderdeel 2.1) heeft gevolgen voor regeldruk, de overige wijzigingen hebben geen materiële gevolgen voor de regeldruk. Netbeheerders voor gas zullen gegevens moeten uitwisselen met de NEa. Het betreft gegevens die reeds ter beschikking zijn aan de netbeheerders. Er hoeft geen aanvullende informatie te worden vergaard noch verwerkt. Gegevensuitwisseling gebeurt in de regel eens per jaar. Nederland kent 7 netbeheerders voor gas. Het zal naar verwachting maximaal een uur tijd kosten om de gevraagde gegevens te verzenden aan de NEa. Bij veronderstelde kosten van 54 euro per gewerkt uur komen de totale regeldrukkosten van deze wijziging uit op ca. 7 * 54 * 1 = 378 euro.
Het aantonen van duurzaamheid door broeikasgasinstallaties heeft geen materiële gevolgen voor de regeldruk. Sinds de inwerkingtreding van uitvoeringsverordeningen 2022/996 en 2022/2448 voldoen conformiteitsbeoordelingsverklaringen afgegeven op grond van nationale certificatieschema’s aan de RED-richtlijn, waardoor installaties deze niet meer kunnen gebruiken in het EU ETS om aan te tonen dat zij voldoen aan de RED-richtlijn om een emissiefactor van nul te gebruiken. De wijziging in deze regeling zorgt ervoor dat het toezicht hierop correct kan geschieden. Voor de betrokken broeikasgasinstallaties heeft dit geen materiële gevolgen voor de regeldruk, omdat de nieuwe eisen al sinds de inwerkingtreding van de uitvoeringsverordeningen in 2022 in werking zijn.
Het aantonen van duurzaamheid door gereglementeerde entiteiten heeft eveneens geen materiële gevolgen voor de regeldruk. Voor leveranciers van biogas is het staande praktijk om te werken met GvOs, dit artikel zorgt ervoor dat deze praktijk in het ETS2 past. Er worden geen wijzigingen aangebracht met betrekking tot vloeibare biobrandstoffen.
Ook de vrijstelling in het monitoringsplan van luchtvaartexploitanten heeft geen materiële gevolgen voor de regeldruk. Nederland heeft geen ultraperifere gebieden en er zijn geen luchtvaartexploitanten in Nederland die vluchten aanbieden naar ultraperifere gebieden.
Tot slot heeft het schrappen van artikel 30n over het voorkomen van dubbeltelling van emissies geen materiële gevolgen voor de regeldruk. Het was nog geen staande praktijk voor luchtvaartexploitanten om te handelen in lijn met dit artikel, omdat het ETS2 nog niet in werking is getreden. Het schrappen van dit artikel zou dus in theorie een verlaging van de regeldruk betekenen, maar in de praktijk heeft het geen materiële gevolgen.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.
De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans
Uitvoeringsverordening (EU) 2022/996 van de Commissie van 14 juni 2022 betreffende de voorschriften om de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria alsmede de criteria inzake laag risico op indirecte veranderingen in landgebruik te controleren.
Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2448 van de Commissie van 13 december 2022 tot vaststelling van operationele richtsnoeren over het bewijs dat is voldaan aan de duurzaamheidscriteria voor bosbiomassa van artikel 29 van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad.
Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PbEU 2018, L328).
Verificatieprotocol duurzaamheid biomassa in pelletinstallaties – Aantonen van duurzaamheid voor SDE en EU-ETS.
Verificatieprotocol duurzaamheid biomassa – Aantonen van REDII duurzaamheid voor SDE en EU-ETS.
Artikel 38, vijfde lid, van de MRV verwijst hiervoor naar de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria in artikel 29, tweede tot en met zevende lid en tiende lid, van de RED-richtlijn en beoordeling van de naleving ervan in overeenstemming met de artikelen 30 en 31, eerste lid, van de RED-richtlijn.
De Nederlandse implementatie van de RED-verplichting voor brandstofleveranciers aan vervoer (Titel 9.7 van de Wet milieubeheer).
Richtlijn (EU) 2023/958 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG wat betreft de bijdrage van de luchtvaart aan de emissiereductiedoelstelling van de Unie voor de hele economie en de passende toepassing van een wereldwijde marktgebaseerde maatregel (PbEU 2023, L 130).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-41011.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.