Regeling van de Minister van Klimaat en Groene Groei van 10 december 2024, nr. WJZ/ 95820739 houdende wijziging van de Warmteregeling in verband met nadere uitwerking van de berekening van de operationele kosten voor een cv-ketel

De Minister van Klimaat en Groene Groei,

Gelet op artikel 3, zevende lid, van het Warmtebesluit;

Besluit:

ARTIKEL I

Na artikel 2, eerste lid, van de Warmteregeling wordt onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot het derde tot en met vijfde lid, een lid ingevoegd luidende:

  • 2. De jaarlijkse operationele kosten van een cv-ketel, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden vastgesteld met inachtneming van de volgende formule:

    OKcv = (0,5 x OKcv-all-in) + (0,5 x OKcv-overig)

    waarbij:

    OKcv = jaarlijkse operationele kosten van een cv-ketel;

    OKcv-all-in = de gemiddelde kosten van de aangeboden all-in onderhoudscontracten voor een cv-ketel;

    OKcv-overig = de gemiddelde kosten van alle aangeboden onderhoudscontracten voor een cv-ketel met uitzondering van de aangeboden all-in onderhoudscontracten voor een cv-ketel.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2025.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 10 december 2024

De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans

TOELICHTING

1. Algemeen en inhoud

Met deze regeling wordt de Warmteregeling gewijzigd waardoor een nadere eis wordt gesteld ten aanzien van de wijze waarop de operationele kosten voor een cv-ketel vastgesteld dienen te worden. Artikel 3, zevende lid, van het Warmtebesluit biedt hiervoor de grondslag. Geregeld wordt om enerzijds de gemiddelde kosten van de aangeboden all-in onderhoudscontracten en anderzijds de gemiddelde kosten van alle andere aangeboden onderhoudscontracten ieder voor 50% te laten meetellen. Hiermee wordt nader invulling gegeven aan één van de elementen genoemd in de Kamerbrief van 25 maart 20241 waarin werd beschreven hoe de aangenomen motie van het lid Kröger2 zou worden ingevuld.

Aan deze wijziging van de Warmteregeling liggen de volgende overwegingen ten grondslag. In de eerste plaats zou het hanteren van een niet-gewogen gemiddelde van alle aangeboden onderhoudscontracten een onderschatting opleveren van de daadwerkelijke gemiddelde operationele kosten voor een cv-ketel. Dit komt doordat de goedkopere onderhoudscontracten, waar relatief veel voor wordt gekozen, geen of slechts beperkte dekking bieden voor de kosten van reparatie en de daarbij benodigde onderdelen. Het hanteren van een niet-gewogen gemiddelde geeft daardoor dus geen representatief beeld van de daadwerkelijke operationele kosten.

Bij een all-in onderhoudscontract spelen geen extra kosten voor reparatie en onderdelen, maar ook deze contracten geven geen representatief beeld van de daadwerkelijke operationele kosten. Dit komt onder andere doordat de prijs van een all-in contract, naast de verwachte kosten van reparaties en vervanging van onderdelen, ook een premie bevat voor het overnemen van het risico dat een cv-ketel kapot gaat en een reparatie of vervanging nodig is. Daarnaast zijn verbruikers met meer risico op hoge onderhouds- en vervangingskosten meer geneigd om een all-in contract te nemen. Door dit selectie-effect zijn de gemiddelde kosten van vervanging en reparaties voor klanten met een all-in contract hoger dan gemiddeld, waardoor de prijs van all-in onderhoudscontracten nog minder representatief wordt.

De daadwerkelijke gemiddelde operationele kosten van een cv-ketel liggen dus naar verwachting ergens tussen het niet-gewogen gemiddelde van alle aangeboden onderhoudscontracten en het gemiddelde van uitsluitend de aangeboden all-in onderhoudscontracten. Het nauwkeurig bepalen van de daadwerkelijke gemiddelde operationele kosten is heel complex en zou op zijn minst een uitgebreid marktonderzoek noodzakelijk maken onder alle verbruikers die voor hun warmtevoorziening gebruik maken van een cv-ketel. Daarbij is het onzeker in hoeverre de resultaten van een dergelijk onderzoek betrouwbaar zouden zijn, omdat verbruikers mogelijk hun reparatie en vervangingskosten van de cv-ketel niet goed kunnen inschatten. Aangezien het om een relatief klein onderdeel van de warmtetarieven gaat en de Warmtewet naar verwachting op 1 januari 2026 wordt vervangen door de Wet collectieve warmte waarin op termijn kostengebaseerde regulering wordt ingevoerd, is het ook niet doelmatig om hiervoor een uitgebreid onderzoek te laten uitvoeren.

Gelet op het bovenstaande is gekozen voor de bovengenoemde benadering, waarbij de gemiddelde kosten van all-in onderhoudscontracten en de gemiddelde kosten van alle overige (niet all-in) onderhoudscontracten ieder voor 50% door de ACM worden meegeteld bij vaststelling van de gemiddelde operationele kosten voor een cv-ketel.

2. Gevolgen voor verbruikers en leveranciers

De ACM schat in dat deze wijziging van de Warmteregeling in 2025 een verlagend effect op de maximale warmteprijs zal hebben van circa € 39 exclusief BTW per jaar ten opzichte van de maximale prijs berekend op basis van de huidige methodiek waarbij voor de gemiddelde operationele kosten uitsluitend naar de aangeboden all-in onderhoudscontracten wordt gekeken. Voor verbruikers gaat het om een effect van circa € 47 uitgaande van 21% BTW. Dit ligt dichtbij het in de Kamerbrief geschatte effect van € 44 exclusief BTW respectievelijk € 53 euro inclusief BTW. Het gaat hierbij uitsluitend om het verwachte effect van de wijziging van het Warmtebesluit en de Warmteregeling. Bij de berekening van het verbruiksonafhankelijke deel van de maximale warmteprijs spelen naast de te hanteren operationele kosten van een cv-ketel ook andere elementen een rol. Zo zal naar verwachting de doorwerking van de stijging van de kosten van netbeheer bij gas een opwaarts effect hebben in de komende jaren. De ontwikkeling van het totale verbruiksonafhankelijke deel van de maximumprijs is dus anders dan de hiervoor genoemde bedragen. Deze bedragen betreffen enkel het neerwaartse effect van de aangepaste berekening van de hoogte van de gemiddelde onderhoudskosten voor een cv-ketel.

3. Regeldruk

Het onderhavige besluit leidt niet tot een wijziging van de regeldruk. Op dit moment moeten leveranciers al rekening houden met de maximale tarieven die de ACM jaarlijks vaststelt. Het onderhavige besluit brengt uitsluitend wijzigingen aan in de wijze waarop de ACM de maximale tarieven vaststelt, maar dat leidt daarmee niet tot extra werklast voor de leveranciers. Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen gevolgen voor de regeldruk heeft.

4. Internetconsultatie

Een ontwerp van deze wijzigingsregeling is gepubliceerd op www.internetconsultatie.nl, waarbij eenieder van 12 november 2024 tot en met 26 november 2024 in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze over het ontwerp naar voren te brengen. Op het voorstel zijn 2 zienswijzen ontvangen.

In de eerste zienswijze werd ten aanzien van het te hanteren onderhoudscontract voor een cv-ketel aangevoerd dat de gasreferentie uit zou moeten gaan van hetzelfde serviceniveau als warmteleveranciers verplicht zijn aan hun klanten te leveren. Omdat een warmteleverancier verplicht een all-in contract moet aanbieden, zou het onderhoudscontract in de gasreferentie ook all-in moeten zijn. Dit gaat echter voorbij aan het feit dat voor de tariefsystematiek die gebaseerd is op gasreferentie niet de kosten van de leveranciers, maar de kosten voor een gemiddelde gasverbruiker leidend zijn. Zoals in paragraaf 1 van deze toelichting beschreven, heeft slechts een klein deel van de gasverbruikers een all-in contract. Ook is er een groot deel gasverbruikers dat geen onderhoudscontract heeft en enkel de incidentele kosten voor de cv-ketel betaalt. Het afkopen van alle risico’s voor het onderhoud van de cv-ketel is dus niet de norm voor gasverbruikers. Met de voorgestelde aanpassing van de berekeningsmethode wordt zoals toegelicht beoogd om de daadwerkelijke gemiddelde onderhoudskosten van een cv-ketel zo goed mogelijk te benaderen.

De tweede zienswijze richtte zich breed op verschillen tussen Nederland en België voor wat betreft de kosten van de energievoorziening voor kleinverbruikers en bevatte geen concrete suggesties ten aanzien van het onderhavige wijzigingsvoorstel.

Beide zienswijzen hebben gelet op het voorgaande geen aanleiding gegeven tot aanpassing van het voorstel.

De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans


X Noot
1

Kamerstukken II 2023/24, 29 023, nr. 492

X Noot
2

Kamerstukken II 2023/24, 29 023, nr. 488

Naar boven