Beleidsbesluit gedeeltelijk uitstel overgangsregeling in verband met de afschaffing bepaalde tabelposten verlaagd tarief omzetbelasting

Directoraat-generaal Belastingdienst/Corporate Dienst Vaktechniek

Besluit van 13 december 2024, nr. 2024-33245

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten

1. Inleiding

In de Tweede Kamer is bij de behandeling van het Belastingplan 2025 een motie aangenomen (nr. 140) waarin de regering wordt verzocht om voor de Voorjaarsnota in overleg met de Kamer een alternatieve invulling te presenteren voor de in het Belastingplan 2025 opgenomen afschaffing van de verlaagde btw-tarieven als bedoeld in de posten a.29, a.30, b.2, b.3, b.14, onderdelen c, d en f, b.17 en b.21 van Tabel I behorende bij de Wet op de omzetbelasting 1968.1 Het zoeken naar alternatieven voor de in het Belastingplan 2025 opgenomen afschaffing van de verlaagde tarieven ziet niet op het verstrekken van logies als bedoeld in post b.11 van Tabel I.

Artikel LXII van het Belastingplan 2025 bevat een overgangsregeling voor betalingen en overdrachten van vouchers voor enkelvoudig gebruik in 2025 voor leveringen en diensten waarvan per 1 januari 2026 is voorzien in de afschaffing van het verlaagde btw-tarief. De overgangsregeling houdt in dat bij betalingen en overdrachten van vouchers in 2025 voor leveringen van goederen en diensten die plaatsvinden vanaf 1 januari 2026 omzetbelasting is verschuldigd naar het algemene btw-tarief (nu 21%). Deze overgangsregeling treedt in werking op 1 januari 2025.

2. Goedkeuring gedeeltelijk buiten toepassing laten overgangsregeling

Vanaf 1 januari 2025 zijn ondernemers bij betalingen en overdrachten van vouchers in de hiervoor bedoelde zin btw verschuldigd naar het algemene tarief, ondanks het streven naar een alternatieve invulling van de bedoelde tabelposten. Gelet op het streven naar een alternatieve invulling acht ik het niet gewenst om deze betalingen en vouchers al per 1 januari 2025 naar het algemene tarief te belasten. Ook acht ik de administratieve en maatschappelijke lasten voor ondernemers en consumenten onder deze omstandigheden te groot om onverkort vast te houden aan de toepassing van de overgangsregeling. Om die reden keur ik vooruitlopend op wetgeving het volgende goed.

Goedkeuring

Ik keur goed dat de in artikel LXII van het Belastingplan 2025 opgenomen overgangsregeling tot 1 juli 2025 buiten toepassing blijft voor betalingen en overdrachten van vouchers betrekking hebbend op leveringen van goederen en diensten bedoeld in de posten a.29, a.30, b.2, b.3, b.14, onderdelen c, d en f, b.17 en b.21 van Tabel I behorende bij de Wet op de omzetbelasting 1968.

Betalingen in 2025 voor diensten en overdrachten van vouchers voor enkelvoudig gebruik betrekking hebbend op diensten bedoeld in post b.11 vallen wel onder de overgangsregeling als deze diensten plaatsvinden op of na 1 januari 2026.2 Ter zake van deze betalingen is vanaf 1 januari 2025 omzetbelasting verschuldigd naar het algemene tarief.

3. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2025.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 13 december 2024

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, H.G. Roodbeen Hoofddirecteur Fiscale en Juridische Zaken

TOELICHTING

In dit besluit wordt de toepassing van de in artikel LXII van het Belastingplan 2025 opgenomen overgangsregeling voor betalingen en overdrachten van vouchers in 2025 betrekking hebbend op leveringen en diensten waarvan per 1 januari 2026 de afschaffing van het verlaagde btw-tarief is voorzien, deels opgeschort. Gedurende de opschorting blijft de belasting ter zake van de levering of de dienst verschuldigd naar het verlaagde tarief (9%). De opschorting hangt samen met de in de Tweede Kamer aangenomen motie nr. 140 waarbij de regering is verzocht om in 2025 voor de Voorjaarsnota in overleg met de Kamer een alternatieve invulling te presenteren voor de afschaffing van de verlaagde btw-tarieven.3 Het gaat dan om de volgende posten van tabel I behorende bij de wet op de omzetbelasting 1968:

a.29

kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten

a.30

boeken, met inbegrip van alle andere dan papieren fysieke dragers waarop de inhoud van een boek is aangebracht; digitale educatieve informatie die is aangebracht op fysieke dragers en die kennelijk uitsluitend of nagenoeg uitsluitend is bestemd voor informatieoverdracht in het onderwijs; dagbladen, weekbladen, tijdschriften en andere tenminste driemaal per jaar periodiek verschijnende uitgaven

b.2

het uitlenen van goederen als bedoeld in post a 30

b.3

het geven van gelegenheid tot sportbeoefening en baden

b.14.c

het verlenen van toegang tot openbare musea of verzamelingen, daaronder begrepen nauw daarmee samenhangende leveringen van goederen, zoals catalogi, foto’s en fotokopieën

b.14.d

het verlenen van toegang tot muziekuitvoeringen en toneeluitvoeringen, daaronder begrepen opera's, operettes, dansen, pantomimes, revues, musicals en cabarets, alsmede lezingen, met uitzondering van peepshows en andere optredens die primair zijn gericht op erotisch vermaak

b.14.f

Het verlenen van toegang tot sportwedstrijden, sportdemonstraties en dergelijke

b.17

het optreden door uitvoerende kunstenaars

b.21

het langs elektronische weg leveren of uitlenen van uitgaven als bedoeld in post a 30 of het verlenen van toegang tot nieuwswebsites zoals die van dagbladen, weekbladen en tijdschriften, mits deze uitgaven, onderscheidenlijk nieuwswebsites niet uitsluitend of hoofdzakelijk bestaan uit reclamemateriaal, of uit video-inhoud of beluisterbare muziek

De overgangsregeling houdt in dat bij betalingen en overdrachten van vouchers in 2025 betrekking hebbend op leveringen van goederen en diensten die plaatsvinden op of na 1 januari 2026 de omzetbelasting al verschuldigd is volgens het algemene btw-tarief (nu 21%). Dergelijke situaties doen zich bijvoorbeeld voor als in 2025 een ticket wordt verkocht voor concerten of festivals die plaatsvinden in 2026 of voor optredens van uitvoerende kunstenaars in 2026. Ook doet zich dit bijvoorbeeld voor bij verkoop van abonnementen voor een sportschool die deels zien op het sporten in 2026, abonnementen voor muziektheaters voor het seizoen 2025/2026, seizoenkaarten 2025/2026 voor sportwedstrijden en bij jaarabonnementen voor uitleen van boeken die deels zien op het jaar 2026.

De opschorting van de toepassing van het algemene tarief tot 1 juli 2025 is aanvaardbaar nu wordt voldaan aan het daarvoor in de brief van de staatssecretarissen van Financiën van 12 december 2023 opgenomen afwegingskader.4 Het goedkeurend beleidsbesluit beoogt met het vooralsnog aldus handhaven van de toepassing van het verlaagde tarief een werking te bewerkstelligen van de heffing van omzetbelasting in het voordeel van ondernemers en consumenten die betrokken zijn bij leveringen van goederen en diensten vallende onder de hiervoor bedoelde tabelposten. Bovendien bestaan er buitengewone omstandigheden waardoor een zwaarwegend maatschappelijk belang in het geding is en onverkorte wetstoepassing niet past bij een overheid die recht wil doen aan algemene rechtsbeginselen. De berichtgeving over de bedoelde motie heeft geleid tot het breed gedragen beeld binnen de betrokken branches, in de media en bij consumenten dat de afschaffing van de bedoelde verlaagde tarieven niet doorgaat (‘van de baan is’). Toepassing van het algemene tarief op betalingen op ‘verder in de toekomst’ gelegen leveringen van goederen en diensten (op en na 1 januari 2026) zal op onbegrip stuiten bij ondernemers en consumenten en tot onevenredige administratieve inspanningen leiden bij ondernemers en de Belastingdienst als op een later tijdstip de verhoging eventueel alsnog teruggedraaid moet worden. In die zin staat het treffen van het onderhavige beleidsbesluit in verhouding tot de lasten en gevolgen die het voorkomt. Het goedkeurend beleidsbesluit berust naar het oordeel van het kabinet ook op voldoende maatschappelijk en politiek draagvlak. Ten slotte heeft het goedkeurend beleidsbesluit alleen een toekomstgerichte werking. Het treffen van het onderhavige beleidsbesluit voldoet om die reden aan het hiervoor bedoelde afwegingskader.

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, H.G. Roodbeen Hoofddirecteur Fiscale en Juridische Zaken


X Noot
1

Kamerstukken II, 2024–2025, 36 602, nr. 140.

X Noot
2

Voor de toepassing van het overgangsrecht op de post b.11 van Tabel I wordt verwezen naar de toelichting op die post in het Besluit tabel I omzetbelasting.

X Noot
3

Kamerstukken II, 2024–2025, 36 602, nr. 140.

X Noot
4

Kamerstukken II, 2023–2024, 31 066, nr. 1329, blz. 4

Naar boven