Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat | Staatscourant 2024, 40369 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat | Staatscourant 2024, 40369 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst en na overleg met de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur en de Minister van Economische Zaken;
Gelet op de artikelen 3.31, tweede en vijfde lid, en 3.42a, tweede en achtste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;
Besluit:
De Aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving en investeringsaftrek milieu-investeringen 2009 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2a wordt, onder vervanging van ‘, of’ in onderdeel d door een puntkomma en vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
f. ten behoeve van de investering reeds subsidie is verleend op grond van:
1° paragraaf 2.3 of 2.4 van de Tijdelijke subsidieregeling zero-emissie mobiliteit;
2° de Aanschafsubsidieregeling zero-emissie trucks AanZET;
3° de Tijdelijke subsidieregeling aanschaf emissieloze touringcars; of
4° de Subsidieregeling schoon en emissieloos bouwmaterieel voor zover het een subsidie betreft voor bouwvoertuigen als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel c, van deze regeling.
B
Artikel 3, eerste lid, komt te luiden:
1. Investeringen in bedrijfsmiddelen opgenomen in de bijlage bij deze regeling komen in aanmerking voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving voor niet meer dan € 25 miljoen per belastingplichtige per jaar en per bedrijfsmiddel, tenzij in de bijlage voor een bedrijfsmiddel een lager maximumbedrag is opgenomen.
C
De bijlage bij de artikelen 1a en 2 wordt vervangen door de in de bijlage bij deze regeling opgenomen ‘Bijlage bij de artikelen 1a en 2 van de Aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving en investeringsaftrek milieu-investeringen 2009’.
In hoofdstuk 2 van de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001 worden na artikel 5 twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. De verklaring van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, bedoeld in artikel 3.31, eerste lid, van de wet, vermeldt in welke aangewezen bedrijfsmiddelen of onderdelen is geïnvesteerd alsmede het bedrag van de investering.
2. Het verzoek om een verklaring als bedoeld in het eerste lid wordt gedaan bij de aanmelding, bedoeld in de artikelen 2 en 4.
3. De belastingplichtige overlegt ten behoeve van het verstrekken van een verklaring als bedoeld in het eerste lid, indien de Minister van Infrastructuur en Waterstaat daarom verzoekt, vergunningen, certificaten of andere voor het verstrekken van de verklaring benodigde informatie.
1. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan de in artikel 5a bedoelde verklaring intrekken op verzoek van de belastingplichtige, dan wel wijzigen of intrekken indien de door of namens de belastingplichtige verstrekte gegevens of bescheiden zodanig onjuist of onvolledig zijn geweest dat op het verzoek een andere beslissing zou zijn genomen indien bij de beoordeling daarvan de juiste of volledige gegevens bekend zouden zijn geweest. Onjuistheid of onvolledigheid van gegevens of bescheiden die de Minister van Infrastructuur en Waterstaat bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kunnen geen grond opleveren voor wijziging of intrekking van een verklaring.
2. De bevoegdheid tot het intrekken of wijzigen van een verklaring ingevolge het eerste lid vervalt door verloop van vijf jaren na de dagtekening van de verklaring.
In de Meldingsregeling milieu-investeringsaftrek 2001 worden na artikel 3a de volgende twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. De verklaring van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, bedoeld in artikel 3.42a, eerste lid, van de wet, vermeldt in welke aangewezen bedrijfsmiddelen of onderdelen is geïnvesteerd alsmede het bedrag van de investering.
2. Het verzoek om een verklaring als bedoeld in het eerste lid wordt gedaan bij de aanmelding, bedoeld in de artikelen 2 en 3.
3. De belastingplichtige overlegt ten behoeve van het verstrekken van een verklaring als bedoeld in het eerste lid, indien de Minister van Infrastructuur en Waterstaat daarom verzoekt, vergunningen, certificaten of andere voor de verklaring benodigde informatie.
1. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan de in artikel 3b bedoelde verklaring intrekken op verzoek van de belastingplichtige, dan wel wijzigen of intrekken indien de door of namens de belastingplichtige verstrekte gegevens of bescheiden zodanig onjuist of onvolledig zijn geweest dat op het verzoek een andere beslissing zou zijn genomen indien bij de beoordeling daarvan de juiste of volledige gegevens bekend zouden zijn geweest. Onjuistheid of onvolledigheid van gegevens of bescheiden die de Minister van Infrastructuur en Waterstaat bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kunnen geen grond opleveren voor wijziging of intrekking van een verklaring.
2. De bevoegdheid tot het intrekken of wijzigen van een verklaring ingevolge het eerste lid vervalt door verloop van vijf jaren na de dagtekening van de verklaring.
In de Uitvoeringsregeling investeringsaftrek Aruba, Curaçao, Sint Maarten en de BES Eilanden 2010 worden in hoofdstuk 4 na artikel 10 de volgende artikelen ingevoegd, luidende:
1. De verklaring van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, bedoeld in artikel 3.42a, eerste lid, van de wet, vermeldt in welke aangewezen bedrijfsmiddelen of onderdelen is geïnvesteerd alsmede het bedrag van de investering.
2. Het verzoek om een verklaring als bedoeld in het eerste lid wordt gedaan bij de aanmelding, bedoeld in de artikel 8.
3. De belastingplichtige overlegt ten behoeve van het verstrekken van een verklaring als bedoeld in het eerste lid, indien de Minister van Infrastructuur en Waterstaat daarom verzoekt, vergunningen, certificaten of andere voor de verklaring benodigde informatie.
4. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat neemt een verzoek om een verklaring niet in behandeling indien niet is voldaan aan het derde lid.
1. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan de in artikel 10a bedoelde verklaring wijzigen of intrekken indien de door of namens de belastingplichtige verstrekte gegevens of bescheiden zodanig onjuist of onvolledig zijn geweest dat op het verzoek een andere beslissing zou zijn genomen indien bij de beoordeling daarvan de juiste of volledige gegevens bekend zouden zijn geweest. Onjuistheid of onvolledigheid van gegevens of bescheiden die de Minister van Infrastructuur en Waterstaat bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kunnen geen grond opleveren voor wijziging of intrekking van een verklaring.
2. De bevoegdheid tot het intrekken of wijzigen van een verklaring op grond van het eerste lid vervalt door verloop van vijf jaren na de dagtekening van de verklaring.
1. Artikel I treedt in werking met ingang van 1 januari 2025. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven op of na 1 januari 2025, treedt artikel I in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, en werkt dat artikel terug tot en met 1 januari 2025.
2. De artikelen II, III en IV treden in werking met ingang van het tijdstip waarop artikel I, onderdelen E en H, van het Belastingplan 2025 in werking treedt.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat – Openbaar Vervoer en Milieu, C.A. Jansen
1. Deze bijlage wordt aangehaald als: Milieulijst milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen 2025.
2. De bepalingen onder punt 3 tot en met 8, 10 en 11 zijn van toepassing op alle in paragrafen 2a en 2b genoemde bedrijfsmiddelen. Voor de bedrijfsmiddelen met doelvoorschrift zijn in paragraaf 2b aanvullende voorwaarden opgenomen.
3. Investeringen in bedrijfsmiddelen waarvan de code begint met:
– F of G, behorende tot categorie I van de milieu-investeringsaftrek, komen voor 45% van het investeringsbedrag in aanmerking voor investeringsaftrek;
– A of D, behorende tot categorie II van de milieu-investeringsaftrek, komen voor 36% van het investeringsbedrag in aanmerking voor investeringsaftrek;
– B of E, behorende tot categorie III van de milieu-investeringsaftrek, komen voor 27% van het investeringsbedrag in aanmerking voor investeringsaftrek;
– A, B, C of F komen in aanmerking voor 75% willekeurige afschrijving milieu-investeringen.
4. Voor investeringen in bedrijfsmiddelen geldt dat deze alleen in aanmerking komen voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen wanneer het niveau van milieubescherming ten minste hoger ligt dan voorgeschreven door het bevoegd gezag of dan verplicht is gesteld op grond van de Nederlandse wet- en regelgeving. Onder milieubescherming wordt in dit geval verstaan elke maatregel of activiteit die is gericht op beperking of preventie van verontreiniging, negatieve milieueffecten of andere aantastingen van de natuurlijke omgeving (met inbegrip van lucht, water en bodem), ecosystemen of natuurlijke hulpbronnen door menselijk toedoen – onder meer met het oog op klimaatmitigatie –, op beperking van het risico op dergelijke aantastingen, op bescherming en herstel van de biodiversiteit dan wel op aanmoediging van een rationeler gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van energiebesparende maatregelen en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en andere technieken om broeikasgasemissies en andere verontreinigende stoffen te reduceren, alsmede om over te stappen naar circulaire economische modellen om het gebruik van grondstoffen te reduceren en efficiëntiewinsten te verhogen. Ook maatregelen om het adaptieve vermogen te versterken en de kwetsbaarheid voor klimaateffecten zoveel mogelijk te beperken vallen onder milieubescherming.
5. In geval van aanpassing van een al eerder gerealiseerd bedrijfsmiddel komen uitsluitend de investeringskosten in aanmerking die nodig zijn om het bedrijfsmiddel aan te passen naar een bedrijfsmiddel zoals omschreven in de Milieulijst. De kosten voor een bestaand bedrijfsmiddel dat ten tijde van de aanpassing al eigendom is van de belastingplichtige komen niet in aanmerking. Onder aanpassing van een bedrijfsmiddel wordt ook de aanbouw of uitbreiding van een al eerder gerealiseerd bedrijfsmiddel verstaan.
6. Als in deze bijlage bepaalde meetvoorschriften, testmethoden, verklaringen of certificaten worden voorgeschreven, worden daarmee gelijkgesteld: gelijkwaardige meetvoorschriften, testmethoden, verklaringen of certificaten die worden gebruikt om bedrijfsmiddelen te toetsen of zijn afgegeven met betrekking tot een bedrijfsmiddel.
7. Tot de in paragrafen 2a en 2b genoemde bedrijfsmiddelen worden ook gerekend:
– voorzieningen, zoals leidingen, appendages en meet- en regelapparatuur, die technisch noodzakelijk zijn voor en uitsluitend dienstbaar zijn aan deze bedrijfsmiddelen en geen zelfstandige betekenis hebben;
– certificaten en meetrapporten die in deze bijlage worden vereist.
8. Voor investeringen in bedrijfsmiddelen door een begunstigde die actief is in de sector van de primaire landbouwproductie, verwerking of afzet van landbouwproducten geldt dat:
– investeringen alleen voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen in aanmerking komen indien deze worden gedaan door een kleine of middelgrote onderneming of een grote onderneming niet zijnde een landbouwbedrijf;
– voor investeringen in bedrijfsmiddelen die verband houden met de primaire landbouwproductie, verwerking of afzet van landbouwproducten of bosbouw geldt dat de steun die middels de milieu-investeringsaftrek, willekeurige afschrijving milieu-investeringen en eventuele andere vormen van staatssteun wordt verkregen op grond van artikel 14, elfde lid, en artikel 17, elfde lid, van de Landbouwvrijstellingsverordening ten hoogste 65% van de investeringskosten bedraagt;
– investeringen in bedrijfsmiddelen die verband houden met de primaire landbouwproductie op grond van artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Landbouwvrijstellingsverordening in aanmerking komen voor ten hoogste € 600.000 aan steun per onderneming per investeringsproject, waarbij onder investeringsproject wordt verstaan een technisch, functioneel en in de tijd samenhangend geheel van activa en werkzaamheden;
– investeringen in bedrijfsmiddelen die verband houden met de verwerking of afzet van landbouwproducten op grond van artikel 4, eerste lid, onderdeel c, van de Landbouwvrijstellingsverordening in aanmerking komen voor ten hoogste € 7.500.000 aan steun per onderneming per investeringsproject, waarbij onder investeringsproject wordt verstaan een technisch, functioneel en in de tijd samenhangend geheel van activa en werkzaamheden.
9. Voor bedrijfsmiddelen F 2112, A 2113, A 2210, A 2211, F 2212, A 2220, A 2230, B 2280, B 2290 en B 2291 wordt binnen een vastgestelde termijn een definitief certificaat behaald waaruit blijkt dat aan de gestelde eisen is voldaan. Door uitzonderlijke omstandigheden kan het zijn dat buiten de macht van de ondernemer om inspecties op bedrijven gedurende enige tijd niet of niet volledig kunnen worden uitgevoerd. In een dergelijke situatie kan de ondernemer bij RVO om uitstel verzoeken voor het behalen van het definitieve certificaat. Wanneer RVO het verzoek om uitstel honoreert, zal RVO per individueel project een nieuwe termijn vaststellen voor het behalen van het definitieve certificaat. In dergelijke gevallen hoeft het definitieve certificaat niet aan de eisen van de dan geldende maatlat te voldoen, mits het definitieve certificaat binnen de nieuwe vastgestelde termijn wordt overgelegd en voldoet aan de eisen van de in het jaar waarin de investering wordt gedaan vigerende maatlat.
10. Voor investeringen in bedrijfsmiddelen met betrekking tot de productie, verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten geldt dat:
– investeringen alleen voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen in aanmerking komen indien deze worden gedaan door een kleine of middelgrote onderneming of een grote onderneming niet zijnde een visserijbedrijf of aquacultuurproductiebedrijf;
– de steun die middels de milieu-investeringsaftrek, willekeurige afschrijving milieu-investeringen en eventuele andere vormen van staatssteun wordt verkregen ten hoogste 50% van de investeringskosten bedraagt;
– investeringen op grond van artikel 3, eerste lid, van de Visserijvrijstellingsverordening in aanmerking komen voor ten hoogste € 1.250.000 aan steun per onderneming per jaar, waarbij per investeringsproject ten hoogste € 2.500.000 van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor de milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen, waarbij onder investeringsproject wordt verstaan een technisch, functioneel en in de tijd samenhangend geheel van activa en werkzaamheden.
11. In aanvulling op punt 8 en 10 bedraagt de steun die middels de milieu-investeringsaftrek, willekeurige afschrijving milieu-investeringen en eventuele andere vormen van staatssteun kan worden verkregen:
– voor investeringen in de bedrijfsmiddelen G 5200 tot en met D 5230 ten hoogste de steunintensiteit op grond van artikel 36, leden 4 en 7, artikel 38 bis, leden 11 en 14 en artikel 45, leden 9 en 10 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening;
– voor investeringen in de bedrijfsmiddelen E 3413, E 3414, D 3417, E 3419, E 3420, E 3423, G 3425 en D 3430 ten hoogste de steunintensiteit op grond van artikel 36, leden 2 bis, 6, 7 en 11 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening;
– voor overige investeringen ten hoogste de steunintensiteit op grond van artikel 36, leden 2 bis, 6, 7 en 11, artikel 36 bis, zesde lid, artikel 36 ter, zesde lid, artikel 41, leden 7 en 8, artikel 45, leden 9 en 10 en artikel 47, achtste lid van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening.
12. Voor investeringen in bedrijfsmiddelen die in paragraaf 2a en 2b zijn opgenomen onder ‘Klimaat en lucht’, met uitzondering van bedrijfsmiddel F 4103, geldt dat:
– investeringen in bedrijfsmiddelen die gebruik maken van fossiele brandstoffen niet in aanmerking komen voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen;
– investeringen in de aanpassing van en voorzieningen voor bedrijfsmiddelen die gebruik maken van fossiele brandstoffen alleen in aanmerking komen voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen indien de investering de aanpassing van of een voorziening voor een bestaand bedrijfsmiddel betreft en niet leidt tot een toename van de productiecapaciteit of een hoger gebruik van fossiele brandstoffen.
13. Voor bedrijfsmiddelen waarbij een eis gesteld wordt voor investeringen in nieuw hout, geldt dat al het aangeschafte nieuwe hout dat verwerkt wordt, gecertificeerd is door middel van een certificatiesysteem dat door het Timber Procurement Assessment Committee is goedgekeurd, waarbij:
– de betrokken fabrikant, leverancier, aannemer en opdrachtnemer in het bezit zijn van een ‘Chain of Custody’-certificaat van een certificatiesysteem dat door het Timber Procurement Assessment Committee is goedgekeurd, en
– het hout volgens dit ‘Chain of Custody’-certificaat wordt geleverd en verwerkt.
Kringloopsluiting, levensduurverlenging, biobased en circulaire economie, recycling, hergebruik, afval(water)inzameling en -verwerking
F 1100
Productieapparatuur voor grondstoffen of producten op basis van biomassa
Zie paragraaf 2b voor de omschrijving van dit bedrijfsmiddel met doelvoorschrift en de voorwaarden voor bedrijfsmiddelen met doelvoorschrift.
F 1101
Productieapparatuur voor (producten van) biobased plastics
Zie paragraaf 2b voor de omschrijving van dit bedrijfsmiddel met doelvoorschrift en de voorwaarden voor bedrijfsmiddelen met doelvoorschrift.
F 1106
Productiesysteem met micro-organismen
Zie paragraaf 2b voor de omschrijving van dit bedrijfsmiddel met doelvoorschrift en de voorwaarden voor bedrijfsmiddelen met doelvoorschrift.
F 1115
Productieapparatuur voor lignine-asfalt
a. bestemd voor: het toepassen van lignine bij de productie van asfalt, waarbij:
– het bindmiddel van het met de asfaltcentrale geproduceerde lignine-asfalt gemiddeld voor ten minste 45% op gewichtsbasis bestaat uit lignine, en
– de toegepaste lignine een afvalstof of bijproduct is,
b. bestaande uit: uitsluitend productieapparatuur die technisch noodzakelijk is voor het toepassen van lignine bij de productie van asfalt.
F 1200
Nieuwe en innovatieve grondstofbesparende productieapparatuur
Zie paragraaf 2b voor de omschrijving van dit bedrijfsmiddel met doelvoorschrift en de voorwaarden voor bedrijfsmiddelen met doelvoorschrift.
A 1201
Grondstofbesparende productieapparatuur
Zie paragraaf 2b voor de omschrijving van dit bedrijfsmiddel met doelvoorschrift en de voorwaarden voor bedrijfsmiddelen met doelvoorschrift.
B 1202
Grondstofbesparende industriële apparatuur
Zie paragraaf 2b voor de omschrijving van dit bedrijfsmiddel met doelvoorschrift en de voorwaarden voor bedrijfsmiddelen met doelvoorschrift.
B 1211
3D-printer voor het vervangen van (industriële) productieapparatuur
Zie paragraaf 2b voor de omschrijving van dit bedrijfsmiddel met doelvoorschrift en de voorwaarden voor bedrijfsmiddelen met doelvoorschrift.
F 1212
Reinigingsinstallatie op basis van laser
a. bestemd voor: het reinigen of opruwen van machineonderdelen, halffabricaten, producten of (gevel)oppervlakken, niet zijnde scheepshuiden, met een laser in een afgesloten behuizing, waarbij de afgezogen lucht gefilterd wordt uitgeblazen naar de buitenlucht,
b. bestaande uit: een laserbron, een laserpistool, besturing, behuizing en een afzuig- en filterunit.
D 1215
Apparatuur voor rugpapiervrije etiketten
a. bestemd voor: het printen, snijden en aanbrengen van uitsluitend rugpapiervrije etiketten (linerless) op verpakkingen en onderdelen met een etiketteermachine voor industriële toepassingen,
b. bestaande uit: een industriële etiketteermachine.
F 1216
Tankinstallatie voor ruitensproeiervloeistof
a. bestemd voor: het verpakkingsvrij afleveren van ruitensproeiervloeistof aan motorvoertuigen met een tankinstallatie, waarbij de installatie is voorzien van een betalingsterminal die permanent met het internet verbonden is,
b. bestaande uit: een afleverpunt voor ruitensproeiervloeistof en een betalingsterminal, met uitzondering van een overkapping en een vloeistofdichte vloer.
B 1221
Chemicaliënvrije koelwaterbehandelingsinstallatie (aanpassen bestaande situatie)
a. bestemd voor: het bij een bestaande koelinstallatie vervangen van de behandeling van koelwater met chloor of andere chemische middelen, door ontsmetting en al dan niet ontkalking van koelwater met:
1. hydrodynamische cavitatie,
2. ozonoxidatie,
3. elektrolyse,
4. uv-bestraling, of
5. een combinatie van de bovenstaande technieken,
waarbij onder punt 1 tot en met 5 geldt dat:
– de betreffende koelinstallatie wordt gebruikt voor de koeling van een productieproces,
– het behandelde koelwater wordt gerecirculeerd in de betreffende koelinstallatie,
– bij toepassing van een antiscalant, dit een biopolymeer moet zijn,
– in geval van lozing van koelwater met een warmtevracht van ten hoogste 50 megawatt, er wordt voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving,
– in geval van lozing van koelwater met een warmtevracht van meer dan 50 megawatt, er een vergunning voor lozing is afgegeven, en
– de terugverdientijd van het bedrijfsmiddel drie jaar of meer bedraagt, uitgaande van de bijkomende investeringskosten en het saldo van de operationele baten en lasten, niet zijnde financieringslasten en afschrijving, ten opzichte van het behandelen van koelwater met chemicaliën,
b. bestaande uit: apparatuur voor hydrodynamische cavitatie, oxidatiereactor(en), apparatuur voor het genereren van ozon, een elektrolysereactor of een uv-bestralingseenheid.
F 1230
Apparatuur voor beheer van metaalbewerkingsvloeistoffen
a. bestemd voor: het volcontinu en automatisch meten en conditioneren van metaalbewerkingsvloeistoffen, waarbij op basis van de meetresultaten alleen die hulpstoffen worden aangevuld die nodig zijn om de samenstelling van de metaalbewerkingsvloeistof constant te houden,
b. bestaande uit: sensoren, doseerpompen en regelapparatuur.
C 1250
Cadmium- en fluorvrije zonnepanelen met terugnamegarantie en losmaakbare zonnecellen
a. bestemd voor: het opwekken van elektriciteit met zonnepanelen, waarbij de zonnepanelen:
– zodanig uit elkaar te halen zijn dat de zonnecellen en platen waartussen deze zijn verwerkt apart kunnen worden gerecycled,
– geen cadmium of fluor bevatten,
– aan het einde van de gebruiksduur gegarandeerd kosteloos worden teruggenomen door de fabrikant om te worden hergebruikt of gerecycled, wat blijkt uit de garantievoorwaarden,
– zijn opgenomen in de Nationale Milieudatabase (NMD) met een categorie 1 milieuverklaring,
– een gezamenlijk piekvermogen hebben van ten minste 15 kilowatt, en
– niet worden geplaatst op landbouwgrond of in natuurgebieden,
b. bestaande uit:
– zonnepanelen, met uitzondering van overige onderdelen van de duurzame energieopwekkingsinstallatie.
Hierbij geldt dat:
– duurzame energieopwekkingsinstallaties geen onderdeel zijn van een gebouw volgens bedrijfsmiddel G 5200 tot en met D 5230,
– onder natuurgebied wordt verstaan een bijzonder nationaal natuurgebied als bedoeld in artikel 2.44, tweede lid, van de Omgevingswet,
– onder landbouwgrond wordt verstaan landbouwareaal dat valt onder artikel 4, lid 1, onder e, van Verordening 1307/2013,
– onder hergebruik wordt verstaan elke handeling waarbij producten of componenten die geen afvalstoffen zijn, opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als dat waarvoor zij waren bedoeld, en
– onder recycling wordt verstaan elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden bewerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal.
E 1271
Transformator met giethars of biobased olie
a. bestemd voor: het omzetten van hoogspanning naar laagspanning of van laagspanning naar hoogspanning door een transformator die is geïsoleerd met:
1. giethars,
2. biologisch afbreekbare transformatorolie die voor ten minste 98% bestaat uit duurzame biomassa volgens NEN-EN-IEC 62770, of
3. biologisch afbreekbare transformatorolie die voor ten minste 98% bestaat uit duurzame biomassa volgens ASTM D6866 en OECD 301 (readily biodegradable) en geclassificeerd is als een minder ontvlambare vloeistof of K-klasse vloeistof volgens IEC 61039,
b. bestaande uit: een transformator.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor 50% van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek,
– onder hoogspanning wordt verstaan wisselspanning van 1 kilovolt en hoger,
– onder laagspanning wordt verstaan wisselspanning lager dan 1 kilovolt, en
– onder biomassa wordt verstaan de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van biologische oorsprong uit de landbouw, met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, met inbegrip van de visserij en de aquacultuur, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van afval, met inbegrip van industrieel en huishoudelijk afval van biologische oorsprong.
A 1281
Grondstofbesparend printsysteem voor ontinktbare inkt
a. bestemd voor: het industrieel digitaal printen op papier of (golf)karton, waarbij:
– het drukwerk met een offsetdruksysteem aanzienlijk wordt verminderd,
– uitsluitend inkt wordt gebruikt die een INGEDE certificaat heeft met een deinkability score ‘good’ en een score van ten minste 71 punten, vastgesteld volgens de INGEDE testmethode 11, beoordeeld volgens de Assessment of printed product Recyclability Deinkability Score (EPRC 2017), of de eerdere richtlijn vastgesteld in 2009,
– de toegepaste primers, inkten, toners en hulpstoffen geen (potentiële) zeer zorgwekkende stoffen bevatten, en
– de investering ten minste € 250.000 exclusief btw bedraagt,
b. bestaande uit: een printsysteem.
Hierbij geldt dat:
– onder industrieel wordt verstaan grootschalig en met een hoge mate van mechanisering en automatisering,
– onder zeer zorgwekkende stof verstaan wordt een stof die voldoet aan één of meer van de criteria of voorwaarden, bedoeld in artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PbEU 2007, L 136). Dit zijn stoffen die ernstige en vaak onomkeerbare effecten kunnen hebben op de menselijke gezondheid en het milieu. Deze stoffen zijn bijvoorbeeld kankerverwekkend, mutageen, giftig voor de voortplanting, persistent of bioaccumulerend, en
– onder potentiële zeer zorgwekkende stof wordt verstaan stof die mogelijk voldoet aan de criteria voor een zeer zorgwekkende stof, maar nog niet als een zeer zorgwekkende stof is geïdentificeerd. Dit kan zijn omdat bepaalde gegevens ontbreken of omdat de evaluatie van de beschikbare gegevens nog moet plaatsvinden.
F 1300
Productieapparatuur voor refurbishen of hergebruik
a. bestemd voor: het verminderen van het gebruik van primaire grondstoffen, door:
1. het vervaardigen van gerefurbishte producten die ten minste tot de oorspronkelijke nieuwstaat zijn teruggebracht en waarop een productgarantie van ten minste 1 jaar wordt verleend, of
2. het vervaardigen van nieuwe producten met gebruikte onderdelen,
waarbij onder punt 1 en 2 geldt dat:
– de producten over de gehele levenscyclus een lagere milieubelasting hebben dan nieuwe producten met dezelfde functie gemaakt van primaire grondstoffen en nieuwe onderdelen, en
– dit niet gangbaar is,
b. bestaande uit: apparatuur die technisch noodzakelijk is voor het refurbishen of hergebruiken van onderdelen in nieuwe producten, met uitzondering van gebouwen, vervoersmiddelen en interne transportmiddelen.
Hierbij geldt dat:
– onder hergebruik wordt verstaan elke handeling waarbij producten of componenten die geen afvalstoffen zijn, opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als dat waarvoor zij waren bedoeld, en
– onder refurbishen wordt verstaan een proces waarbij een product wordt opgeknapt of verbeterd tot nieuwstaat, door gebruik te maken van onderdelen van bestaande producten, componenten en materialen met een vergelijkbare functie, waarbij garantie gegeven wordt op het opgeknapte of verbeterde product.
F 1301
Apparatuur of voorziening voor demontage ten behoeve van hergebruik of recycling
Zie paragraaf 2b voor de omschrijving van dit bedrijfsmiddel met doelvoorschrift en de voorwaarden voor bedrijfsmiddelen met doelvoorschrift.
F 1306
Afvulmachine voor herbruikbare verpakkingen
a. bestemd voor: het afvullen van herbruikbare verpakkingen van consumenten bij supermarkten of detailhandel met een afvulmachine, waarbij:
– de afvulmachine uitsluitend ingezet wordt voor het hergebruik van verpakkingen, en
– het hergebruik van verpakkingen en de afvulmachine niet gangbaar zijn,
b. bestaande uit: een afvulmachine.
Hierbij geldt dat:
– onder hergebruik wordt verstaan elke handeling waarbij producten of componenten die geen afvalstoffen zijn, opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als dat waarvoor zij waren bedoeld.
F 1307
Tapsysteem voor water en frisdranken
a. bestemd voor: het ter plaatste produceren en tappen van niet-alcoholische dranken, waarbij:
– het tapsysteem is aangesloten op de waterleiding,
– de dranken worden geproduceerd voor consumptie op locatie bij de horeca of voor het vullen van herbruikbare bekers en flessen van consumenten, en
– de verkoop of het gebruik van voorverpakte dranken ten opzichte van de bestaande situatie ter plaatse wordt verminderd,
b. bestaande uit: een tapsysteem en al dan niet geïntegreerde koeler, carbonator, filter, mengsysteem voor (sap)concentraten, watermeter of betaalmodule.
F 1308
Inzamel- en geldretoursysteem voor herbruikbare bekers
a. bestemd voor: het inzamelen van herbruikbare bekers en overige drank- en voedselverpakkingen in een gesloten kringloop, waarbij sprake is van een geldretoursysteem door het toepassen van borg,
b. bestaande uit: inzamelapparatuur, sorteersystemen, opslagvoorzieningen, scanapparatuur, geldretoursystemen en met uitzondering van schoonmaakapparatuur en herbruikbare verpakkingen.
F 1310
Herbruikbare uitvaartkist
a. bestemd voor: het tijdens rouwplechtigheden omhullen van een binnenkist, waarbij:
– de binnenkist bestaat uit duurzame biomassa, en
– de (onderdelen van de) omhullende uitvaartkist opnieuw gebruikt worden,
b. bestaande uit: een herbruikbare buitenkist of frame voor het omhullen van de binnenkist met zijpanelen, kopstukken, bovenplaat en al dan niet de volgende onderdelen: aan de uitvaartkist te koppelen kandelaars en plateaus voor bloemstukken.
Hierbij geldt dat:
– onder biomassa de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van biologische oorsprong uit de landbouw wordt verstaan, met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, met inbegrip van de visserij en de aquacultuur, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van afval, met inbegrip van industrieel en huishoudelijk afval van biologische oorsprong, en
– van duurzame biomassa in ieder geval sprake is als de biomassa binnen de voorwaarden van NTA 8080 (Better Biomass certificaat) is geproduceerd. Onder duurzame biomassa worden ook biomassareststromen en afvalstoffen verstaan.
F 1315
Apparatuur voor hergebruik van absorptiekorrels
a. bestemd voor: het scheiden van verzadigde en onverzadigde absorptiekorrels voor oliën en chemicaliën, waardoor ten minste 80% van de onverzadigde absorptiekorrels wordt teruggewonnen en hergebruikt,
b. bestaande uit: apparatuur voor het terugwinnen van onverzadigde absorptiekorrels.
Hierbij geldt dat:
– onder hergebruik wordt verstaan elke handeling waarbij producten of componenten die geen afvalstoffen zijn, opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als dat waarvoor zij waren bedoeld.
A 1340
Waterbesparende voorziening of installatie
Zie paragraaf 2b voor de omschrijving van dit bedrijfsmiddel met doelvoorschrift en de voorwaarden voor bedrijfsmiddelen met doelvoorschrift.
F 1400
Nieuwe en innovatieve recyclingapparatuur
Zie paragraaf 2b voor de omschrijving van dit bedrijfsmiddel met doelvoorschrift en de voorwaarden voor bedrijfsmiddelen met doelvoorschrift.
A 1401
Recyclingapparatuur
Zie paragraaf 2b voor de omschrijving van dit bedrijfsmiddel met doelvoorschrift en de voorwaarden voor bedrijfsmiddelen met doelvoorschrift.
B 1405
Terugwinningsinstallatie voor grondstoffen uit afvalwater of waterzuiveringsslib (aanpassen bestaande situatie)
Zie paragraaf 2b voor de omschrijving van dit bedrijfsmiddel met doelvoorschrift en de voorwaarden voor bedrijfsmiddelen met doelvoorschrift.
F 1407
Terugwinningsapparatuur voor grondstoffen uit afgassen
a. bestemd voor: het met ten minste 90% rendement terugwinnen van ten minste één van de volgende grondstoffen uit de afgassen van een productieproces in de glas-, staal-, metaal-, halfgeleider- of chemische industrie:
1. waterstof,
2. stikstof,
3. methaan,
4. waterstofsulfide, of
5. tinoxide,
waarbij onder punt 1 tot en met 5 geldt dat:
– deze grondstoffen of procesgassen opnieuw in dit proces worden gebruikt of een andere nuttige toepassing krijgen, en
– de terugwinning geen gangbare praktijk is in de betreffende industrie,
b. bestaande uit: apparatuur voor het terugwinnen van grondstoffen of procesgassen uit afgassen, met uitzondering van onderdelen voor de toepassing van de teruggewonnen grondstoffen of procesgassen.
F 1409
Apparatuur voor de chemische recycling van afvalstoffen
Zie paragraaf 2b voor de omschrijving van dit bedrijfsmiddel met doelvoorschrift en de voorwaarden voor bedrijfsmiddelen met doelvoorschrift.
F 1411
Opwerkingsinstallatie voor AEC-bodemas
a. bestemd voor: het opwerken van AEC-bodemas tot niet-vormgegeven bouwstof als bedoeld in de Regeling bodemkwaliteit 2022, waarbij:
– de uitloging van de niet-vormgegeven bouwstof de maximale emissiewaarden genoemd in tabel 1 van bijlage A bij de Regeling bodemkwaliteit 2022 niet overschrijdt,
– de input van de opwerkingsinstallatie AEC-bodemas betreft dat is ontdaan van (ferro)metalen en te storten of verbranden residu, en
– ten minste 85% van de input van de opwerkingsinstallatie wordt opgewerkt tot niet-vormgegeven bouwstof, gemeten als massa droge stof zoals deze als ruwe bodemas (exclusief metalen) uit de betreffende AEC komt,
b. bestaande uit: een opwerkingsinstallatie voor van (ferro)metalen en residu ontdaan AEC-bodemas en al dan niet een wasstraat.
Hierbij geldt dat:
– investeringen in het afscheiden van (ferro)metalen en residu of immobilisatie onder dit bedrijfsmiddel niet in aanmerking komen voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen.
F 1418
Recyclingapparatuur voor textiel
a. bestemd voor: het recyclen van textielafval door:
1. chemische recycling tot een grondstof of garen, waarbij toegevoegde chemicaliën voor ten minste 80% worden gerecycled in het proces, of
2. mechanische recycling tot (een grondstof voor) garen,
b. bestaande uit: apparatuur voor het recyclen van textielafval.
Hierbij geldt dat:
– onder textielafval wordt een afvalstof verstaan die bestaat uit textielvezels, zoals kleding, touw en autogordels, en
– onder chemische recycling wordt verstaan een proces waarbij de afvalstof op moleculair niveau wordt afgebroken in kleinere eenheden of wordt opgelost, met als oogmerk de verkregen kleinere of opgeloste eenheden in te zetten bij de productie van nieuwe materialen of grondstoffen al dan niet vergelijkbaar met de materialen waaruit de afvalstof bestaat, maar niet zijnde brandstoffen.
F 1419
Recyclingapparatuur voor spuitbussen
a. bestemd voor: het verwerken van spuitbussen tot metalen, vloeistoffen en gassen, waarbij:
– ten minste 80% van de metalen worden gerecycled, en
– de vrijkomende vloeistoffen en gassen nuttig worden toegepast,
b. bestaande uit: recyclingapparatuur voor spuitbussen.
F 1461
Depolymerisatie-installatie voor polyesterafval
a. bestemd voor: het afbreken van condensatiepolymeren in polyester- of polyethyleentereftalaat (pet-)afvalstromen door glycolyse en katalyse in een continu proces, waarbij:
– de afvalstroom bestaat uit gekleurde afvalstoffen of afvalstoffen die niet mechanisch gerecycled kunnen worden tot een grondstof voor de productie van petflessen,
– de procestemperatuur ten hoogste 200 graden Celsius bedraagt,
– de geproduceerde monomeren de kwaliteit van primaire grondstoffen hebben, en
– ten minste 99% van de vrijkomende reactieproducten worden toegepast als grondstof voor nieuwe polyesters,
b. bestaande uit: een reactor, een centrifuge, een kristallisatie-eenheid, een filter, een destillatiekolom en al dan niet de volgende onderdelen: een voorbewerkingsinstallatie, een toe- en afvoersysteem en opslagvoorzieningen.
F 1490
Recyclinginstallatie voor luiers
Zie paragraaf 2b voor de omschrijving van dit bedrijfsmiddel met doelvoorschrift en de voorwaarden voor bedrijfsmiddelen met doelvoorschrift.
A 1500
Verwerkingsapparatuur voor gerecyclede grondstoffen
Zie paragraaf 2b voor de omschrijving van dit bedrijfsmiddel met doelvoorschrift en de voorwaarden voor bedrijfsmiddelen met doelvoorschrift.
F 1561
Verwerkingsapparatuur voor plastic zwerfafval
Zie paragraaf 2b voor de omschrijving van dit bedrijfsmiddel met doelvoorschrift en de voorwaarden voor bedrijfsmiddelen met doelvoorschrift.
F 1565
Verwerkingsinstallatie voor rubbergranulaat
a. bestemd voor: het verwerken van rubbergranulaat dat afkomstig is van gebruikte autobanden of infill van kunstgrasvelden, waarbij:
– het granulaat wordt verwerkt tot producten die kunnen worden ingezet als vormgegeven bouwstof als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Regeling bodemkwaliteit 2022, en
– de uitloging van de vormgegeven bouwstof de maximale emissiewaarden genoemd in tabel 1 van bijlage A bij de Regeling bodemkwaliteit 2022 niet overschrijdt,
b. bestaande uit: installatie voor de verwerking van rubbergranulaat.
F 1570
Asfaltcentrale voor toepassen van ten minste 65% PAK-arm asfaltrecyclaat
a. bestemd voor: het produceren van asfalt met een asfaltcentrale, waarbij:
– hoofdzakelijk asfaltmengsels op basis van ten minste 65% gerecycled PAK-arm asfalt worden geproduceerd,
– het te recyclen asfalt overdekt wordt opgeslagen,
– het te recyclen asfalt op productietemperatuur wordt gebracht door indirecte verwarming, en
– de emissie van polycyclische aromatische koolwaterstoffen de toegestane norm niet overschrijdt,
b. bestaande uit: een asfaltcentrale.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor ten hoogste € 4.000.000 van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen, en
– onder recyclaat wordt verstaan een stof of materiaal ontstaan uit afvalstoffen waarvoor geldt dat deze zonder verdere verwerking toegepast kan worden als grondstof. Dit kan een afvalstof zijn maar ook een stof die de status einde-afval heeft als aan de voorwaarden hiervan wordt voldaan.
A 1600
Scheidingsapparatuur voor afvalstoffen
Zie paragraaf 2b voor de omschrijving van dit bedrijfsmiddel met doelvoorschrift en de voorwaarden voor bedrijfsmiddelen met doelvoorschrift.
D 1601
Inzamelapparatuur of -voorziening voor monostromen
a. bestemd voor: het aan de bron gescheiden inzamelen van afvalstromen, waarbij:
– de inzameling leidt tot meer of zuiverdere afvalstromen dan gangbaar is voor de betreffende afvalstroom,
– de recycling van de afvalstroom aantoonbaar verbetert ten opzichte van wat gangbaar is voor de betreffende afvalstroom, en
– de inzameling niet plaatsvindt door middel van multi-afvalbakken in publieke ruimtes of kantoren,
b. bestaande uit: inzamelvoorzieningen of apparatuur die leidt tot betere recycling, met uitzondering van investeringen in statiegeld(retour)systemen, gebouwen en vervoersmiddelen.
Hierbij geldt dat:
– onder recycling wordt verstaan elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden bewerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal.
A 1613
Glasversnipperaar voor horecabedrijven
a. bestemd voor: het op locatie van een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet granuleren van glasafval (non-return glas) afkomstig van dit horecabedrijf, waarbij het gegranuleerde glas:
– wordt afgevoerd door of aangeboden aan een afvalverwerkend bedrijf, en
– wordt gerecycled tot nieuw glas,
b. bestaande uit: een glasversnipperaar.
F 1700
Productieapparatuur voor het vervangen van (potentiële) zeer zorgwekkende stoffen, nanodeeltjes of microplastics (aanpassen bestaande situatie)
Zie paragraaf 2b voor de omschrijving van dit bedrijfsmiddel met doelvoorschrift en de voorwaarden voor bedrijfsmiddelen met doelvoorschrift.
F 1704
Installatie voor het afbreken van microverontreinigingen in water
a. bestemd voor: het aantoonbaar verminderen van de emissie van de volgende stoffen naar een rioolwaterzuivering of het oppervlaktewater door deze volledig af te breken tot onschadelijke componenten:
1. nanodeeltjes kleiner dan 50 nanometer, niet zijnde nutriënten,
2. microplastics kleiner dan 50 micrometer,
3. medicijnresten,
4. (potentiële) zeer zorgwekkende stoffen, niet zijnde (resten van) gewasbeschermingsmiddelen, of
5. opkomende stoffen die een belemmering vormen voor een duurzame drinkwaterproductie,
waarbij onder punt 1 tot en met 5 geldt dat:
– de installatie specifiek gericht moet zijn op het volledig afbreken van één of meer van bovengenoemde stoffen en daarmee aanvullend is op een waterzuiveringsinstallatie voor het verlagen van de zuiveringslast van het afvalwater, en
– met de investering een hogere saneringsinspanning wordt gerealiseerd dan vastgesteld door het bevoegd gezag ten aanzien van het verwijderen van deze stoffen,
b. bestaande uit: apparatuur voor het afbreken van microverontreinigingen zoals een (chemische of elektrochemische) oxidatiereactor, een uv-bestralingseenheid, een sonolysereactor, een plasmatronreactor, een geavanceerd biofilter en al dan niet apparatuur voor het meten of detecteren van microverontreinigingen en met uitzondering van voorzuiveringsapparatuur.
Hierbij geldt dat:
– onder zeer zorgwekkende stof wordt verstaan een stof die voldoet aan één of meer van de criteria of voorwaarden, bedoeld in artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PbEU 2007, L 136). Dit zijn stoffen die ernstige en vaak onomkeerbare effecten kunnen hebben op de menselijke gezondheid en het milieu. Deze stoffen zijn bijvoorbeeld kankerverwekkend, mutageen, giftig voor de voortplanting, persistent of bioaccumulerend, en
– onder potentiële zeer zorgwekkende stof wordt verstaan een stof die mogelijk voldoet aan de criteria voor een zeer zorgwekkende stof, maar nog niet als een zeer zorgwekkende stof is geïdentificeerd. Dit kan zijn omdat bepaalde gegevens ontbreken of omdat de evaluatie van de beschikbare gegevens nog moet plaatsvinden.
A 1705
Verwijderingsinstallatie voor microverontreinigingen in water
a. bestemd voor: het aantoonbaar verminderen van de emissie van de volgende stoffen naar een rioolwaterzuivering of het oppervlaktewater door deze te verwijderen uit afvalwater:
1. nanodeeltjes kleiner dan 50 nanometer, niet zijnde nutriënten,
2. microplastics kleiner dan 50 micrometer,
3. medicijnresten,
4. (potentiële) zeer zorgwekkende stoffen, niet zijnde (resten van) gewasbeschermingsmiddelen, of
5. opkomende stoffen die een belemmering vormen voor een duurzame drinkwaterproductie,
waarbij onder punt 1 tot en met 5 geldt dat:
– de verwijderingsinstallatie specifiek gericht moet zijn op het verwijderen één of meer van de bovengenoemde stoffen en daarmee aanvullend is op een waterzuiveringsinstallatie voor het verlagen van de zuiveringslast van het afvalwater,
– met de investering een hogere saneringsinspanning wordt gerealiseerd dan vastgesteld door het bevoegd gezag ten aanzien van het verwijderen van deze stoffen, en
– de investering op bedrijfsniveau niet leidt tot het lozen van meer brijn,
b. bestaande uit: apparatuur voor het verwijderen van microverontreinigingen zoals ionenwisseling, foam fractionation, electro-coagulatie, poederkooldosering of een membraaninstallatie en al dan niet apparatuur voor het meten of detecteren van microverontreinigingen en met uitzondering van voorzuiveringsapparatuur.
Hierbij geldt dat:
– onder zeer zorgwekkende stof wordt verstaan een stof die voldoet aan één of meer van de criteria of voorwaarden, bedoeld in artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PbEU 2007, L 136). Dit zijn stoffen die ernstige en vaak onomkeerbare effecten kunnen hebben op de menselijke gezondheid en het milieu. Deze stoffen zijn bijvoorbeeld kankerverwekkend, mutageen, giftig voor de voortplanting, persistent of bioaccumulerend, en
– onder potentiële zeer zorgwekkende stof wordt verstaan een stof die mogelijk voldoet aan de criteria voor een zeer zorgwekkende stof, maar nog niet als een zeer zorgwekkende stof is geïdentificeerd. Dit kan zijn omdat bepaalde gegevens ontbreken of omdat de evaluatie van de beschikbare gegevens nog moet plaatsvinden.
F 1706
Centrifugaal filter voor slijpsel van kunststoflenzen
a. bestemd voor: het door centrifuge verwijderen van microplastics uit het koelwater dat nodig is voor het slijpen van kunststoflenzen, waarbij:
– ten minste 85% van de in het afvalwater aanwezige microplastics worden verwijderd, en
– het gezuiverde afvalwater opnieuw wordt gebruikt binnen de onderneming,
b. bestaande uit: een pompinstallatie, een filter en een centrifuge.
A 1725
Stofemissievrije denatureringsinstallatie voor asbesthoudende afvalstoffen of asbesthoudende grond
a. bestemd voor: het stofemissievrij denatureren van asbesthoudende afvalstoffen of asbesthoudende grond door de asbestresten bij een temperatuur van minder dan 250 graden Celsius met behulp van natronloog of zuur af te breken, waarbij:
– de asbestvezels volledig worden vernietigd,
– de silicaathoudende filterkoek wordt gebruikt als bouwstof of als toeslagstof in de bouw, en
– de uitloging van de bouwstof of toeslagstof de maximale emissiewaarden, genoemd in tabel 1 van bijlage A bij de Regeling bodemkwaliteit 2022, niet overschrijdt,
b. bestaande uit: een stofemissievrije verkleiningsinstallatie, een verwarmings- en koelsysteem, een natronloog- of zuurdoseerinstallatie, een filterinstallatie, een behandelingsinstallatie voor filterkoek en al dan niet een scheidingsinstallatie.
A 1726
Thermische denatureringsinstallatie voor asbestcementproducten
a. bestemd voor: het thermisch denatureren van asbestcementproducten waarbij:
– de asbestvezels via verhitting volledig worden vernietigd,
– het daarbij gevormde eindproduct wordt gebruikt als bouwstof of als toeslagstof in de bouw, en
– de uitloging van de bouwstof of toeslagstof de maximale emissiewaarden, genoemd in tabel 1 van bijlage A bij de Regeling bodemkwaliteit 2022, niet overschrijdt,
b. bestaande uit: een tunneloven of een verrijdbare stolpoven, een brandersysteem, naverbranders en al dan niet de volgende onderdelen: keramische filters, een onderdrukruimte voor controle en reparatie van verpakkingen, een transportinstallatie en een breekinstallatie voor nabehandeling van het product.
F 1760
Apparatuur of voorzieningen voor het voorkomen van plastics in het milieu
a. bestemd voor: het voorkomen van de verspreiding van plastics in de vorm van granulaat, flakes, poeders of zwerfafval bij laden en lossen, productieprocessen of andere activiteiten binnen de industriële of bouwsector, door:
1. een gesloten laad- en losvoorziening tussen opslag en transportmiddel,
2. apparatuur voor het schoonzuigen of afblazen van transportmiddelen na laden of lossen op een daarvoor geschikte locatie,
3. apparatuur of voorzieningen voor het afvangen, verzamelen of terugnemen van resterend granulaat na laden, lossen, monstername, bij verwaaiing of tijdens niet-reguliere bedrijfsvoering,
4. filters in waterafvoer- of rioleringsputten,
5. beschermhoezen voor heftruckvorken ter voorkoming van schade aan verpakkingen gevuld met granulaat, of
6. dichte afvalcontainers voor lichte materialen op bouwplaatsen,
b. bestaande uit: apparatuur of voorzieningen voor het voorkomen van verspreiding van plastics in het milieu, met uitzondering van veegmachines.
Voor investeringen in bedrijfsmiddelen door een begunstigde die actief is in de sector van de primaire landbouwproductie, verwerking of afzet van landbouwproducten geldt dat deze alleen voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen in aanmerking komen indien ze worden gedaan door een kleine of middelgrote onderneming of een grote onderneming niet zijnde een landbouwbedrijf.
Kassen, stallen, landbouwwerktuigen, aquacultuur, visserij, verwerkingsapparatuur
F 2112
Groen Label Kas voor biologische teelt
a. bestemd voor: het op biologische wijze bedrijfsmatig telen van gewassen in een kas, waarbij:
– is vastgesteld dat deze kas voldoet aan de eisen, bedoeld onder a van bedrijfsmiddel A 2113, en
– uit een door Stichting Skal afgegeven bio-certificaat blijkt dat de gewassen biologisch worden geteeld,
b. bestaande uit: een kas (kasdek en gevels), en teelttechnische en klimaattechnische voorzieningen.
Hierbij geldt dat:
– de investering in de Groen Label Kas voor biologische teelt ten hoogste voor het volgende bedrag per vierkante meter gecertificeerd teeltoppervlak in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen met een maximum van € 4.000.000:
Gewasgroep |
nieuwe kas € per vierkante meter |
bestaande kas € per vierkante meter |
---|---|---|
Groenten |
120 |
60 |
Sierteelt |
190 |
95 |
Uitgangsmateriaal |
230 |
115 |
– investeringen in een Groen Label Kas uitsluitend in zijn geheel voor één van de bedrijfsmiddelen F 2112 en A 2113 kunnen worden gemeld.
A 2113
Groen Label Kas
a. bestemd voor: het bedrijfsmatig telen van gewassen in een Groen Label Kas waarbij wordt voldaan aan de volgende eisen:
– de kas voldoet aan de eisen van het Certificatieschema Groen Label Kas 16 (GLK.16), wat blijkt uit een kas-ontwerpcertificaat Groen Label Kas 16 (GLK.16) dat voor de meldingsdatum is afgegeven door een door de Raad van Accreditatie hiervoor geaccrediteerde organisatie, en waarbij:
1. binnen drie jaar na afgifte van het kas-ontwerpcertificaat GLK.16 een kas-certificaat GLK.16 wordt overgelegd, of
2. na het verstrijken van deze termijn van drie jaar een kas-certificaat wordt overgelegd volgens de op dat moment geldende maatlat Groen Label Kas en de bijbehorende criteria, beoordelingsrichtlijnen en aanvullende besluiten,
b. bestaande uit: een kas (kasdek en gevels) en teelttechnische en klimaattechnische voorzieningen.
Hierbij geldt dat:
– de investering in de Groen Label Kas ten hoogste voor het volgende bedrag per vierkante meter gecertificeerd teeltoppervlak in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen met een maximum van € 5.000.000:
Gewasgroep |
nieuwe kas € per vierkante meter |
bestaande kas € per vierkante meter |
---|---|---|
Groenten |
120 |
60 |
Sierteelt |
190 |
95 |
Uitgangsmateriaal |
230 |
115 |
– investeringen in een Groen Label Kas kunnen uitsluitend in zijn geheel voor één van de bedrijfsmiddelen F 2112 en A 2113 worden gemeld.
F 2130
Mechanische of (micro)biologische bestrijdingsapparatuur voor plagen of ziekten in een tuinbouwkas
a. bestemd voor: het bestrijden van plagen of ziekten in een tuinbouwkas, door:
1. het inzetten van natuurlijke vijanden voor (micro)biologische bestrijding,
2. het op mechanische wijze actief laten opvliegen en vangen van plaagdieren, of
3. het op mechanische wijze bestrijden van plaaginsecten met behulp van micro-drones,
b. bestaande uit: apparatuur of voorzieningen die technisch noodzakelijk zijn voor de (micro)biologische of mechanische bestrijding, met uitzondering van vernevelingsapparaten en het trekkende voertuig.
Hierbij geldt dat:
– een investering in mechanische of biologische bestrijdingsapparatuur voor plagen of ziekten als onderdeel van een kas die gemeld is onder één van de bedrijfsmiddelen F 2112 en A 2113 onder bedrijfsmiddel F 2130 niet in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen.
D 2131
Luisdicht insectengaas of een machine voor het aanbrengen van insectengaas
a. bestemd voor: het ter beperking van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen aanbrengen van:
1. vuilafstotend insectengaas in de luchtramen van kassen, waarbij de nadelige effecten daarvan op het klimaat in de kas worden gecompenseerd door actieve vochtregulatie, al dan niet in combinatie met warmteterugwinning en al dan niet in combinatie met insectengaas direct over de gewassen, of
2. insectengaas om de plantenpotten met een machine,
b. bestaande uit:
1. met betrekking tot onderdeel a, punt 1, luisdicht gaas, apparatuur voor vochtregulatie en al dan niet de volgende onderdelen: warmteterugwinning, ondersteuningsmateriaal en een toegangssluis met dubbele deur en met uitzondering van scherminstallaties en verwarmingsinstallaties, of
2. met betrekking tot onderdeel a, punt 2, een machine voor het aanbrengen van insectengaas om de potten.
Hierbij geldt dat:
– een investering in insectengaas als onderdeel van een kas die gemeld is onder één van de bedrijfsmiddelen F 2112 en A 2113 onder bedrijfsmiddel D 2131 niet in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek.
A 2135
Installatie voor het verhogen van de plantweerbaarheid in de glastuinbouw
a. bestemd voor: het in een kas op biologische wijze verhogen van de weerbaarheid van planten tegen ziekten, waarbij geen chemische stoffen of metalen worden toegepast en waardoor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen wordt verminderd,
b. bestaande uit: een installatie voor het verhogen van de plantweerbaarheid, met uitzondering van wateropslagvoorzieningen, watergiftsysteem, vernevelingsapparaten en apparatuur voor vochtregulatie.
Hierbij geldt dat:
– een investering in een installatie voor het verhogen van de plantweerbaarheid als onderdeel van een kas die gemeld is onder één van de bedrijfsmiddelen F 2112 en A 2113 onder bedrijfsmiddel A 2135 niet in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen.
F 2143
Systeem voor individuele meting van nutriënten
a. bestemd voor: het automatisch meten van de nutriëntconcentraties in voedingswater voor de glastuinbouw ten behoeve van het bepalen van de optimale voedingsgift en het verminderen van de hoeveelheid te lozen drainwater, waarbij de concentraties van ten minste de volgende nutriënten individueel worden gemeten:
– natrium,
– kalium,
– magnesium,
– calcium,
– ammonium,
– chloor,
– nitraat,
– sulfaat,
– waterstofcarbonaat en
– fosfaat,
b. bestaande uit: een meetsysteem.
Hierbij geldt dat:
– een investering in een systeem voor individuele meting van nutriënten als onderdeel van een kas die gemeld is onder één van de bedrijfsmiddelen F 2112 of A 2113 onder bedrijfsmiddel F 2143 niet in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen.
A 2145
Installatie voor het ontzouten van drain(age)water in de glastuinbouw (aanpassing bestaande situatie)
a. bestemd voor: het aantoonbaar vaker recirculeren van drain(age)water binnen het teeltproces ten opzichte van de bestaande situatie, door het verbeteren van de verwijdering van (natrium-)zouten, waardoor de lozing van drain(age)water verminderd of vermeden wordt en waarbij de investering op bedrijfsniveau niet leidt tot het lozen van meer brijn,
b. bestaande uit: een installatie voor het verwijderen van zouten en al dan niet de volgende onderdelen: een vacuümverdamper en meetapparatuur.
Hierbij geldt dat:
– een investering in een installatie voor het ontzouten van drain(age)water als onderdeel van een kas die gemeld is onder één van de bedrijfsmiddelen F 2112 en A 2113 onder bedrijfsmiddel A 2145 niet in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen.
F 2146
Voorzieningen voor nullozing in de glastuinbouw (aanpassen bestaande situatie)
a. bestemd voor: het realiseren van nullozing in een bestaande tuinbouwkas, waarbij:
– aangetoond wordt dat de investering bijdraagt aan nullozing zoals is omschreven in de Aanpak Aantonen Nullozing, zoals vastgesteld door het Platform Duurzame Glastuinbouw, of volgt uit een onderzoek naar de waterstromen op het bedrijf door een relevante onderzoek- of adviesorganisatie,
– drainwater bij substraatteelt, drainagewater bij grondgebonden teelt en filterspoelwater niet meer wordt geloosd op oppervlaktewater of het riool, wat wordt aangetoond met een bezoekverslag van een handhaver of toezichthouder en een verklaring van bevoegd gezag, en
– waarbij verklaard wordt dat de voorziening geen wettelijk verplichte investering betreft,
b. bestaande uit: voorzieningen ten behoeve van het realiseren van nullozing zoals filters, meetapparatuur, opvangbassins, meetapparatuur en leidingwerk.
Hierbij geldt dat:
– een investering in een voorziening voor nullozing als onderdeel van een kas die gemeld is onder één van de bedrijfsmiddelen F 2112 en A 2113 onder bedrijfsmiddel F 2146 niet in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen.
F 2150
Apparatuur voor het opwerken van plantenresten tot grondstof
a. bestemd voor: het verwerken van plantenresten uit de glastuinbouw, al dan niet in combinatie met reststromen uit de oesterzwammenteelt, tot een grondstof voor een product, niet zijnde een brandstof of een meststof,
b. bestaande uit: opwerkingsapparatuur die nodig is voor het verwerken van de plantenresten met uitzondering van opslagvoorzieningen.
F 2190
Lekdetectiesysteem voor de teeltvloer
a. bestemd voor: het met een geo-elektrisch meetsysteem detecteren van lekkages van teeltvloeren in kassen waarbij wordt voorkomen dat gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen in het grond- en oppervlaktewater terechtkomen,
b. bestaande uit: een meetsysteem met elektroden en sensoren en met uitzondering van de teeltvloer.
B 2200
Innovatieve stal
a. bestemd voor: het houden van dieren in een innovatieve stal:
– waarvoor één of meer omgevingsvergunningen als bedoeld in de Omgevingswet zijn aangevraagd voor de meldingsdatum en binnen drie jaar na de meldingsdatum de verleende vergunningen worden overgelegd,
– die is voorzien van een huisvestingssysteem of aanvullende techniek die ammoniakemissie reduceert en die niet staat in bijlage V respectievelijk bijlage VI van de Omgevingsregeling en waaraan het bevoegd gezag een emissiefactor heeft toegekend of waarvoor een bijzondere emissiefactor is vastgesteld als bedoeld in artikel 4.6 van de Omgevingsregeling, en
– waarbij de opdracht voor een meting van de ammoniakemissie bij het toegepaste stalsysteem is verstrekt voor de meldingsdatum en deze meting wordt uitgevoerd volgens het voorgeschreven Protocol voor meting van ammoniakemissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij of een gelijkwaardige meetmethode,
b. bestaande uit: een innovatieve stal, met uitzondering van duurzame energie-opwekkingsinstallaties, ruimten en onderdelen bedoeld voor het personeel en het verzamelen, verwerken en het opslaan van de (eind)producten.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor ten hoogste € 5.000.000 van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen,
– investeringen in een innovatieve stal uitsluitend in zijn geheel voor bedrijfsmiddel B 2200 kunnen worden gemeld,
– wanneer voor de stal geen vergunningsplicht geldt voor een Natura-2000 activiteit, dit aangetoond moet worden door middel van een positief weigeringsbesluit, waarbij de vergunning voor de Natura-2000 activiteit is aangevraagd voor de meldingsdatum, en
– wanneer een luchtwasser wordt toegepast;
○ het betreffende systeem zo is ontworpen, gebouwd en zodanig functioneert dat de concentratie van ammoniak niet hoger is dan 20 ppm en de concentratie koolstofdioxide niet hoger is dan 3.000 ppm ter hoogte van de kop van het betreffende dier, en
○ het ventilatiekanaal, de ventilatoren en indien van toepassing het sprinklersysteem in de stal regelmatig wordt gereinigd en stofvrij wordt gehouden.
B 2201
Stal voor biologische melk- of pluimveehouderij met ammoniakemissiereductie
a. bestemd voor: het houden van melk- of pluimvee in een bedrijf dat dierlijke landbouwproducten produceert volgens de voorschriften van het Besluit dierlijke producten, wat blijkt uit een door Skal afgegeven certificaat Biologische Productie Nederland, waarbij:
– er voor de stal één of meer omgevingsvergunningen als bedoeld in de Omgevingswet zijn aangevraagd voor de meldingsdatum en binnen drie jaar na de meldingsdatum de verleende vergunningen worden overgelegd, en
– al het vee in de gehele stal wordt gehouden in één of meerdere ammoniakemissiearme huisvestingssystemen:
1. die zijn opgenomen in bijlage V van de Omgevingsregeling en niet zijn aangemerkt als een ‘overig huisvestingssysteem’, of
2. voor zover het een huisvestingssysteem betreft dat de ammoniakemissie reduceert en die niet staat in bijlage V van de Omgevingsregeling en waaraan het bevoegd gezag een emissiefactor heeft toegekend of waarvoor een bijzondere emissiefactor is vastgesteld als bedoeld in artikel 4.6 van de Omgevingsregeling,
waarbij de voorwaarden onder de hierboven genoemde punt 1 en 2 niet gelden voor een huisvestingssysteem voor jongvee indien in een melkveestal ook jongvee wordt gehouden,
b. bestaande uit: een besloten ruimte waarin dieren worden gehuisvest, een stalinrichting, klimaattechnische en voertechnische systemen, ammoniakemissiereducerende systemen, mestafvoer en -opslag en een hygiënesluis en met uitzondering van duurzame energie-opwekkingsinstallaties, ruimten en onderdelen bedoeld voor het personeel en het verzamelen, verwerken en het opslaan van de (eind)producten.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor ten hoogste € 5.000.000 van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen,
– investeringen in een stal voor biologische melk- of pluimveehouderij met vermindering van de ammoniakemissie uitsluitend in zijn geheel voor bedrijfsmiddel B 2201 kunnen worden gemeld,
– een stal voorzien van meerdere huisvestingssystemen waarvan een huisvestingssysteem is aangemerkt als een ‘overig huisvestingssysteem’ niet in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen,
– wanneer voor de stal geen vergunningsplicht geldt voor een Natura-2000 activiteit, dit aangetoond moet worden door middel van een positief weigeringsbesluit, waarbij de vergunning voor de Natura-2000 activiteit is aangevraagd voor de meldingsdatum,
– de gehele stal voorzien moet zijn van één of meerdere ammoniakemissiearme huisvestingsystemen als bedoeld in de Omgevingsregeling,
– wanneer een luchtwasser wordt toegepast;
○ het betreffende systeem zo is ontworpen, gebouwd en zodanig functioneert dat de concentratie van ammoniak niet hoger is dan 20 ppm en de concentratie koolstofdioxide niet hoger is dan 3.000 ppm ter hoogte van de kop van het betreffende dier; en
○ het ventilatiekanaal, de ventilatoren en indien van toepassing het sprinklersysteem in de stal regelmatig wordt gereinigd en stofvrij wordt gehouden,
– onder melkvee wordt verstaan al het vee dat wordt gehouden voor de productie van melk, en
– onder een besloten ruimte wordt verstaan een binnenruimte of een gedeeltelijk omsloten overdekte buitenruimte.
B 2202
Klimaat- en dierenmonitoringssysteem
a. bestemd voor: het in een stal monitoren van dieren en meten van klimaatparameters, waardoor inzichtelijk wordt op welke manier het gebruik van antibiotica of hormonen op het bedrijf gereduceerd kan worden en vermindering van de ammoniakemissie mogelijk is, door het in de stal maken van foto's van de dieren, opnemen van geluid in de stal en meten van ten minste de volgende parameters:
– CO2,
– temperatuur,
– ammoniak,
– methaan,
– luchtvochtigheid,
– luchtdruk, en
– fijnstof (PM2,5 en PM10),
b. bestaande uit: een sensoreenheid met camera's, sensoren en 4G-verbinding, een voedingskabel en software voor real-time inzicht in de meetresultaten.
B 2203
Desinfectiesysteem voor het in-situ desinfecteren van melkrobots
a. bestemd voor: het met onderchlorigzuur (HOCl) desinfecteren van melkrobots door een in-situ desinfectiesysteem op basis van elektrolyse van natriumchloride (NaCl), waarbij de leverancier van het in-situ desinfectiesysteem geregistreerd is op de lijst ‘Biocidal Products Regulation (BPR) Artikel 95’ van de Europese Chemisch Agentschap (ECHA),
b. bestaande uit: een in-situ desinfectiesysteem, een interface met pomp(en) en leidingen.
A 2204
Formalinevrij bad voor de desinfectie van klauwen van vee
a. bestemd voor: het met onderchlorigzuur (HOCl) desinfecteren van de klauwen van vee door het gebruik van een zelfvullend desinfectiebad, dat is aangesloten op een in-situ desinfectiesysteem op basis van elektrolyse van natriumchloride (NaCl), waarbij de leverancier van het in-situ desinfectiesysteem geregistreerd is op de lijst 'Biocidal Products Regulation (BPR) Artikel 95' van de Europese Chemisch Agentschap (ECHA),
b. bestaande uit: een in-situ desinfectiesysteem, desinfectiebaden, pompen en tyleen leidingen.
A 2205
Omgekeerde osmose-installatie voor het verwerken van spuiwater van een biologische luchtwasser
a. bestemd voor: het verminderen van het waterverbruik van biologische luchtwassers met ten minste 60%, door met omgekeerde osmose het spuiwater te zuiveren, waarna het gezuiverde spuiwater opnieuw wordt gebruikt in de biologische luchtwasser en het resterende concentraat nuttig wordt toegepast,
b. bestaande uit: een omgekeerde osmose-eenheid en al dan niet de volgende onderdelen: een opslagvoorziening voor het concentraat, een opslagvoorziening voor het te recirculeren waswater en voorzieningen om het behandelde spuiwater geschikt te maken voor recirculatie, met uitzondering van een luchtwasser.
F 2206
Apparatuur of voorzieningen voor gescheiden opvang van mest en urine in varkens- of rundveestallen (aanpassen bestaande situatie)
a. bestemd voor: het aan de bron gescheiden opvangen en bewaren van dierlijke mest en urine in bestaande varkens- of rundveestallen,
b. bestaande uit: apparatuur of voorzieningen voor het gescheiden opvangen en bewaren van dierlijke mest en urine, al dan niet een afzuigingssysteem dat de kelderlucht continu afzuigt en met uitzondering van mestscheidingsapparatuur.
Hierbij geldt dat:
– een investering in apparatuur of voorzieningen voor gescheiden opvang van mest en urine in varkens- of rundveestallen als onderdeel van een stal die gemeld is onder één van de bedrijfsmiddelen B 2200, B 2201, A 2210, A 2211, F 2212 en A 2220 komt onder bedrijfsmiddel F 2206 niet in aanmerking voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen.
B 2208
Gasdichte voorziening voor een drijfmestopslag
a. bestemd voor: het bij een veehouderij afdekken van een drijfmestopslag met een gasdichte voorziening, niet zijnde een (na)vergister of digestaatopslag, waardoor de methaanemissie wordt verminderd en waarbij de ontstane gassen:
1. in een gasdichte ruimte worden opgevangen en nuttig worden toegepast, of
2. thermisch worden geoxideerd door een affakkelinstallatie die voldoet aan de veiligheidseisen NPR 7910-1+C1,
b. bestaande uit: gasdichte voorziening, affakkelinstallatie en met uitzondering van (onderdelen van) de mestopslag.
B 2209
Systeem voor mixen van drijfmest met luchtbellen (aanpassen bestaande situatie)
a. bestemd voor: het met luchtbellen mixen van drijfmest in een drijfmestkelder of mestsilo van een bestaand bedrijf zonder stal(ontwerp)certificaat MDV 12, 13, 14 of 15 dat mest produceert, verwerkt of transporteert, waardoor de vorming van methaan en waterstofsulfide in de drijfmestkelder of mestsilo aanzienlijk gereduceerd wordt,
b. bestaande uit: een compressor, een besturingseenheid, een regelklep, luchtslangen, pvc-uitlaten en met uitzondering van mestkelders en mestsilo's.
Hierbij geldt dat:
– een investering in een systeem voor het mixen van drijfmest met luchtbellen als onderdeel van een stal die gemeld is onder één van de bedrijfsmiddelen B 2200 en B 2201 onder bedrijfsmiddel B 2209 niet in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen.
A 2210
Duurzame melkveestal
a. bestemd voor: het houden van melkrundvee in een stal met ten hoogste 250 dierplaatsen, waarbij:
– de stal voldoet aan de eisen van de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) 15 – melkveestallen, wat blijkt uit een stal(ontwerp)certificaat MDV 15 dat voor de meldingsdatum is afgegeven door een door de Raad voor Accreditatie hiervoor geaccrediteerde organisatie,
– er één of meer omgevingsvergunningen als bedoeld in de Omgevingswet zijn aangevraagd voor de meldingsdatum,
– het melkveebedrijf grondgebonden is, en
1. binnen twee jaar na afgifte van het ontwerp-stalcertificaat een definitief stalcertificaat MDV 15 wordt overgelegd, of
2. binnen drie jaar na afgifte van het ontwerp-stalcertificaat een definitief stalcertificaat wordt overgelegd volgens de op dat moment geldende Maatlat Duurzame Veehouderij en de bijbehorende criteria, beoordelingsrichtlijnen en aanvullende besluiten,
b. bestaande uit: een besloten ruimte waarin dieren worden gehuisvest, een stalinrichting, klimaattechnische en voertechnische systemen, een mestafvoer en -opslag en al dan niet het ammoniakemissiereducerend systeem HA 1.38 zoals opgenomen in bijlage V van de Omgevingsregeling, met uitzondering van emissiereducerende vloeren die geen onderdeel uitmaken van het huisvestingssysteem HA 1.38, luchtwassers en duurzame energie-opwekkingsinstallaties.
Hierbij geldt dat:
– een investering in een duurzame melkveestal voor ten hoogste € 7.810 per gecertificeerde dierplaats in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen met een maximum van € 5.000.000,
– investeringen in een duurzame melkveestal uitsluitend in zijn geheel voor één van de bedrijfsmiddelen A 2210 of F 2212 kunnen worden gemeld,
– de investeringen in jongveeruimten kunnen worden gebruikt ter onderbouwing van het maximum bedrag tot een maximum van eenzelfde aantal jongveeplaatsen als het aantal melkveeplaatsen waarvoor is gecertificeerd,
– wanneer voor de stal geen vergunningsplicht geldt voor een Natura-2000 activiteit, dit aangetoond moet worden door middel van een positief weigeringsbesluit, waarbij de vergunning voor de Natura-2000 activiteit is aangevraagd voor de meldingsdatum,
– het bedrijf als grondgebonden wordt beschouwd als de productie van dierlijke meststoffen in kilogram fosfaat past binnen de fosfaatruimte van het bedrijf, waarbij natuurgronden alleen meegeteld kunnen worden als hierop dierlijke mest uitgereden mag worden, en
– onder een besloten ruimte wordt verstaan een binnenruimte of een gedeeltelijk omsloten overdekte buitenruimte.
A 2211
Duurzame vleeskalver- of vleesveestal
a. bestemd voor: het houden van vleeskalveren of vleesvee in een stal met ten hoogste 1.250 dierplaatsen, waarbij:
– de stal voldoet aan de eisen van de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) 15 – vleeskalverstallen of vleesveestallen, wat blijkt uit een stal(ontwerp)certificaat MDV 15 dat voor de meldingsdatum is afgegeven door een door de Raad voor Accreditatie hiervoor geaccrediteerde organisatie,
– er één of meer omgevingsvergunningen als bedoeld in de Omgevingswet zijn aangevraagd voor de meldingsdatum, en
1. binnen twee jaar na afgifte van het ontwerp-stalcertificaat een definitief stalcertificaat MDV 15 wordt overgelegd, of
2. binnen drie jaar na afgifte van het ontwerp-stalcertificaat een definitief stalcertificaat wordt overgelegd volgens de op dat moment geldende Maatlat Duurzame Veehouderij en de bijbehorende criteria, beoordelingsrichtlijnen en aanvullende besluiten,
b. bestaande uit: een besloten ruimte waarin dieren worden gehuisvest, een stalinrichting, klimaattechnische en voertechnische systemen, ammoniakemissiereducerende systemen en een mestafvoer en -opslag en met uitzondering van duurzame energie-opwekkingsinstallaties, ruimten en onderdelen bedoeld voor het personeel en het verzamelen, verwerken en het opslaan van de (eind)producten.
Hierbij geldt dat:
– een investering in een duurzame vleeskalver- of vleesveestal voor ten hoogste € 5.000.000 van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen,
– investeringen in een duurzame vleeskalver- of vleesveestal uitsluitend in zijn geheel voor bedrijfsmiddel A 2211 kunnen worden gemeld,
– wanneer voor de stal geen vergunningsplicht geldt voor een Natura-2000 activiteit, dit aangetoond moet worden door middel van een positief weigeringsbesluit, waarbij de vergunning voor de Natura-2000 activiteit is aangevraagd voor de meldingsdatum,
– wanneer een luchtwasser wordt toegepast;
○ het betreffende systeem zo is ontworpen, gebouwd en zodanig functioneert dat de concentratie van ammoniak niet hoger is dan 20 ppm en de concentratie koolstofdioxide niet hoger is dan 3.000 ppm ter hoogte van de kop van het betreffende dier, en
○ het ventilatiekanaal, de ventilatoren en indien van toepassing het sprinklersysteem in de stal regelmatig wordt gereinigd en stofvrij wordt gehouden, en
– onder een besloten ruimte wordt verstaan een binnenruimte of een gedeeltelijk omsloten overdekte buitenruimte.
F 2212
Duurzame melkveestal met weidegang
a. bestemd voor: het houden van melkrundvee in een stal met ten hoogste 250 dierplaatsen, waarbij:
– de stal voldoet aan de eisen van de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) 15 – melkveestallen met weidegang, wat blijkt uit een stal(ontwerp)certificaat MDV 15 met weidegang dat voor de meldingsdatum is afgegeven door een door de Raad voor Accreditatie hiervoor geaccrediteerde organisatie,
– er één of meer omgevingsvergunningen als bedoeld in de Omgevingswet zijn aangevraagd voor de meldingsdatum,
– het melkveebedrijf grondgebonden is, en
1. de stal binnen twee jaar na afgifte van het stalontwerpcertificaat in gebruik is genomen en er binnen drie jaar na afgifte van het stalontwerpcertificaat een stalcertificaat MDV 15 met weidegang wordt overgelegd, of
2. de stal binnen drie jaar na afgifte van het stalontwerpcertificaat in gebruik is genomen en er binnen vier jaar na afgifte van het stalontwerpcertificaat een definitief stalcertificaat wordt overgelegd volgens de op dat moment geldende Maatlat Duurzame Veehouderij en de bijbehorende criteria, beoordelingsrichtlijnen en aanvullende besluiten,
b. bestaande uit: een besloten ruimte waarin dieren worden gehuisvest, een stalinrichting, klimaattechnische en voertechnische systemen, een mestafvoer en -opslag en al dan niet het ammoniakemissiereducerend systeem HA 1.38 zoals opgenomen in bijlage V van de Omgevingsregeling, met uitzondering van emissiereducerende vloeren die geen onderdeel uitmaken van het huisvestingssysteem HA 1.38, luchtwassers en duurzame energie-opwekkingsinstallaties.
Hierbij geldt dat:
– een investering in een duurzame melkveestal met weidegang ten hoogste voor € 7.810 per gecertificeerde dierplaats in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen met een maximum van € 4.000.000,
– investeringen in een duurzame melkveestal uitsluitend in zijn geheel voor één van de bedrijfsmiddelen A 2210 of F 2212 kunnen worden gemeld,
– de investeringen in jongveeruimten kunnen worden gebruikt ter onderbouwing van het maximum bedrag tot een maximum van eenzelfde aantal jongveeplaatsen als het aantal melkveeplaatsen waarvoor is gecertificeerd,
– wanneer voor de stal geen vergunningsplicht geldt voor een Natura-2000 activiteit, dit aangetoond moet worden door middel van een positief weigeringsbesluit, waarbij de vergunning voor de Natura-2000 activiteit is aangevraagd voor de meldingsdatum,
– het bedrijf als grondgebonden wordt beschouwd als de productie van dierlijke meststoffen in kilogram fosfaat past binnen de fosfaatruimte, waarbij natuurgronden alleen meegenomen kunnen worden als hierop dierlijke mest uitgereden mag worden, en
– onder een besloten ruimte wordt verstaan een binnenruimte of een gedeeltelijk omsloten overdekte buitenruimte.
B 2213
Autonome mestverzamelrobot
a. bestemd voor: het opzuigen of opnemen van koemest van dichte stalvloeren ter vermindering van de ammoniakemissie, klauw- en uierproblemen en antibioticagebruik, door een mestrobot die met behulp van sensoren zelfstandig door de stal navigeert, en waarbij:
1. de mestrobot is voorzien van waterzakken en aan de voor- en achterzijde van de vloer water sproeit, zodat de mest makkelijker verwijderd kan worden, of
2. de stal is voorzien van een sproei- of vernevelingssysteem, zodat de mest makkelijker verwijderd kan worden,
b. bestaande uit: een mestverzamelrobot, een oplaadpunt, een mestdumppunt en al dan niet de volgende onderdelen: een waterbijvulstation en een sproei- of vernevelingssysteem.
Hierbij geldt dat:
– een investering in een autonome mestverzamelrobot als onderdeel van een stal die gemeld is onder één van de bedrijfsmiddelen B 2200, B 2201, A 2210, A 2211 en F 2212 onder bedrijfsmiddel B 2213 niet in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen.
B 2217
Getrokken elektrische voermengwagen voor herkauwers
a. bestemd voor: het verstrekken van ruwvoer aan herkauwers met een getrokken voermengwagen, die:
– is voorzien van een uitsluitend elektrische aandrijving, waarbij de voor de aandrijving benodigde energie wordt geleverd door een accupakket dat geen lood bevat, en
– het voer autonoom mengt en verdeelt,
b. bestaande uit: een getrokken elektrische voermengwagen en al dan niet een oplaadpunt en een automatisch monitoringssysteem voor voerefficiency.
A 2218
Automatisch ruwvoermengsysteem of zelfrijdend autonoom ruwvoersysteem voor herkauwers
a. bestemd voor: het vergroten van de rantsoenefficiëntie en het verkleinen van de kans op voedingsstoornissen bij herkauwers door:
1. het automatisch en gemengd voeren van ruwvoeders met een zelfrijdende autonome machine die uitsluitend elektrisch wordt aangedreven,
2. het in één werkgang maaien, transporteren en verstrekken van vers gras, met een zelfrijdende autonome machine die uitsluitend elektrisch wordt aangedreven,
3. het meerdere keren per dag automatisch en gemengd voeren van ruwvoeders met een elektrisch aangedreven voerband die het voer bij de juiste groep dieren lost, of
4. het met luchtdruk, een vijzel, een spiraal of een ketting door een buizensysteem automatisch gemengd voeren van ruwvoeders, al dan niet in combinatie met krachtvoer, en
waarbij onder punt 1 tot en met 4 geldt dat het meest optimale voermoment bepaald wordt door:
– de voeropname van de herkauwers, of
– het nog aanwezige voer bij de betreffende herkauwers automatisch te meten of te berekenen op basis van de hoeveelheid verstrekt voer, het ingegeven dagrantsoen per dier, het aantal dieren per groep en het voertijdstip,
b. bestaande uit:
1. met betrekking tot onderdeel a, punt 1, een voerkeuken, een voergrijper, een mineraal- en brokdoseerinrichting, een besturingssysteem, een zelfrijdende autonome voerrobot, sensoren voor de routebepaling en al dan niet de volgende onderdelen: een geleiderail, een oplaadpunt en een automatisch monitoringssysteem voor voerefficiency, en met uitzondering van krachtvoerautomaten en krachtvoerinstallaties,
2. met betrekking tot onderdeel a, punt 2, een zelfrijdende autonome machine uitgerust met maaibalk, opraapwagen en verdeelmechanisme voor het voeren van vers gras,
3. met betrekking tot onderdeel a, punt 3, voerbunkers, voerband(en), afschuifploeg voor het lossen van het voer, sensoren en een besturingssysteem, met uitzondering van krachtvoerautomaten en krachtvoerinstallaties, of
4. met betrekking tot onderdeel a, punt 4, voorraadbunkers voor ruwvoer, een menger, een mineraal- en brokdoseerinrichting, buizensysteem, sensoren en besturingssysteem, met uitzondering van krachtvoerautomaten en krachtvoerinstallaties.
Hierbij geldt dat:
– een investering in een automatisch ruwvoermengsysteem of zelfrijdend ruwvoersysteem voor herkauwers als onderdeel van een stal die gemeld is onder één van de bedrijfsmiddelen B 2200, B 2201, A 2210, A 2211, F 2212 en B 2291 onder bedrijfsmiddel A 2218 niet in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen,
– onder een autonome machine een machine wordt verstaan die werkzaamheden kan verrichten zonder bestuurder, en
– onder een zelfrijdende machine een niet getrokken machine wordt verstaan die beschikt over een eigen rijaandrijving.
A 2220
Duurzame varkensstal (aanpassen bestaande situatie)
a. bestemd voor: het houden van varkens in een stal met ten hoogste 7.500 dierplaatsen voor vleesvarkens of ten hoogste 1.200 dierplaatsen voor fokvarkens, waarbij:
– de stal voldoet aan de eisen van de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) 15 – varkensstallen, wat blijkt uit een stal(ontwerp)certificaat MDV 15 dat voor de meldingsdatum is afgegeven door een door de Raad voor Accreditatie hiervoor geaccrediteerde organisatie,
– er één of meer omgevingsvergunningen als bedoeld in de Omgevingswet zijn aangevraagd voor de meldingsdatum,
– het aantal dierplaatsen of GE, zoals in de MDV is opgenomen, in de nieuwe situatie niet toeneemt ten opzichte van de oude situatie, en
1. binnen twee jaar na afgifte van het ontwerp-stalcertificaat een definitief stalcertificaat MDV 15 wordt overgelegd, of
2. binnen drie jaar na afgifte van het ontwerp-stalcertificaat een definitief stalcertificaat wordt overgelegd volgens de op dat moment geldende Maatlat Duurzame Veehouderij en de bijbehorende criteria, beoordelingsrichtlijnen en aanvullende besluiten,
b. bestaande uit: een besloten ruimte waarin dieren worden gehuisvest, een stalinrichting, klimaattechnische en voertechnische systemen, ammoniakemissiereducerende systemen, een mestafvoer en mestopslag, en met uitzondering van duurzame energie-opwekkingsinstallaties.
Hierbij geldt dat:
– een investering in een duurzame varkensstal ten hoogste voor het volgende bedrag per gecertificeerde dierplaats in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen met een maximum van € 5.000.000:
Diercategorie |
€ per dierplaats |
---|---|
Vleesvarkens |
780 |
Gespeende biggen |
470 |
Guste en dragende zeugen |
2.185 |
Kraamzeugen |
5.470 |
Dekberen |
5.315 |
– investeringen in een duurzame varkensstal uitsluitend in zijn geheel voor bedrijfsmiddel A 2220 kunnen worden gemeld,
– investeringen in een nieuwbouw MDV stal op nieuwe locatie niet in aanmerking komen, tenzij het een verplaatsing betreft,
– wanneer voor de stal geen vergunningsplicht geldt voor een Natura-2000 activiteit, dit aangetoond moet worden door middel van een positief weigeringsbesluit, waarbij de vergunning voor de Natura-2000 activiteit is aangevraagd voor de meldingsdatum,
– wanneer een luchtwasser wordt toegepast:
○ het betreffende systeem zo is ontworpen, gebouwd en zodanig functioneert dat de concentratie van ammoniak niet hoger is dan 20 ppm en de concentratie koolstofdioxide niet hoger is dan 3.000 ppm ter hoogte van de kop van het betreffende dier, en
○ het ventilatiekanaal, de ventilatoren en indien van toepassing het sprinklersysteem in de stal regelmatig wordt gereinigd en stofvrij wordt gehouden,
– uit de onderbouwing moet blijken dat het aantal dieren niet toeneemt ten opzichte van de bestaande situatie waarbij de bestaande situatie ook feitelijk bestaan heeft, de grootte eenheid is opgenomen in de MDV maatlat en kan gebruikt worden als de ondernemer overgaat tot het houden van een andere diersoort dan de bestaande situatie, en
– onder een besloten ruimte wordt verstaan een binnenruimte of een gedeeltelijk omsloten overdekte buitenruimte.
A 2230
Duurzame pluimveestal (aanpassen bestaande situatie)
a. bestemd voor: het houden van pluimvee, niet zijnde eenden of kalkoenen, in een stal met ten hoogste 120.000 dierplaatsen voor leghennen of ten hoogste 220.000 dierplaatsen voor vleeskuikens, waarbij:
– de stal voldoet aan de eisen van de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) 15 – pluimveestallen, wat blijkt uit een stal(ontwerp)certificaat MDV 15 dat voor de meldingsdatum is afgegeven door een door de Raad voor Accreditatie hiervoor geaccrediteerde organisatie,
– er één of meer omgevingsvergunningen als bedoeld in de Omgevingswet zijn aangevraagd voor de meldingsdatum,
– het aantal dierplaatsen of GE, zoals in de MDV is opgenomen, in de nieuwe situatie niet toeneemt ten opzichte van de oude situatie, en
1. binnen twee jaar na afgifte van het ontwerp-stalcertificaat een definitief stalcertificaat MDV 15 wordt overgelegd, of
2. binnen drie jaar na afgifte van het ontwerp-stalcertificaat een definitief stalcertificaat wordt overgelegd volgens de op dat moment geldende Maatlat Duurzame Veehouderij en de bijbehorende criteria, beoordelingsrichtlijnen en aanvullende besluiten,
b. bestaande uit: een besloten ruimte waarin dieren worden gehuisvest, een stalinrichting, klimaattechnische en voertechnische systemen, ammoniakemissiereducerende systemen en een mestafvoer en -opslag en met uitzondering van duurzame energie-opwekkingsinstallaties.
Hierbij geldt dat:
– een investering in een duurzame pluimveestal ten hoogste voor het volgende bedrag per gecertificeerde dierplaats in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen met een maximum van € 5.000.000:
Diercategorie |
€ per dierplaats |
---|---|
Opfok legouderdieren en leghennen |
28,75 |
Productie legouderdieren en leghennen |
52,50 |
Opfok vleeskuikenouderdieren |
45,00 |
Productie vleeskuikenouderdieren |
77,50 |
Vleeskuikens |
27,00 |
– investeringen in een duurzame pluimveestal uitsluitend in zijn geheel voor bedrijfsmiddel A 2230 kunnen worden gemeld,
– investeringen in een nieuwbouw MDV stal op een nieuwe locatie niet in aanmerking komen, tenzij het een verplaatsing betreft.
– wanneer voor de stal geen vergunningsplicht geldt voor een Natura-2000 activiteit, dit aangetoond moet worden door middel van een positief weigeringsbesluit, waarbij de vergunning voor de Natura-2000 activiteit is aangevraagd voor de meldingsdatum,
– wanneer een luchtwasser wordt toegepast;
○ het betreffende systeem zo is ontworpen, gebouwd en zodanig functioneert dat de concentratie van ammoniak niet hoger is dan 20 ppm en de concentratie koolstofdioxide niet hoger is dan 3.000 ppm ter hoogte van de kop van het betreffende dier, en
○ het ventilatiekanaal, de ventilatoren en indien van toepassing het sprinklersysteem in de stal regelmatig wordt gereinigd en stofvrij wordt gehouden,
– uit de onderbouwing moet blijken dat het aantal dieren niet toeneemt ten opzichte van de bestaande situatie waarbij de bestaande situatie ook feitelijk bestaan heeft, de grootte eenheid is opgenomen in de MDV maatlat en kan gebruikt worden als de ondernemer overgaat tot het houden van een andere diersoort dan de bestaande situatie, en
– onder een besloten ruimte wordt verstaan een binnenruimte of een gedeeltelijk omsloten overdekte buitenruimte.
D 2235
Stofemissiereducerende techniek voor een pluimveestal (aanpassen bestaande situatie)
a. bestemd voor: het verminderen van de emissie van stof van een pluimveestal zonder stal(ontwerp)certificaat MDV 14 of 15 door toepassing van één of meerdere technieken die op het moment van melden zijn vermeld in bijlage V en VI bij de Omgevingsregeling,
b. bestaande uit: stofemissiereducerende techniek(en).
B 2280
Duurzame paardenstal
a. bestemd voor: het houden van paarden of pony’s in een stal die voldoet aan de eisen van de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) 15 – paardenstallen, wat blijkt uit een stal(ontwerp)certificaat MDV 15 dat voor de meldingsdatum is afgegeven door een door de Raad voor Accreditatie hiervoor geaccrediteerde organisatie, waarbij:
– er één of meer omgevingsvergunningen als bedoeld in de Omgevingswet zijn aangevraagd voor de meldingsdatum en
1. binnen twee jaar na afgifte van het ontwerp-stalcertificaat een definitief stalcertificaat MDV 15 wordt overgelegd, of
2. binnen drie jaar na afgifte van het ontwerp-stalcertificaat een definitief stalcertificaat wordt overgelegd volgens de op dat moment geldende Maatlat Duurzame Veehouderij en de bijbehorende criteria, beoordelingsrichtlijnen en aanvullende besluiten,
b. bestaande uit: een besloten ruimte waarin dieren worden gehuisvest, een stalinrichting, klimaattechnische en voertechnische systemen, ammoniakemissiereducerende systemen en een mestafvoer en -opslag en met uitzondering van luchtwassers, duurzame energie-opwekkingsinstallaties, ruimten en onderdelen bedoeld voor het personeel en het verzamelen, verwerken en het opslaan van de (eind)producten.
Hierbij geldt dat:
– de investering in een paardenstal voor ten hoogste € 5.000.000 van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen,
– investeringen in een duurzame paardenstal uitsluitend in zijn geheel voor bedrijfsmiddel B 2280 kunnen worden gemeld,
– wanneer voor de stal geen vergunningsplicht geldt voor een Natura-2000 activiteit, dit aangetoond moet worden met een positief weigeringsbesluit, waarbij de vergunning voor de Natura-2000 activiteit is aangevraagd voor de meldingsdatum, en
– onder een besloten ruimte wordt verstaan een binnenruimte of een gedeeltelijk omsloten overdekte buitenruimte.
B 2290
Duurzame konijnen-, eenden- of kalkoenenstal
a. bestemd voor: het houden van konijnen, eenden of kalkoenen in een stal die voldoet aan de eisen van de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) 15 – konijnenstallen of pluimveestallen, onderdeel eenden- of kalkoenenstal, wat blijkt uit een stal(ontwerp)certificaat MDV 15 dat voor de meldingsdatum is afgegeven door een door de Raad voor Accreditatie hiervoor geaccrediteerde organisatie, waarbij:
– er één of meer omgevingsvergunningen als bedoeld in de Omgevingswet zijn aangevraagd voor de meldingsdatum, en
1. binnen twee jaar na afgifte van het ontwerp-stalcertificaat een definitief stalcertificaat MDV 15 wordt overgelegd, of
2. binnen drie jaar na afgifte van het ontwerp-stalcertificaat een definitief stalcertificaat wordt overgelegd volgens de op dat moment geldende Maatlat Duurzame Veehouderij en de bijbehorende criteria, beoordelingsrichtlijnen en aanvullende besluiten,
b. bestaande uit: een besloten ruimte waarin dieren worden gehuisvest, een stalinrichting, klimaattechnische en voertechnische systemen, ammoniakemissiereducerende systemen en een mestafvoer en -opslag en met uitzondering duurzame energie-opwekkingsinstallaties, ruimten en onderdelen bedoeld voor het personeel en het verzamelen, verwerken en het opslaan van de (eind)producten.
Hierbij geldt dat:
– een investering in een duurzame konijnen-, eenden- of kalkoenenstal voor ten hoogste € 5.000.000 van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen,
– investeringen in een duurzame konijnen-, eenden- of kalkoenenstal uitsluitend in zijn geheel voor bedrijfsmiddel B 2290 kunnen worden gemeld,
– wanneer voor de stal geen vergunningsplicht geldt voor een Natura-2000 activiteit, dit aangetoond moet worden door middel van een positief weigeringsbesluit, waarbij de vergunning voor de Natura-2000 activiteit is aangevraagd voor de meldingsdatum,
– wanneer een luchtwasser wordt toegepast;
○ het betreffende systeem zo is ontworpen, gebouwd en zodanig functioneert dat de concentratie van ammoniak niet hoger is dan 20 ppm en de concentratie koolstofdioxide niet hoger is dan 3.000 ppm ter hoogte van de kop van het betreffende dier, en
○ het ventilatiekanaal, de ventilatoren en indien van toepassing het sprinklersysteem in de stal regelmatig wordt gereinigd en stofvrij wordt gehouden, en
– onder een besloten ruimte wordt verstaan een binnenruimte of een gedeeltelijk omsloten overdekte buitenruimte.
B 2291
Duurzame melkgeiten- of melkschapenstal
a. bestemd voor: het houden van melkgeiten of melkschapen in een stal met ten hoogste 1.500 dierplaatsen voor melkgeiten die voldoet aan de eisen van de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) 15 – melkgeiten- of melkschapenstallen, wat blijkt uit een stal(ontwerp)certificaat MDV 15 dat voor de meldingsdatum is afgegeven door een door de Raad voor Accreditatie hiervoor geaccrediteerde organisatie, waarbij:
– er één of meer omgevingsvergunningen als bedoeld in de Omgevingswet zijn aangevraagd voor de meldingsdatum, en
1. binnen twee jaar na afgifte van het ontwerp-stalcertificaat een definitief stalcertificaat MDV 15 wordt overgelegd, of
2. binnen drie jaar na afgifte van het ontwerp-stalcertificaat een definitief stalcertificaat wordt overgelegd volgens de op dat moment geldende Maatlat Duurzame Veehouderij en de bijbehorende criteria, beoordelingsrichtlijnen en aanvullende besluiten,
b. bestaande uit: een besloten ruimte waarin dieren worden gehuisvest, een stalinrichting, klimaattechnische en voertechnische systemen, ammoniakemissiereducerende systemen en een mestafvoer en -opslag en met uitzondering van duurzame energie-opwekkingsinstallaties, ruimten en onderdelen bedoeld voor het personeel en het verzamelen, verwerken en het opslaan van de (eind)producten.
Hierbij geldt dat:
– een investering in een duurzame melkgeiten- of melkschapenstal voor ten hoogste € 5.000.000 van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen,
– investeringen in een duurzame melkgeiten- of melkschapenstal uitsluitend in zijn geheel voor bedrijfsmiddel B 2291 kunnen worden gemeld,
– wanneer voor de stal geen vergunningsplicht geldt voor een Natura-2000 activiteit, dit aangetoond moet worden door middel van een positief weigeringsbesluit, waarbij de vergunning voor de Natura-2000 activiteit is aangevraagd voor de meldingsdatum,
– wanneer een luchtwasser wordt toegepast;
○ het betreffende systeem zo is ontworpen, gebouwd en zodanig functioneert dat de concentratie van ammoniak niet hoger is dan 20 ppm en de concentratie koolstofdioxide niet hoger is dan 3.000 ppm ter hoogte van de kop van het betreffende dier, en
○ het ventilatiekanaal, de ventilatoren en indien van toepassing het sprinklersysteem in de stal regelmatig wordt gereinigd en stofvrij wordt gehouden, en
– onder een besloten ruimte wordt verstaan een binnenruimte of een gedeeltelijk omsloten overdekte buitenruimte.
E 2292
Elektrische krachtvoerinstallatie voor melkgeiten
a. bestemd voor: het gericht voeren van krachtvoer aan melkgeiten met een elektrische installatie, door specifiek het rantsoen per geit vast te stellen, waardoor minder krachtvoer wordt verspild, de diergezondheid verbetert, antibioticagebruik wordt verminderd en minder uitval van geiten optreedt,
b. bestaande uit: een elektrisch systeem voor het verstrekken van krachtvoer.
Hierbij geldt dat:
– een investering in een elektrische krachtvoerinstallatie voor melkgeiten als onderdeel van een stal die gemeld is onder één van de bedrijfsmiddelen B 2200 en B 2291 onder bedrijfsmiddel E 2992 niet in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek.
A 2300
Apparatuur of voorzieningen voor het combineren van akkerbouw of veeteelt met bomen en struiken
a. bestemd voor: het versterken van de biodiversiteit, het vastleggen van CO2, het verbeteren van de organische stofopbouw in de bodem en het verbeteren van de weerbaarheid van landbouwgewassen of leefomstandigheden van vee, door akkerbouw of veeteelt in combinatie met aanplant van fruitbomen, notenbomen, bessenstruiken of kweekgoed, waarbij:
– een investering die naar aard, gebruik en toepassing overeenkomt met een ander in deze bijlage omschreven bedrijfsmiddel voldoet aan de vereisten van het betreffende bedrijfsmiddel,
– de investering aantoonbaar bijdraagt aan akkerbouw of veehouderij in combinatie met bomen en struiken,
– er gebruik gemaakt wordt van dierlijke meststoffen,
– de teelt geen betrekking heeft op bosbouw, natuurgrond of fruitteelt als hoofdteelt, en
– de teelt niet bestaat uit randbeplanting van bomen,
b. bestaande uit: voorzieningen en apparatuur die aantoonbaar bijdragen aan akkerbouw of veeteelt in combinatie met fruitbomen, notenbomen, bessenstruiken of kweekgoed en al dan niet mobiele kippenstallen ten behoeve van insecten- of onkruidbestrijding en met uitzondering van alle andere stallen en stalinrichting, gebouwen, opslagvoorzieningen en verwerkingsapparatuur.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor ten hoogste € 5.000.000 van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen,
– bomen voor hakhout met korte omlooptijd, kerstbomen en snelgroeiende bomen voor energieproductie (biomassa) niet in aanmerking komen onder A 2300,
– stallen zijn uitgesloten maar mobiele stallen waarin dieren gehuisvest zijn en die bijdragen aan insect- en onkruidverwijdering wel in aanmerking komen onder dit bedrijfsmiddel, en
– mobiele stallen niet meer dan 249 dierplaatsen mogen hebben.
A 2313
Productieapparatuur voor stroken- of pixelteelt
a. bestemd voor: het versterken van de biodiversiteit en het verbeteren van de weerbaarheid van landbouwgewassen door het op eigen bedrijf in de open lucht telen van gewassen in:
1. stroken tot 30 meter breed, of
2. pixels van ten hoogste 30 bij 30 meter breed,
waarbij onder punt 1 en 2 geldt dat:
– er geen gebruik gemaakt wordt van bestrijdingsmiddelen, kunstmest en andere chemische toevoegingen,
– een investering die naar aard, gebruik en toepassing overeenkomt met een ander in deze bijlage omschreven bedrijfsmiddel moet voldoen aan de vereisten van het betreffende bedrijfsmiddel, en
– de terugverdientijd van het bedrijfsmiddel drie jaar of meer bedraagt, uitgaande van de bijkomende investeringslasten en het saldo van de operationele baten en lasten, niet zijnde financieringslasten en afschrijving, ten opzichte van het niet investeren in productieapparatuur voor stroken- of pixelteelt,
b. bestaande uit: productieapparatuur voor de teelt van landbouwgewassen in stroken of pixels.
A 2314
Klimaatcel voor gewasteelt
a. bestemd voor: het produceren van gewassen, niet zijnde witlof of paddenstoelen, in een volledig geïsoleerde klimaatcel, niet zijnde een kas, waarbij:
– voor de teelt uitsluitend gebruik wordt gemaakt van ledverlichting,
– het gebruikte water volledig wordt gerecirculeerd,
– voor de warmtevoorziening geen gebruik wordt gemaakt van aardgas, en
– ten minste 50% van de benodigde elektriciteit duurzaam is opgewekt in Nederland,
b. bestaande uit: een teeltsysteem, aanpassingen in een daglichtdichte ruimte, teelttechnische en klimaattechnische voorzieningen en celwanden voor zover geen onderdeel van een gebouw en met uitzondering van de volgende onderdelen: gebouwen, warmtepompen, ledverlichting en voorzieningen voor het produceren van elektriciteit.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor ten hoogste € 5.000.000 van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen, en
– een investering in een klimaatcel als onderdeel van de Groen Label Kas die gemeld is onder één van de bedrijfsmiddelen F 2112 of A 2113 onder bedrijfsmiddel A 2314 niet in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen.
F 2317
Meerjarige kweektrays voor teelt in de open lucht (aanpassen bestaande situatie)
a. bestemd voor: het ter vervanging van het gebruik van wegwerptrays kweken van gewassen in de open lucht in meerjarige kweektrays die ten minste tien jaar meegaan en aan het einde van de levensduur worden gerecycled tot nieuwe meerjarige trays,
b. bestaande uit: meerjarige kweektrays, (aanpassing van de) pelletiseerinstallatie of apparatuur voor het wassen, stapelen en ontstapelen van de trays.
F 2318
Productie- en verwerkingsapparatuur voor biobased grondstoffen
a. bestemd voor: het telen of verwerken van hennep, vlas of miscanthus, waarbij:
– de gewassen worden verwerkt tot biobased grondstoffen,
– de investering technisch noodzakelijk is voor de teelt en verwerking van uitsluitend deze gewassen, en
– een investering die naar aard, gebruik en toepassing overeenkomt met een ander in deze bijlage omschreven bedrijfsmiddel, moet voldoen aan de vereisten van het betreffende bedrijfsmiddel,
b. bestaande uit: (aanpassingen van) productie- en verwerkingsapparatuur, met uitzondering van apparatuur die rechtstreeks aangedreven wordt door fossiele brandstoffen of waterstof.
B 2322
Plaatsspecifieke bemestingsapparatuur
a. bestemd voor: het met een getrokken mobiel werktuig zodanig toedienen van organische meststoffen, bewerkte of verwerkte dierlijke mest dat rekening wordt gehouden met de plaatselijke omstandigheden door meting van de in de grond aanwezige voorraad meststoffen, waarbij:
– de verkregen gegevens via elektronische koppeling in een gps/gis-systeem met een afwijking van ten hoogste 10 centimeter worden vastgelegd,
– vervolgens op basis van de vastgelegde gegevens (taakkaarten) de optimale hoeveelheid meststoffen door een regeleenheid wordt bepaald,
– in geval van een mestinjectie-machine of zodenbemester door een regeleenheid op basis van taakkaarten per sectie of per dop onafhankelijk het middel of de mest aan het gewas wordt toegediend, en
– in geval van vaste mest- of organische stofstrooiers door een regeleenheid op basis van taakkaarten gebaseerd op bodemscans of grondmonsters plaatsspecifiek meer of minder mest wordt toegediend aan het gewas,
b. bestaande uit: bemestingsapparatuur, meetapparatuur met gps/gis-koppeling, een gps/gis-systeem, een regeleenheid voor optimale dosering, een autopilot systeem en al dan niet de volgende onderdelen: sensoren, een plantherkenningssysteem, een ISObus 11783-systeem, een automatisch sectieafsluitingssysteem met gps/gis-koppeling, een sneltester voor stikstof, een NIR-sensor in de mesttank en een uitschuifbare as bij een mestinjectie-machine of een zodenbemester.
Hierbij geldt dat:
– zelfrijdende bemestingsapparatuur die aangedreven wordt door een verbrandingsmotor, bemestingseenheden op zaai-, poot- en plantmachines, granulaatstrooiers en kunstmeststrooiers niet in aanmerking komen voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen.
B 2324
Spuitmachine met detectiesensoren of camera’s voor plaatsspecifieke toediening
a. bestemd voor: het bestrijden van ziekten, plagen en onkruiden door het plaatsspecifiek toedienen van gewasbeschermingsmiddelen aan een gewas in de open teelt:
– waarbij sensoren of camera’s detecteren waar het gewas aangetast is of waar de plant of het onkruid staat, en
– waarop de spuitdoppen worden aangestuurd om alleen gewasbeschermingsmiddel toe te dienen waar het gewas is aangetast of waar het onkruid of de plant staat,
b. bestaande uit: een spuitmachine, sensoren of camera's, spuitdoppen, een computer, een regeleenheid, een sensorbesturing van de spuitboom en al dan niet een volledig gesloten vulsysteem en met uitzondering van zelfrijdende spuitmachines die aangedreven worden door een verbrandingsmotor.
A 2330
Stoomunit voor planten, uitgangsmateriaal of bloembollen
a. bestemd voor: het voorkomen en bestrijden van plagen of ziekten door planten, uitgangsmateriaal of bloembollen te verhitten met stoom, waarbij geen stoffen of metalen worden toegediend en waardoor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen wordt verminderd,
b. bestaande uit: een luchtdichte stoomunit en een boiler.
B 2338
Insectengaas voor de fruitteelt
a. bestemd voor: het verminderen van schade aan fruit door insecten en het gebruik en de verspreiding van chemische middelen in de fruitteelt in de open lucht, door toepassing van insectengaas met een maasopening van ten hoogste 0,98 vierkante millimeter,
b. bestaande uit: insectengaas met ondersteuningsconstructie.
E 2339
Hagelnetten voor de fruitteelt
a. bestemd voor: het verminderen van het gebruik en de verspreiding van chemische middelen in de fruitteelt en het voorkomen van hagelschade aan fruit door toepassing van hagelnetten,
b. bestaande uit: hagelnetten en een ondersteuningsconstructie voor de hagelnetten.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor 50% van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek.
E 2342
Volautomatische fusten- of kistenreiniger met gesloten wassysteem
a. bestemd voor: het reinigen van fusten of kisten voor de opslag van landbouwproducten met een reinigingsinstallatie:
– die op het eigen bedrijfsterrein staat opgesteld,
– waarmee uitsluitend fusten of kisten van het eigen agrarisch bedrijf, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, worden gereinigd,
– die de fusten of kisten volautomatisch reinigt zonder handmatige tussenkomst,
– die is voorzien van een gesloten systeem waarin de wasvloeistof wordt opgevangen voor recycling of zuivering, en
– waarbij de af te voeren wasvloeistof volgens de daarvoor geldende voorschriften uit het Besluit activiteiten leefomgeving wordt afgevoerd,
b. bestaande uit: een volautomatische fusten- of kistenreiniger.
F 2343
Fosfaatabsorptie met ijzerzand in de bloembollenteelt
a. bestemd voor: het voorkomen van afspoeling van fosfaat via het drainwater van bloembollenpercelen door:
1. met ijzerzand omhulde drains in het perceel,
2. ijzerzand als absorberende laag in het perceel, of
3. ijzerzand in een aan een bloembollen perceel grenzende oever of watergang,
b. bestaande uit: met ijzerzand omhulde drains of ijzerzand in een oever, watergang, waterberging in een krattensysteem of bassin op het perceel.
A 2346
Chloorbleekloogvrije ontsmettingsinstallatie voor bloembollen (aanpassen bestaande situatie)
a. bestemd voor: het door elektrolyse uit water en natriumchloride produceren van chloorhoudend ontsmettingsmiddel, ter vervanging van ontsmetting van bloembollen met chloorbleekloog, waarbij:
– het geproduceerde chloor tijdens het productieproces door onderdruk oplost in water, en
– geen correctie van de zuurgraad met zwavelzuur plaatsvindt,
b. bestaande uit: een elektrochemische membraancel, systeem voor het creëren van onderdruk en voorziening voor het neutraliseren of oxideren van reststoffen van het productieproces.
D 2351
Intrarijwieder
a. bestemd voor: het mechanisch of pneumatisch bestrijden van onkruid zowel tussen als in de rijen van het gewas,
b. bestaande uit: een intrarijwieder met een mechanisch of pneumatisch onkruidbestrijdingssysteem en al dan niet de volgende onderdelen: onkruidsensoren en een plantherkenningssysteem.
B 2352
Mechanische onkruidtrekker, -knipper of -snijder
a. bestemd voor: het uittrekken of doorsnijden van de dikkere stengels van onkruid met een machine voorzien van een trek-, kam-, knip- of snijtechniek, waarbij het geteelde gewas niet wordt beschadigd en de onkruiddruk in akkerbouwgewassen of grasland wordt verminderd,
b. bestaande uit: een onkruidbestrijdingsmachine met trek-, kam-, knip- of snijtechniek en al dan niet een bezem.
A 2353
Precisiezaaimachine met voorzieningen voor sojateelt
a. bestemd voor: het zaaien van sojazaden en al dan niet andere zaden met een precisiezaaimachine zodat er een optimale verdeling van de zaden per vierkante meter plaatsvindt en waarbij het gps/gis-systeem een afwijking heeft van ten hoogste 10 centimeter,
b. bestaande uit: een precisiezaaimachine, een gps/gis-systeem en een bedieningsterminal.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor 50% van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen, en
– aangetoond moet worden dat de precisiezaaimachine ook gebruikt wordt voor het zaaien van soja.
A 2354
Flexibel maaibord voor het oogsten van sojabonen
a. bestemd voor: het laag bij de grond oogsten van sojabonen met een flexibel maaibord,
b. bestaande uit: een flexibel maaibord.
A 2355
Onkruidbestrijdingsmachine op basis van stroom (hoogspanning)
a. bestemd voor: het bestrijden van onkruid in de landbouw door het toedienen van stroom door een machine die stroom genereert en waarbij applicatoren de hoogspanning naar het onkruid overbrengen waardoor het onkruid geëlektrocuteerd wordt,
b. bestaande uit: een onkruidbestrijdingsmachine die stroom genereert en het onkruid elektrocuteert.
A 2356
Mechanische bestrijdingsapparatuur voor plagen in land- en tuinbouwgewassen in de open teelt
a. bestemd voor: het bestrijden van plaaginsecten door het op mechanische wijze vangen en vernietigen van plaaginsecten bij teelt in de open lucht,
b. bestaande uit: apparatuur of voorzieningen die technisch noodzakelijk zijn voor de mechanische bestrijding van plaaginsecten, met uitzondering van het trekkende voertuig en klepelmaaiers.
A 2357
Onkruidbestrijdingsmachine met behulp van lasers
a. bestemd voor: het bestrijden van onkruid in de landbouw met een mobiele onkruidbestrijdingsmachine, niet zijnde een autonome mobiele onkruidbestrijdingsmachine, die met behulp van camera’s het onkruid detecteert waarna lasers het onkruid vernietigen,
b. bestaande uit: een onkruidbestrijdingsmachine die het onkruid met lasers vernietigt en al dan niet een speciale trailer om de machine te vervoeren.
Hierbij geldt dat:
– onder een autonome machine wordt verstaan een machine die werkzaamheden kan verrichten zonder bestuurder.
A 2359
Elektrisch aangedreven wiedbed of selectiewagen
a. bestemd voor: het wieden van onkruid met een wiedbed, of het selecteren van het gewas met een selectiewagen, niet zijnde een getrokken wiedbed of selectiewagen, dat:
– is voorzien van zit- of ligplaatsen voor mensen die onkruid wieden of het gewas selecteren, en
– uitsluitend elektrisch wordt aangedreven, waarbij de elektrische energie voor de aandrijving wordt geleverd door een accupakket dat geen lood bevat en al dan niet een netspanningskabel, brandstofcel of zonnepanelen,
b. bestaande uit: een elektrisch aangedreven wiedbed of selectiewagen en al dan niet een vast aan het werktuig verbonden zonnepaneel.
A 2360
Doseereenheid voor vloeibare meststoffen met gps-gestuurde afschakeling per rij
a. bestemd voor: het gelijktijdig met het zaaien, poten, planten, frezen, schoffelen of aanaarden per rij gedoseerd toedienen van vloeibare kunstmest of de vloeibare fractie die rest na de verwerking van dierlijke meststoffen, in de grond vlak bij het zaad, de knol of het plantje, waarbij er plaatsspecifiek meer of minder mest wordt gegeven met behulp van een gps/gis-systeem met een afwijking van ten hoogste 10 centimeter,
b. bestaande uit: een tank voor vloeibare meststoffen, een regeleenheid om vloeistof te sturen en doseren, een schoonwatertank, een verdeelset, doseerslangen, een aangepaste injectiekouter of -tand, een gps/gis-systeem, gps/gis-gestuurde afsluitkleppen, opbouw op een plant-, poot- of zaaimachine en een slangenpompset of een membraan-, een centrifugaal- of een tandwielpomp, en met uitzondering van de volgende onderdelen: de plant-, poot- of zaaimachine, granulaatstrooiers, sleepslangdoseersystemen, sleepslang- en zodenbemesters.
A 2375
Mulch-apparatuur
a. bestemd voor: het ter bescherming, verbetering en voorkoming van erosie van de bodem aanbrengen van een mulchlaag bestaande uit organisch restmateriaal, niet zijnde bokashi, compost, stro of mest, voor teelt in de open lucht, waarbij de bodem, in het geval van bodembewerking, niet dieper dan 5 centimeter wordt bewerkt,
b. bestaande uit: apparatuur noodzakelijk voor het aanbrengen van een mulchlaag of het verkleinen of kapot maken van vanggewassen of groenbemesters, met uitzondering van cultivators, frezen, grasmaaiers, meststrooiers, versnipperaars en weilandbloters.
B 2391
Versnipperaar voor kunststofafval van een landbouwbedrijf
a. bestemd voor: het op locatie van een eigen landbouwbedrijf versnipperen van kunststof bussen, fusten en ander kunststofafval, niet zijnde landbouwfolie of landbouwplastic, waarbij het kunststofafval:
– afkomstig is van het eigen landbouwbedrijf,
– gescheiden wordt aangeboden aan een afvalverwerkend bedrijf waar dat in de huidige situatie nog niet het geval is, en
– wordt gerecycled tot nieuwe kunststofproducten,
b. bestaande uit: een speciaal daarvoor aangepaste versnipperaar die past op de inzamelcontainer voor kunststofafval.
F 2410
Duurzame viskwekerij
a. bestemd voor: het kweken van vis in een viskwekerij, waarbij:
– de juveniele vissen verkregen worden van gekweekte ouderdieren,
– geen sprake is van opkweken in open water,
– het effluent ten minste even schoon is als het ingenomen water,
– de kwaliteit van het effluent real-time wordt gemonitord,
– het verstrekte voer (deels) gekweekt wordt of bestaat uit al dan niet bewerkte afvalstromen, en
– de verwerking en transport van de vis voldoet aan de eisen van bedrijfsmiddel F 2612,
b. bestaande uit: een viskwekerij, een real-time monitoringsysteem voor het effluent, waterzuiveringsapparatuur, al dan niet een voerkweeksysteem en met uitzondering van ruimten en onderdelen bedoeld voor het personeel.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor ten hoogste € 2.500.000 van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen.
F 2411
Duurzame pootviskwekerij
a. bestemd voor: het opkweken van pootvis in een viskwekerij, waarbij:
– de pootvis verkregen wordt van gekweekte ouderdieren,
– geen sprake is van opkweken in open water,
– het effluent ten minste even schoon is als het ingenomen water,
– de kwaliteit van het effluent real-time wordt gemonitord, en
– het verstrekte voer (deels) gekweekt wordt of bestaat uit al dan niet bewerkte afvalstromen,
b. bestaande uit: een pootviskwekerij, een real-time monitoringssysteem voor het effluent, waterzuiveringsapparatuur, al dan niet een voerkweeksysteem en met uitzondering van ruimten en onderdelen bedoeld voor het personeel.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor ten hoogste € 2.500.000 van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen.
F 2420
Schaal- en schelpdierbroedinstallatie
a. bestemd voor: het broeden en opkweken van schaal- en schelpdieren uit ouderdieren, waarbij:
– geen sprake is van broeden en opkweken in open water,
– het effluent ten minste even schoon is als het ingenomen water,
– de kwaliteit van het effluent real-time wordt gemonitord, en
– het verstrekte voer (deels) gekweekt wordt of bestaat uit al dan niet bewerkte afvalstromen,
b. bestaande uit: een broedinstallatie, een kweeksysteem, een real-time monitoringssysteem voor het effluent, al dan niet de volgende onderdelen: waterzuiveringsapparatuur en een voerkweeksysteem en met uitzondering van ruimten en onderdelen bedoeld voor het personeel.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor ten hoogste € 2.500.000 van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen.
F 2421
Schaal- of schelpdierkwekerij
a. bestemd voor: het kweken van schelp- of schaaldieren, waarbij:
– de juveniele schelp- of schaaldieren worden verkregen van gekweekte ouderdieren,
– geen sprake is van broeden en opkweken in open water,
– het effluent ten minste even schoon is als het ingenomen water,
– de kwaliteit van het effluent real-time wordt gemonitord, en
– het verstrekte voer (deels) gekweekt wordt of bestaat uit al dan niet bewerkte afvalstromen,
b. bestaande uit: een kweeksysteem, een real-time monitoringssysteem voor het effluent, al dan niet de volgende onderdelen: waterzuiveringsapparatuur en een voerkweeksysteem en met uitzondering van ruimten en onderdelen bedoeld voor het personeel.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor ten hoogste € 2.500.000 van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen.
D 2430
Productiesysteem voor algen, kroos of (zee)wieren
a. bestemd voor: het produceren van algen, kroos of (zee)wieren:
– voor toepassing als grondstof in producten, niet zijnde brandstoffen, geneesmiddelen, voedingssupplementen en cosmeticaproducten, en
– waarbij de terugverdientijd van het bedrijfsmiddel vijf jaar of meer bedraagt, uitgaande van de bijkomende investeringskosten en het saldo van de operationele baten en lasten, niet zijnde financieringslasten en afschrijving, ten opzichte van niet investeren in een productiesysteem voor algen, kroos of (zee)wieren,
b. bestaande uit: een productiesysteem en al dan niet de volgende onderdelen: apparatuur voor recirculatie van de voedingsoplossing en apparatuur voor het invoeden van CO2 uit afgassen en met uitzondering van gebouwen.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor ten hoogste € 2.500.000 van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen.
F 2510
Akoestische afschrikkingsapparatuur aan visnetten
a. bestemd voor: het ter vermijding van bijvangst verdrijven van walvisachtigen door aan visnetten bevestigde apparatuur die ultrasoon geluid produceert met een variabele pulssnelheid, voor zover die visnetten niet genoemd zijn in bijlage I van Verordening (EG) nr. 812/2004 van de Raad van 26 april 2004 tot vaststelling van maatregelen betreffende de bijvangsten van walvisachtigen bij de visserij en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 88/98 (PbEU 2004, L 150),
b. bestaande uit: akoestische afschrikkingsapparatuur.
F 2511
Boomkor vervangende visinstallatie op een bestaand visserijschip
a. bestemd voor: het op een bestaand visserijschip verminderen van bijvangst en schade aan de onderwaterbodem door het volledig vervangen van boomkorvistuig en -installaties door een alternatieve visinstallatie, waarbij uit de op de meldingsdatum geldende vismachtiging die de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur voor het schip heeft afgegeven, blijkt dat niet meer met boomkor wordt gevist,
b. bestaande uit: (aanpassing van de) visinstallatie, het verwijderen van de boomkorinstallatie en met uitzondering van pulskorvisinstallaties en hydrorig-vleugelinstallaties.
F 2601
Verwerkingsapparatuur voor het beperken van voedselverspilling in de voedingsmiddelenindustrie
a. bestemd voor: het in de voedingsmiddelenindustrie tot humane voedingsmiddelen verwerken van hoogwaardige voedingsmiddelen, die worden gezien als overschotten, minder vers zijn of zijn afgekeurd, waarbij:
– de geproduceerde voedingsmiddelen voldoen aan geldende wetgeving op gebied van traceerbaarheid en voedselveiligheid,
– de verwerkte voedingsmiddelen in de gangbare praktijk een laagwaardigere toepassing zoals vergisting, compostering of verwerking tot diervoeder zouden krijgen,
– wordt aangetoond dat de verwerking een milieubelasting heeft die ten hoogste gelijk is aan de gangbare verwerking van de betreffende stroom, en
– het restproduct al dan niet een energietoepassing krijgt,
b. bestaande uit: apparatuur voor de verwerking van hoogwaardige (afgekeurde) voedseloverschotten, met uitzondering van de volgende onderdelen: apparatuur en voorzieningen voor het transporteren, sorteren, verpakken, schoonmaken en opslaan van hoogwaardige voedingsmiddelen.
F 2605
Apparatuur voor het opwaarderen van plantaardige (rest)stromen tot voedingsmiddelen
Zie paragraaf 2b voor de omschrijving van dit bedrijfsmiddel met doelvoorschrift en de voorwaarden voor bedrijfsmiddelen met doelvoorschrift.
F 2612
Verwerkingsapparatuur voor diervriendelijke verwerking van gekweekte vis
a. bestemd voor: het slachten en verwerken van gekweekte vis, waarbij:
– de verwerking plaatsvindt binnen 25 kilometer van de kwekerij,
– de vis voorafgaand aan het slachten binnen één seconde wordt bedwelmd, verdoofd of hersendood gemaakt en gedood zonder dat de vis bijkomt, en
– op de transportwagen voor aan- en afvoer van levende vis, apparatuur aanwezig is die tijdens transport het zuurstofniveau meet en aanpast waardoor het zuurstofgehalte ten hoogste 110% bedraagt en meetapparatuur voor de waterkwaliteit aanwezig is die ten minste de watertemperatuur meet en de mogelijkheid biedt dit tijdens transport automatisch bij te sturen,
b. bestaande uit: diervriendelijke dodingsapparatuur, slachtapparatuur, verwerkingsapparatuur en -voorzieningen en meetapparatuur en voorzieningen ter beheersing van de waterkwaliteit tijdens transport en met uitzondering van de volgende onderdelen: apparatuur en voorzieningen voor sorteren, verpakken en opslag, gebouwen en mobiele werktuigen.
F 2613
Verwerkingsapparatuur voor algen, kroos of (zee)wieren
a. bestemd voor: het verwerken van algen, kroos of (zee)wieren tot grondstof voor humane voedingsproducten, diervoeders of biostimulanten, waarbij de terugverdientijd van het bedrijfsmiddel vijf jaar of meer bedraagt, uitgaande van de bijkomende investeringskosten en het saldo van de operationele baten en lasten, niet zijnde financieringslasten en afschrijving, ten opzichte van niet investeren in verwerkingsapparatuur voor algen, kroos of (zee)wieren,
b. bestaande uit: een oogstsysteem en verwerkings- of voorbewerkingsapparatuur en met uitzondering van gebouwen.
B 2615
Volautomatische optische sorteerinstallatie voor wortelen
a. bestemd voor: het met een camerasysteem automatisch sorteren van wortelen zodat er qua vorm, maat en kwaliteit uniforme partijen worden verkregen waardoor uitval nagenoeg voorkomen wordt en waarbij sortering van wortelen op ten minste gewicht, diameter, lengte, kleur en externe kwaliteit plaatsvindt,
b. bestaande uit: in-, door- en uitvoerbanden, een verenkelaar, een kleuren- en NIR-camera, een besturingscomputer met classificatie- en sorteersoftware, een persluchtsysteem waarmee wortelen bij de juiste sorteeruitgang worden geblazen en sorteeruitgangen.
A 2630
Bevochtigingsapparatuur voor verse voedingsmiddelen in de horeca
a. bestemd voor: het met ultrasone techniek uit gezuiverd water gecreëerde aerosolen kleiner dan 5 micron bedekken van verse voedingsmiddelen in de horeca, zodat in de directe omgeving van de voedingsmiddelen de luchtvochtigheid toeneemt en de temperatuur daalt, waardoor de voedingsmiddelen langer houdbaar blijven en voedselverspilling wordt voorkomen,
b. bestaande uit: waterbehandelingsapparatuur met voorfilters en een omgekeerd osmosemembraan, een waterkwaliteitscontrolesysteem, een waterbesparingspomp, een ultrasone bevochtiger voor voedingsmiddelen, een automatische leegloopfunctie, een ozongenerator, een afvoerpomp, een frame, een deelstelsel en al dan niet koelapparatuur.
A 2650
Terugwinningsinstallatie voor fosfaat of stikstof uit dierlijke mest
a. bestemd voor: het behandelen van dierlijke mest, waarbij:
1. het stikstofhoudend concentraat wordt behandeld door:
– de vloeibare stikstof om te zetten in ammoniak door verhoging van de zuurgraad of verwarming en het ontstane ammoniak te wassen met zuur, waardoor een ammoniumzout ontstaat dat nuttig wordt toegepast, of
– indamping door middel van vacuüm, mechanische damprecompressie en destillatie, waardoor er kaliconcentraat en ammoniakwater ontstaat dat nuttig toegepast wordt, of
– het toepassen van omgekeerde osmose op de dunne fractie waardoor deze opgewaardeerd wordt naar een mineralenconcentraat dat nuttig wordt toegepast, of
2. het fosfaathoudend concentraat wordt behandeld door:
– pyrolyse, of
– toepassing van ongebluste kalk, of
– het doen neerslaan van struvietkristallen,
waarbij onder punt 1 en 2 geldt dat:
– de fosfaat- of stikstofstroom van de mest worden afgescheiden en tot een nuttig product worden omgezet door een installatie die is toegestaan door het bevoegd gezag,
– een bij punt 1 of 2 ontstane waterige fractie wordt gerecirculeerd of loosbaar is op het oppervlaktewater of riool, en
– de installatie, in geval van mestbehandeling op een locatie met een agrarische bestemming, jaarlijks niet meer dan 25.000 kubieke meter mest behandelt, tenzij er ook mest behandeld wordt van andere agrarische bedrijven binnen een straal van 10 kilometer rond het agrarisch bedrijf waar de terugwinningsinstallatie is geplaatst,
b. bestaande uit: een terugwinningsinstallatie, met uitzondering van de volgende onderdelen: mestvergistingsinstallatie, hygiëniseerinstallatie, droogband, validatie-installatie, composteerinstallatie, verbrandingsinstallatie en gebouwen.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor ten hoogste € 5.000.000 van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen.
A 2651
Plasma-installatie voor behandelen van dierlijke mest
a. bestemd voor: het scheiden en behandelen van dierlijke mest door middel van plasmatechnologie waardoor de mest omgezet wordt in een meer efficiënte meststof, de zuurgraad van de mest daalt en de emissies van ammoniak en methaan en het gebruik van kunstmest vermindert, waarbij:
– ten minste 50% van de benodigde elektriciteit duurzaam is opgewekt in Nederland, en
– ten minste 50% van de ontstane warmte wordt hergebruikt,
b. bestaande uit: een mestscheider, een container, een luchtcompressor, een voedingseenheid, een plasmamodule, een absorptie-systeem, een controle-module, software, pompen, sensoren, een buffervat en met uitzondering van duurzame energie-opwekkingsinstallaties.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor ten hoogste € 5.000.000 van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen.
B 2652
Apparatuur voor het verminderen van ammoniak- en methaanemissies tijdens uitrijden van dierlijke mest
a. bestemd voor: het tijdens het uitrijden met een zuur behandelen van dierlijke mest, waardoor:
– de zuurgraad van de mest daalt, en
– de emissies van ammoniak en methaan en het gebruik van kunstmest verminderen,
b. bestaande uit: een menger, een sensor voor continue meting van de zuurgraad en een zuurcontainer.
F 2700
Productieapparatuur voor vlees-, vis- en zuivelvervangers
a. bestemd voor: het vervaardigen van plantaardige alternatieven voor vlees-, vis- en zuivelproducten, waarbij:
– de gangbare producten op basis van dierlijke eiwitten worden vervaardigd,
– het plantaardige alternatief milieuvriendelijker is dan het gangbare product van dierlijke oorsprong dat het vervangt,
– de plantaardige alternatieven worden vervaardigd op basis van in Europa geteelde plantaardige grondstoffen of (grondstoffen uit) schimmels,
– alternatieven voor vlees en vis ten minste 5,0 gram eiwit per 100 gram product bevatten,
– alternatieven voor eetzuivel ten minste 2,5 gram eiwit per 100 gram product bevatten,
– alternatieven voor drinkzuivel ten minste 1,0 gram eiwit per 100 milliliter product bevatten, en
– de terugverdientijd van het bedrijfsmiddel vijf jaar of meer bedraagt, uitgaande van de bijkomende investeringskosten en het saldo van de operationele baten en lasten, niet zijnde financieringslasten en afschrijving, ten opzichte van niet investeren in productieapparatuur voor vlees-, vis of zuivelvervangers,
b. bestaande uit: productieapparatuur voor vlees-, vis- of zuivelvervangers.
F 2714
Apparatuur voor de winning van blad-eiwit
a. bestemd voor: de winning van wateroplosbaar blad-eiwit uit geteelde gewassen of agrarische reststromen voor de toepassing in humane voedingsproducten of diervoeders,
b. bestaande uit: apparatuur voor de winning van blad-eiwit.
F 2715
Apparatuur voor de winning van eiwit
Zie paragraaf 2b voor de omschrijving van dit bedrijfsmiddel met doelvoorschrift en de voorwaarden voor bedrijfsmiddelen met doelvoorschrift.
A 2720
Insectenkweeksysteem
a. bestemd voor: het kweken van insecten ter vervanging van andere eiwitbronnen voor humane voeding waarbij de kweek van de insecten en het voedsel voor de insecten, dat niet bestaat uit (bestanddelen van) vis, wettelijk zijn toegestaan,
b. bestaande uit: een kweeksysteem voor insecten, met uitzondering van gebouwen.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor ten hoogste € 4.000.000 van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen, en
– onder het kweken van insecten ook de opfok van insecten wordt verstaan, zowel 'breeding' als 'rearing' van insecten komt in aanmerking.
F 2721
Verwerkingsapparatuur voor insecten
a. bestemd voor: het verwerken van insecten tot een product voor humane consumptie dat wettelijk is toegestaan,
b. bestaande uit: verwerkings- of voorbewerkingsapparatuur voor insecten, met uitzondering van gebouwen.
Hierbij geldt dat:
– verwerkingsapparatuur voor insecten betrekking kan hebben op het scheiden van insecten in verschillende fracties, zoals vetten en eiwitten.
F 2722
Verwerkingsapparatuur van laagwaardige plantaardige reststromen tot voedsel voor insectenkweek
a. bestemd voor: de verwerking van een laagwaardige plantaardige en aantoonbaar onvermijdbare reststroom, waarbij:
– de reststroom wordt ingezet als voedsel voor insecten,
– de reststroom in de gangbare praktijk laagwaardiger wordt ingezet zoals voor vergisting of compostering,
– het voedsel voor de insecten wettelijk is toegestaan,
– de insecten worden gekweekt voor de productie van voedingsmiddelen of ingrediënten voor humane consumptie,
– wordt aangetoond dat de verwerking milieuvriendelijker is dan de gangbare verwerking van de betreffende stroom, en
– de terugverdientijd van het bedrijfsmiddel drie jaar of meer bedraagt, uitgaande van de bijkomende investeringskosten en het saldo van de operationele baten en lasten, niet zijnde financieringslasten en afschrijving, ten opzichte van niet investeren in deze apparatuur,
b. bestaande uit: apparatuur voor de verwerking van laagwaardige plantaardige reststromen tot voedsel voor insectenkweek.
F 2810
Ondergrondse waterberging
a. bestemd voor: het in de land- of tuinbouw, of in een samenwerkingsverband tussen agrarische en niet-agrarische ondernemingen, individueel of collectief opslaan van:
1. regenwater in ondergrondse bodemlagen, niet zijnde een warmte-koude opslag (WKO) of systeem voor geothermie, waarbij door het bevoegd gezag schriftelijk toestemming is verleend voor de ondergrondse wateropslag, of
2. regen- of recirculatiewater in een afgesloten voorziening onder een tuinbouwkas of gebouw,
waarbij onder punt 1 en 2 geldt dat in geval van een waterberging of een uitbreiding daarvan voor een glastuinbouwbedrijf, de totale waterberging op het bedrijf een opslagcapaciteit heeft van ten minste 1.000 kubieke meter per hectare,
b. bestaande uit: een wateropslagvoorziening en voor de waterberging technisch noodzakelijke apparatuur, met uitzondering van de volgende onderdelen: voorzieningen voor het opvangen van het regen- of circulatiewater en voorzieningen voor het voor gebruik geschikt maken van het teruggewonnen water.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor ten hoogste € 4.000.000 van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen.
A 2812
Apparatuur voor verminderd gebruik van grondwater als gietwater in de glastuinbouw (aanpassing bestaande situatie)
a. bestemd voor: het verminderen van de hoeveelheid opgepompt grondwater voor de productie van gietwater voor gebruik in de glastuinbouw met ten minste 45% ten opzichte van de bestaande situatie, waarbij:
– eventuele wijzigingen in de teeltcapaciteit en gewasbehoefte van de kas in de berekening van de besparing worden meegenomen,
– de vermindering wordt gerealiseerd door het terugwinnen van water en grondstoffen uit brijn of de vergroting van regenwatergebruik, waarbij per hectare teeltoppervlak meer regenwater wordt opgeslagen dan wettelijk verplicht, en
– er geen brijn in de bodem wordt gebracht,
b. bestaande uit: apparatuur voor het terugwinnen van water en grondstoffen uit brijn, een vacuümverdamper of een (uitbreiding van de) regenwateropslagvoorziening en al dan niet opslagvoorzieningen voor recirculatie van (afval)water.
Hierbij geldt dat:
– een investering in apparatuur voor verminderd gebruik van grondwater als onderdeel van een kas die gemeld is onder één van de bedrijfsmiddelen F 2112 en A 2113 onder bedrijfsmiddel A 2812 niet in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen.
A 2820
Productieapparatuur voor paludicultuur (natte teelt)
a. bestemd voor: het op het eigen bedrijf of op terrein met natuurbestemming telen van de gewassen lisdodde, cranberry, kroosvaren of veenmos, waarbij:
– er geen gebruik wordt gemaakt van bestrijdingsmiddelen, kunstmest en andere chemische toevoegingen, en
– een investering die naar aard, gebruik en toepassing overeenkomt met een ander in deze bijlage omschreven bedrijfsmiddel moet voldoen aan de vereisten van het betreffende bedrijfsmiddel,
b. bestaande uit: productieapparatuur voor de teelt van bovenstaande gewassen, met uitzondering van tractoren.
G 2830
Voorziening voor het benutten van effluent in de glastuinbouw of open teelt
a. bestemd voor: het benutten van het gezuiverde effluent van een rioolwaterzuiveringsinstallatie als gietwater in de glastuinbouw of bevloeiing in de open teelt, waarbij:
– het effluent niet over de weg wordt vervoerd,
– de investering op bedrijfsniveau niet leidt tot het lozen van meer brijn,
– voor het toepassen van het effluent toestemming is verleend door het bevoegd gezag, en
– de terugverdientijd van het bedrijfsmiddel drie jaar of meer bedraagt, uitgaande van de bijkomende investeringskosten en het saldo van de operationele baten en lasten, niet zijnde financieringslasten en afschrijving, ten opzichte van een investering in het onttrekken van grond- of oppervlaktewater,
b. bestaande uit: leidingwerk, buffer(s), pomp(en) en al dan niet de volgende onderdelen: meetapparatuur, ontzoutingsapparatuur en apparatuur om het water geschikt te maken voor benutting en met uitzondering van apparatuur voor het toedienen van het gezuiverde effluent aan de planten.
Hierbij geldt dat:
– indien apparatuur voor het zuiveren van het ontvangen water deel uitmaakt van de investering, de kosten voor deze apparatuur alleen in aanmerking komen als aangetoond kan worden dat deze apparatuur niet nodig was geweest als uitsluitend regenwater, oppervlaktewater of grondwater wordt gebruikt voor de teelt.
F 2832
Druppelbevloeiingssysteem voor open teelten (aanpassen bestaande situatie)
a. bestemd voor: het ter vervanging van een beregeningsinstallatie met een druppelsysteem gereguleerd doseren van water en al dan niet meststoffen aan gewassen in de vollegrondteelt, niet zijnde glastuinbouw, ter voorkoming van uitspoeling en ter besparing van (grond)water,
b. bestaande uit: vochtmeetapparatuur, een regeleenheid, een druppelbevloeiingssysteem, een watermeter en al dan niet de volgende onderdelen: een regenwateropslag, waterzuiveringsapparatuur, een lichtmeter, apparatuur voor het bepalen van het mineralengehalte, een meetsysteem voor het meten van het grondwaterpeil en een meetsysteem voor het meten van één of meer parameters van de grondwaterkwaliteit en met uitzondering van brandstoftanks en aggregaten die gebruik maken van fossiele brandstoffen of waterstof.
Hierbij geldt dat:
– er geen gewasbeschermingsmiddelen via het druppelbevloeiingssysteem aan de gewassen toegediend mogen worden.
A 2834
Regen- of spoelwateropslag voor het verdunnen van mest
a. bestemd voor: het opslaan van regenwater of spoelwater voor het verdunnen van drijfmest in de veehouderij, akkerbouw, bloembollen-, boom-, fruit- of vollegrondteelt,
b. bestaande uit: een regen- of spoelwateropslag.
Stille, schone en zuinige transportmiddelen, mobiele werktuigen, distributie van alternatieve brandstoffen, transportpreventie
G 3104
Waterstof aangedreven bestelauto
a. bestemd voor: het vervoer van goederen met een bestelauto die:
– behoort tot de Europese voertuigcategorie N1 of N2, en
– is voorzien van een uitsluitend elektrische aandrijving, waarbij de voor de aandrijving benodigde energie wordt geleverd door een brandstofcel en al dan niet een accupakket,
b. bestaande uit: een waterstof aangedreven bestelauto en met uitzondering van een oplaadpunt.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor 90% van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek met een maximum van € 125.000.
A 3108
Elektrisch aangedreven bus (touringcar en OV-bus)
a. bestemd voor: het vervoer van personen met een elektrisch aangedreven bus, die:
– behoort tot de Europese voertuigcategorie M2 of M3, en
– is voorzien van een uitsluitend elektrische aandrijving, waarbij de voor de aandrijving benodigde energie wordt geleverd door een accupakket dat geen lood bevat,
b. bestaande uit: een elektrisch aangedreven bus met uitzondering van een oplaadpunt.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor 90% van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen.
G 3109
Waterstof aangedreven personenauto
a. bestemd voor: het vervoer van personen met een uitsluitend elektrisch aangedreven personenauto, niet zijnde een taxi voor rolstoelvervoer of met 9 zitplaatsen, waarbij de voor de aandrijving benodigde energie wordt geleverd door een brandstofcel en al dan niet een accupakket,
b. bestaande uit: een waterstof aangedreven personenauto met uitzondering van een oplaadpunt.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor 90% van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek met een maximum van € 75.000.
D 3111
Elektrisch aangedreven personenauto met zonnepanelen
a. bestemd voor: het vervoer van personen met een uitsluitend elektrisch aangedreven personenauto die is voorzien van in het voertuig geïntegreerde zonnepanelen, waarbij:
– de voor de aandrijving benodigde energie wordt opgeslagen in een accupakket dat geen lood bevat, en
– de waarde van het vermogen van de zonnepanelen in Wattpiek (Wp) gedeeld door het volgens de WLTP gemeten verbruik in wattuur (Wh) per kilometer ten minste 7 is,
b. bestaande uit: een elektrisch aangedreven personenauto met geïntegreerde zonnepanelen, met uitzondering van een oplaadpunt.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor 90% van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek met een maximum van € 100.000.
F 3112
Waterstof aangedreven taxi met 9 zitplaatsen of voor rolstoelvervoer
a. bestemd voor: het vervoer van personen met een voertuig:
– waarvoor in het kentekenregister de vermelding ‘taxi’ is opgenomen,
– dat is voorzien van 9 zitplaatsen of een inrichting voor het vervoer van rolstoelgebruikers in hun rolstoel die voldoet aan de Code Veilig Vervoer Rolstoelgebruikers (VVR), en
– dat is voorzien van een uitsluitend elektrische aandrijving, waarbij de voor de aandrijving benodigde energie wordt geleverd door een brandstofcel en al dan niet een accupakket,
b. bestaande uit: een waterstof aangedreven taxi met uitzondering van een oplaadpunt.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor 90% van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen met een maximum van € 125.000.
F 3115
Waterstof aangedreven bus (touringcar en OV-bus)
a. bestemd voor: het vervoer van personen met een bus, die behoort tot de Europese voertuigcategorie M2 of M3, en is voorzien van een:
1. waterstofverbrandingsmotor, of
2. uitsluitend elektrische aandrijving, waarbij de voor de aandrijving benodigde energie wordt geleverd door een brandstofcel, al dan niet in combinatie met een accupakket,
b. bestaande uit: een waterstof aangedreven bus met uitzondering van een oplaadpunt.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor 90% van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen.
A 3116
Elektrisch of waterstof aangedreven vrachtwagen
a. bestemd voor: het vervoer van goederen met een bakwagenchassis of vrachtwagentrekker, die behoort tot de Europese voertuigcategorie N2 of N3, en is voorzien van:
1. een waterstofverbrandingsmotor, of
2. een uitsluitend elektrische aandrijving, waarbij de voor de aandrijving benodigde energie wordt geleverd door een accupakket dat geen lood bevat, of een brandstofcel en al dan niet in combinatie met een accupakket,
b. bestaande uit: een elektrisch aangedreven of waterstof aangedreven bakwagenchassis, of vrachtwagen trekker en al dan niet voor de elektrische aandrijving noodzakelijke aanpassingen aan de opbouw en met uitzondering van een oplaadpunt.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor 90% van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investering.
F 3117
Elektrisch of waterstof aangedreven truckmixer
a. bestemd voor: het vervoeren van mortel met een truckmixer, die behoort tot de Europese voertuigcategorie N2 of N3, en is voorzien van:
1. een waterstofverbrandingsmotor, of
2. een uitsluitend elektrische aandrijving, waarbij de voor de aandrijving benodigde energie wordt geleverd door een accupakket dat geen lood bevat, of een brandstofcel, al dan niet in combinatie met een accupakket,
b. bestaande uit: een elektrisch aangedreven of waterstof aangedreven truckmixer en met uitzondering van een oplaadpunt.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor 90% van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investering.
A 3119
Elektrisch aangedreven bakfiets of cargobike
a. bestemd voor: het vervoer van goederen of personen met een elektrisch aangedreven bakfiets of cargobike, waarbij:
– de bakfiets of cargobike een ledige voertuigmassa heeft van ten minste 75 kilogram, en
– de bakfiets of cargobike is voorzien van trapondersteuning,
b. bestaande uit: een elektrisch aangedreven bakfiets of cargobike en al dan niet de volgende onderdelen: een aanhangwagen en wisselaccu(’s), met uitzondering van een oplaadpunt.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor 90% van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen, en
– de ledige voertuigmassa de massa van een voertuig is zonder passagiers, lading en accessoires, uitgedrukt in kilogram.
F 3120
Elektrisch aangedreven bakfiets of cargobike met zonnepanelen
a. bestemd voor: het vervoer van goederen of personen met een elektrisch aangedreven bakfiets of cargobike, waarbij:
– de bakfiets of cargobike een ledige voertuigmassa heeft van ten minste 75 kilogram,
– de bakfiets of cargobike is voorzien van trapondersteuning, en
– de zonnepanelen onlosmakelijk verbonden zijn aan de (bak)fiets en de gemonteerde zonnepanelen samen een totaal vermogen kunnen leveren van minimaal 400 Wattpiek,
b. bestaande uit: een elektrisch aangedreven bakfiets of cargobike en al dan niet de volgende onderdelen: een aanhangwagen en wisselaccu(’s), met uitzondering van een oplaadpunt.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor 90% van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen, en
– de ledige voertuigmassa de massa van een voertuig is zonder passagiers, lading en accessoires, uitgedrukt in kilogram.
F 3210
Toegangssysteem voor een waterstof of elektrisch aangedreven deelauto
a. bestemd voor: het van een toegangssysteem voorzien van een waterstof of elektrisch aangedreven deelauto die wordt ingezet door een deelautobedrijf, waarbij het toegangssysteem:
– het mogelijk maakt de auto met een pas of app te openen, waardoor fysieke sleuteloverdracht overbodig wordt, en
– locatie- en rijgegevens continu bijhoudt en verzendt naar het deelautobedrijf,
b. bestaande uit: een toegangssysteem met software.
F 3211
Oplaadkluis voor het laden van lithium-ion accu’s van fietsen, brom- of snorfietsen
a. bestemd voor: het laden van lithium-ion accu’s van elektrische fietsen, brom- of snorfietsen in een oplaadkluis, waarbij de kluis gecertificeerd is volgens VDMA 24994,
b. bestaande uit: een oplaadkluis en al dan niet een doormelding aan een brandmeldingsinstallatie.
B 3320
Duurzame aandrijving voor een zeeschip
a. bestemd voor: de voortstuwing van een in het Nederlands scheepsregister opgenomen zeeschip, niet zijnde een visserschip, dat in staat is te functioneren op brandstoffen met CO2-vrije directe (uitlaat)emissies of op brandstoffen uit hernieuwbare energiebronnen,
b. bestaande uit: een dual fuel of hybride aandrijving.
Hierbij geldt dat:
– het zeeschip een Energy Efficiency Design Index (EEDI) van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) heeft bereikt die 10% lager ligt dan de op 1 april 2022 van toepassing zijnde EEDI-vereisten.
F 3321
Waterstofaandrijving voor een schip
a. bestemd voor: de energievoorziening of voortstuwing van een vaartuig, niet zijnde een vissersschip, door een hoofdmotor die bestaat uit:
1. een brandstofcel met waterstof als brandstof in combinatie met een elektromotor en een accupakket dat geen lood bevat, of
2. een waterstofmotor,
b. bestaande uit: al dan niet de volgende onderdelen: een in het vaartuig ingebouwde brandstofcel in combinatie met een elektromotor en een accupakket, een waterstofmotor en een waterstofopslagtank, met uitzondering van een oplaadpunt.
D 3322
Elektrische aandrijving voor een schip
a. bestemd voor: de voortstuwing van een in Nederlands scheepsregister opgenomen schip, niet zijnde een vissersschip, waarbij:
– het schip niet voorzien is van een verbrandingsmotor,
– het schip niet bestemd is voor het vervoeren van passagiers, en
– de in de stroomvoorziening toegepaste accupakketten geen lood bevatten,
b. bestaande uit: een elektrische aandrijving en al dan niet een stroomvoorziening, met uitzondering van een oplaadpunt.
B 3332
Fouling release systeem voor een scheepshuid
a. bestemd voor: het beschermen van de scheepshuid tegen corrosie en aangroei met een folie of een verfsysteem dat biocidevrij, kopervrij, teervrij en niet zelfslijpend is, en waarbij de aangebrachte fouling release gegarandeerd gedurende ten minste zeven jaar niet hoeft te worden vervangen,
b. bestaande uit: een folie of coating van de scheepshuid.
F 3333
Systeem voor het voorkomen of verwijderen van aangroei aan boord van een vaartuig
a. bestemd voor: het aan boord van een vaartuig voorkomen of verwijderen van aangroei in leidingen, warmtewisselaars of andere plaatsen die in contact staan met het oppervlaktewater, waarbij:
– geen metalen anode wordt gebruikt, en
– de aangroei wordt verwijderd of voorkomen door middel van uv-licht of ultrasoon geluid,
b. bestaande uit: een systeem voor het voorkomen of verwijderen van aangroei aan boord van een vaartuig.
F 3334
Meetsysteem om aan boord van een tankschip gesloten metingen uit te voeren
a. bestemd voor: het uitvoeren van metingen en visuele inspecties in de laadruimte van tankschepen voor de binnenvaart van type N of Type C zonder dat de laadruimte wordt geopend, waarbij:
– monstername niet wordt gezien als meting, en
– de meting niet met radar wordt uitgevoerd,
b. bestaande uit: een afsluitbare klep gemonteerd op een luik, meetapparatuur, niet zijnde apparatuur of voorzieningen voor monstername.
Hierbij geldt dat:
– de definitie van de tankertypes volgens het ‘European Agreement concerning the International Carriage of Dangerous Goods bij Inland Waterways (ADN)’ wordt bepaald.
B 3340
Biologische waterzuiveringsinstallatie voor een vaartuig
a. bestemd voor: het met een vast opgestelde afvalwaterzuiveringsinstallatie die water op een biologische wijze zuivert, zuiveren en al dan niet recyclen van huishoudelijk (of hiermee vergelijkbaar) afvalwater dat is ontstaan aan boord van een vaartuig,
b. bestaande uit: een waterzuiveringsinstallatie, een opslagtank en al dan niet een recyclingsysteem.
B 3341
Oxidatiereactor voor waterreiniging aan boord van een vaartuig (aanpassen bestaande situatie)
a. bestemd voor: het bij een bestaand schip vervangen van legionellapreventie door heet water, chloor of chemicaliën door:
1. ontsmetting van het drinkwatersysteem met ozon, waterstofperoxide, uv-bestraling of een combinatie van deze technieken, of
2. het aan boord bereiden van drinkwater uit oppervlaktewater,
b. bestaande uit: ozongenerator of doseer- of injectieapparatuur voor waterstofperoxide, uv-bestralingseenheid en al dan niet de volgende onderdelen: een restozonvernietiger, een biologisch actief koolfilter, een omgekeerde osmose-installatie, een ionenwisselaar en een pomp voor het oppompen van oppervlaktewater.
B 3342
Waterzuiveringsinstallatie voor een pleziervaartuig (aanpassen bestaande situatie)
a. bestemd voor: het zuiveren van toiletwater ontstaan aan boord van een bestaand pleziervaartuig met een vast opgestelde zuiveringsvoorziening die voldoet aan de wettelijke voorschriften voor zuiveringsvoorzieningen aan boord van een pleziervaartuig,
b. bestaande uit: een zuiveringsvoorziening en al dan niet een recyclingsysteem en een opslagtank.
Hierbij geldt dat:
– voorzieningen voor het zuiveren van toiletwater van pleziervaart moeten voldoen aan de eisen die zijn opgenomen in artikel 17.25 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
B 3343
Vuilwatertank voor een passagiersschip (aanpassen bestaande situatie)
a. bestemd voor: het in een vuilwatertank opslaan van huishoudelijk (of hiermee vergelijkbaar) afvalwater dat is ontstaan aan boord van een bestaand vaartuig, waarbij:
– de vuilwatertank een zodanige opslagcapaciteit heeft dat lozing op oppervlaktewater wordt voorkomen,
– het een passagiersschip betreft welke is toegelaten voor het vervoer van minder dan 50 personen,
– het passagiersschip voor 30 december 2008 in bedrijf werd genomen, en
– het passagiersschip uitsluitend buiten de Rijn vaart,
b. bestaande uit: een verzameltank, pomp en leidingen.
A 3344
Vuilwaterinnamestation voor vaartuigen
a. bestemd voor: het bij een jachthaven, langs een vaarroute of bij een aanmeer-, afmeer- of een ligplaats innemen van:
1. bilgewater,
2. zwartwater,
3. de inhoud van chemische toiletten van pleziervaartuigen, of
4. huishoudelijk afvalwater van plezier- en beroepsvaartuigen,
waarbij voor zwartwaterinname bij een jachthaven met meer dan 50 ligplaatsen voor niet-open pleziervaartuigen geldt dat de jachthaven in de bestaande situatie al ten minste één innamestation exploiteert of een overeenkomst heeft met een andere haven voor een gezamenlijk innamestation,
b. bestaande uit: een inzamelstation, tanks, pompen, leidingen en al dan niet een olie- of vetafscheider, aanduidings-/informatiebord, aansluiting op het gemeentelijk riool en het vergroten van de lozingssteiger voor het gelijktijdig bedienen van meerdere schepen.
G 3390
Walstroomaansluiting aan boord van een binnenschip
a. bestemd voor: het gebruik maken van aangeboden walstroom aan boord van een binnenschip, niet zijnde een pleziervaartuig, dat is voorzien van een eigen aandrijving en bestemd is voor het vervoer van personen of goederen,
b. bestaande uit: aansluitpunt(en), aanpassing van het elektrische systeem aan boord en een verlengkabel om een verbinding tussen het schip en de walstroomkast te kunnen maken en met uitzondering van zonnepanelen.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor ten hoogste € 7.500 van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek.
G 3391
Walstroomaansluiting aan boord van een zeeschip
a. bestemd voor: het gebruik maken van aangeboden walstroom aan boord van een zeeschip, niet zijnde een pleziervaartuig, dat is voorzien van een eigen aandrijving en bestemd is voor het vervoer van personen of goederen,
b. bestaande uit: aansluitpunt(en), aanpassing van het elektrische systeem aan boord en een verlengkabel om een verbinding tussen het schip en de walstroomkast te kunnen maken en met uitzondering van zonnepanelen.
D 3395
Walstroominstallatie op de kade
a. bestemd voor: het leveren van walstroom aan eigen schepen, niet zijnde pleziervaartuigen, zodat de eigen boordgeneratoren niet gebruikt worden als de schepen aan de kade liggen en waarbij de accu's van de vaartuigen niet opgeladen worden,
b. bestaande uit: een walstroomkast met één of meerdere aansluitpunten, al dan niet de volgende onderdelen: een registratiesysteem en een omvormer, en met uitzondering van een oplaadpunt.
E 3413
Elektrisch aangedreven mobiel werktuig
a. bestemd voor: het verrichten van werkzaamheden, niet zijnde het vervoeren van goederen of personen:
1. op een vaartuig, of
2. op land in de open lucht en al dan niet in een stal,
waarbij onder punt 1 en 2 geldt dat de werkzaamheden worden verricht met een mobiel werktuig, niet zijnde een vaartuig, hoogwerker, pallet-, reach- of heftruck, hijswerktuig, spuitmachine, terminaltrekker, bemestingsapparaat, werktuig op een truckchassis, wiedbed, selectiewagen of autonoom mobiel werktuig, dat:
– af-fabriek is voorzien van een vaste, niet afneembare bestuurders(zit)plaats,
– uitsluitend elektrisch wordt aangedreven, waarbij de elektrische energie voor de aandrijving en verplaatsing wordt geleverd door een accupakket dat geen lood bevat en al dan niet een netspanningskabel, en
– voor het verrichten van de werkzaamheden geen gebruik maakt van fossiele brandstoffen,
b. bestaande uit: een elektrisch aangedreven mobiel werktuig en al dan niet de volgende onderdelen: een vast aan het werktuig verbonden zonnepaneel, een netspanningskabel en een wisselaccupakket en met uitzondering van een oplaadpunt en mobiele werktuigen die gebruik maken van waterstof.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor 85% van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek,
– onder een autonoom mobiel werktuig wordt verstaan een mobiel werktuig dat werkzaamheden kan verrichten zonder bestuurder,
– onder een heftruck geen meeneemheftruck wordt verstaan, en
– werktuigen die alleen kunnen worden verplaatst met een ander werktuig of vervoermiddel geen mobiele werktuigen zijn.
E 3414
Elektrisch aangedreven mobiel werktuig op netspanning
a. bestemd voor: het verrichten van werkzaamheden, niet zijnde het vervoeren van goederen of personen, op land in de open lucht met een elektrisch aangedreven mobiel werktuig, niet zijnde een autonoom mobiel werktuig, dat:
– af-fabriek is voorzien van een vaste, niet afneembare bestuurders(zit)plaats, en
– uitsluitend elektrisch wordt aangedreven, waarbij de elektrische energie voor de aandrijving en verplaatsing wordt geleverd door een netspanningskabel,
b. bestaande uit: een elektrisch aangedreven mobiel werktuig en al dan niet een vast aan het werktuig verbonden zonnepaneel en met uitzondering van een oplaadpunt.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor 85% van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek,
– onder een autonoom mobiel werktuig wordt verstaan een mobiel werktuig dat werkzaamheden kan verrichten zonder bestuurder, en
– werktuigen die alleen kunnen worden verplaatst met een ander werktuig of vervoermiddel geen mobiele werktuigen zijn.
D 3417
Elektrisch aangedreven terminaltrekker
a. bestemd voor: het vervoer van goederen met een terminaltrekker, die:
– behoort tot de Europese voertuigcategorie U, en
– is voorzien van een uitsluitend elektrische aandrijving, waarbij de voor de aandrijving en verplaatsing benodigde energie wordt geleverd door een accupakket dat geen lood bevat,
b. bestaande uit: een elektrisch aangedreven terminaltrekker, met uitzondering van een oplaadpunt en terminal trekkers die gebruik maken van waterstof.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor 90% van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek.
E 3419
Elektrisch aangedreven werktuig op een truckchassis
a. bestemd voor: het verrichten van werkzaamheden met een vast op een truckchassis, aanhanger of oplegger gemonteerd werktuig, niet zijnde een elektrische power take off (E-PTO) of een power take off (PTO), dat uitsluitend elektrisch wordt aangedreven en waarbij:
– de elektrische energie wordt geleverd door een accupakket dat geen lood bevat,
– het accupakket niet ook de hoofdmotor van het voertuig aandrijft,
– het accupakket niet door de hoofdmotor van het voertuig wordt opgeladen,
– in geval van een truckchassis, het truckchassis behoort tot de Europese voertuig categorie N2 of N3, en
– in geval van een aanhanger of oplegger, de aanhanger of oplegger behoort tot de Europese voertuig categorie O3 of O4,
b. bestaande uit: een vast op een truck- of aanhangerchassis gemonteerd elektrisch werktuig, een accupakket, een elektromotor en bijbehorende aansturing en met uitzondering van het truckchassis, werktuigen die gebruik maken van waterstof, een oplaadpunt of een E-PTO of PTO.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor ten hoogste € 1.000 per kilowatt elektromotor vermogen in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek.
E 3420
Elektrisch aangedreven mobiel hijswerktuig
a. bestemd voor: het in de open lucht verrichten van hijswerkzaamheden met een mobiel werktuig dat uitsluitend elektrisch wordt aangedreven en waarbij:
– de elektrische energie voor de aandrijving en verplaatsing wordt geleverd door een accupakket dat geen lood bevat, en
– de hijscapaciteit van het hijswerktuig ten minste 2.000 kilogram bedraagt,
b. bestaande uit: een elektrisch aangedreven hijswerktuig en een accupakket, met uitzondering van een oplaadpunt en mobiele hijswerktuigen die gebruik maken van waterstof.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor 90% van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek met een maximum van € 1.100.000.
E 3423
Elektrisch aangedreven hoogwerker
a. bestemd voor: het verrichten van werkzaamheden met een hoogwerker die uitsluitend elektrisch wordt aangedreven, waarbij:
– de elektrische energie voor de aandrijving en verplaatsing wordt geleverd door een accupakket dat geen lood bevat,
– de werkzaamheden op hoogte worden verricht door personen vanuit een werk- of manbak,
– de werkhoogte ten minste 12 meter bedraagt, en
– in het geval van een schaarhoogwerker, de hoogwerker is voorzien van hydraulische afstempelpoten,
b. bestaande uit: een elektrisch aangedreven hoogwerker en met uitzondering van een oplaadpunt en hoogwerkers die gebruik maken van waterstof.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor 90% van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek.
G 3425
Elektrisch aangedreven werktuigendrager
a. bestemd voor: het verrichten van werkzaamheden op land in de open lucht met een werktuigendrager niet zijnde een autonome werktuigendrager:
– die niet is voorzien van een vaste, niet afneembare bestuurdersplaats,
– die voorzien kan worden van verschillende werktuigen,
– die is voorzien van een uitsluitend elektrische aandrijving, waarbij de voor de aandrijving en verplaatsing benodigde energie wordt geleverd door een accupakket met een capaciteit van ten minste 2,5 kilowattuur,
– die voor het verrichten van de werkzaamheden geen gebruik maakt van fossiele brandstoffen, en
– waarbij de aanschaf per werktuigdrager ten minste € 10.000 exclusief btw bedraagt,
b. bestaande uit: een elektrisch aangedreven werktuigdrager met uitzondering van de aan de werktuigdrager te koppelen werktuigen, een oplaadpunt en werktuigendragers die gebruik maken van waterstof.
D 3430
Elektrisch aangedreven AGV
a. bestemd voor: het uitsluitend in de openlucht vervoeren van goederen met een volledig elektrisch aangedreven automatisch geleid voertuig (AGV) zonder chauffeur, waarbij de voor een aandrijving benodigde energie wordt geleverd door een accupakket dat geen lood bevat,
b. bestaande uit: een automatisch geleid elektrisch aangedreven voertuig en met uitzondering van een oplaadpunt en automatisch geleide voertuigen die gebruik maken van waterstof.
F 3510
Elektrisch of waterstof aangedreven locomotief (aanpassen bestaande situatie)
a. bestemd voor: het aanpassen van de aandrijving van een bestaande locomotief door de dieselmotor te vervangen door een accupakket dat geen lood bevat en al dan niet een brandstofcel, waarbij:
– de locomotief uitsluitend elektrisch wordt aangedreven,
– remenergie wordt teruggewonnen en opgeslagen in het accupakket, en
– het accupakket wordt bijgeladen op trajecten met bovenleiding,
b. bestaande uit: een accupakket, aanpassingen aan de bestaande aandrijving, een systeem voor het terugwinnen van remenergie en al dan niet een brandstofcel met uitzondering van een oplaadpunt.
E 3520
Elektrisch of waterstof aangedreven locomotief
a. bestemd voor: het vervoeren van personen of goederen met een elektrisch of waterstof aangedreven trein voor het spoor waarbij:
– de locomotief in staat is om volledig elektrisch te rijden op trajecten zonder bovenleiding,
– remenergie wordt teruggewonnen en opgeslagen in het accupakket,
– in geval van een elektrisch aangedreven trein, het accupakket wordt bijgeladen op trajecten met bovenleiding, en
– de voor de aandrijving benodigde energie wordt geleverd door:
1. een accupakket dat geen lood bevat, of
2. een brandstofcel en al dan niet een accupakket,
b. bestaande uit: een elektrische of waterstof aangedreven locomotief en al dan niet een brandstofcel met uitzondering van een oplaadpunt.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor 60% van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek.
B 3610
Elektrisch aangedreven vliegtuig of helikopter
a. bestemd voor: het vervoeren van personen of goederen met een bemand vliegtuig of een bemande helikopter voorzien van een uitsluitend elektrische aandrijving, waarbij de voor de aandrijving benodigde energie wordt geleverd door een accupakket dat geen lood bevat,
b. bestaande uit: een elektrisch aangedreven vliegtuig of elektrische helikopter, met uitzondering van een oplaadpunt.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor 50% van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen.
F 3721
Oplaadpunt voor elektrisch aangedreven zware voertuigen en mobiele werktuigen
a. bestemd voor: het elektrisch laden en al dan niet ontladen van accu’s van uitsluitend eigen of voor eigen gebruik ingezette:
1. voertuigen behorende tot de Europese voertuigcategorie M2, M3, N2 of N3, of
2. mobiele werktuigen, die zijn voorzien van een geheel of gedeeltelijk elektrische hoofdaandrijving,
met een oplaadsysteem dat:
– permanent met het internet is verbonden waarbij de communicatie volgens het Open Charge Point Protocol (OCPP) versie 2.01 met CS-certificaat of hoger verloopt, en
– een uitgangsvermogen heeft van ten minste 22 kilowatt,
b. bestaande uit: een oplaadsysteem en al dan niet de volgende onderdelen: een ontlaadsysteem, een meet- en regelsysteem, een lockerkast met een stroomafnamepunt per locker en een stekkerherkenningssysteem en met uitzondering van zonnepanelen.
F 3722
Oplaadpunt voor vliegtuigen
a. bestemd voor: het elektrisch laden van accu’s van uitsluitend eigen vliegtuigen of helikopters die zijn voorzien van een geheel of gedeeltelijk elektrische hoofdaandrijving en een uitgangsvermogen heeft van ten minste 22 kilowatt,
b. bestaande uit: een oplaadsysteem en al dan niet de volgende onderdelen: een ontlaadsysteem, een meet- en regelsysteem, een lockerkast met een stroomafnamepunt per locker en een stekkerherkenningssysteem en met uitzondering van zonnepanelen.
F 3723
Draadloos oplaadpunt voor elektrische fietsen
a. bestemd voor: het elektrisch laden en al dan niet ontladen van accu’s van uitsluitend eigen of voor eigen gebruik ingezette elektrische (bak)fietsen en speed-pedelecs,
b. bestaande uit: laadtegel, aangepaste fietsen standaard en aansluitkosten.
Investering in bedrijfsmiddelen die gebruik maken van fossiele brandstoffen komen niet in aanmerking voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen.
Investeringen in de aanpassing van en voorzieningen voor bestaande bedrijfsmiddelen die gebruik maken van fossiele brandstoffen komen alleen in aanmerking voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen indien de investering de aanpassing van of een voorziening voor een bestaand bedrijfsmiddel betreft en niet leidt tot een toename van de productiecapaciteit of een hoger gebruik van fossiele brandstoffen.
CO2-uitstoot, overige broeikasgassen, zure depositie, fijnstof, smog, vluchtige organische stoffen (VOS), overige luchtverontreiniging, geur
A 4000
Nieuwe en innovatieve emissiereducerende technologie
Zie paragraaf 2b voor de omschrijving van dit bedrijfsmiddel met doelvoorschrift en de voorwaarden voor bedrijfsmiddelen met doelvoorschrift.
F 4002
Apparatuur voor procesgeïntegreerde emissiereductie (aanpassen bestaande situatie)
Zie paragraaf 2b voor de omschrijving van dit bedrijfsmiddel met doelvoorschrift en de voorwaarden voor bedrijfsmiddelen met doelvoorschrift.
F 4003
Apparatuur voor vermindering van emissies tijdens niet-reguliere bedrijfsvoering
Zie paragraaf 2b voor de omschrijving van dit bedrijfsmiddel met doelvoorschrift en de voorwaarden voor bedrijfsmiddelen met doelvoorschrift.
F 4100
Apparatuur voor het voorkomen van CO2-vorming
Zie paragraaf 2b voor de omschrijving van dit bedrijfsmiddel met doelvoorschrift en de voorwaarden voor bedrijfsmiddelen met doelvoorschrift.
F 4101
Apparatuur voor het afvangen van CO2 voor nuttige toepassing
Zie paragraaf 2b voor de omschrijving van dit bedrijfsmiddel met doelvoorschrift en de voorwaarden voor bedrijfsmiddelen met doelvoorschrift.
F 4102
Apparatuur voor het transport van afgevangen CO2 voor nuttige toepassing
Zie paragraaf 2b voor de omschrijving van dit bedrijfsmiddel met doelvoorschrift en de voorwaarden voor bedrijfsmiddelen met doelvoorschrift.
F 4103
Apparatuur voor het binden van CO2
Zie paragraaf 2b voor de omschrijving van dit bedrijfsmiddel met doelvoorschrift en de voorwaarden voor bedrijfsmiddelen met doelvoorschrift.
F 4111
Apparatuur voor elektrificatie van processen in de chemische industrie
Zie paragraaf 2b voor de omschrijving van dit bedrijfsmiddel met doelvoorschrift en de voorwaarden voor bedrijfsmiddelen met doelvoorschrift.
F 4200
Apparatuur voor emissiereductie van lachgas en methaan
Zie paragraaf 2b voor de omschrijving van dit bedrijfsmiddel met doelvoorschrift en de voorwaarden voor bedrijfsmiddelen met doelvoorschrift.
F 4201
Apparatuur voor vervanging van gefluoreerde broeikasgassen
Zie paragraaf 2b voor de omschrijving van dit bedrijfsmiddel met doelvoorschrift en de voorwaarden voor bedrijfsmiddelen met doelvoorschrift.
A 4210
Hoogspanningsschakelsysteem of gasgeïsoleerde leiding met een laag GWP-isolatiegas
a. bestemd voor: het doorschakelen of transporteren van hoogspanning van ten minste 52 kilovolt met een schakelsysteem of gasgeïsoleerde leiding die geen SF6 bevat, maar geïsoleerd is met een isolatiegas met een Global Warming Potential (GWP) van minder dan 500 CO2-equivalenten en dat geen fluor bevat, waarbij in geval van het vervangen van een schakelsysteem dat SF6 bevat:
– deze vervanging wordt uitgevoerd door een wettelijk gecertificeerd monteur, en
– wordt aangetoond dat het SF6 is opgevangen en milieuverantwoord wordt verwerkt,
b. bestaande uit: een schakelsysteem of gasgeïsoleerde leiding met isolatiegas.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor 50% van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen.
E 4241
Klimaatsysteem op basis van dauwpuntkoeling
a. bestemd voor: het koelen van serverruimtes, schakelkasten of bedrijfsgebouwen met een klimaatsysteem op basis van dauwpuntkoeling, waarbij
– het systeem water (R718) gebruikt als koudemiddel,
– lucht wordt gedroogd middels adsorptie, en
– deze gedroogde lucht vervolgens indirect adiabatisch wordt gekoeld in een scheidingswarmtewisselaar door een tweede luchtstroom die gekoeld is door middel van bevochtiging,
b. bestaande uit: koelsysteem met een droogunit.
F 4290
Gasdetectieapparatuur voor F-gassen
a. bestemd voor: het met ten minste twee sensoren vroegtijdig detecteren van lekken van gefluoreerde broeikasgassen op basis van infrarood (IR) bij apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevat in hoeveelheden van minder dan 500 ton CO2-equivalenten, met een automatische alarmmelding bij 500 parts per million (ppm) aan F-gassen of lager,
b. bestaande uit: gasdetectieapparatuur voor vroegtijdige detectie en apparatuur voor alarmmelding.
F 4305
NOx-emissie reducerende techniek
Zie paragraaf 2b voor de omschrijving van dit bedrijfsmiddel met doelvoorschrift en de voorwaarden voor bedrijfsmiddelen met doelvoorschrift.
F 4306
Apparatuur voor natte NOx-verwijdering
a. bestemd voor: het uit rookgassen verwijderen van NOx en al dan niet andere componenten door de rookgassen te leiden door een waterbad of een gaswasser met water als scrubbervloeistof,
b. bestaande uit: een natte wasser of waterbad en al dan niet de volgende onderdelen: een loogdosering, oxidatiesysteem op basis van uv, ozon of chemische omzetting of een combinatie hiervan, warmteterugwinningssysteem en apparatuur voor waterzuivering.
G 4314
Selectieve NOx-reductie-installatie voor een crematieoven
a. bestemd voor: het omzetten van NOx uit de afgassen van een bestaande crematieoven door de injectie van ureum of ammoniak, waarbij het injecteren van ureum of ammoniak niet leidt tot een toename van het verbruik van fossiele brandstoffen,
b. bestaande uit: een NOx-reductie-installatie met een ammoniak- of ureuminjectiesysteem.
D 4315
Selectieve (katalytische) reductie-installatie (SCR of SNCR) (aanpassen bestaande situatie)
a. bestemd voor: het omzetten van NOx uit de afgassen van een bestaande stookinstallatie door de injectie van ureum of ammoniak, al dan niet in combinatie met een katalysator, waarbij:
– de NOx-emissie van de stookinstallatie, gemeten volgens het Besluit activiteiten leefomgeving, ten minste 30% lager is dan de wettelijk verplicht,
– de stookinstallatie een ketel, zuigermotor, gasturbine- of motor met een thermisch vermogen van meer dan 400 kilowatt en minder dan 50 megawatt betreft, en
– de stookinstallatie niet bestemd is voor mobiele werktuigen, voertuigen, vaartuigen, de glastuinbouw of een afvalverbrandingsinstallatie,
b. bestaande uit: een reductie-installatie met een ammoniak- of ureuminjectiesysteem en al dan niet een katalysator, een stoffilter en een warmteterugwinningsinstallatie.
Hierbij geldt dat:
– een emissiemeting volgens het Besluit activiteiten leefomgeving uitgevoerd wordt door een bedrijf dat hiertoe geaccrediteerd (metingen volgens EU-normen NEN-EN 14792 voor NOx, NEN-EN 13284-1 voor stof en NEN-EN 14789 voor O2) of gecertificeerd (metingen volgens Scope 6 van de SCIOS) is. Voor de berekening van de uitstoot van rookgas door een stookinstallatie wordt de massaconcentratie van stikstofoxiden (NOx) in het rookgas herleid op rookgas met een volumegehalte aan zuurstof van:
a. 15%, als het een dieselmotor, gasmotor of gasturbine betreft,
b. 6%, als het een stookinstallatie met vaste brandstof (biomassa) betreft, of
c. 3%, in alle andere gevallen (zoals bij aardgas en brandstof in vloeibare vorm).
A 4316
Accu voor stroomvoorziening van lokale activiteiten
a. bestemd voor: het van stroom voorzien van lokale activiteiten met een verplaatsbaar accupakket dat geen lood bevat en een vermogen heeft van ten minste 2 kilovoltampère en ten hoogste 30 kilovoltampère, waarbij:
– geen bestaand accupakket wordt vervangen,
– sprake is van een uitsluitend elektrische aandrijving, en
– het gangbaar is gebruik te maken van een diesel- of benzineaggregaat,
b. bestaande uit: een accupakket, (snel)laadsysteem en al dan niet zonnepanelen die uitsluitend voor het accupakket worden gebruikt.
F 4317
Biogasaggregaat voor stroomvoorziening van lokale activiteiten
a. bestemd voor: het van stroom voorzien van lokale activiteiten met een verplaatsbaar biogasaggregaat met driewegkatalysator of selectieve katalytische reductie (SCR), waarbij:
– de rookgassen niet meer dan 50 milligram NOx per normaal kubieke meter bij 15% O2 bevatten,
– de NOx-emissie wordt aangetoond met een emissierapportage van NOx-metingen aan eenzelfde installatie, uitgevoerd door een geaccrediteerd laboratorium of een SCIOS scope 6 gecertificeerd bedrijf volgens het Besluit activiteiten leefomgeving, waarbij geen correctie van de meetwaarden voor de meetonzekerheid wordt toegepast,
b. bestaande uit: een biogasaggregaat, al dan niet met EGR, en al dan niet een accupakket voor de opslag van de opgewekte energie.
D 4325
(Biologische) ontzwavelingsinstallatie
a. bestemd voor: het al dan niet biologisch reinigen van met zwavel verontreinigde gassen door een ontzwavelingsinstallatie, waarbij:
– de ontzwavelingsinstallatie een zwavelverwijderingsrendement heeft van ten minste 95%
– elementair zwavel of zwavelverbindingen worden afgescheiden en nuttig worden toegepast, en
– in geval van chemisch reinigen sprake is van recirculatie van hulpstoffen in het reinigingsproces,
b. bestaande uit: een ontzwavelingsinstallatie en al dan niet een wasvloeistofbehandelingssysteem, met uitzondering van apparatuur voor de productie of nuttige toepassing van zwavel of zwavelverbindingen.
D 4417
Rookgenerator voor voedselbewerking (aanpassen bestaande situatie)
a. bestemd voor: het met een rookgenerator bewerken of garen van voedingswaren met rookcondensaat, waarbij:
– het rookcondensaat wordt verneveld in de rookkamer,
– er geen gebruik gemaakt wordt van rookaroma's,
– de geconcentreerde vloeistof als alternatief voor rookaroma's niet meer dan 50 ppm aan polycyclische aromatische koolwaterstoffen bevat, en
– de rookgenerator een bestaande rookinstallatie vervangt,
b. bestaande uit: een rookgenerator.
E 4486
Filterinstallatie voor hout- en pelletstook
a. bestemd voor: het met een vast opgesteld filter verwijderen van stofdeeltjes uit een rookgas afkomstig van een hout- of houtpelletgestookte ketel, kachel of oven met een thermisch vermogen van minder dan 1 megawatt,
b. bestaande uit: een filterinstallatie en al dan niet een ventilator.
G 4520
Hermetisch gesloten magnetische koppeling
a. bestemd voor: het verminderen of voorkomen van lek- en verdampingsverliezen van vluchtige organische stoffen of andere milieuschadelijke gassen langs roterende assen van machines door een hermetisch gesloten magnetische koppeling,
b. bestaande uit: een magnetische koppeling.
C 4581
Elektrische thermische oxidator voor afgassen
a. bestemd voor: het thermisch en autotherm oxideren van afgassen of vluchtige organische stoffen, waarbij:
– in het proces geen gebruik wordt gemaakt van branders en het proces wordt opgestart met elektrische verwarming, en
– de NOx-emissie tijdens autotherme verbranding ten hoogste 5 milligram per normaal kubieke meter bedraagt, dat wordt aangetoond met een emissierapportage volgens vigerende wet- en regelgeving,
b. bestaande uit: een elektrische thermische oxidator en al dan niet een warmtewisselaar.
Hierbij geldt dat:
– een emissiemeting uitgevoerd wordt door een bedrijf dat hiertoe geaccrediteerd is (periodieke metingen) volgens EU normen NEN-EN 14792 en NEN-EN 15259.
E 4585
Biotricklingsysteem voor het verwijderen van VOS
a. bestemd voor: de microbiologische afbraak van vluchtige organische stoffen (VOS) uit afgassen van een industrieel proces met een biotricklingfilter,
b. bestaande uit: een biotricklingfilter, recirculatie watertank, doseringsapparatuur voor nutriënten en pH-correctie en al dan niet een meetsysteem voor emissies en een warmtewisselaar voor energieterugwinning.
Hierbij geldt dat:
– onder industrieel wordt verstaan grootschalig en met een hoge mate van mechanisering en automatisering.
D 4680
Koude oxidatie-installatie voor luchtreiniging
a. bestemd voor: het al dan niet katalytisch niet-thermisch oxideren van geurstoffen, vluchtige organische stoffen (VOS) of pathogenen in naar buiten te blazen luchtstromen in de industrie of horeca door koud plasma of ionisatie op basis van hoogspanning, waarbij:
– deze verontreinigingen worden omgezet in onschadelijke stoffen,
– sprake is van een luchtdebiet van ten hoogste 20.000 normaal kubieke meter per uur, en
– de terugverdientijd van het bedrijfsmiddel drie jaar of meer bedraagt, uitgaande van de bijkomende investeringskosten en het saldo van de operationele baten en lasten, niet zijnde financieringslasten en afschrijving, ten opzichte van de investering in een vergelijkbaar, gangbaar bedrijfsmiddel,
b. bestaande uit: een reactorkamer met plasmaplaten (plasmaomzetter) of ionisator op basis van hoogspanning en al dan niet de volgende onderdelen: een katalysator, een voorfilterinstallatie voor het koude oxidatieproces en een nageschakelde restradicalenabsorber of -vernietiger.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor 50% van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek.
E 4681
Ozon- en uv-oxidatie-installatie voor luchtreiniging
a. bestemd voor: het oxideren van pathogenen, geur- of koolwaterstoffen in naar buiten te blazen luchtstromen afkomstig van de horeca of voedingsmiddelenindustrie, waarbij:
– gebruik gemaakt wordt van een gaswasser met opgelost ozon in combinatie met uv-bestraling, en
– geen gebruik wordt gemaakt van chemicaliën,
b. bestaande uit: een ozongenerator en uv-lampen, een wastoren, een waterrecyclesysteem en al dan niet de volgende onderdelen: een katalysator en een restozonabsorber of -vernietiger.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor 50% van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek.
A 4682
Apparatuur voor het verwijderen van zwavelhoudende geuremissies
a. bestemd voor: het in een gesloten systeem in een waterige oplossing condenseren van zwavelhoudende dampen en de daarmee samenhangende geurstoffen afkomstig van een industrieel proces, waarbij de geurstoffen worden gebonden en geuremissie naar de omgeving wordt voorkomen,
b. bestaande uit: apparatuur die technisch noodzakelijk is om de geurstoffen te verwijderen en al dan niet een waterbehandelingssysteem.
Hierbij geldt dat:
– onder industrieel wordt verstaan grootschalig en met een hoge mate van mechanisering en automatisering.
Duurzame gebouwen, interieur inrichting, installaties, ecologische systemen, biodiversiteit, oppervlaktewater, grondwater, bodem
F 5102
Voorzieningen voor het versterken van biodiversiteit
a. bestemd voor: het versterken van de biodiversiteit of het uitbreiden van voedselaanbod en nestgelegenheid voor insecten, vleermuizen of andere wilde dieren, al dan niet in combinatie met waterretentie of preventieve maatregelen tegen plaaginsecten of exoten, waarbij:
– ten minste twee van de volgende voorzieningen aanwezig zijn of toegepast worden:
1. nestelvoorzieningen voor dieren en insecten,
2. inheemse beplanting,
3. een natuurlijke vijver of waterpartij, waarbij een investering in een wadi voldoet aan de eisen bedoeld onder a. van bedrijfsmiddel G 5342, of
4. hagen die luwte creëren,
– toegepast hout bestaat uit snoeihout of hout dat is gecertificeerd door middel van een certificatiesysteem dat door het Timber Procurement Assessment Committee is goedgekeurd,
– ten behoeve van het versterken van biodiversiteit genomen maatregelen gebaseerd zijn op een ecologisch rapport of advies van een relevante onderzoeks- of adviesorganisatie,
– de investering niet agroforestry of de aanleg van een teeltvrije zone als bedoeld in het Besluit activiteiten leefomgeving betreft, en
– de investering niet als randvoorwaarde vanuit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid wordt gesteld of is voorgeschreven door het bevoegd gezag,
b. bestaande uit: landschapselementen, bouwkundige of civieltechnische werken of apparatuur die qua functie primair noodzakelijk zijn voor versterking van biodiversiteit en al dan niet de volgende onderdelen: vleermuisvriendelijke verlichting, kweekkasten voor sluipwespen, beregeningsinstallaties die gebruik maken van oppervlakte- of regenwater, een natuurzwemvijver, natuurlijke speelelementen en met uitzondering van geprefabriceerde speelelementen en andere in deze bijlage genoemde bedrijfsmiddelen.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor ten hoogste € 1.000.000 van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen, en
– een investering in de inrichting van een bedrijfsterrein bij een duurzaam gebouw dat gemeld is onder één van de bedrijfsmiddelen G 5200 tot en met D 5230 onder bedrijfsmiddel F 5102 niet in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen.
F 5121
Zwerfafvalvangsysteem op het water
a. bestemd voor: het verwijderen van in het oppervlaktewater aanwezig plastic zwerfafval met een verzamelvoorziening of -installatie op binnenwateren of het Nederlands Continentaal Plat (NCP), waarbij de hoeveelheid verwijderd plastic zwerfafval toeneemt ten opzichte van de bestaande situatie en het verzamelde materiaal nuttig wordt toegepast,
b. bestaande uit: een zwerfafvalvangsysteem en al dan niet een monitoringssysteem en een sorteerinstallatie.
F 5122
Systeem voor het verbeteren van kwaliteit van maaisel
a. bestemd voor: het verbeteren van de kwaliteit van maaisel door het aanpassen van een maaimachine, waardoor voor of tijdens het maaien van openbaar groen ten minste:
1. de kwaliteit van maaisel wordt beoordeeld door middel van een camerasysteem en data-analyse, of
2. zwerfafval gelijktijdig wordt verwijderd en gescheiden wordt verzameld, en
waarbij onder punt 1 en 2 geldt dat het maaisel ten opzichte van de gangbare situatie hoogwaardiger wordt toegepast en het verzamelde zwerfafval al dan niet aangeboden wordt voor recycling,
b. bestaande uit: een aanpassing van een maaisysteem die technisch noodzakelijk is voor het verbeteren van de kwaliteit van maaisel, met uitzondering van het maaisysteem.
Hierbij geldt dat:
– onder openbaar groen worden onder meer bermen, parken, natuurgebieden en oevers verstaan, en
– onder een hoogwaardigere toepassing wordt bijvoorbeeld het als grondstof gebruiken van (een groter deel van) het maaisel of zwerfafval verstaan.
F 5140
Biodiversiteitversterkende voorzieningen voor het aquatisch milieu
a. bestemd voor: het in of op een waterlichaam versterken van de gebiedseigen biodiversiteitsfactoren, al dan niet in combinatie met het verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit of de kust- of oeverbescherming, door landschapselementen of bouwkundige of civieltechnische werken, waarbij het bepalen van de gebiedseigen biodiversiteitsfactoren in lijn is met adviezen van relevante beheerplannen of gebaseerd is op een ecologisch rapport of advies van een relevante onderzoeks- of adviesorganisatie,
b. bestaande uit: landschapselementen of bouwkundige of civieltechnische werken, die aantoonbaar bijdragen aan de gebiedseigen aquatische biodiversiteit, met uitzondering van drijvende zonnepanelen, apparatuur of installaties bestemd voor onderhoud, kweek of productie of andere in deze bijlage genoemde bedrijfsmiddelen.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor ten hoogste € 1.000.000 van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen, en
– onder een waterlichaam de definitie uit de Kaderrichtlijn water voor oppervlaktewaterlichaam wordt verstaan onderscheiden oppervlaktewater van aanzienlijke omvang, zoals een meer, een waterbekken, een stroom, een rivier, een kanaal, een overgangswater of een strook kustwater.
F 5141
Gevelimpregnering zonder PFAS, siliconen, silanen en siloxanen
a. bestemd voor: het waterafstotend maken van steenachtige buitengevels bij renovatie of restauratie zodat de levensduur van de gevel wordt verlengd, door het aanbrengen van een dunne water- en schimmelwerende laag met een impregneermiddel op plantaardige basis, waarvan:
– met een gevalideerde levenscyclusanalyse (LCA) is aangetoond dat het middel minder schadelijk is dan reguliere middelen en geen PFAS (Per- en polyfluoralkylstoffen), siliconen, silanen en siloxanen bevat, en
– de leverancier garandeert dat het minimaal 20 jaar meegaat,
b. bestaande uit: impregneermiddel op basis van minder milieubelastende plantaardige ingrediënten inclusief het aanbrengen op een steenachtige buitengevel.
A 5145
Decentrale zuiveringsinstallatie voor huishoudelijk afvalwater
a. bestemd voor: het decentraal zuiveren van afvalwaterstromen van huishoudelijke of hiermee vergelijkbare aard, waarbij:
– op de betreffende locatie geen rioolaansluiting aanwezig is,
– geneesmiddelresten, hormoonverstorende stoffen en multiresistente bacteriën in het afvalwater aantoonbaar onschadelijk worden gemaakt,
– het gezuiverde water lokaal infiltreert, nuttig wordt toegepast of met toestemming van het bevoegd gezag wordt geloosd op het oppervlaktewater,
– de investering op bedrijfsniveau niet leidt tot het lozen van meer brijn, en
– een installatie of voorziening voor de infiltratie van het gezuiverde water voldoet aan de eisen zoals omschreven in bedrijfsmiddel G 5342,
b. bestaande uit: een waterzuiveringsinstallatie, met uitzondering van installaties of voorzieningen voor het toepassen van het gezuiverde water.
Hierbij geldt dat:
– een investering in de inrichting van een bedrijfsterrein bij een duurzaam gebouw dat gemeld is onder één van de bedrijfsmiddelen G 5200 tot en met D 5230 onder bedrijfsmiddel A 5145 niet in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijvingen milieu-investeringen.
G 5200
Circulair utiliteitsgebouw
a. bestemd voor: het realiseren van een circulair utiliteitsgebouw(deel), niet zijnde een woning, stal, kas of datacentrum, waarbij:
1. de tijdens het bouwproject toegepaste materialen op volumebasis ten minste bestaan uit:
a. 50% hernieuwbare grondstoffen, of
b. 25% hergebruikte bouwproducten, of
c. 50% demontabele bouwproducten, waarbij een losmaakbaarheidsindex wordt aangeleverd berekend volgens het rapport ‘Circular Buildings – methodiek losmaakbaarheid 2.0’,
bij de berekening van bovenstaande volumepercentages wordt uitgegaan van het totale volume aan toegepaste materialen exclusief de fundering en installaties, in het geval van renovatie of transformatie worden de reeds in het bestaande gebouw(deel) aanwezige en daarin achterblijvende materialen buiten beschouwing gelaten,
2. al het aangeschafte nieuwe hout dat verwerkt wordt voldoet aan de eisen genoemd onder punt 13 van paragraaf 1 van deze bijlage,
3. een berekening van de milieuprestatie wordt overgelegd, bepaald volgens de Bepalingsmethode Milieuprestatie Bouwwerken 1.2 of hoger, berekend met gevalideerde rekeninstrumenten op basis van A2-data (EN15804:A2) en met de weegset en demarcatie zoals genoemd in de ‘Handreiking Circulaire Gebouwen op de Milieulijst’, die door RVO beschikbaar wordt gesteld,
4. uit de berekening van de milieuprestatie blijkt dat de milieuprestatie voor:
a. een gebouw(deel) zonder industriefunctie ten hoogste € 0,90 per vierkante meter bvo per jaar is, of
b. een gebouw(deel) met industriefunctie ten hoogste € 0,60 per vierkante meter bvo per jaar is,
5. gedurende de gehele levensduur van het gebouw(deel) een actuele rapportage of dataset beschikbaar is die:
– ten minste alle elementen en componenten van het gebouw(deel) bevat, inclusief informatie over de losmaakbaarheid en mogelijkheden voor hergebruik en recycling van de individuele elementen en componenten, en
– tijdens sloop of renovatie van het gebouw(deel) bijdraagt aan het zo hoogwaardig mogelijk toepassen, hergebruiken of recyclen, van de vrijkomende elementen en componenten,
6a. voor een nieuw utiliteitsgebouw geldt dat het primair fossiel energiegebruik, in kilowattuur per vierkante meter gebruiksoppervlak per jaar (BENG 2), ten minste 10% lager is dan vereist op grond van het Besluit bouwwerken leefomgeving, waarbij voor een gebouw(deel) met industriefunctie geldt dat:
– als referentiefunctie een sportfunctie wordt aangehouden in de NTA 8800 berekening, en
– het primair fossiel energiegebruik, exclusief fictief warmtapwater van de sportfunctie, ten hoogste 31,5 kilowattuur per vierkante meter per jaar is,
6b. voor een gerenoveerd gebouw geldt dat het primair fossiel energiegebruik in kilowattuur per vierkante meter gebruiksoppervlak per jaar (BENG 2) ten minste 20% lager is dan voor de ingreep,
7. bovenstaande onder punt 1 tot en met 6b is opgenomen in een ontwerpassessment dat binnen drie maanden na meldingsdatum is gevalideerd door een onafhankelijke assessor van een door de regeling erkende maatlatmethodiek, en
8. opleverresultaten voldoen aan punt 1 tot en met 6b en zijn opgenomen in een opleverassessment dat binnen een jaar na oplevering van het gebouw(deel) en binnen vier jaar na validatie van het ontwerpassessment gevalideerd zijn door een onafhankelijke assessor,
b. bestaande uit: een circulair utiliteitsgebouw(deel), biodiversiteitsversterkende maatregelen, regenwaterbuffers en -infiltratie zolang het geen wettelijke verplichting betreft, met uitzondering van de volgende onderdelen: interieur, inrichting, waaronder magazijnstellingen, overige terreininrichting, aankoop van grond en aankoop en sloop van een bestaand gebouw(deel).
Hierbij geldt dat:
– de steun die middels de milieu-investeringsaftrek en eventuele andere vormen van staatssteun voor de investering kan worden verkregen ten hoogste 30% van de in aanmerking komende kosten bedraagt,
– deze steunintensiteit met 10 procentpunten kan worden verhoogd voor steun aan middelgrote ondernemingen en met 20 procentpunten voor steun aan kleine ondernemingen in de zin van bijlage I van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening,
– de in aanmerking komende kosten worden berekend met de volgende formule: ‘in aanmerking komende kosten = A – (105% * B)’, waarbij ‘A’ de totale investering in het circulaire gebouw is en ‘B’ de totale investering in een vergelijkbaar gebouw dat een gangbaar niveau van milieubescherming behaalt,
– investeringen in een circulair utiliteitsgebouw(deel) zoals hierboven genoemd, uitsluitend in zijn geheel voor bedrijfsmiddel G 5200 gemeld kunnen worden,
– per omgevingsvergunning slechts één gebouwdeel met industriefunctie en één gebouwdeel zonder industriefunctie gemeld kan worden,
– in het Besluit bouwwerken leefomgeving geen eisen worden gesteld aan de energiezuinigheid van gebouw(del)en met een industriefunctie. Er bestaat dan ook nog geen methode voor het bepalen van de energieprestatie van industriële gebouwen. Met de NTA 8800 kan op een alternatieve wijze toch de energieprestatie van de industriefunctie worden bepaald. Hiervoor moet in plaats van de industriefunctie een sportfunctie worden aangehouden in de NTA 8800 berekening. Voor de industriefunctie dient het energiegebruik voor warmtapwater voor de gehele gebruiksoppervlakte in de ontwerpberekening meegenomen te worden, uitgaande van de aanwezigheid van een standaard warmtapwaterinstallatie (invoer: gasgestookt warmwatertoestel HRww, CW-klasse 4, leidinglengtes > 3 meter). Dit dient ook meegenomen te worden als geen warmtapwaterinstallatie aanwezig is. In de referentie ‘gebouw met sportfunctie’ is een grote vraag naar warmtapwater opgenomen. In de bepaling van de energiebehoefte en het primair fossiel energieverbruik mag de energie die nodig is voor deze fictieve energievraag voor warm tapwater van het resultaat uit de energieprestatieberekening worden afgetrokken,
– onder hergebruik wordt verstaan elke handeling waarbij producten of componenten die geen afvalstoffen zijn, opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als dat waarvoor zij waren bedoeld,
– onder recycling wordt verstaan elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden bewerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal.
G 5202
Circulaire woning
a. bestemd voor: het realiseren van een circulaire woning of gebouw(deel) met woon- of logiesfunctie, waarbij:
1. de tijdens het bouwproject toegepaste materialen op volumebasis ten minste bestaan uit:
a. 50% hernieuwbare grondstoffen, of
b. 25% hergebruikte bouwproducten, of
c. 50% demontabele bouwproducten, waarbij een losmaakbaarheidsindex wordt aangeleverd berekend volgens het rapport ‘Circular Buildings – methodiek losmaakbaarheid 2.0’,
bij de berekening van bovenstaande volumepercentages wordt uitgegaan van het totale volume aan toegepaste materialen exclusief de fundering en installaties, in geval van renovatie of transformatie worden de in het bestaande gebouw(deel) aanwezige materialen buiten beschouwing gelaten,
2. al het aangeschafte nieuwe hout dat verwerkt wordt voldoet aan de eisen genoemd onder punt 13 van paragraaf 1 van deze bijlage,
3. een berekening van de milieuprestatie wordt overgelegd, bepaald volgens de Bepalingsmethode Milieuprestatie Bouwwerken 1.2 of hoger, berekend met gevalideerde rekeninstrumenten op basis van A2-data (EN15804:A2) en met de weegset en demarcatie zoals genoemd in de ‘Handreiking Circulaire Gebouwen op de Milieulijst’, die door RVO beschikbaar wordt gesteld,
4. uit de berekening van de milieuprestatie blijkt dat de milieuprestatie voor:
a. grondgebonden woningen met een gebruiksoppervlak Ag ≤ 60 vierkante meter ten hoogste € 0,89 per vierkante meter bvo per jaar is,
b. grondgebonden woningen met een gebruiksoppervlak Ag 60 vierkante meter < Ag ≤ 80 vierkante meter ten hoogste € 0,72 per vierkante meter bvo per jaar is,
c. grondgebonden woningen met een gebruiksoppervlak Ag > 80 vierkante meter ten hoogste € 0,60 per vierkante meter bvo per jaar is,
d. een woongebouw met een gemiddeld gebruiksoppervlak Ag per wooneenheid ≤ 45 vierkante meter ten hoogste € 0,99 per vierkante meter bvo per jaar is,
e. een woongebouw met een gemiddeld gebruiksoppervlak Ag per wooneenheid 45 vierkante meter < Ag ≤ 60 vierkante meter ten hoogste € 0,88 per vierkante meter bvo per jaar is, en
f. een woongebouw met een gemiddeld gebruiksoppervlak Ag per wooneenheid > 60 vierkante meter ten hoogste € 0,75 per vierkante meter bvo per jaar is,
waarbij geldt dat het gebruiksoppervlak Ag is berekend op basis van NEN 2580:2007,
5. gedurende de gehele levensduur van het gebouw(deel) een actuele rapportage of dataset beschikbaar is die:
– ten minste alle elementen en componenten van het gebouw(deel) bevat, inclusief informatie over de losmaakbaarheid en mogelijkheden voor hergebruik en recycling van de individuele elementen en componenten, en
– tijdens sloop of renovatie van het gebouw(deel) bijdraagt aan het zo hoogwaardig mogelijk toepassen (hergebruiken of recyclen) van de vrijkomende elementen en componenten,
6a. voor een nieuw gebouw(deel) geldt dat het primair fossiel energiegebruik in kilowattuur per vierkante meter gebruiksoppervlak per jaar (BENG 2) ten minste 10% lager is dan vereist op grond van het Besluit bouwwerken leefomgeving,
6b. voor een gerenoveerd gebouw(deel) geldt dat het primair fossiel energiegebruik in kilowattuur per vierkante meter gebruiksoppervlak per jaar (BENG 2) ten minste 20% lager is dan voor de ingreep,
7. bovenstaande onder punt 1 tot en met 6b is opgenomen in een ontwerpassessment dat binnen drie maanden na meldingsdatum is gevalideerd door een onafhankelijke assessor van een door de regeling erkende maatlatmethodiek, en
8. opleverresultaten van het project voldoen aan punt 1 tot en met 6b en zijn opgenomen in een opleverassessment dat binnen een jaar na oplevering van het gebouw(deel) en binnen vier jaar na validatie van het ontwerpassessment gevalideerd zijn door een onafhankelijke assessor,
b. bestaande uit: een circulair gebouw(deel), biodiversiteitsversterkende maatregelen, regenwaterbuffers en -infiltratie zolang het geen wettelijke verplichting betreft, met uitzondering van de volgende onderdelen: interieur, inrichting, overige terreininrichting, aankoop van grond en aankoop en sloop van een bestaand gebouw(deel).
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor ten hoogste € 700 per vierkante meter bvo in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek,
– de steun die middels de milieu-investeringsaftrek en eventuele andere vormen van staatssteun voor de investering kan worden verkregen ten hoogste 30% van de in aanmerking komende kosten bedraagt,
– deze steunintensiteit met 10 procentpunten kan worden verhoogd voor steun aan middelgrote ondernemingen en met 20 procentpunten voor steun aan kleine ondernemingen in de zin van bijlage I van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, en
– de in aanmerking komende kosten worden berekend met de volgende formule: ‘in aanmerking komende kosten = A – (105% * B)’, waarbij ‘A’ de totale investering in het circulaire gebouw is en ‘B’ de totale investering in een vergelijkbaar gebouw dat een gangbaar niveau van milieubescherming behaalt.
– investeringen in circulaire woningen of een circulair woongebouw zoals hierboven genoemd, uitsluitend in zijn geheel voor bedrijfsmiddel G 5202 gemeld kunnen worden,
– onder hergebruik wordt verstaan elke handeling waarbij producten of componenten die geen afvalstoffen zijn, opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als dat waarvoor zij waren bedoeld,
– onder recycling wordt verstaan elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden bewerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal.
D 5215
Zeer duurzaam gerenoveerd of verdergaand zeer duurzaam nieuw utiliteitsgebouw volgens BREEAM-NL
a. bestemd voor: het duurzaam vervullen van (utiliteits-)gebruiksfuncties, genoemd in tabel 4.148A van het Besluit bouwwerken leefomgeving, niet zijnde gebruiksfunctie 1 (woonfunctie), 11 (overige gebruiksfunctie) of 12 (bouwwerk geen gebouw zijnde), met een gebouw(deel), niet zijnde een stal of kas, waarbij:
1. al het aangeschafte nieuwe hout dat verwerkt wordt voldoet aan de eisen genoemd onder punt 13 van paragraaf 1 van deze bijlage,
2. een berekening van de milieuprestatie wordt overgelegd, bepaald volgens de vigerende Bepalingsmethode Milieuprestatie Bouwwerken,
3a. voor een gerenoveerd gebouw(deel) een minimale score van 70% op het aspect ‘Asset’ van het keurmerk voor duurzame vastgoedobjecten (BREEAM-NL-In-Use, versie 6.1) van de Dutch Green Building Council wordt behaald, waarbij voor de volgende categorieën ten minste de genoemde scores worden behaald: 60% op ‘Energie’, 45% op ‘Landgebruik en Ecologie’ en 45% op ‘Materiaalstromen’, wat blijkt uit een uiterlijk binnen drie maanden na meldingsdatum door een Assessor goedgekeurd BREEAM-NL-In-Use, versie 6.1 assessmentrapport, en uit een binnen drie jaar na afgifte van het assessmentrapport afgegeven BREEAM-NL-In-Use, versie 6.1 certificaat,
3b. voor een nieuw of grootschalig gerenoveerd gebouw(deel) een minimale score van 85% van het keurmerk voor duurzame vastgoedobjecten (BREEAM-NL Nieuwbouw en Renovatie versie 6.1) van de Dutch Green Building Council wordt behaald, waarbij voor de volgende categorieën ten minste de genoemde score wordt behaald: 60% op ‘Energie’, 45% op ‘Landgebruik en Ecologie’ en 45% op ‘Materialen’, wat blijkt uit een uiterlijk binnen drie maanden (voor Bespoke trajecten binnen negen maanden) na meldingsdatum door een Assessor goedgekeurd BREEAM-NL assessmentrapport, en uit een binnen vier jaar na afgifte van het assessmentrapport afgegeven BREEAM-NL oplevercertificaat,
4. een gebouw(deel) met industriefunctie is voorzien van een dak dat constructief is voorbereid op het realiseren van duurzame energieopwekkingsinstallaties en daarnaast voor het volledige bruikbare dakoppervlak is voorzien van:
a. dakbedekking met een Solar Reflectance Index (SRI) waarde van ten minste 80, of
b. een vegetatiedak, of
c. een parkeerdak, of
d. een retentiedak, of
e. duurzame energieopwekkingsinstallaties, of
f. een combinatie hiervan, of
g. in plaats van de genoemde opties a tot en met f er een gevelbegroeiingssysteem wordt toegepast op ten minste 25% van het totale geveloppervlak,
b. bestaande uit: een nieuw utiliteitsgebouw(deel) of de voor renovatie technisch noodzakelijke apparatuur, bouwkundige werken en gebouwgebonden installaties om te voldoen aan bovengenoemde eisen, biodiversiteitsversterkende maatregelen, regenwaterbuffers en -infiltratie zolang het geen wettelijke verplichting betreft en met uitzondering van de volgende onderdelen: gebouwdelen die niet voldoen aan de in onderdeel a. genoemde eisen, interieur, inrichting, overige terreininrichting, magazijnstellingen, aankoop van grond en aankoop en sloop van een bestaand gebouw.
Hierbij geldt dat:
– de investering in het utiliteitsgebouw voor ten hoogste het volgende bedrag per gevalideerde vierkante meter bruto vloeroppervlakte (bvo) in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek:
Utiliteitsgebouw(deel) zonder industriefunctie |
|
≤ 1.000 vierkante meter bvo |
€ 1.400 per vierkante meter bvo |
> 1.000 vierkante meter |
€ 800 per vierkante meter bvo |
Utiliteitsgebouw(deel) met industriefunctie |
|
≤ 5.000 vierkante meter bvo |
€ 800 per vierkante meter bvo |
– een gebouw(deel) met industriefunctie voor ten hoogste 5.000 vierkante meter bvo in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek,
– indien er een vegetatiedak, retentiedak of gevelbegroeiingsysteem wordt toegepast, het maximaal voor milieu-investeringsaftrek in aanmerking komende bedrag wordt verhoogd met € 600 per vierkante meter vegetatiedak, retentiedak of gevelbegroeiingssysteem,
– indien een gebouw bestaat uit meerdere gebouwdelen met dezelfde gebruiksfunctie, wordt het maximale bedrag dat voor milieu-investeringsaftrek in aanmerking komt gebaseerd op het totale bvo van de gebouwdelen met dezelfde gebruiksfunctie, zijnde de totalen voor de gebouwdelen met industriefunctie en de gebouwdelen zonder industriefunctie,
– investeringen in een utiliteitsgebouw binnen het kalenderjaar van de eerste melding voor milieu-investeringsaftrek uitsluitend in zijn geheel voor één van de bedrijfsmiddelen D 5215 tot en met E 5228 kunnen worden gemeld.
– vervolginvesteringen in dit gebouw(deel) in nakomende jaren kunnen uitsluitend gemeld worden voor bedrijfsmiddel D 5230 van de betreffende Milieulijst, indien voldaan wordt aan de eisen van dat bedrijfsmiddel,
– per omgevingsvergunning slechts één gebouwdeel met industriefunctie en één gebouwdeel zonder industriefunctie gemeld kan worden,
– onder bruikbaar dakoppervlak wordt verstaan het totale dakoppervlak van een gebouw(deel), met uitzondering van dakoppervlak dat wordt gebruikt voor (voorzieningen voor) technische installaties, lichtstraten, daglichtkoepels en hemelwaterafvoeren, en
– onder grootschalige renovatie wordt verstaan renovatie waarbij ten minste 25% van de oppervlakte van de uitwendige scheidingsconstructie van een gebouw(deel) wordt vernieuwd, veranderd of vergroot.
E 5216
Duurzaam gerenoveerd of zeer duurzaam nieuw utiliteitsgebouw volgens BREEAM-NL
a. bestemd voor: het duurzaam vervullen van (utiliteits-)gebruiksfuncties, genoemd in tabel 4.148A van het Besluit bouwwerken leefomgeving, niet zijnde gebruiksfunctie 1 (woonfunctie), 11 (overige gebruiksfunctie) of 12 (bouwwerk geen gebouw zijnde), met een gebouw(deel), niet zijnde een stal of kas, waarbij:
1. al het aangeschafte nieuwe hout dat verwerkt wordt voldoet aan de eisen, genoemd onder punt 13 van paragraaf 1 van deze bijlage,
2. een berekening van de milieuprestatie wordt overgelegd, bepaald volgens de vigerende Bepalingsmethode Milieuprestatie Bouwwerken,
3a. voor een gerenoveerd gebouw(deel) een minimale score van 55% op het aspect ‘Asset’ van het keurmerk voor duurzame vastgoedobjecten (BREEAM-NL-In-Use, versie 6.1) van de Dutch Green Building Council wordt behaald, waarbij voor de volgende categorieën ten minste de genoemde scores worden behaald: 60% op ‘Energie’, 45% op ‘Landgebruik en Ecologie’ en 45% op ‘Materiaalstromen’, wat blijkt uit een uiterlijk binnen drie maanden na meldingsdatum door een Assessor goedgekeurd BREEAM-NL-In-Use, versie 6.1 assessmentrapport, en uit een binnen drie jaar na afgifte van het assessmentrapport afgegeven BREEAM-NL-In-Use, versie 6.1 certificaat,
3b. voor een nieuw of grootschalig gerenoveerd gebouw(deel) een minimale score van 70% van het keurmerk voor duurzame vastgoedobjecten (BREEAM-NL Nieuwbouw en Renovatie versie 6.1) van de Dutch Green Building Council wordt behaald, waarbij voor de volgende categorieën ten minste de genoemde score wordt behaald: 60% op ‘Energie’, 45% op ‘Landgebruik en Ecologie’ en 45% op ‘Materialen’, wat blijkt uit een uiterlijk binnen drie maanden (voor Bespoke trajecten binnen negen maanden) na meldingsdatum door een Assessor goedgekeurd BREEAM-NL assessmentrapport, en uit een binnen vier jaar na afgifte van het assessmentrapport afgegeven BREEAM-NL oplevercertificaat,
4. een gebouw(deel) met industriefunctie is voorzien van een dak dat constructief is voorbereid op het realiseren van duurzame energieopwekkingsinstallaties en daarnaast voor het volledige bruikbare dakoppervlak is voorzien van:
a. dakbedekking met een Solar Reflectance Index (SRI) waarde van ten minste 80, of
b. een vegetatiedak, of
c. een parkeerdak, of
d. een retentiedak, of
e. duurzame energieopwekkingsinstallaties, of
f. een combinatie hiervan, of
g. in plaats van de genoemde opties a tot en met f er een gevelbegroeiingssysteem wordt toegepast op ten minste 25% van het totale geveloppervlak,
b. bestaande uit: een nieuw utiliteitsgebouw(deel) of de voor renovatie technisch noodzakelijke apparatuur, bouwkundige werken en gebouwgebonden installaties om te voldoen aan bovengenoemde eisen, biodiversiteitsversterkende maatregelen, regenwaterbuffers en -infiltratie zolang het geen wettelijke verplichting betreft en met uitzondering van de volgende onderdelen: gebouwdelen die niet voldoen aan de in onderdeel a. genoemde eisen, interieur, inrichting, overige terreininrichting, magazijnstellingen, aankoop van grond en aankoop en sloop van een bestaand gebouw.
Hierbij geldt dat:
– de investering in het utiliteitsgebouw voor ten hoogste het volgende bedrag per gevalideerde vierkante meter bruto vloeroppervlakte (bvo) in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek:
Utiliteitsgebouw(deel) zonder industriefunctie |
|
≤ 1.000 vierkante meter bvo |
€ 1.400 per vierkante meter bvo |
> 1.000 vierkante meter |
€ 800 per vierkante meter bvo |
Utiliteitsgebouw(deel) met industriefunctie |
|
≤ 5.000 vierkante meter bvo |
€ 600 per vierkante meter bvo |
– een gebouw(deel) met industriefunctie voor ten hoogste 5.000 vierkante meter bvo in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek,
– indien er een vegetatiedak, retentiedak of gevelbegroeiingsysteem wordt toegepast, het maximaal voor milieu-investeringsaftrek in aanmerking komende bedrag wordt verhoogd met € 600 per vierkante meter vegetatiedak, retentiedak of gevelbegroeiingssysteem,
– indien een gebouw bestaat uit meerdere gebouwdelen met dezelfde gebruiksfunctie, wordt het maximale bedrag dat voor milieu-investeringsaftrek in aanmerking komt gebaseerd op het totale bvo van de gebouwdelen met dezelfde gebruiksfunctie, zijnde de totalen voor de gebouwdelen met industriefunctie en de gebouwdelen zonder industriefunctie,
– investeringen in een utiliteitsgebouw binnen het kalenderjaar van de eerste melding voor milieu-investeringsaftrek uitsluitend in zijn geheel voor één van de bedrijfsmiddelen D 5215 tot en met E 5228 kunnen worden gemeld,
– vervolginvesteringen in dit gebouw(deel) in nakomende jaren komen niet in aanmerking voor milieu-investeringsaftrek,
– per omgevingsvergunning slechts één gebouwdeel met industriefunctie en één gebouwdeel zonder industriefunctie gemeld kan worden,
– onder bruikbaar dakoppervlak wordt verstaan het totale dakoppervlak van een gebouw(deel), met uitzondering van dakoppervlak dat wordt gebruikt voor (voorzieningen voor) technische installaties, lichtstraten, daglichtkoepels en hemelwaterafvoeren, en
– onder grootschalige renovatie wordt verstaan renovatie waarbij ten minste 25% van de oppervlakte van de uitwendige scheidingsconstructie van een gebouw(deel) wordt vernieuwd, veranderd of vergroot.
D 5220
Zeer duurzaam gerenoveerd of verdergaand zeer duurzaam nieuw utiliteitsgebouw volgens GPR Gebouw
a. bestemd voor: het duurzaam vervullen van (utiliteits-)gebruiksfuncties, genoemd in tabel 4.148A van het Besluit bouwwerken leefomgeving, niet zijnde gebruiksfunctie 1 (woonfunctie), 11 (overige gebruiksfunctie) of 12 (bouwwerk geen gebouw zijnde), met een gebouw(deel), niet zijnde een stal, kas of datacentrum, waarbij:
1. al het aangeschafte nieuwe hout dat verwerkt wordt voldoet aan de eisen, genoemd onder punt 13 van paragraaf 1 van deze bijlage,
2. een berekening van de milieuprestatie wordt overgelegd, bepaald volgens de vigerende Bepalingsmethode Milieuprestatie Bouwwerken,
3a. een gerenoveerd gebouw(deel) voldoet aan de eisen van de maatlat van GPR Gebouw 4.4 Bestaande Bouw met een score van ten minste 7,5 voor de thema’s Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit, Toekomstwaarde en Proceskwaliteit, wat blijkt uit een rapportage van de GPR Gebouw berekening, die uiterlijk binnen drie maanden na meldingsdatum is geaccordeerd door een GPR Gebouw Expert en gevalideerd door een onafhankelijke GPR Gebouw Assessor volgens de Procedure Kwaliteitsborging GPR Gebouw berekening, en waarbij na de oplevering van het gebouw binnen drie jaar na afgifte van voornoemde rapportage een GPR Gebouw opleverrapportage overgelegd wordt die geaccordeerd is door een GPR Gebouw Expert en gevalideerd door een onafhankelijke GPR Gebouw Assessor volgens de Procedure Kwaliteitsborging GPR Gebouw berekening, of
3b. een nieuw of ingrijpend gerenoveerd gebouw(deel) voldoet aan de eisen van de maatlat van GPR Gebouw 4.4 met een score van ten minste 8,5 voor de thema’s Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit, Toekomstwaarde en Proceskwaliteit, wat blijkt uit een rapportage van de GPR Gebouw berekening, die uiterlijk binnen drie maanden na meldingsdatum is geaccordeerd door een GPR Gebouw Expert en gevalideerd door een onafhankelijke GPR Gebouw Assessor volgens de Procedure Kwaliteitsborging GPR Gebouw berekening, en waarbij na de oplevering van het gebouw binnen vier jaar na afgifte van voornoemde rapportage een GPR Gebouw opleverrapportage overgelegd wordt die geaccordeerd is door een GPR Gebouw Expert en gevalideerd door een onafhankelijke GPR Gebouw Assessor volgens de Procedure Kwaliteitsborging GPR Gebouw berekening,
4a. voor een nieuw utiliteitsgebouw geldt dat het primair fossiel energiegebruik, in kilowattuur per vierkante meter gebruiksoppervlak per jaar (BENG 2), ten minste 10% lager is dan vereist op grond van het Besluit bouwwerken leefomgeving, waarbij voor een gebouw(deel) met industriefunctie geldt dat:
– als referentiefunctie een sportfunctie wordt aangehouden in de NTA 8800 berekening, en
– het primair fossiel energiegebruik, exclusief fictief warmtapwater van de sportfunctie, ten hoogste 31,5 kilowattuur per vierkante meter per jaar is, of
4b. voor een gerenoveerd gebouw geldt dat het primair fossiel energiegebruik in kilowattuur per vierkante meter gebruiksoppervlak per jaar (BENG 2) ten minste 20% lager is dan voor de ingreep, en
5. een gebouw(deel) met industriefunctie is voorzien van een dak dat constructief is voorbereid op het realiseren van duurzame energieopwekkingsinstallaties en daarnaast voor het volledige bruikbare dakoppervlak is voorzien van:
a. dakbedekking met een Solar Reflectance Index (SRI) waarde van ten minste 80, of
b. een vegetatiedak, of
c. een parkeerdak, of
d. een retentiedak, of
e. duurzame energieopwekkingsinstallaties, of
f. een combinatie hiervan, of
g. in plaats van de genoemde opties a tot en met f er een gevelbegroeiingssysteem wordt toegepast op ten minste 25% van het totale geveloppervlak,
b. bestaande uit: een nieuw utiliteitsgebouw(deel) of de voor renovatie technisch noodzakelijke apparatuur, bouwkundige werken en gebouwgebonden installaties om te voldoen aan bovengenoemde eisen, biodiversiteitsversterkende maatregelen, regenwaterbuffers en -infiltratie zolang het geen wettelijke verplichting betreft en met uitzondering van de volgende onderdelen: gebouwdelen die niet voldoen aan de in onderdeel a. genoemde eisen, interieur, inrichting, overige terreininrichting, magazijninstellingen, aankoop van grond en aankoop en sloop van een bestaand gebouw.
Hierbij geldt dat:
– de investering in het utiliteitsgebouw voor ten hoogste het volgende bedrag per gevalideerde vierkante meter bruto vloeroppervlakte (bvo) in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek:
Utiliteitsgebouw(deel) zonder industriefunctie |
|
≤ 1.000 vierkante meter bvo |
€ 1.400 per vierkante meter bvo |
> 1.000 vierkante meter |
€ 800 per vierkante meter bvo |
Utiliteitsgebouw(deel) met industriefunctie |
|
≤ 5.000 vierkante meter bvo |
€ 800 per vierkante meter bvo |
– een gebouw(deel) met industriefunctie voor ten hoogste 5.000 vierkante meter bvo in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek,
– indien er een vegetatiedak, retentiedak of gevelbegroeiingsysteem wordt toegepast, het maximaal voor milieu-investeringsaftrek in aanmerking komende bedrag wordt verhoogd met € 600 per vierkante meter vegetatiedak, retentiedak of gevelbegroeiingssysteem,
– indien een gebouw bestaat uit meerdere gebouwdelen met dezelfde gebruiksfunctie, wordt het maximale bedrag dat voor milieu-investeringsaftrek in aanmerking komt gebaseerd op het totale bvo van de gebouwdelen met dezelfde gebruiksfunctie, zijnde de totalen voor de gebouwdelen met industriefunctie en de gebouwdelen zonder industriefunctie,
– investeringen in een utiliteitsgebouw binnen het kalenderjaar van de eerste melding voor milieu-investeringsaftrek uitsluitend in zijn geheel voor één van de bedrijfsmiddelen D 5215 tot en met E 5228 kunnen worden gemeld,
– vervolginvesteringen in dit gebouw(deel) in nakomende jaren kunnen uitsluitend gemeld worden voor bedrijfsmiddel D 5230 van de betreffende Milieulijst, indien voldaan wordt aan de eisen van dat bedrijfsmiddel,
– per omgevingsvergunning slechts één gebouwdeel met industriefunctie en één gebouwdeel zonder industriefunctie gemeld kan worden,
– in het Besluit bouwwerken leefomgeving geen eisen worden gesteld aan de energiezuinigheid van gebouw(del)en met een industriefunctie. Er bestaat dan ook nog geen methode voor het bepalen van de energieprestatie van industriële gebouwen. Met de NTA 8800 kan op een alternatieve wijze toch de energieprestatie van de industriefunctie worden bepaald. Hiervoor moet in plaats van de industriefunctie een sportfunctie worden aangehouden in de NTA 8800 berekening. Voor de industriefunctie dient het energiegebruik voor warmtapwater voor de gehele gebruiksoppervlakte in de ontwerpberekening meegenomen te worden uitgaande van de aanwezigheid van een standaard warmtapwaterinstallatie (invoer: gasgestookt warmwatertoestel HRww, CW-klasse 4, leidinglengtes > 3 meter). Dit dient ook meegenomen te worden als geen warmtapwaterinstallatie aanwezig is. In de referentie ‘gebouw met sportfunctie’ is een grote vraag naar warmtapwater opgenomen. In de bepaling van de energiebehoefte en het primair fossiel energieverbruik mag de energie die nodig is voor deze fictieve energievraag voor warm tapwater van het resultaat uit de energieprestatieberekening worden afgetrokken,
– onder bruikbaar dakoppervlak wordt verstaan het totale dakoppervlak van een gebouw(deel), met uitzondering van dakoppervlak dat wordt gebruikt voor (voorzieningen voor) technische installaties, lichtstraten, daglichtkoepels en hemelwaterafvoeren, en
– onder grootschalige renovatie wordt verstaan renovatie waarbij ten minste 25% van de oppervlakte van de uitwendige scheidingsconstructie van een gebouw(deel) wordt vernieuwd, veranderd of vergroot.
E 5221
Duurzaam gerenoveerd of zeer duurzaam nieuw utiliteitsgebouw volgens GPR Gebouw
a. bestemd voor: het duurzaam vervullen van (utiliteits-)gebruiksfuncties, genoemd in tabel 4.148A van het Besluit bouwwerken leefomgeving, niet zijnde gebruiksfunctie 1 (woonfunctie), 11 (overige gebruiksfunctie) of 12 (bouwwerk geen gebouw zijnde), met een gebouw(deel), niet zijnde een stal, kas of datacentrum, waarbij:
1. al het aangeschafte nieuwe hout dat verwerkt wordt voldoet aan de eisen, genoemd onder punt 13 van paragraaf 1 van deze bijlage,
2. een berekening van de milieuprestatie wordt overgelegd, bepaald volgens de vigerende Bepalingsmethode Milieuprestatie Bouwwerken,
3a. een gerenoveerd gebouw(deel) voldoet aan de eisen van de maatlat van GPR Gebouw 4.4 Bestaande Bouw met een score van ten minste 7,0 voor de thema’s Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit, Toekomstwaarde en Proceskwaliteit, wat blijkt uit een rapportage van de GPR Gebouw berekening, die uiterlijk binnen drie maanden na meldingsdatum is geaccordeerd door een GPR Gebouw Expert en gevalideerd door een onafhankelijke GPR Gebouw Assessor volgens de Procedure Kwaliteitsborging GPR Gebouw berekening, en waarbij na de oplevering van het gebouw binnen drie jaar na afgifte van voornoemde rapportage een GPR Gebouw opleverrapportage overgelegd wordt die geaccordeerd is door een GPR Gebouw Expert en gevalideerd door een onafhankelijke GPR Gebouw Assessor volgens de Procedure Kwaliteitsborging GPR Gebouw berekening, of
3b. een nieuw of ingrijpend gerenoveerd gebouw(deel) voldoet aan de eisen van de maatlat van GPR Gebouw 4.4 met een score van ten minste 8,0 voor de thema’s Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit, Toekomstwaarde en Proceskwaliteit, wat blijkt uit rapportage van de GPR Gebouw berekening, die uiterlijk binnen drie maanden na de meldingsdatum is geaccordeerd door een GPR Gebouw Expert en gevalideerd door een onafhankelijke GPR Gebouw Assessor volgens de Procedure Kwaliteitsborging GPR Gebouw berekening, en waarbij na de oplevering van het gebouw binnen vier jaar na afgifte van voornoemde rapportage een GPR Gebouw opleverrapportage overgelegd wordt die geaccordeerd is door een GPR Gebouw Expert en gevalideerd door een onafhankelijke GPR Gebouw Assessor volgens de Procedure Kwaliteitsborging GPR Gebouw berekening,
4a. voor een nieuw utiliteitsgebouw geldt dat het primair fossiel energiegebruik, in kilowattuur per vierkante meter gebruiksoppervlak per jaar (BENG 2), ten minste 10% lager is dan vereist op grond van het Besluit bouwwerken leefomgeving, waarbij voor een gebouw(deel) met industriefunctie geldt dat:
– als referentiefunctie een sportfunctie wordt aangehouden in de NTA 8800 berekening, en
– het primair fossiel energiegebruik, exclusief fictief warmtapwater van de sportfunctie, ten hoogste 31,5 kilowattuur per vierkante meter per jaar is, of
4b. voor een gerenoveerd gebouw geldt dat het primair fossiel energiegebruik in kilowattuur per vierkante meter gebruiksoppervlak per jaar (BENG 2) ten minste 20% lager is dan voor de ingreep, en
5. een gebouw(deel) met industriefunctie is voorzien van een dak dat constructief is voorbereid op het realiseren van duurzame energieopwekkingsinstallaties en daarnaast voor het volledige bruikbare dakoppervlak is voorzien van:
a. dakbedekking met een Solar Reflectance Index (SRI) waarde van ten minste 80, of
b. een vegetatiedak, of
c. een parkeerdak, of
d. een retentiedak, of
e. duurzame energieopwekkingsinstallaties, of
f. een combinatie hiervan, of
g. in plaats van de genoemde opties a tot en met f er een gevelbegroeiingssysteem wordt toegepast op ten minste 25% van het totale geveloppervlak,
b. bestaande uit: een nieuw utiliteitsgebouw(deel) of de voor renovatie technisch noodzakelijke apparatuur, bouwkundige werken en gebouwgebonden installaties om te voldoen aan bovengenoemde eisen, biodiversiteitsversterkende maatregelen, regenwaterbuffers en -infiltratie zolang het geen wettelijke verplichting betreft en met uitzondering van de volgende onderdelen: gebouwdelen die niet voldoen aan de in onderdeel a. genoemde eisen, interieur, inrichting, overige terreininrichting, magazijnstellingen, aankoop van grond en aankoop en sloop van een bestaand gebouw.
Hierbij geldt dat:
– de investering in het utiliteitsgebouw voor ten hoogste het volgende bedrag per gevalideerde vierkante meter bruto vloeroppervlakte (bvo) in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek:
Utiliteitsgebouw(deel) zonder industriefunctie |
|
≤ 1.000 vierkante meter bvo |
€ 1.400 per vierkante meter bvo |
> 1.000 vierkante meter |
€ 800 per vierkante meter bvo |
Utiliteitsgebouw(deel) met industriefunctie |
|
≤ 5.000 vierkante meter bvo |
€ 600 per vierkante meter bvo |
– een gebouw(deel) met industriefunctie voor ten hoogste 5.000 vierkante meter bvo in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek,
– indien er een vegetatiedak, retentiedak of gevelbegroeiingsysteem wordt toegepast, het maximaal voor milieu-investeringsaftrek in aanmerking komende bedrag wordt verhoogd met € 600 per vierkante meter vegetatiedak, retentiedak of gevelbegroeiingssysteem,
– indien een gebouw bestaat uit meerdere gebouwdelen met dezelfde gebruiksfunctie, wordt het maximale bedrag dat voor milieu-investeringsaftrek in aanmerking komt gebaseerd op het totale bvo van de gebouwdelen met dezelfde gebruiksfunctie, zijnde de totalen voor de gebouwdelen met industriefunctie en de gebouwdelen zonder industriefunctie,
– investeringen in een utiliteitsgebouw binnen het kalenderjaar van de eerste melding voor milieu-investeringsaftrek uitsluitend in zijn geheel voor één van de bedrijfsmiddelen D 5215 tot en met E 5228 kunnen worden gemeld,
– vervolginvesteringen in dit gebouw(deel) in nakomende jaren komen niet in aanmerking voor milieu-investeringsaftrek,
– per omgevingsvergunning slechts één gebouwdeel met industriefunctie en één gebouwdeel zonder industriefunctie gemeld kan worden,
– in het Besluit bouwwerken leefomgeving geen eisen worden gesteld aan de energiezuinigheid van gebouw(del)en met een industriefunctie. Er bestaat dan ook nog geen methode voor het bepalen van de energieprestatie van industriële gebouwen. Met de NTA 8800 kan op een alternatieve wijze toch de energieprestatie van de industriefunctie worden bepaald. Hiervoor moet in plaats van de industriefunctie een sportfunctie worden aangehouden in de NTA 8800 berekening. Voor de industriefunctie dient het energiegebruik voor warmtapwater voor de gehele gebruiksoppervlakte in de ontwerpberekening meegenomen te worden uitgaande van de aanwezigheid van een standaard warmtapwaterinstallatie (invoer: gasgestookt warmwatertoestel HRww, CW-klasse 4, leidinglengtes > 3 meter). Dit dient ook meegenomen te worden als geen warmtapwaterinstallatie aanwezig is. In de referentie ‘gebouw met sportfunctie’ is een grote vraag naar warmtapwater opgenomen. In de bepaling van de energiebehoefte en het primair fossiel energieverbruik mag de energie die nodig is voor deze fictieve energievraag voor warm tapwater van het resultaat uit de energieprestatieberekening worden afgetrokken,
– onder bruikbaar dakoppervlak wordt verstaan het totale dakoppervlak van een gebouw(deel), met uitzondering van dakoppervlak dat wordt gebruikt voor (voorzieningen voor) technische installaties, lichtstraten, daglichtkoepels en hemelwaterafvoeren, en
– onder grootschalige renovatie wordt verstaan renovatie waarbij ten minste 25% van de oppervlakte van de uitwendige scheidingsconstructie van een gebouw(deel) wordt vernieuwd, veranderd of vergroot.
D 5227
Verdergaand zeer duurzaam nieuw utiliteitsgebouw volgens DGNB International
a. bestemd voor: het duurzaam vervullen van (utiliteits-)gebruiksfuncties, genoemd in tabel 4.148A van het Besluit bouwwerken leefomgeving, niet zijnde gebruiksfunctie 1 (woonfunctie), 11 (overige gebruiksfunctie) of 12 (bouwwerk geen gebouw zijnde), met een gebouw(deel), niet zijnde een stal, kas of datacentrum, waarbij:
1. al het aangeschafte nieuwe hout dat verwerkt wordt voldoet aan de eisen, genoemd onder punt 13 van paragraaf 1 van deze bijlage,
2. een berekening van de milieuprestatie wordt overgelegd, bepaald volgens de vigerende Bepalingsmethode Milieuprestatie Bouwwerken,
3. voor het gebouw(deel) het niveau ‘Platinum’ van het keurmerk voor duurzame vastgoedobjecten (DGNB Version New Construction, Version 2020 International) van de German Sustainable Building Council wordt behaald, wat blijkt uit een uiterlijk binnen drie maanden na meldingsdatum door een DGNB Auditor opgesteld auditorrapport, waaruit blijkt dat de volgende criteriascores in het ontwerp zijn opgenomen: ENV 1.1. tot en met 1.3 en ECO 2.1 samen ten minste 210 punten, TEC 1.3 en TEC 1.4 samen ten minste 85 punten, ENV 2.4 ten minste 80 punten,
4. binnen vier jaar na afgifte van het auditorrapport een oplevercertificaat wordt overgelegd op het niveau ‘Platinum’ van het keurmerk voor duurzame vastgoedobjecten (DGNB) van de German Sustainable Building Council waaruit bovengenoemde scores blijken, en
5. een gebouw(deel) met industriefunctie is voorzien van een dak dat constructief is voorbereid op het realiseren van duurzame energieopwekkingsinstallaties en daarnaast voor het volledige bruikbare dakoppervlak is voorzien van:
a. dakbedekking met een Solar Reflectance Index (SRI) waarde van ten minste 80, of
b. een vegetatiedak, of
c. een parkeerdak, of
d. een retentiedak, of
e. duurzame energieopwekkingsinstallaties, of
f. een combinatie hiervan, of
g. in plaats van de genoemde opties a tot en met f er een gevelbegroeiingssysteem wordt toegepast op ten minste 25% van het totale geveloppervlak,
b. bestaande uit: een nieuw utiliteitsgebouw(deel) of de voor renovatie technisch noodzakelijke apparatuur, bouwkundige werken en gebouwgebonden installaties om te voldoen aan bovengenoemde eisen, biodiversiteitsversterkende maatregelen, regenwaterbuffers en -infiltratie zolang het geen wettelijke verplichting betreft en met uitzondering van de volgende onderdelen: gebouwdelen die niet voldoen aan de in onderdeel a. genoemde eisen, interieur, inrichting, overige terreininrichting, magazijnstellingen, aankoop van grond en aankoop en sloop van een bestaand gebouw.
Hierbij geldt dat:
– de investering in het utiliteitsgebouw voor ten hoogste het volgende bedrag per gevalideerde vierkante meter bruto vloeroppervlakte (bvo) in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek:
Utiliteitsgebouw(deel) zonder industriefunctie |
|
≤ 1.000 vierkante meter bvo |
€ 1.400 per vierkante meter bvo |
> 1.000 vierkante meter |
€ 800 per vierkante meter bvo |
Utiliteitsgebouw(deel) met industriefunctie |
|
≤ 5.000 vierkante meter bvo |
€ 800 per vierkante meter bvo |
– een gebouw(deel) met industriefunctie voor ten hoogste 5.000 vierkante meter bvo in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek,
– indien er een vegetatiedak, retentiedak of gevelbegroeiingsysteem wordt toegepast, het maximaal voor milieu-investeringsaftrek in aanmerking komende bedrag wordt verhoogd met € 600 per vierkante meter vegetatiedak, retentiedak of gevelbegroeiingssysteem,
– indien een gebouw bestaat uit meerdere gebouwdelen met dezelfde gebruiksfunctie, het maximale bedrag dat voor milieu-investeringsaftrek in aanmerking komt wordt gebaseerd op het totale bvo van de gebouwdelen met dezelfde gebruiksfunctie, zijnde de totalen voor de gebouwdelen met industriefunctie en de gebouwdelen zonder industriefunctie,
– investeringen in een utiliteitsgebouw binnen het kalenderjaar van de eerste melding voor milieu-investeringsaftrek uitsluitend in zijn geheel voor één van de bedrijfsmiddelen D 5215 tot en met E 5228 kunnen worden gemeld,
– vervolginvesteringen in dit gebouw(deel) in nakomende jaren kunnen uitsluitend gemeld worden voor bedrijfsmiddel D 5230 van de betreffende Milieulijst, indien voldaan wordt aan de eisen van dat bedrijfsmiddel,
– per omgevingsvergunning slechts één gebouwdeel met industriefunctie en één gebouwdeel zonder industriefunctie gemeld kan worden,
– onder bruikbaar dakoppervlak wordt verstaan het totale dakoppervlak van een gebouw(deel), met uitzondering van dakoppervlak dat wordt gebruikt voor (voorzieningen voor) technische installaties, lichtstraten, daglichtkoepels en hemelwaterafvoeren, en
– onder grootschalige renovatie wordt verstaan renovatie waarbij ten minste 25% van de oppervlakte van de uitwendige scheidingsconstructie van een gebouw(deel) wordt vernieuwd, veranderd of vergroot.
E 5228
Zeer duurzaam nieuw utiliteitsgebouw volgens DGNB International
a. bestemd voor: het duurzaam vervullen van (utiliteits-)gebruiksfuncties, genoemd in tabel 4.418A van het Besluit bouwwerken leefomgeving, niet zijnde gebruiksfunctie 1 (woonfunctie), 11 (overige gebruiksfunctie) of 12 (bouwwerk geen gebouw zijnde), met een gebouw(deel), niet zijnde een stal, kas of datacentrum, waarbij:
1. al het aangeschafte nieuwe hout dat verwerkt wordt voldoet aan de eisen, genoemd onder punt 13 van paragraaf 1 van deze bijlage,
2. een berekening van de milieuprestatie wordt overgelegd, bepaald volgens de vigerende Bepalingsmethode Milieuprestatie Bouwwerken,
3. voor het gebouw(deel) het niveau ‘Gold’ van het keurmerk voor duurzame vastgoedobjecten (DGNB System New Construction, Version 2020 International) van de German Sustainable Building Council wordt behaald, wat blijkt uit een uiterlijk binnen drie maanden na meldingsdatum door een DGNB Auditor opgesteld auditorrapport, waaruit blijkt dat de volgende criteriascores in het ontwerp zijn opgenomen: ENV 1.1. tot en met 1.3 en ECO 2.1 samen ten minste 210 punten, TEC 1.3 en TEC 1.4 samen ten minste 85 punten, ENV 2.4 ten minste 80 punten, en
4. binnen vier jaar na afgifte van het auditorrapport een oplevercertificaat wordt overgelegd op het niveau ‘Gold’ van het keurmerk voor duurzame vastgoedobjecten (DGNB) van de German Sustainable Building Council waaruit bovengenoemde scores blijken, en
5. een gebouw(deel) met industriefunctie is voorzien van een dak dat constructief is voorbereid op het realiseren van duurzame energieopwekkingsinstallaties en daarnaast voor het volledige bruikbare dakoppervlak is voorzien van:
a. dakbedekking met een Solar Reflectance Index (SRI) waarde van ten minste 80, of
b. een vegetatiedak, of
c. een parkeerdak, of
d. een retentiedak, of
e. duurzame energieopwekkingsinstallaties, of
f. een combinatie hiervan, of
g. in plaats van de genoemde opties a tot en met f er een gevelbegroeiingssysteem wordt toegepast op ten minste 25% van het totale geveloppervlak,
b. bestaande uit: een nieuw utiliteitsgebouw(deel) of de voor renovatie technisch noodzakelijke apparatuur, bouwkundige werken en gebouwgebonden installaties om te voldoen aan bovengenoemde eisen, biodiversiteitsversterkende maatregelen, regenwaterbuffers en -infiltratie zolang het geen wettelijke verplichting betreft en met uitzondering van de volgende onderdelen: gebouwdelen die niet voldoen aan de in onderdeel a. genoemde eisen, interieur, inrichting, overige terreininrichting, magazijnstellingen, aankoop van grond en aankoop en sloop van een bestaand gebouw.
Hierbij geldt dat:
– de investering in het utiliteitsgebouw voor ten hoogste het volgende bedrag per gevalideerde vierkante meter bruto vloeroppervlakte (bvo) in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek:
Utiliteitsgebouw(deel) zonder industriefunctie |
|
≤ 1.000 vierkante meter bvo |
€ 1.400 per vierkante meter bvo |
> 1.000 vierkante meter |
€ 800 per vierkante meter bvo |
Utiliteitsgebouw(deel) met industriefunctie |
|
≤ 5.000 vierkante meter bvo |
€ 600 per vierkante meter bvo |
– een gebouw(deel) met industriefunctie voor ten hoogste 5.000 vierkante meter bvo in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek,
– indien er een vegetatiedak, retentiedak of gevelbegroeiingsysteem wordt toegepast, het maximaal voor milieu-investeringsaftrek in aanmerking komende bedrag wordt verhoogd met € 600 per vierkante meter vegetatiedak, retentiedak of gevelbegroeiingssysteem,
– indien een gebouw bestaat uit meerdere gebouwdelen met dezelfde gebruiksfunctie, het maximale bedrag dat voor milieu-investeringsaftrek in aanmerking komt wordt gebaseerd op het totale bvo van de gebouwdelen met dezelfde gebruiksfunctie, zijnde de totalen voor de gebouwdelen met industriefunctie en de gebouwdelen zonder industriefunctie,
– investeringen in een utiliteitsgebouw binnen het kalenderjaar van de eerste melding voor milieu-investeringsaftrek uitsluitend in zijn geheel voor één van de bedrijfsmiddelen D 5215 tot en met E 5228 kunnen worden gemeld,
– vervolginvesteringen in dit gebouw(deel) in nakomende jaren komen niet in aanmerking voor milieu-investeringsaftrek,
– per omgevingsvergunning slechts één gebouwdeel met industriefunctie en één gebouwdeel zonder industriefunctie gemeld kan worden,
– onder bruikbaar dakoppervlak wordt verstaan het totale dakoppervlak van een gebouw(deel), met uitzondering van dakoppervlak dat wordt gebruikt voor (voorzieningen voor) technische installaties, lichtstraten, daglichtkoepels en hemelwaterafvoeren, en
– onder grootschalige renovatie wordt verstaan renovatie waarbij ten minste 25% van de oppervlakte van de uitwendige scheidingsconstructie van een gebouw(deel) wordt vernieuwd, veranderd of vergroot.
D 5230
(Zeer) duurzaam utiliteitsgebouw conform Milieulijst 2022, 2023 of 2024
a. bestemd voor: het duurzaam vervullen van (utiliteits-)gebruiksfuncties, genoemd in tabel 4.148A van het Besluit bouwwerken leefomgeving, niet zijnde gebruiksfunctie 1 (woonfunctie), 11 (overige gebruiksfunctie) of 12 (bouwwerk geen gebouw zijnde), met een gebouw(deel), niet zijnde een stal of kas, waarbij:
1. de gemelde investering een vervolginvestering betreft voor de eerst gemelde investering in hetzelfde gebouw(deel) in het jaar 2022, 2023 of 2024,
2. het gebouw(deel) voldoet aan alle eisen van in het jaar van de eerste melding voor dit project vigerende Milieulijst, conform een van de bedrijfsmiddelen 6115, 6120, 6125 of 6127, en
3a. voor een nieuw utiliteitsgebouw geldt dat het primair fossiel energiegebruik, in kilowattuur per vierkante meter gebruiksoppervlak per jaar (BENG 2), ten minste 10% lager is dan vereist op grond van het Besluit bouwwerken leefomgeving, waarbij voor een gebouw(deel) met industriefunctie geldt dat:
– als referentiefunctie een sportfunctie wordt aangehouden in de NTA 8800 berekening, en
– het primair fossiel energiegebruik, exclusief fictief warmtapwater van de sportfunctie, ten hoogste 31,5 kilowattuur per vierkante meter per jaar is, of
3b. voor een gerenoveerd gebouw geldt dat het primair fossiel energiegebruik in kilowattuur per vierkante meter gebruiksoppervlak per jaar (BENG 2) ten minste 20% lager is dan voor de ingreep,
b. bestaande uit: een nieuw utiliteitsgebouw, de voor renovatie technisch noodzakelijke apparatuur, bouwkundige werken of gebouwgebonden installaties om te voldoen aan bovengenoemde eisen, en met uitzondering van gebouwdelen die niet voldoen aan de in onderdeel a genoemde eisen, aankoop van grond en aankoop en sloop van een bestaand gebouw.
Hierbij geldt dat:
– de investering in het utiliteitsgebouw voor ten hoogste het bedrag per gevalideerde vierkante meter bruto vloeroppervlakte (bvo) zoals vermeld in bedrijfsmiddel 6115, 6120, 6125 of 6127, zoals deze luidde in het jaar waarin de eerste melding voor de investering in het gebouw(deel) is gedaan, in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek,
– vervolginvesteringen in een duurzaam gebouw(deel), niet zijnde vervolginvesteringen in het jaar van de eerst gemelde investering, uitsluitend in zijn geheel voor dit bedrijfsmiddel kunnen worden gemeld,
– uitsluitend vervolginvesteringen voor investeringen gemeld onder bedrijfsmiddel 6115, 6120, 6125 of 6127 van de Milieulijst 2022, 2023 of 2024 in aanmerking komen onder bedrijfsmiddel D 5230, en
– in het Besluit bouwwerken leefomgeving geen eisen worden gesteld aan de energiezuinigheid van gebouw(del)en met een industriefunctie. Er bestaat dan ook nog geen methode voor het bepalen van de energieprestatie van industriële gebouwen. Met de NTA 8800 kan op een alternatieve wijze toch de energieprestatie van de industriefunctie worden bepaald. Hiervoor moet in plaats van de industriefunctie een sportfunctie worden aangehouden in de NTA 8800 berekening. Voor de industriefunctie dient het energiegebruik voor warmtapwater voor de gehele gebruiksoppervlakte in de ontwerpberekening meegenomen te worden uitgaande van de aanwezigheid van een standaard warmtapwaterinstallatie (invoer: gasgestookt warmwatertoestel HRww, CW-klasse 4, leidinglengtes > 3 meter). Dit dient ook meegenomen te worden als geen warmtapwaterinstallatie aanwezig is. In de referentie ‘gebouw met sportfunctie’ is een grote vraag naar warmtapwater opgenomen. In de bepaling van de energiebehoefte en het primair fossiel energieverbruik mag de energie die nodig is voor deze fictieve energievraag voor warm tapwater van het resultaat uit de energieprestatieberekening worden afgetrokken.
F 5300
Groendak
a. bestemd voor: het van beplanting voorzien van het dak van een bedrijfsgebouw, woning of ander bouwwerk,
b. bestaande uit: een vegetatielaag, substraatlaag, drainagelaag en al dan niet de volgende onderdelen: dakisolatie, dakbedekking, een kunstmatige bevloeiing en verankering, nestelvoorzieningen en constructieve aanpassingen bij bestaande daken, met uitzondering van kosten voor de dakconstructie in geval van nieuwbouw.
Hierbij geldt dat:
– een investering in een vegetatiedak als onderdeel van een duurzaam gebouw dat gemeld is onder één van de bedrijfsmiddelen G 5200 tot en met D 5230 komt onder bedrijfsmiddel F 5300 niet in aanmerking voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen.
F 5301
Groene gevel of muur
a. bestemd voor: het van beplanting voorzien van een gevel van een bedrijfsgebouw of woning, of beide zijden van een muurconstructie,
b. bestaande uit: een mosfaçade van bioreceptief beton of een van beplanting en substraat of potgrond voorzien frame of bouwblokken en al dan niet de volgende onderdelen: een gevelbeschermende laag, constructieve aanpassingen bij bestaande muren, irrigatieleidingwerk, een geïntegreerde waterbuffer en nestel- of foerageervoorzieningen voor dieren of insecten, waarbij het bioreceptief beton geen constructieve of isolerende functie heeft.
Hierbij geldt dat:
– een investering in een gevel- of muurbegroeiingssysteem als onderdeel van een duurzaam gebouw dat gemeld is onder één van de bedrijfsmiddelen G 5200 tot en met D 5230 onder bedrijfsmiddel F 5301 niet in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen.
G 5340
Groen en gezond bedrijfsterrein (aanpassen bestaande situatie)
a. bestemd voor: het zodanig herinrichten van een bestaand bedrijfsterrein gelegen op een bestaand bedrijventerrein of op een bestaande kantorenlocatie, dat er meer groen, een koelere werkomgeving en minder risico op wateroverlast, verdroging en hittestress wordt gerealiseerd, door:
– het verwijderen van bestaande aansluitingen van de regenwaterafvoer op de riolering van het gebouw, en
– het vervangen van ten minste 50% van de bestaande dichte verharding bestemd voor parkeren, zij- en achterpaden, met uitzondering van trottoir en wegen, door groen, een waterpartij die niet in directe verbinding staat met het oppervlaktewatersysteem, waterdoorlatende (half)verharding of waterpasserende (half)verharding, waarbij ten minste één van de volgende voorzieningen aanwezig is of toegepast wordt:
1. een groendak als bedoeld in bedrijfsmiddel F 5300,
2. een groene gevel of muur als bedoeld in bedrijfsmiddel F 5301,
3. een infiltratiesysteem of wadi als bedoeld in bedrijfsmiddel G 5342,
4. een retentiedak met dynamische afvoer als bedoeld in bedrijfsmiddel F 5344, of
5. aanpassingen aan de constructie van het gebouw die aantoonbaar bijdragen aan passieve koeling van de werkomgeving,
b. bestaande uit: apparatuur, landschapselementen, bouwkundige of civieltechnische werken die technisch noodzakelijk zijn voor de klimaatadaptieve maatregelen met uitzondering van installaties die zorgen voor verwarming en/of koeling van het gebouw.
Hierbij geldt dat:
– een investering in de inrichting van een bedrijfsterrein bij een duurzaam gebouw dat gemeld is onder één van de bedrijfsmiddelen G 5200 tot en met D 5230 onder bedrijfsmiddel G 5340 niet in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek, en
– onder het aanpassen van de bestaande situatie wordt eveneens verstaan sloop en nieuwbouw op dezelfde locatie of het wijzigen van de bestemming van een gebouw.
A 5341
Vergroening van een bedrijfsterrein, parkeerterrein of tuin (aanpassen bestaande situatie)
a. bestemd voor: het vervangen van de bestaande dichte verharding van een bedrijfsterrein of het parkeerterrein of de tuin van één of meerdere woningen, door:
1. vegetatie,
2. een waterpartij die niet in directe verbinding staat met een oppervlaktewatersysteem,
3. waterdoorlatende of waterpasserende (half)verharding, al dan niet in combinatie met infiltratiekolken of slimme kolken, of
4. een combinatie van de bovenstaande maatregelen,
waarbij onder punt 1 tot en met 4 geldt dat:
– het bedrijfsterrein geen deel uitmaakt van een landbouwbedrijf en gesitueerd is in de bebouwde kom, en
– ten minste 50% van de dichte verharding die bestemd is voor parkeren, zij- en achterpaden (met uitzondering van trottoir en wegen) wordt vervangen, of
– ten minste 50% van de totale dichte verharding wordt vervangen voor zover daarvoor geen beperkingen gelden vanuit het bevoegd gezag en de functie van de verharding dit toelaat,
b. bestaande uit: vegetatie, een waterpartij, waterdoorlatende of waterpasserende bestrating en al dan niet de volgende onderdelen: infiltratiekolken, slimme kolken, een helofytensloot, een vegetatiestuw of het verwijderen van bestaande aansluitingen op het riool.
Hierbij geldt dat:
– een investering in de inrichting van een bedrijfsterrein bij een duurzaam gebouw dat gemeld is onder één van de bedrijfsmiddelen G 5200 tot en met D 5230 onder bedrijfsmiddel A 5341 niet in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen, en
– onder het aanpassen van de bestaande situatie eveneens wordt verstaan sloop en nieuwbouw op dezelfde locatie of het wijzigen van de bestemming van een gebouw.
G 5342
Infiltratiesysteem of wadi (aanpassen bestaande situatie)
a. bestemd voor: het in de bebouwde kom bij een bestaand bedrijfsgebouw, bestaand bedrijfsterrein of bestaande woningen bufferen en infiltreren van regenwater in een infiltratiesysteem of wadi, waarbij:
– de infiltratiecapaciteit op de locatie toeneemt ten opzichte van de bestaande situatie,
– het vergroten van de infiltratiecapaciteit geen verplichting vanuit het bevoegd gezag is, en
– de investering geen infiltratievoorziening voor de land- of tuinbouw betreft,
b. bestaande uit: een infiltratiesysteem of wadi, met uitzondering van gebouwriolering op, in of aan het gebouw.
Hierbij geldt dat:
– een investering in de inrichting van een bedrijfsterrein bij een duurzaam gebouw dat gemeld is onder één van de bedrijfsmiddelen G 5200 tot en met D 5230 onder bedrijfsmiddel G 5342 niet in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek, en
– onder het aanpassen van de bestaande situatie wordt eveneens verstaan sloop en nieuwbouw op dezelfde locatie of het wijzigen van de bestemming van een gebouw.
F 5344
Retentiedak met dynamische afvoer in de bebouwde kom
a. bestemd voor: het in de bebouwde kom tijdens hevige regenval bufferen van regenwater met een retentiedak of blauw-groendak, waarbij de regenwaterbuffer:
– ten minste 50 liter regenwater per vierkante meter dakoppervlak kan bufferen,
– beschikt over een weer- en sensorgestuurde dynamische afvoer om regenwater vertraagd af te voeren, waardoor het riool of het regionale watersysteem niet overbelast raken, en
– geen regenwateropslag voor land- of tuinbouw betreft,
b. bestaande uit: een retentiedak of blauw-groen dak, een weer- en sensorgestuurde dynamische afvoer en al dan niet de kosten voor constructieve aanpassingen aan het dak, met uitzondering van kosten voor parkeervoorzieningen.
Hierbij geldt dat:
– een investering in een retentiedak als onderdeel van een duurzaam gebouw dat gemeld is onder één van de bedrijfsmiddelen G 5200 tot en met D 5230 komt onder bedrijfsmiddel F 5344 niet in aanmerking voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen, en
– onder een weer- en sensorgestuurde dynamische afvoer wordt verstaan een afvoer die zo is ingesteld dat regenwater automatisch wordt vastgehouden bij regenval en wordt afgevoerd in drogere periodes.
F 5345
Regenwaterbuffer met dynamische afvoer in de bebouwde kom
a. bestemd voor: het in de bebouwde kom tijdens hevige regenval bufferen van regenwater in een retentievijver, boven- of ondergrondse opslagvoorziening, waarbij de regenwaterbuffer:
– ten minste 50 liter regenwater per vierkante meter opvangoppervlak kan bufferen,
– beschikt over een weer- en sensorgestuurde dynamische afvoer om regenwater vertraagd af te voeren, waardoor het riool of het regionale watersysteem niet overbelast raken, en
– geen regenwateropslag voor de land- of tuinbouw betreft,
b. bestaande uit: een retentievijver of regenwaterbuffer, een weer- en sensorgestuurde dynamische afvoer en al dan niet een helofytensloot, vegetatiestuw, waterdoorlatende bestrating en afscheider voor olie, water en slib en met uitzondering van gebouwriolering op, in of aan het gebouw.
Hierbij geldt dat:
– een investering in de inrichting van een bedrijfsterrein bij een duurzaam gebouw dat gemeld is onder één van de bedrijfsmiddelen G 5200 tot en met D 5230 onder bedrijfsmiddel F 5345 niet in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen,
– onder gebouwriolering worden onder andere dakgoten en regenpijpen verstaan (zie Besluit bouwwerken leefomgeving, NEN 3215),
– onder een retentievijver een vijver wordt verstaan waarin tijdens en na hevige regenval regenwater wordt opgevangen en vertraagd wordt afgevoerd, en
– onder een weer- en sensorgestuurde dynamische afvoer een afvoer wordt verstaan die zo is ingesteld dat regenwater automatisch wordt vastgehouden bij regenval en wordt afgevoerd in drogere periodes.
D 5346
Regenwaterinstallatie
a. bestemd voor: het ter vermindering van het gebruik van grond-, oppervlakte- of leidingwater opslaan en benutten van regenwater, waarbij:
– het gebruiken van regenwater voor de betreffende toepassing niet gangbaar is,
– indien regenwater na behandeling een drinkwatertoepassing krijgt er een meetprogramma is opgesteld en goedgekeurd zoals voorgeschreven in artikel 10a van de Drinkwaterregeling,
– de investering op bedrijfsniveau niet leidt tot het lozen van meer brijn, en
– de investering niet het benutten van regenwater in de land- of tuinbouw betreft,
b. bestaande uit: een regenwateropslag en al dan niet de volgende onderdelen: een pomp, filterinstallatie, real-time monitoringssysteem voor weersafhankelijke regeling of een duurzame energieopwekkingsinstallatie voor de energievoorziening van de regenwaterinstallatie en met uitzondering van de gebouwriolering en voorzieningen voor de toepassing van het regenwater.
Hierbij geldt dat:
– een investering in een regenwaterinstallatie als onderdeel van een duurzaam gebouw dat gemeld is onder één van de bedrijfsmiddelen G 5200 tot en met D 5230 komt onder bedrijfsmiddel D 5346 niet in aanmerking voor milieu-investeringsaftrek.
F 5347
Zuiveringsinstallatie voor grijswaterrecycling
a. bestemd voor: het zuiveren van eigen afvalwater afkomstig van douche en al dan niet condenswater uit airco’s en warmtepompen en spoelwater van de wasmachine, met:
1. een collectief systeem waarna het gezuiverde afvalwater wordt gebruikt voor toiletspoeling, of
2. een individueel systeem waarna het gezuiverde afvalwater wordt gebruikt voor toiletspoeling, wasmachine of irrigatie van de groenvoorziening,
waarbij onder 1 en 2 geldt dat voor de specifieke toepassing van het systeem na plaatsing een positieve beoordeling van de Inspectie voor de Leefomgeving is afgegeven zoals bedoeld in artikel 5.4 van het Drinkwaterbesluit,
b. bestaande uit: een opslagtanks, kleppen en sensoren, (membraan)filters, UV-ontsmetting en elektronische bediening.
Hierbij geldt dat:
– een investering in een zuiveringsinstallatie voor grijswaterrecycling als onderdeel van een duurzaam gebouw dat gemeld is onder één van de bedrijfsmiddelen G 5200 tot en met D 5230 onder bedrijfsmiddel F 5347 niet in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen.
F 5350
Inpandig muurbegroeiingsysteem
a. bestemd voor: het met een muurbegroeiingssysteem zuiveren en koelen van binnenruimten, ter ondersteuning van klimaatinstallaties, waarbij het met levende vegetatie begroeid oppervlak van het muurbegroeiingssysteem ten minste 5 vierkante meter per systeem bedraagt,
b. bestaande uit: een inpandig begroeiingsysteem met levende vegetatie en al dan niet constructieve aanpassingen bij bestaande muren en irrigatieleidingwerk.
Voor een bedrijfsmiddel met doelvoorschrift geldt:
1. Een investering die naar aard, gebruik en toepassing overeenkomt met een in paragraaf 2a omschreven bedrijfsmiddel met middelvoorschrift komt niet in aanmerking voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen.
2. Een investering die primair gericht is op energiebesparing, duurzame energie, productie van brandstoffen, andere energievoorzieningen of energietoepassingen of automatisering komt niet in aanmerking voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen.
3. Een investering in een nieuw gebouw of deel van een gebouw komt niet in aanmerking voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen.
4. Een investering op of door een visserijbedrijf of aquacultuurbedrijf die de productie, verwerking of afzet van visserij- en aquacultuurproducten betreft komt niet in aanmerking voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen.
5. Een investering op of door een landbouwbedrijf die de primaire landbouwproductie of verwerking of afzet van landbouwproducten betreft komt niet in aanmerking voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen, met uitzondering van investeringen in de bedrijfsmiddelen F 1100, F 1400, A 1401, F 2605, F 2715 of F 4101.
6. Een investering komt in aanmerking voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen indien de investering voldoet aan de voorschriften uit artikel 36 of artikel 47 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening of artikel 14 of artikel 17 van de Landbouwvrijstellingsverordening.
7. Een investering komt in aanmerking voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen indien deze een aanmerkelijk milieuvoordeel behaalt in relatie tot de bijkomende investeringskosten ten opzichte van het gangbare alternatief.
8. Een investering in een bedrijfsmiddel waarvoor binnen de geplande gebruiksduur naar verwachting een alternatief beschikbaar komt dat leidt tot een aanmerkelijk hoger niveau van milieubescherming, komt uitsluitend in aanmerking voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen indien het bedrijfsmiddel niet concurreert met dit alternatief.
9. De steun die middels de milieu-investeringsaftrek, willekeurige afschrijving milieu-investeringen en eventuele andere vormen van staatssteun voor een investering kan worden verkregen, bedraagt ten hoogste:
– 40% van de in aanmerking komende kosten voor investeringen ten behoeve van hulpbronnenefficiëntie en een circulaire economie, dit percentage kan worden verhoogd tot 50% voor steun aan middelgrote ondernemingen en tot 60% voor steun aan kleine ondernemingen,
– 30% van de in aanmerking komende kosten voor investeringen met betrekking tot CO2-afvang en -vervoer, dit percentage kan worden verhoogd tot 40% voor steun aan middelgrote ondernemingen en tot 50% voor steun aan kleine ondernemingen,
– 25% van de in aanmerking komende kosten voor investeringen, met uitzondering van investeringen die berusten op het gebruik van biomassa, die resulteren in een vermindering van de directe broeikasgasemissies met 100%, dit percentage kan worden verhoogd tot 30% voor steun aan middelgrote ondernemingen en tot 35% voor steun aan kleine ondernemingen, en
– 20% van de in aanmerking komende kosten voor overige investeringen, dit percentage kan worden verhoogd tot 25% voor steun aan middelgrote ondernemingen en tot 30% voor steun aan kleine ondernemingen.
De in aanmerking komende kosten zijn de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om het niveau van milieubescherming te verhogen ten opzichte van wat gangbaar is.
10. In afwijking van punt 9 bedraagt de steun die middels de milieu-investeringsaftrek, willekeurige afschrijving milieu-investeringen en eventuele andere vormen van staatssteun voor een investering kan worden verkregen voor investeringen in bedrijfsmiddelen die verband houden met de primaire landbouwproductie of verwerking of afzet van landbouwproducten ten hoogste 65% van de investeringskosten, waarbij:
– bedrijfsmiddelen die verband houden met de primaire landbouwproductie in aanmerking komen voor ten hoogste € 600.000 aan steun per onderneming per investeringsproject, en
– bedrijfsmiddelen die verband houden met de verwerking of afzet van landbouwproducten in aanmerking komen voor ten hoogste € 7.500.000 aan steun per onderneming per investeringsproject.
11. Brandstof en mest worden niet beschouwd als grondstof, CO2 wordt wel beschouwd als grondstof.
F 1100
Productieapparatuur voor grondstoffen of producten op basis van biomassa
a. bestemd voor: het verwerken van biomassa tot:
1. biomassagrondstoffen, of
2. (onderdelen van) een product waarin biomassagrondstoffen zijn toegepast,
waarbij onder punt 1 en 2 geldt dat:
– biomassa(grondstof) geen mest of biobased plastic is,
– het aandeel duurzame biomassa op gewichtsbasis toeneemt met ten minste 5 procentpunt ten opzichte van het gangbare aandeel,
– de grondstof of het product geen energie- of voedingsmiddeltoepassing krijgt,
– het restproduct al dan niet een energie- of voedingsmiddeltoepassing krijgt, en
– wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd onder paragraaf 2b van deze bijlage,
b. bestaande uit: productieapparatuur voor het verwerken van biomassa afvalstoffen en bijproducten.
Hierbij geldt dat:
– onder biomassa wordt verstaan de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van biologische oorsprong uit de landbouw, met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, met inbegrip van de visserij en de aquacultuur, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van afval, met inbegrip van industrieel en huishoudelijk afval van biologische oorsprong, en
– onder voedingsmiddel wordt verstaan zowel humane als dierlijke voeding.
F 1101
Productieapparatuur voor (producten van) biobased plastics
a. bestemd voor: het voorkomen of verminderen van het gebruik van plastics van fossiele grondstoffen door:
1. het verwerken van biomassa tot biobased plastics, of
2. het produceren van (onderdelen van) producten met als grondstof biobased plastics gemaakt van biomassa,
waarbij onder punt 1 en 2 geldt dat:
– het gaat om plastics die de recycling van reguliere plastics niet verstoren,
– biologisch afbreekbare plastics die bewust een tijdelijke functie hebben van enkele jaren in bodem of water, moeten voldoen aan de eisen gesteld in EN 14995 en onder de toegepaste condities biologisch afbreekbaar zijn, en
– wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd onder paragraaf 2b van deze bijlage,
b. bestaande uit: apparatuur voor het verwerken van biomassa afvalstoffen en bijproducten tot biobased plastics.
Hierbij geldt dat:
– onder biomassa wordt verstaan de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van biologische oorsprong uit de landbouw, met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, met inbegrip van de visserij en de aquacultuur, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van afval, met inbegrip van industrieel en huishoudelijk afval van biologische oorsprong, en
– onder recycling wordt verstaan elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden bewerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal.
F 1106
Productiesysteem met micro-organismen
a. bestemd voor: het met micro-organismen produceren van grondstoffen voor de chemische of voedingsmiddelenindustrie, waarbij:
1. het gebruik van grondstoffen tijdens het productieproces wordt verminderd ten opzichte van wat gangbaar is, of
2. de grondstoffen worden geproduceerd uit afvalstoffen of bijproducten,
waarbij onder punt 1 en 2 geldt dat:
– het restproduct al dan niet wordt toegepast voor energie of bemesting,
– het produceren van de grondstoffen met micro-organismen niet gangbaar is, en
– wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd onder paragraaf 2b van deze bijlage,
b. bestaande uit: een productiesysteem, een bioreactor en al dan niet apparatuur voor het concentreren, zuiveren of stabiliseren van het product tot grondstof.
F 1200
Nieuwe en innovatieve grondstofbesparende productieapparatuur
a. bestemd voor: het verminderen van het gebruik van grondstoffen tijdens het vervaardigen van producten door het toepassen van een nieuwe en innovatieve technologie, waarbij:
– de vermindering niet wordt gerealiseerd door recycling of hergebruik,
– de vermindering niet primair het gebruik van water betreft,
– de vermindering niet wordt gerealiseerd door 2D- of 3D-printers,
– de terugverdientijd van het bedrijfsmiddel drie jaar of meer bedraagt, uitgaande van de bijkomende investeringskosten en het saldo van de operationele baten en lasten, niet zijnde financieringslasten en afschrijving, ten opzichte van de investering in een vergelijkbaar, gangbaar bedrijfsmiddel, en
– wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd onder paragraaf 2b van deze bijlage,
b. bestaande uit: productieapparatuur voor het verminderen van het gebruik van grondstoffen.
Hierbij geldt dat:
– onder een nieuwe en innovatieve technologie wordt verstaan een nieuwe technologie ten opzichte van de technologie die gangbaar is voor de betreffende toepassing, die een risico van technologisch of industrieel falen meebrengt en geen optimalisatie of opschaling van een bestaande technologie betreft,
– onder hergebruik wordt verstaan elke handeling waarbij producten of componenten die geen afvalstoffen zijn, opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als dat waarvoor zij waren bedoeld, en
– onder recycling wordt verstaan elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden bewerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal.
A 1201
Grondstofbesparende productieapparatuur
a. bestemd voor: het verminderen van het gebruik van grondstoffen tijdens het vervaardigen van producten, waarbij:
– de vermindering niet wordt gerealiseerd door recycling of hergebruik,
– de vermindering niet primair het gebruik van water betreft,
– de vermindering niet wordt gerealiseerd door 2D- of 3D-printers,
– de terugverdientijd van het bedrijfsmiddel drie jaar of meer bedraagt, uitgaande van de bijkomende investeringskosten en het saldo van de operationele baten en lasten, niet zijnde financieringslasten en afschrijving, ten opzichte van de investering in een vergelijkbaar, gangbaar bedrijfsmiddel, en
– wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd onder paragraaf 2b van deze bijlage,
b. bestaande uit: productieapparatuur voor het verminderen van het gebruik van grondstoffen.
Hierbij geldt dat:
– onder hergebruik wordt verstaan elke handeling waarbij producten of componenten die geen afvalstoffen zijn, opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als dat waarvoor zij waren bedoeld, en
– onder recycling wordt verstaan elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden bewerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal.
B 1202
Grondstofbesparende industriële apparatuur
a. bestemd voor: het verminderen van het gebruik van grondstoffen tijdens productieprocessen, niet zijnde het vervaardigen van producten, door het gebruik van industriële apparatuur die minder grondstoffen gebruikt, waarbij:
– de aanschaf van de apparatuur ten minste € 100.000 exclusief btw bedraagt,
– de vermindering niet wordt gerealiseerd door recycling,
– de vermindering niet primair het gebruik van water betreft,
– de vermindering niet wordt gerealiseerd door 2D- of 3D-printers,
– de terugverdientijd van het bedrijfsmiddel drie jaar of meer bedraagt, uitgaande van de bijkomende investeringskosten en het saldo van de operationele baten en lasten, niet zijnde financieringslasten en afschrijving, ten opzichte van de investering in een vergelijkbaar, gangbaar bedrijfsmiddel, en
– wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd onder paragraaf 2b van deze bijlage,
b. bestaande uit: grondstofbesparende apparatuur.
Hierbij geldt dat:
– onder recycling wordt verstaan elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden bewerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal.
B 1211
3D-printer voor het vervangen van (industriële) productieapparatuur
a. bestemd voor: het verminderen of voorkomen van het gebruik van grondstoffen door het 3D-printen van onderdelen of producten, waarbij:
– de aanschaf van de printer ten minste € 10.000 exclusief btw bedraagt,
– het 3D-printen leidt tot het vervangen of voorkomen van verspanende bewerkingen door (industriële) productieapparatuur,
– geen sprake is van toepassingen in (para)medische en tandheelkundige praktijken of overige gezondheidszorg,
– de toepassing van de 3D-printer voor industriële producten vergeleken kan worden met gangbare productietechnieken,
– de terugverdientijd van het bedrijfsmiddel drie jaar of meer bedraagt, uitgaande van de bijkomende investeringskosten en het saldo van de operationele baten en lasten, niet zijnde financieringslasten en afschrijving, ten opzichte van de investering in een vergelijkbaar, gangbaar bedrijfsmiddel, en
– wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd onder paragraaf 2b van deze bijlage,
b. bestaande uit: een 3D-printer, al dan niet met afzuiging van microdeeltjes ten behoeve van de gezondheid van het personeel, met uitzondering van 3D-printers in tandarts- en tandtechniekpraktijken.
F 1301
Apparatuur of voorziening voor demontage ten behoeve van hergebruik of recycling
a. bestemd voor: het in onderdelen uiteen nemen van producten, waarbij:
– onderdelen van deze producten kunnen worden hergebruikt of gerecycled tot grondstoffen,
– de terugverdientijd van het bedrijfsmiddel drie jaar of meer bedraagt, uitgaande van de bijkomende investeringskosten en het saldo van de operationele baten en lasten, niet zijnde financieringslasten en afschrijving, ten opzichte van een vergelijkbaar, gangbaar bedrijfsmiddel, en
– wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd onder paragraaf 2b van deze bijlage,
b. bestaande uit: al dan niet geautomatiseerde of gerobotiseerde apparatuur of voorzieningen voor hergebruik of recycling, met uitzondering van standaard handgereedschap.
Hierbij geldt dat:
– onder hergebruik wordt verstaan elke handeling waarbij producten of componenten die geen afvalstoffen zijn, opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als dat waarvoor zij waren bedoeld, en
– onder recycling wordt verstaan elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden bewerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal.
A 1340
Waterbesparende voorziening of installatie
a. bestemd voor: het verminderen van de inname van grond-, oppervlakte- of leidingwater voor gebruik als koel-, spoel- of proceswater door efficiënter watergebruik of kringloopsluiting, waarbij:
– de investering geen koelinstallatie betreft welke gebruik maakt van koudemiddelen, met uitzondering van water,
– de investering op bedrijfsniveau niet leidt tot het lozen van meer brijn,
– de terugverdientijd van het bedrijfsmiddel drie jaar of meer bedraagt, uitgaande van de bijkomende investeringskosten en het saldo van de operationele baten en lasten, niet zijnde financieringslasten en afschrijving, ten opzichte van de investering in een vergelijkbaar, gangbaar bedrijfsmiddel, en
– wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd onder paragraaf 2b van deze bijlage,
b. bestaande uit: een waterbesparende voorziening of installatie.
F 1400
Nieuwe en innovatieve recyclingapparatuur
a. bestemd voor: het terugbrengen van een afvalstof tot een grondstof, niet zijnde chemische recycling, door het toepassen van een nieuwe en innovatieve technologie, waarbij:
1. het recyclen van de betreffende afvalstof tot grondstof niet gangbaar is, of
2. het recyclen van de betreffende afvalstof tot grondstof wel gangbaar is, maar hoogwaardiger gerecycled wordt dan gangbaar, en
waarbij onder punt 1 en 2 geldt dat:
– geen sprake is van het recyclen van afvalwater of biomassa,
– de bewerking, in geval van de recycling van gemengde stromen, niet leidt tot te storten stromen,
– de terugverdientijd van het bedrijfsmiddel drie jaar of meer bedraagt, uitgaande van de bijkomende investeringskosten en het saldo van de operationele baten en lasten, niet zijnde financieringslasten en afschrijving, ten opzichte van de investering in een vergelijkbaar, gangbaar bedrijfsmiddel, en
– wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd onder paragraaf 2b van deze bijlage,
b. bestaande uit: apparatuur voor het recyclen van een afvalstof tot grondstof, met uitzondering van investeringen in mobiele werktuigen en apparatuur voor productie op basis van de teruggewonnen grondstoffen.
Hierbij geldt dat:
– onder een nieuwe en innovatieve technologie wordt verstaan een nieuwe technologie ten opzichte van de technologie die gangbaar is voor de betreffende toepassing, die een risico van technologisch of industrieel falen met zich meebrengt en geen optimalisatie of opschaling van een bestaande technologie betreft,
– onder biomassa wordt verstaan de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van biologische oorsprong uit de landbouw, met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, met inbegrip van de visserij en de aquacultuur, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van afval, met inbegrip van industrieel en huishoudelijk afval van biologische oorsprong,
– onder recycling wordt verstaan elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden bewerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal,
– onder chemische recycling wordt verstaan een proces waarbij de afvalstof op moleculair niveau wordt afgebroken in kleinere eenheden of wordt opgelost, met als oogmerk de verkregen kleinere of opgeloste eenheden in te zetten bij de productie van nieuwe materialen of grondstoffen al dan niet vergelijkbaar met de materialen waaruit de afvalstof bestaat, maar niet zijnde brandstoffen, en
– onder hoogwaardigere recycling wordt verstaan een recycling waarbij de afvalstof wordt bewerkt tot recyclaat dat de kwaliteit van primaire grondstoffen dichter benadert dan recyclaat dat is geproduceerd met voor de afvalstof gangbare recyclingprocessen.
A 1401
Recyclingapparatuur
a. bestemd voor: het terugbrengen van een afvalstof tot een grondstof, niet zijnde chemische recycling, waarbij:
1. het recyclen van de betreffende afvalstof tot grondstof niet gangbaar is, of
2. het recyclen van de betreffende afvalstof tot grondstof wel gangbaar is, maar hoogwaardiger gerecycled wordt dan gangbaar, en
waarbij onder punt 1 en 2 geldt dat:
– geen sprake is van het recyclen van afvalwater of biomassa,
– de bewerking in geval van de recycling van gemengde stromen niet leidt tot te storten stromen,
– de terugverdientijd van het bedrijfsmiddel drie jaar of meer bedraagt, uitgaande van de bijkomende investeringskosten en het saldo van de operationele baten en lasten, niet zijnde financieringslasten en afschrijving, ten opzichte van de investering in een vergelijkbaar, gangbaar bedrijfsmiddel, en
– wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd onder paragraaf 2b van deze bijlage,
b. bestaande uit: apparatuur voor het recyclen van een afvalstof tot grondstof, met uitzondering van investeringen in mobiele werktuigen en apparatuur voor productie op basis van de teruggewonnen grondstoffen.
Hierbij geldt dat:
– onder biomassa wordt verstaan de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van biologische oorsprong uit de landbouw, met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, met inbegrip van de visserij en de aquacultuur, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van afval, met inbegrip van industrieel en huishoudelijk afval van biologische oorsprong,
– onder recycling wordt verstaan elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden bewerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal,
– onder chemische recycling wordt verstaan een proces waarbij de afvalstof op moleculair niveau wordt afgebroken in kleinere eenheden of wordt opgelost, met als oogmerk de verkregen kleinere of opgeloste eenheden in te zetten bij de productie van nieuwe materialen of grondstoffen al dan niet vergelijkbaar met de materialen waaruit de afvalstof bestaat, maar niet zijnde brandstoffen, en
– onder hoogwaardigere recycling wordt verstaan een recycling waarbij de afvalstof wordt bewerkt tot recyclaat dat de kwaliteit van primaire grondstoffen dichter benadert dan recyclaat dat is geproduceerd met voor de afvalstof gangbare recyclingprocessen.
B 1405
Terugwinningsinstallatie voor grondstoffen uit afvalwater of waterzuiveringsslib (aanpassen bestaande situatie)
a. bestemd voor: het ten opzichte van de bestaande situatie terugwinnen van één of meer stoffen uit afvalwater of waterzuiveringsslib, zoals gedefinieerd in het Landelijk afvalbeheerplan 2017–2029 (LAP3), waarbij:
– het terugwinrendement ten minste 25% (op gewichtsbasis) per stof bedraagt,
– teruggewonnen stoffen worden gerecycled,
– het terugwinrendement wordt berekend ten opzichte van de bestaande situatie,
– geen sprake is van de winning van struviet uit afvalwater, en
– wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd onder paragraaf 2b van deze bijlage,
b. bestaande uit: apparatuur die technisch noodzakelijk is voor het afscheiden van grondstoffen uit afvalwater of het waterzuiveringsslib, met uitzondering van investeringen in uitbreiding van de productiecapaciteit.
Hierbij geldt dat:
– onder recycling wordt verstaan elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden bewerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal.
F 1409
Apparatuur voor de chemische recycling van afvalstoffen
a. bestemd voor: het chemisch recyclen van afvalstoffen tot een grondstof, waarbij:
– met een LCA volgens bijlage 9 van het Landelijk afvalbeheerplan 2017–2029 (LAP3) wordt aangetoond dat het chemische recyclen milieuvriendelijker is dan de gangbare wijze waarop deze afvalstroom wordt verwerkt,
– de geproduceerde grondstoffen niet worden toegepast als energietoepassingen of als grondstof daarvoor,
– eventuele bij het recyclen ontstane bijproducten en afvalstoffen al dan niet een energietoepassing krijgen, en
– wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd onder paragraaf 2b van deze bijlage,
b. bestaande uit: apparatuur voor chemische recycling, al dan niet de volgende onderdelen: voorbewerkingsapparatuur, een af- of rookgasreinigingssysteem, een CO2-afvanginstallatie, apparatuur voor het afscheiden en vernietigen van (potentiële) zeer zorgwekkende stoffen en apparatuur voor het opwaarderen van pyrolyse-olie tot grondstof.
Hierbij geldt dat:
– onder chemische recycling wordt verstaan een proces waarbij de afvalstof op moleculair niveau wordt afgebroken in kleinere eenheden, met als oogmerk de verkregen kleinere eenheden in te zetten bij de productie van nieuwe materialen of grondstoffen al dan niet vergelijkbaar met de materialen waaruit de afvalstof bestaat, maar niet zijnde brandstoffen,
– onder zeer zorgwekkende stof wordt verstaan een stof die voldoet aan één of meer van de criteria of voorwaarden, bedoeld in artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PbEU 2007, L 136).Dit zijn stoffen die ernstige en vaak onomkeerbare effecten kunnen hebben op de menselijke gezondheid en het milieu. Deze stoffen zijn bijvoorbeeld kankerverwekkend, mutageen, giftig voor de voortplanting, persistent of bioaccumulerend, en
– onder potentiële zeer zorgwekkende stof wordt verstaan een stof die mogelijk voldoet aan de criteria voor een zeer zorgwekkende stof, maar nog niet als een zeer zorgwekkende stof is geïdentificeerd. Dit kan zijn omdat bepaalde gegevens ontbreken of omdat de evaluatie van de beschikbare gegevens nog moet plaatsvinden.
F 1490
Recyclinginstallatie voor luiers
a. bestemd voor: het verwerken van luiers en incontinentiemateriaal, waarbij:
– ten minste 90% (op gewichtsbasis) van de oorspronkelijk in luiers en incontinentiemateriaal aanwezige kunststof en al dan niet superabsorberende polymeren (SAP’s) weer als grondstof beschikbaar komt,
– ten minste 90% (op gewichtsbasis) van de oorspronkelijk in luiers en incontinentiemateriaal aanwezige cellulose als grondstof beschikbaar komt of wordt vergist tot biogas in combinatie met een als compost of bodemverbeteraar afzetbaar residu,
– het recyclaat zonder risico’s voor milieu en volksgezondheid gerecycled kan worden, wat wordt aangetoond door onderzoek volgens de eisen die het Landelijk afvalbeheerplan 2017–2029 (LAP3) stelt,
– de techniek niet primair gericht is op het produceren van energie of brandstof, en
– wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd onder paragraaf 2b van deze bijlage,
b. bestaande uit: een recyclinginstallatie voor luiers.
Hierbij geldt dat:
– onder recyclaat wordt verstaan een stof of materiaal ontstaan uit afvalstoffen waarvoor geldt dat deze zonder verdere verwerking toegepast kan worden als grondstof. Dit kan nog een afvalstof zijn of al einde-afval als aan de voorwaarden hiervan wordt voldaan.
A 1500
Verwerkingsapparatuur voor gerecyclede grondstoffen
a. bestemd voor: het verwerken van gerecyclede grondstoffen, niet zijnde biomassagrondstoffen, in (onderdelen van) een product, waarbij het aandeel gerecycled materiaal in het product op gewichtsbasis toeneemt met ten minste 5 procentpunt ten opzichte van:
1. het gangbare aandeel, als gerecycled materiaal in vergelijkbare producten gangbaar is, of
2. het aandeel dat in de bestaande situatie wordt toegepast, als gerecycled materiaal in het product niet gangbaar is,
waarbij onder punt 1 en 2 geldt dat:
– de hoeveelheid primaire grondstoffen in het product afneemt,
– het product in de afvalfase ten minste even hoogwaardig recyclebaar is als gangbaar is voor vergelijkbare producten,
– de terugverdientijd van het bedrijfsmiddel drie jaar of meer bedraagt, uitgaande van de bijkomende investeringskosten en het saldo van de operationele baten en lasten, niet zijnde financieringslasten en afschrijving, ten opzichte van de investering in een vergelijkbaar, gangbaar bedrijfsmiddel, en
– wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd onder paragraaf 2b van deze bijlage,
b. bestaande uit: apparatuur voor het verwerken van gerecycled materiaal tot (onderdelen van) een product, met uitzondering van mobiele werktuigen.
Hierbij geldt dat:
– onder biomassa wordt verstaan de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van biologische oorsprong uit de landbouw, met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, met inbegrip van de visserij en de aquacultuur, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van afval, met inbegrip van industrieel en huishoudelijk afval van biologische oorsprong, en
– onder recycling wordt verstaan elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden bewerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal.
F 1561
Verwerkingsapparatuur voor plastic zwerfafval
a. bestemd voor: het verwerken van plastic zwerfafval tot (onderdelen van) een product, waarbij:
– de verwerking in geval van de verwerking van gemengde afvalstromen niet leidt tot een toename van de hoeveelheid te storten of verbranden afvalstoffen,
– de terugverdientijd van het bedrijfsmiddel drie jaar of meer bedraagt, uitgaande van de bijkomende investeringskosten en het saldo van de operationele baten en lasten, niet zijnde financieringslasten en afschrijving, ten opzichte van de investering in een productieapparaat voor een vergelijkbaar product waarin geen zwerfafval is verwerkt, en
– wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd onder paragraaf 2b van deze bijlage,
b. bestaande uit: apparatuur voor het verwerken van plastic zwerfafval tot een product, met uitzondering van apparatuur om de afvalstof in te zamelen of in de recyclinginstallatie te brengen.
A 1600
Scheidingsapparatuur voor afvalstoffen
a. bestemd voor: het scheiden van gemengde afvalstromen in deelstromen, waarbij:
– de bewerking niet leidt tot een toename van de hoeveelheid te storten afvalstoffen,
– de terugverdientijd van het bedrijfsmiddel drie jaar of meer bedraagt, uitgaande van de bijkomende investeringskosten en het saldo van de operationele baten en lasten, niet zijnde financieringslasten en afschrijving, ten opzichte van de investering in een vergelijkbaar, gangbaar bedrijfsmiddel,
– wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd onder paragraaf 2b van deze bijlage, en
– de bewerking er ten minste toe leidt dat ten opzichte van gangbare verwerking van deze gemengde afvalstromen:
1. meer grondstoffen worden teruggewonnen,
2. hoogwaardigere grondstoffen worden teruggewonnen, of
3. meer afvalstoffen die afbranden kunnen veroorzaken worden afgescheiden,
b. bestaande uit: detectie- of scheidingsapparatuur voor afvalstoffen, met uitzondering van mobiele werktuigen.
F 1700
Productieapparatuur voor het vervangen van (potentiële) zeer zorgwekkende stoffen, nanodeeltjes of microplastics (aanpassen bestaande situatie)
a. bestemd voor: het tijdens een productieproces vervangen van de volgende stoffen door stoffen zonder milieuschadelijke effecten of ongewenste accumulatie in organismen:
1. (potentiële) zeer zorgwekkende stoffen, of
2. nanodeeltjes kleiner dan 50 nanometer of microplastics,
waarbij onder punt 1 en 2 geldt dat:
– de emissie van (potentiële) zeer zorgwekkende stoffen, nanodeeltjes of microplastics tijdens het productieproces vermindert, en
– wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd onder paragraaf 2b van deze bijlage,
b. bestaande uit: aanpassing van productieapparatuur die technisch noodzakelijk is voor het vervangen van de (potentiële) zeer zorgwekkende stoffen, nanodeeltjes of microplastics.
Hierbij geldt dat:
– onder zeer zorgwekkende stof wordt verstaan een stof die voldoet aan één of meer van de criteria of voorwaarden, bedoeld in artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PbEU 2007, L 136). Dit zijn stoffen die ernstige en vaak onomkeerbare effecten kunnen hebben op de menselijke gezondheid en het milieu. Deze stoffen zijn bijvoorbeeld kankerverwekkend, mutageen, giftig voor de voortplanting, persistent of bioaccumulerend, en
– onder potentiële zeer zorgwekkende stof wordt verstaan een stof die mogelijk voldoet aan de criteria voor een zeer zorgwekkende stof, maar nog niet als een zeer zorgwekkende stof is geïdentificeerd. Dit kan zijn omdat bepaalde gegevens ontbreken of omdat de evaluatie van de beschikbare gegevens nog moet plaatsvinden.
F 2605
Apparatuur voor het opwaarderen van plantaardige (rest)stromen tot voedingsmiddelen
a. bestemd voor: het opwaarderen van plantaardige (rest)stromen tot humane voedingsmiddelen of diervoeders, waarbij:
– deze opwaardering van de betreffende stroom niet gangbaar is,
– de betreffende stroom door het bevoegd gezag niet als afvalstof wordt gezien en toepassing in humane voedingsproducten is toegestaan door dit bevoegd gezag,
– de voedingsmiddelen of diervoeders voldoen aan geldende wetgeving op gebied van traceerbaarheid en voedselveiligheid,
– aantoonbaar sprake is van aanmerkelijke milieuwinst in de gehele keten, ten opzichte van gangbare verwerking van de betreffende (rest)stroom,
– de terugverdientijd van het bedrijfsmiddel drie jaar of meer bedraagt, uitgaande van de bijkomende investeringskosten en het saldo van de operationele baten en lasten, niet zijnde financieringslasten en afschrijving, ten opzichte van niet investeren in deze apparatuur, en
– wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd onder paragraaf 2b van deze bijlage,
b. bestaande uit: apparatuur voor de opwaardering, voorzieningen voor opslag voorafgaande aan deze opwaardering en vereiste (aanpassingen van) oogsttechnieken voor de (rest)stromen.
Hierbij geldt dat:
– onder keten wordt verstaan het geheel van winnen van grondstoffen, maken van producten, gebruiken van producten en het beheren van de afvalstoffen die vrijkomen bij of na de hiervoor genoemde activiteiten.
F 2715
Apparatuur voor de winning van eiwit
a. bestemd voor: het voor toepassing in humane voedingsproducten winnen van eiwit uit in Europa geteelde gewassen of uit plantaardige reststromen, waarbij:
– deze winning uit de betreffende stroom niet gangbaar is,
– de betreffende stroom door het bevoegd gezag niet als afvalstof wordt gezien,
– toepassing in humane voedingsproducten is toegestaan door het bevoegd gezag,
– het gewonnen eiwit wordt opgewaardeerd tot humane voeding die voldoet aan geldende wetgeving op gebied van traceerbaarheid en voedselveiligheid,
– wordt aangetoond dat deze winning milieuwinst oplevert in de gehele keten van verwerking, vergeleken met de voor de betreffende stroom gangbare verwerking,
– de terugverdientijd van het bedrijfsmiddel drie jaar of meer bedraagt, uitgaande van de bijkomende investeringskosten en het saldo van de operationele baten en lasten, niet zijnde financieringslasten en afschrijving, ten opzichte van niet investeren in deze apparatuur, en
– wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd onder paragraaf 2b van deze bijlage,
b. bestaande uit: apparatuur voor de winning van eiwit.
Hierbij geldt dat:
– onder keten wordt verstaan het geheel van winnen van grondstoffen, maken van producten, gebruiken van producten en het beheren van de afvalstoffen die vrijkomen bij of na de hiervoor genoemde activiteiten.
A 4000
Nieuwe en innovatieve emissiereducerende technologie
a. bestemd voor: het verminderen of voorkomen van milieuschadelijke luchtzijdige emissies afkomstig van een industrieel proces door het toepassen van een nieuwe en innovatieve technologie waarbij:
– wordt aangetoond dat deze specifieke techniek voor het eerst in Nederland wordt toegepast,
– de emissiereductie niet wordt bereikt door een verminderd verbruik van brandstoffen,
– de terugverdientijd van het bedrijfsmiddel drie jaar of meer bedraagt, uitgaande van de bijkomende investeringskosten en het saldo van de operationele baten en lasten, niet zijnde financieringslasten en afschrijving, ten opzichte van niet investeren in deze apparatuur, en
– wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd onder paragraaf 2b van deze bijlage,
b. bestaande uit: apparatuur voor het verminderen of voorkomen van luchtzijdige emissies.
Hierbij geldt dat:
– onder een nieuwe en innovatieve technologie wordt verstaan een nieuwe technologie ten opzichte van de technologie die gangbaar is voor de betreffende toepassing, die een risico van technologisch of industrieel falen meebrengt en geen optimalisatie of opschaling van een bestaande technologie betreft, en
– onder industrieel wordt verstaan grootschalig en met een hoge mate van mechanisering en automatisering.
F 4002
Apparatuur voor procesgeïntegreerde emissiereductie (aanpassen bestaande situatie)
a. bestemd voor: het aanpassen of vervangen van een bestaand productieproces in de industrie met als hoofddoel het voorkomen van milieuschadelijke luchtzijdige emissies naar de buitenlucht, niet zijnde broeikasgassen, waarbij:
– geen sprake is van het reduceren van de emissie van reeds gevormde milieugevaarlijke stoffen met een nageschakelde emissiereducerende techniek,
– de emissie naar de buitenlucht aantoonbaar vermindert ten opzichte van de bestaande situatie,
– de terugverdientijd van het bedrijfsmiddel drie jaar of meer bedraagt, uitgaande van de bijkomende investeringskosten en het saldo van de operationele baten en lasten, niet zijnde financieringslasten en afschrijving, ten opzichte van niet investeren in deze apparatuur, en
– wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd onder paragraaf 2b van deze bijlage,
b. bestaande uit: apparatuur die technisch noodzakelijk is om het ontstaan van emissies te voorkomen, met uitzondering van de volgende onderdelen: nageschakelde emissiereducerende technieken en investeringen in uitbreiding van de productiecapaciteit.
Hierbij geldt dat:
– onder een nageschakelde emissiereducerende techniek wordt verstaan een techniek waarbij sprake is van het filteren, scheiden, afvangen, binden of opnemen van reeds gevormde milieugevaarlijke stoffen, en
– onder milieugevaarlijke stoffen worden verstaan stoffen zoals genoemd in milieuwet en -regelgeving, waaronder fijnstof.
F 4003
Apparatuur voor vermindering van emissies tijdens niet-reguliere bedrijfsvoering
a. bestemd voor: het reduceren van emissies van milieugevaarlijke stoffen uit een afgas of luchtstroom tijdens niet-reguliere bedrijfsvoering, waarbij:
– de emissies van milieugevaarlijke stoffen naar de buitenlucht worden beperkt tot een emissie die niet hoger is dan de vergunde emissie tijdens reguliere bedrijfsvoering,
– de apparatuur voor vermindering van emissies uitsluitend is bestemd voor het verminderen van emissies tijdens niet-reguliere bedrijfsvoering, en
– wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd onder paragraaf 2b van deze bijlage,
b. bestaande uit: apparatuur voor het verminderen van de emissies van milieugevaarlijke stoffen tijdens niet-reguliere bedrijfsvoering.
Hierbij geldt dat:
– onder niet-reguliere bedrijfsvoering wordt verstaan storingen, onderhoud aan de (reinigings-) technieken en opstarten en stoppen van installaties of processen, en
– onder milieugevaarlijke stoffen worden verstaan stoffen zoals genoemd in milieuwet en -regelgeving, waaronder fijnstof.
F 4100
Apparatuur voor het voorkomen van CO2-vorming
a. bestemd voor: het voorkomen of verminderen van de vorming van CO2, door:
1. substitutie of vermindering van het gebruik van grond- of hulpstoffen, niet zijnde (fossiele) brandstoffen, die leiden tot het vormen van CO2, of
2. aanpassing van het reactiemechanisme van een chemisch of biologisch proces waarbij CO2 wordt gevormd, en
waarbij onder punt 1 en 2 geldt dat:
– de investering leidt tot een aanmerkelijke CO2-reductie tijdens een activiteit van de investerende onderneming,
– de terugverdientijd van het bedrijfsmiddel drie jaar of meer bedraagt, uitgaande van de bijkomende investeringskosten en het saldo van de operationele baten en lasten, niet zijnde financieringslasten en afschrijving, ten opzichte van niet investeren in deze apparatuur, en
– wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd onder paragraaf 2b van deze bijlage,
b. bestaande uit: apparatuur waarmee de vorming van CO2 wordt voorkomen of verminderd.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor ten hoogste € 1 per gereduceerde kilogram CO2-emissiereductie per jaar in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen.
F 4101
Apparatuur voor het afvangen van CO2 voor nuttige toepassing
a. bestemd voor: het uit de buitenlucht of afgassen afvangen van CO2, waarbij:
– de CO2 niet wordt afgevangen uit de afgassen van een gasgestookte WKK, gasgestookte ketel voor de tuinbouw, biovergister of (houtige) biomassacentrale,
– de CO2 wordt ingezet voor bemesting in de tuinbouw of als grondstof voor een product waarvoor CO2 als grondstof niet gangbaar is,
– het afvangen van CO2 is geïntegreerd in een volledige CCU-keten,
– de netto contante waarde (NCW) van het investeringsproject over de levensduur ervan negatief is,
– bij het berekenen van de NCW rekening is gehouden met de vermeden kosten van CO2-emissies, en
– wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd onder paragraaf 2b van deze bijlage,
b. bestaande uit: apparatuur voor het afvangen van CO2 en al dan niet de volgende onderdelen: zuiveringsapparatuur, wassers, drogers en compressie-, koel- en opslagvoorzieningen voor tijdelijke opslag.
Hierbij geldt dat:
– onder producten ook grondstoffen worden verstaan.
F 4102
Apparatuur voor het transport van afgevangen CO2 voor nuttige toepassing
a. bestemd voor: het transporteren van uit de buitenlucht of afgassen afgevangen CO2, waarbij:
– de CO2 niet is afgevangen uit de afgassen van een WKK, ketel voor de tuinbouw, biovergister of (houtige) biomassacentrale,
– de CO2 wordt ingezet als grondstof voor een product waarvoor CO2 als grondstof niet gangbaar is,
– het transport van CO2 is geïntegreerd in een volledige CCU-keten,
– de netto contante waarde (NCW) van het investeringsproject over de levensduur ervan negatief is,
– bij het berekenen van de NCW rekening is gehouden met de vermeden kosten van CO2-emissies, en
– wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd onder paragraaf 2b van deze bijlage,
b. bestaande uit: apparatuur voor het transport van CO2 en al dan niet de volgende onderdelen: zuiveringsapparatuur, wassers, drogers en compressie-, koel- en opslagvoorzieningen voor tijdelijke opslag.
Hierbij geldt dat:
– onder producten ook grondstoffen worden verstaan.
F 4103
Apparatuur voor het binden van CO2
a. bestemd voor: het chemisch binden van uit de buitenlucht of afgassen afgevangen CO2 tot een stabiel product, waarbij:
– de CO2 onder industriële omstandigheden gebonden wordt, al dan niet na tussentijdse opslag, zuivering of chemische omzetting,
– de CO2 als grondstof voor het product niet gangbaar is, en
– wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd onder paragraaf 2b van deze bijlage,
b. bestaande uit: apparatuur om CO2 te binden en al dan niet de volgende onderdelen: zuiveringsapparatuur, wassers, drogers en compressie-, koel- en opslagvoorzieningen voor tijdelijke opslag.
Hierbij geldt dat:
– onder producten ook grondstoffen worden verstaan.
F 4111
Apparatuur voor elektrificatie van processen in de chemische industrie
a. bestemd voor: het in de chemische industrie produceren van een grondstof of product via elektrochemische conversie ter voorkoming van het gebruik van fossiele grondstoffen en ter vermindering van emissies tijdens het productieproces, waarbij:
– het produceren met fossiele grondstoffen voor het betreffende proces gangbaar is,
– de geproduceerde grondstoffen of producten hoofdzakelijk worden toegepast in materialen,
– in geval van waterstofproductie, de waterstof wordt geproduceerd op basis van water en uitsluitend elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, en
– wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd onder paragraaf 2b van deze bijlage,
b. bestaande uit: apparatuur die technisch noodzakelijk is voor de productie via elektrochemische conversie.
F 4200
Apparatuur voor emissiereductie van lachgas en methaan
a. bestemd voor: het reduceren van de emissie van methaan of lachgas, waarbij:
– de terugverdientijd van het bedrijfsmiddel drie jaar of meer bedraagt, uitgaande van de bijkomende investeringskosten en het saldo van de operationele baten en lasten, niet zijnde financieringslasten en afschrijving, ten opzichte van de investering in een vergelijkbaar, gangbaar bedrijfsmiddel, en
– wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd onder paragraaf 2b van deze bijlage,
b. bestaande uit: aanpassing van apparatuur die technisch noodzakelijk is om de emissiereductie te realiseren.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor ten hoogste € 1 per gereduceerde kilogram CO2-equivalent broeikasgasemissiereductie per jaar in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen.
F 4201
Apparatuur voor vervanging van gefluoreerde broeikasgassen
a. bestemd voor: het voorkomen of vervangen van het gebruik van gefluoreerde broeikasgassen waarbij:
– gefluoreerde broeikasgassen worden vervangen door natuurlijke of duurzamere middelen met een Global Warming Potential (GWP) van ten hoogste 5, voor zover dit niet gangbaar is voor de betreffende toepassing,
– geen sprake is van gefluoreerde broeikasgassen die gebruikt worden als koudemiddel,
– indien gefluoreerde broeikasgassen worden vervangen, wordt aangetoond dat gebruikt broeikasgas wordt opgevangen en milieuverantwoord wordt verwerkt,
– de terugverdientijd van het bedrijfsmiddel drie jaar of meer bedraagt, uitgaande van de bijkomende investeringskosten en het saldo van de operationele baten en lasten, niet zijnde financieringslasten en afschrijving, ten opzichte van de investering in een vergelijkbaar, gangbaar bedrijfsmiddel, en
– wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd onder paragraaf 2b van deze bijlage,
b. bestaande uit: aanpassingen van apparatuur die technisch noodzakelijk zijn om het natuurlijke of duurzame middel te kunnen inzetten en al dan niet het vervangende natuurlijke of duurzame middel indien dit geen verbruiksgoed is.
F 4305
NOx-emissie reducerende techniek
a. bestemd voor: het verminderen of voorkomen van de emissie van NOx door aanpassing van, of additionele voorzieningen bij, een industrieel productieproces, waarbij:
– de emissie van NOx ten minste 50% lager ligt dan wettelijk verplicht, en
– wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd onder paragraaf 2b van deze bijlage,
b. bestaande uit: apparatuur voor het verminderen of voorkomen van de emissie van NOx, met uitzondering van mobiele werktuigen of vervoersmiddelen.
Hierbij geldt dat:
– het bedrijfsmiddel voor ten hoogste € 5.000.000 van het investeringsbedrag in aanmerking komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen.
Deze regeling voorziet in twee aanpassingen voor de milieu-investeringsaftrek (MIA) en de willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil): de jaarlijkse aanpassing van de Milieulijst voor 2025 en het beleggen van bezwaar en beroep bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
Met de MIA en Vamil worden investeringen in bedrijfsmiddelen die in het belang zijn van de bescherming van het Nederlandse milieu fiscaal gestimuleerd. Het gaat hierbij om niet-gangbare bedrijfsmiddelen. De marktintroductie- en verbreding door deze investeringen wordt door de MIA en Vamil ondersteund. Het beschikbare budget voor de MIA voor 2025 bedraagt € 189 miljoen. Het budget voor de Vamil voor 2025 bedraagt € 20 miljoen.
In de Milieulijst zijn ter uitvoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) categorieën bedrijfsmiddelen aangewezen die in aanmerking komen voor milieu-investeringsaftrek (MIA) als bedoeld in artikel 3.42a van de Wet IB 2001 en willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil) als bedoeld in artikel 3.31 van de Wet IB 2001.
Ten eerste voorziet deze regeling in de wijzigingen die noodzakelijk zijn voor de jaarlijkse aanpassing van de Milieulijst. Jaarlijks vindt er een actualisatie van de Milieulijst plaats, omdat voor bepaalde bedrijfsmiddelen verdere stimulering niet meer noodzakelijk wordt geacht, de eisen aan bepaalde bedrijfsmiddelen worden aangescherpt of versoepeld, of omdat er nieuwe, milieuvriendelijkere en innovatievere bedrijfsmiddelen op de Milieulijst worden opgenomen. Met deze regeling wordt voorzien in de wijzigingen die noodzakelijk zijn voor de Milieulijst 2025. In paragraaf 2.1 wordt de inhoud van deze wijziging uitgebreid toegelicht.
Ten tweede voorziet deze regeling in wijzigingen die verband houden met het integreren van de bezwaar- en beroepsprocedures van de MIA en Vamil met het aanvraagproces van RVO Zodoende wordt de bezwaar- en beroepsprocedure met betrekking tot de MIA en Vamil toegevoegd aan het takenpakket van de RVO. Deze aanpassing wordt in paragraaf 2.2 verder toegelicht.
Voor beide aanpassingen wordt in de daarop volgende paragrafen ingegaan op de uitvoering, consultatie, notificatie en inwerkingtreding van de regeling.
Het voordeel dat op basis van Vamil en MIA kan worden verkregen, is in veel gevallen aan te merken als staatssteun in de zin van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Een beperkt deel van het voordeel dat op basis van Vamil en MIA kan worden verkregen wordt gezien als generieke maatregel en is daardoor niet aan te merken als staatssteun. Het betreft een generieke maatregel wanneer het bedrijfsmiddel open staat voor alle bedrijven op voet van gelijkheid, toegankelijk is voor veel bedrijven (ongeachte grootte en sector) en op basis van objectieve criteria wordt toegekend.
• De wijzigingen in de Aanwijzingsregeling en de Milieulijst per 1 januari 2025 zijn in overeenstemming met een aantal verordeningen van de Commissie. Voor zover het verleende fiscale voordeel staatssteun betreft, is de steun door overeenstemming met het Europees recht geoorloofde staatssteun. Het gaat hierbij om de volgende Europese verordeningen:
• Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187)(hierna: Algemene Groepsvrijstellingsverordening),
• Verordening (EU) nr. 2472/2022 van de Commissie van 14 december 2022 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2022, L 327) (hierna: Landbouwvrijstellingsverordening), en
• Verordening (EU) nr. 2473/2022 van de Commissie van 14 december 2022 waarbij bepaalde categorieën steun voor ondernemingen die actief zijn in de productie, de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2022, L 327) (hierna: Visserijvrijstellingsverordening).
Steunregelingen zijn verenigbaar met de interne markt, in de zin van artikel 107, tweede en derde lid van het VWEU, en zijn vrijgesteld van een aanmeldingsverplichting van artikel 108, derde lid van het VWEU, mits die steun voldoet aan alle vereisten zoals gesteld in de hoofdstukken I en III van de hiervoor genoemde verordeningen. De Milieulijst 2025 voldoet hieraan. Met kennisgevingen op basis van artikel 9 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, artikel 9 van de Landbouwvrijstellingsverordening en artikel 9 van de Visserijvrijstellingsverordening wordt de Europese Commissie op de hoogte gesteld van de aanpassingen van de Aanwijzingsregeling.
De vereisten in de regeling en de Milieulijst 2025 zijn zo ingericht dat er geen steun boven de toepasselijke steundrempels wordt verleend. Deze regeling kent een maximum van € 25 miljoen aan investeringskosten per (onderdeel van een) bedrijfsmiddel. Na toepassing van de steunpercentages blijft het netto fiscaal voordeel daarmee in alle gevallen binnen de steunmaxima van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening. Voor investeringen met betrekking tot landbouw, visserij en aquacultuur zijn aanvullende bepalingen opgenomen in paragraaf 1, 2a en 2b van de bijlage. Bovendien is, conform de genoemde vrijstellingsverordeningen, de steun voor dergelijke investeringen beperkt tot kleine en middelgrote ondernemingen (kmo).
In deze paragraaf worden beide wijzingen van deze regeling uitgebreid toegelicht. Paragraaf 2.1 gaat in op aanpassingen voor Milieulijst 2025. Paragraaf 2.2 gaat in op de wijzingen die strekken tot uitvoering van bezwaar en beroep door RVO.
De Milieulijst 2025 bevat de bedrijfsmiddelen die in 2025 voor MIA en Vamil in aanmerking komen. De Milieulijst 2025 is ingedeeld in vijf hoofdstukken. Voorgaande jaren waren dat er zes, de hoofdstukken 5 ‘Ruimtegebruik’ en 6 ‘Gebouwde omgeving’ zijn samengevoegd tot het nieuwe hoofdstuk 5 ‘Gebouwde omgeving en klimaatadaptatie’. Als gevolg hiervan hebben meerdere bedrijfsmiddelen een gewijzigde code gekregen.
Het eerste cijfer van de code waaronder een bedrijfsmiddel op de lijst is vermeld, verwijst naar het betreffende hoofdstuk:
1. Grondstoffen- en watergebruik
2. Voedselvoorziening en landbouwproductie
3. Mobiliteit
4. Klimaat en lucht
5. Gebouwde omgeving en klimaatadaptatie
Budgettaire keuzes
De afgelopen drie jaar heeft een overuitputting van het beschikbare budget voor de MIA plaatsgevonden. Daarnaast heeft een aangenomen amendement bij de behandeling van het Belastingplan 2025 geleid tot een verlaging van het budget van zowel MIA als Vamil met € 5 miljoen.1 Hierdoor is ook de meerjarenreserve van de regeling uitgeput. Voor 2025 is gezocht naar extra mogelijkheden om de budgetraming binnen het beschikbare budget te houden.
Als generieke maatregel is een maximum van € 25 miljoen per belastingplichtige per jaar en per bedrijfsmiddel voor alle hoofdstukken ingevoerd. Hierdoor wordt voorkomen dat een enkele aanvraag een grote impact op het MIA budget heeft, waardoor het budget beter beheersbaar blijft.
Elk jaar wordt de Milieulijst herzien door bedrijfsmiddelen die inmiddels gangbaar zijn geworden, van de lijst af te halen. Om een passende budgetraming voor 2025 te maken, is meer dan de gebruikelijke herziening doorgevoerd. In overleg met de betrokken departementen (Infrastructuur en Waterstaat, Economische Zaken, Klimaat en Groene Groei, Landbouw Visserij, Voedselzekerheid en Natuur en Financiën) is gekeken waar aanvullende besparing mogelijk is. Met de aan maatregelen in deze regeling blijft de budgetraming binnen de budgetruimte voor 2025. De meest opvallende maatregelen worden hier genoemd:
• Het is niet meer mogelijk om MIA aan te vragen als er ook gebruik is gemaakt van bepaalde subsidieregelingen op het gebied van duurzame mobiliteit (zie paragraaf 2.1.5 van deze toelichting).
• Voor de circulaire woningen (G 5202) geldt een forfaitair bedrag van € 700 per vierkante meter bruto vloeroppervlak.
• Voor de duurzame gebouwen onder G 5215, G 5220 en G 5227 is het percentage MIA verlaagd van 45% naar 36%.
• Bij bedrijfsgebouwen met industriële functie wordt de investeringsaftrek vanuit de MIA gemaximeerd tot 5.000 vierkante meter per gebouw.
Overzicht vervallen, nieuwe en verplaatste bedrijfsmiddelen
Ten opzichte van 2024 zijn de volgende 32 bedrijfsmiddelen vervallen:
Code Milieulijst 2024 |
Bedrijfsmiddel |
Reden |
---|---|---|
F 1210 |
Variabele verpakkingsmachine |
Lang op Milieulijst, niet meer innovatief, korte terugverdientijd |
A 1282 |
Inkt- of oliebesparend printsysteem |
Lang op de Milieulijst, twijfel over milieuvoordeel in de praktijk |
B 1445 |
Eutectische vrieskristallisatie-installatie voor proces- of afvalwater |
Geen meldingen, investeringen kunnen onder bedrijfsmiddel A 1600 worden gemeld |
F 1661 |
Afvalscheidingsinstallatie op basis van watermerken of gps trackers |
Geen meldingen en die worden ook niet verwacht |
E 1790 |
Slimme afvalbak met persmechanisme |
Korte terugverdientijd en past voor de doelgroep niet onder AGVV gezien het principe dat de vervuiler betaalt (artikel 45, vijfde lid AGVV) |
B 2207 |
Koelinstallatie voor drijfmest (aanpassen bestaande situatie) |
Weinig meldingen, techniek wordt eerder toegepast bij nieuwe stallen en hiervoor zijn er andere bedrijfsmiddelen |
B 2219 |
Permanente afdekinstallatie voor kuilvoerplaatsen |
Lang op Milieulijst en weinig meldingen |
A 2221 |
Duurzame varkensstal (aanpassen bestaande situatie) |
Samengevoegd met bedrijfsmiddel A 2220 |
A 2231 |
Duurzame pluimveestal (aanpassen bestaande situatie) |
Samengevoegd met bedrijfsmiddel A 2230 |
B 2299 |
Ondergrondse kadaverkoeling met natuurlijk koudemiddel |
Niet meer innovatief |
A 2310 |
Teeltsysteem voor vollegrondgewassen in de open lucht |
Lang op de Milieulijst en niet meer innovatief |
B 2341 |
Voorzieningen ter voorkomen van verontreinigingen door erfafspoeling bij een veehouderij |
Deels wettelijk verplicht, lang op Milieulijst en niet meer innovatief |
B 2347 |
Kuubkisten voor bloembollen die geen vocht en chemische middelen opnemen |
Weinig meldingen en niet meer innovatief |
A 2350 |
Mechanische onkruidbestrijdingsmachine |
Lang op de Milieulijst en niet meer innovatief |
B 2370 |
Bodemdrukverlagend bandensysteem in de open teelt |
Niet meer innovatief |
F 2600 |
Apparatuur voor lokale verwerking van landbouwgewassen (voorwaartse integratie) |
Korte terugverdientijd, niet de beoogde meldingen en daarmee vrijwel uitsluitend negatieve adviezen |
B 2620 |
Hogedruk pasteurisatie-installatie voor conservering van verse levensmiddelen |
Lang op de Milieulijst en geen meldingen |
A 2631 |
Automatische voedselafvalmonitor |
Te korte terugverdientijd |
A 2635 |
Laserapparaat voor natural branding van groente, fruit en aardappelen |
Lang op de Milieulijst, niet meer innovatie en korte terugverdientijd |
A 2690 |
Ozonoxidatie-installatie voor ontsmetting van (opslag)ruimten, lucht of producten in de land- en tuinbouw |
Lang op de Milieulijst, weinig meldingen en niet meer innovatief |
E 3101 |
Elektrisch aangedreven bestelauto |
Te geringe meerprijs dus stimulering niet langer mogelijk |
E 3106 |
Elektrisch aangedreven taxi met 9 zitplaatsen of voor rolstoelvervoer |
Te geringe meerprijs dus stimulering niet langer mogelijk |
E 3114 |
Elektrisch aangedreven L7e-C voertuig of motorfiets |
Te geringe meerprijs dus stimulering niet langer mogelijk |
E 3118 |
Speed-pedelec |
Niet meer innovatief en onvoldoende milieuwinst ten opzichte van het gangbare alternatief |
A 3310 |
Loodvrij accupakket voor vaartuigen |
Toenemende (wettelijke) verplichtingen om elektrisch aangedreven te varen |
F 3366 |
Ontgassingsinstallatie voor scheepstanks |
Verbod op varend ontgassen |
E 3416 |
Elektrisch aangedreven vorkheftruck voor gebruik in de open lucht |
Niet meer innovatief en te geringe meerprijs dus stimulering niet langer mogelijk |
D 4208 |
Vacuüm middenspanningsschakelsysteem |
Toenemende wettelijke verplichtingen om F-gassen uit te faseren |
A 4240 |
Koelsysteem met water als koudemiddel |
Geen meldingen en die worden ook niet verwacht |
E 4485 |
Stofafscheider |
Twijfel over meerprijs, grote kans op free riders, AGVV maakt stimulering maar (zeer) beperkt mogelijk |
A 5405 |
Apparatuur voor lokale productie van gevaarlijke stoffen (aanpassen bestaande situatie) |
Lang op Milieulijst, geen meldingen en die worden ook niet verwacht, alternatieven op de Milieulijst |
A 5406 |
Apparatuur voor continue productie van gevaarlijke stoffen (aanpassen bestaande situatie) |
Lang op Milieulijst, geen meldingen en die worden ook niet verwacht, alternatieven op de Milieulijst |
Ten opzichte van 2024 zijn de volgende 14 nieuwe bedrijfsmiddelen opgenomen:
Code Milieulijst 2025 |
Bedrijfsmiddel |
---|---|
F 1216 |
Tankinstallatie voor ruitensproeiervloeistof |
F 1308 |
Inzamel- en geldretoursysteem voor herbruikbare bekers |
F 2190 |
Lekdetectiesysteem voor de teeltvloer |
B 2203 |
Desinfectiesysteem voor het in-situ desinfecteren van melkrobots |
F 2318 |
Productie- en verwerkingsapparatuur voor biobased grondstoffen |
A 2357 |
Onkruidbestrijdingsmachine met behulp van lasers |
F 3120 |
Elektrisch aangedreven bakfiets of cargobike voorzien van zonnepanelen |
F 3211 |
Oplaadkluis voor het laden van lithium-ion accu’s van fietsen, brom- of snorfietsen |
F 3334 |
Meetsysteem om aan boord van een tankschip gesloten metingen uit te voeren |
E 3520 |
Elektrisch of waterstof aangedreven locomotief |
F 3723 |
Draadloos oplaadpunt voor elektrische fietsen |
F 4317 |
Biogasaggregaat voor stroomvoorziening van lokale activiteiten |
F 5141 |
Gevelimpregnering zonder PFAS, siliconen, silanen en siloxanen |
F 5347 |
Zuiveringsinstallatie voor grijswaterrecycling |
Ten opzichte van 2024 zijn de volgende 21 bedrijfsmiddelen omgenummerd:
Code Milieulijst 2025 |
Bedrijfsmiddel |
Code Milieulijst 2024 |
---|---|---|
C 1250 |
Cadmium- en fluorvrije zonnepanelen met terugnamegarantie en losmaakbare zonnecellen |
C 6410 |
E 1271 |
Transformator met giethars of biobased olie |
E 5211 |
F 2810 |
Ondergrondse waterberging |
F 2140 |
A 2812 |
Apparatuur voor verminderd gebruik van grondwater als gietwater in de glastuinbouw (aanpassing bestaande situatie) |
A 2142 |
A 2820 |
Productieapparatuur voor paludicultuur (natte teelt) |
A 2312 |
G 2830 |
Voorziening voor het benutten van effluent in de glastuinbouw of open teelt |
G 2344 |
F 2832 |
Druppelbevloeiingssysteem voor open teelten (aanpassen bestaande situatie) |
F 2361 |
A 2834 |
Regen- of spoelwateropslag voor het verdunnen van mest |
A 2365 |
A 3344 |
Vuilwaterinnamestation voor vaartuigen |
A 5241 |
F 4290 |
Gasdetectieapparatuur voor F-gassen |
F 5410 |
A 5145 |
Decentrale zuiveringsinstallatie voor huishoudelijk afvalwater |
A 5245 |
G 5200 |
Circulair utiliteitsgebouw |
G 6100 |
G 5202 |
Circulaire woning |
G 6102 |
D 5215 |
Zeer duurzaam gerenoveerd of verdergaand zeer duurzaam nieuw utiliteitsgebouw volgens BREEAM-NL |
G 6115 |
E 5216 |
Duurzaam gerenoveerd of zeer duurzaam nieuw utiliteitsgebouw volgens BREEAM-NL |
E 6116 |
D 5220 |
Zeer duurzaam gerenoveerd of verdergaand zeer duurzaam nieuw utiliteitsgebouw volgens GPR Gebouw |
G 6120 |
E 5221 |
Duurzaam gerenoveerd of zeer duurzaam nieuw utiliteitsgebouw volgens GPR Gebouw |
E 6121 |
D 5227 |
Verdergaand zeer duurzaam nieuw utiliteitsgebouw volgens DGNB International |
G 6127 |
E 5228 |
Zeer duurzaam nieuw utiliteitsgebouw volgens DGNB International |
E 6128 |
D 5230 |
(Zeer) duurzaam utiliteitsgebouw conform Milieulijst 2022, 2023 of 2024 |
D 6130 |
F 5350 |
Inpandig muurbegroeiingsysteem |
F 6330 |
De meeste bedrijfsmiddelen op de Milieulijst 2025 zijn specifiek omschreven: het middel waarmee een bepaald milieudoel moet worden behaald, wordt daarmee aangewezen (middelvoorschrift).
Deze bedrijfsmiddelen staan in paragraaf 2a van de Milieulijst. De Milieulijst 2025 bevat hiernaast ook bedrijfsmiddelen met doelvoorschrift, waarbij alleen een bepaalde milieuprestatie met een klein aantal (relevante) technische randvoorwaarden wordt geëist. Het bedrijfsleven wordt zo geprikkeld om zelf met innovatieve oplossingen te komen. De mogelijkheden van deze omschrijvingen zijn veelomvattend.
De bedrijfsmiddelen met doelvoorschrift zijn opgesomd in paragraaf 2b van de Milieulijst 2025. Meer uitleg hierover is te vinden op: rvo.nl/miavamil onder ‘Voorwaarden’ en vervolgens ‘Voorwaarden bedrijfsmiddelen met doelvoorschrift’.
In paragraaf 2b, onder 7, is als voorwaarde opgenomen dat de investering in een bedrijfsmiddel met doelvoorschrift een aanmerkelijk milieuvoordeel moet behalen in relatie tot de bijkomende investeringskosten ten opzichte van het gangbare alternatief voor de investering. Bij de controle van een melding voor een investering in een bedrijfsmiddel met doelvoorschrift wordt nagegaan of het milieuvoordeel in relatie tot het bijkomende investeringsbedrag ‘aanmerkelijk’ kan worden genoemd door de investering te vergelijken met:
• wat gangbaar is voor de betreffende toepassing;
• de bestaande situatie, als sprake is van de aanpassing of vervanging van een bestaande bedrijfsmiddel dat gangbaar is voor de toepassing;
• andere milieuvriendelijke en innovatieve technieken voor de toepassing.
Tevens geldt voor steun in het kader van milieubescherming het beginsel ‘de vervuiler betaalt’: het beginsel dat de kosten van het bestrijden van de vervuiling moeten worden gedragen door degene die de vervuiling heeft veroorzaakt. De steun mag dus niet ten goede komen aan ondernemers wanneer zij daarmee door henzelf veroorzaakte vervuiling tegengaan.
De steun die voor een investering in een bedrijfsmiddel met doelvoorschrift door middel van de MIA en Vamil kan worden verkregen is gebaseerd op de in aanmerking komende kosten. De in aanmerking komende kosten zijn de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om het niveau van milieubescherming verder te verhogen dan wat gangbaar is in Nederland. De kosten die niet rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van milieubescherming komen niet in aanmerking voor steun.
Kleine en middelgrote ondernemingen kunnen voor een deel van de bedrijfsmiddelen met doelvoorschrift meer steun krijgen via MIA en Vamil. De staatssteunregelingen bieden daarvoor ruimte.
Hoofdstuk 1 van de Milieulijst 2025 biedt mogelijkheden voor het besparen van grondstoffen en water, met name bij industriële (productie)processen.
Het Nationaal Programma Circulaire Economie 2023–2030 beoogt richting te geven aan het doel om in Nederland in 2050 volledig circulair te zijn. Het programma bevat maatregelen om de komende jaren zuiniger om te gaan met grondstoffen. Op dit moment wordt het Circulair Materialenplan (CMP) geschreven, de opvolger van het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP). Vanaf 2025 ondersteunt het plan de transitie naar een circulaire economie. Speerpunt van hoofdstuk 1 is de R-Ladder, waarbij de Milieulijst inzet op het hoogwaardiger inzetten van reststromen en meer toepassingen te stimuleren dan alleen recycling. Technieken en bedrijfsmiddelen die bijdragen aan meer hergebruik (reuse) en het voorkomen van afvalstromen (refuse) hebben prioriteit en worden met de Milieulijst 2025 gestimuleerd. Een selectie van gewijzigde en nieuwe bedrijfsmiddelen volgt hierna.
Versoepeling van bestaande bedrijfsmiddelen
De eis voor het minimale aandeel recyclaat in asfaltcentrales (F 1570) is versoepeld van 80% naar 65%. Gezien de beleidsprioriteit in deze sector is nader onderzoek gedaan en hieruit blijkt dat 80% recyclaat (conform Milieulijst 2024) in de praktijk niet haalbaar is. Tegelijkertijd ligt er een grote opgave voor deze industrie om de emissies van poly-aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) te beperken. Dit is ook een doel dat voort komt uit het LAP3. Bedrijfsmiddel F 1570 heet voortaan ‘Asfaltcentrale voor toepassen van ten minste 65% PAK-arm recyclaat’.
Beperking van bestaande bedrijfsmiddelen
Het toepassingsgebied van reinigingsinstallaties (F 1212) is vanaf dit jaar beperkt tot het reinigen of opruwen van machineonderdelen, halffabricaten, producten of (gevel)oppervlakken (niet zijnde scheepshuiden) door middel van een laser. Het gebruik van koolzuur- of ijskorrels (droogijs) wordt uitgesloten omdat deze techniek al lang op de Milieulijst staat en niet meer innovatief is. Stimulering is daarom niet langer wenselijk.
Een van de bedrijfsmiddelen in de maakindustrie betreft de ‘3D-printer voor duurzamer produceren’ (F 1211). Dit jaar wordt de steun beperkt tot die branches waarbij een 3D-printer niet gangbaar is en sprake is van voldoende meerkosten ten opzichten van een referentie-investering, zodat het fiscale voordeel beter in verhouding staat tot de milieuvoordelen. Dat betekent dat 3D-printers voor (para)medische toepassingen, zoals bij tandheelkundige praktijken, podologie en overige gezondheidszorg, worden uitgesloten. De naam van het bedrijfsmiddel is herzien om beter aan te sluiten bij het beoogde milieudoel. Het bedrijfsmiddel F 1211 heet nu ‘3D-printer ter vervanging van (industriële) productieapparatuur’.
Nieuwe bedrijfsmiddelen
Door veranderingen in wet- en regelgeving blijft de aandacht voor betere bronscheiding, het voorkomen van zwerfafval en het ontmoedigen van verpakkingen voor eenmalig gebruik, onverminderd groot. Echter heeft de invoering van statiegeld op blikjes en flesjes en de implementatie van de SUP-richtlijn nog niet het beoogde milieueffect op respectievelijk het voorkomen van zwerfafval, hogere recyclingpercentages en het verminderen van (plastic) wegwerpverpakkingen in bijvoorbeeld de afhaalhoreca. Steun voor bedrijfsmiddelen die een bijdrage leveren aan de te behalen milieudoelen blijft daarom gerechtvaardigd. Om deze reden is ‘Inzamel- en geldretoursysteem voor herbruikbare bekers’ op de Milieulijst gekomen (F 1308).
Het nieuwe bedrijfsmiddel ‘Tankinstallatie voor ruitensproeiervloeistof’ (F 1216) heeft grondstofbesparing in de vorm van flessen of verpakkingen met ruiterwisservloeistof tot doel.
Wel is er kritisch gekeken naar bestaande bedrijfsmiddelen die gangbaar zijn geworden of die op gespannen voet staan met wettelijke verplichtingen. In de omschrijving van ‘Inzamelapparatuur of -voorziening voor meer of zuiverdere monostromen’ (D 1601) worden voortaan de (inpandige) multi-afvalcontainers, zoals in kantoorgebouwen uitgesloten. Voor bedrijfsmiddelen die zwerfafval in de openbare ruimte helpen voorkomen biedt D 1601 de beste mogelijkheid. Dit betreft bijvoorbeeld het plaatsen van inzamelvoorzieningen voor blikjes en flesjes, die makkelijk en schoon leeg te halen zijn door statiegeldjagers.
Tot slot zijn er nog andere, nieuwe bedrijfsmiddelen opgenomen in de Milieulijst 2025 die aantoonbaar bijdragen aan de doelstellingen van een circulaire economie en het verminderen van het gebruik van grondstoffen. Omdat deze beter aansluiten bij andere thema’s, bijvoorbeeld leefomgeving wanneer het gaat om PFAS-vrije gevelimpregnering (F 5141) is ervoor gekozen om deze technieken niet in hoofdstuk 1 onder te brengen. Om inzichtelijk te maken welke bedrijfsmiddelen, uit andere hoofdstukken van de Milieulijst, bijdragen aan de transitie naar de circulaire economie zijn deze voorzien van een blauw CE-logo.
Hoofdstuk 2 van de Milieulijst 2025 ondersteunt mogelijkheden voor duurzame voedselvoorziening en landbouwproductie.
In het hoofdstuk is een nieuwe paragraaf 2.8 (Klimaatadaptatie in het landelijk gebied) toegevoegd. De bedrijfsmiddelen die hierin staan stonden eerder in andere paragrafen binnen hoofdstuk 2. Gezien de beleidsprioriteit van het onderwerp en met het oog op vindbaarheid zijn de bedrijfsmiddelen bij elkaar gezet.
Glastuinbouw
In 2025 kunnen ondernemers die investeren in een lekdetectiesysteem voor teeltvloeren rekenen op steun via MIA en Vamil (F 2190). Met een lekdetectiesysteem voor teeltvloeren kunnen lekkages van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen tijdig worden opgespoord en worden emissies naar het milieu verminderd. Groen Label Kassen moeten voldoen aan het certificatieschema GLK16. Daarnaast wordt de Milieulijst uitgebreid met meer mogelijkheden voor luisdicht insectengaas (D 2131).
Stallen
Vanaf 2025 dienen alle benodigde vergunningen voor het bouwen van de stal aangevraagd te zijn voordat een MIA en Vamil-melding wordt ingediend. Een andere wijziging is dat vanaf dit jaar voor de vergunning Natura 2000-activiteit altijd een besluit van het bevoegd gezag vereist is, voordat de melding wordt ingediend. Wanneer het bevoegd gezag besluit dat er geen vergunning nodig is betreft dit een positief weigeringsbesluit, wat ook geldt als besluit. Het definitief stalcertificaat van een MDV-stal volgens de op dat moment geldende Maatlat Duurzame Veehouderij moet weer binnen drie jaar na afgifte van het stalontwerpcertificaat worden overgelegd. Verder is het onder voorwaarden weer mogelijk om de kosten van nageschakelde technieken in de stal te melden voor MIA en Vamil en zal de grondgebondenheid van duurzame melkveestallen vanaf 2025 worden beoordeeld op basis van het fosfaatrechtenstelsel.
Nieuwe bedrijfsmiddelen
Nieuw op de Milieulijst is een zuiveringstechniek voor melkrobots, waardoor melkapparatuur tussen het melken door in-situ gedesinfecteerd kan worden met een desinfectiesysteem op basis van elektrolyse van natriumchloride (B 2203). In de paragraaf met landbouwapparatuur is er een nieuw bedrijfsmiddel voor investeringen in een onkruidbestrijdingsmachine met behulp van lasers (A 2357). Ook is er een bedrijfsmiddel toegevoegd voor de productie- en verwerkingsapparatuur voor biobased grondstoffen (F 2318). Hierbij worden gewassen geteeld die geschikt zijn om te verwerken tot grondstoffen voor bouwmaterialen.
Gewijzigde bedrijfsmiddelen
Volautomatische sorteerinstallaties (B 2615) zijn beperkt tot het automatisch sorteren van wortelen. Dit bedrijfsmiddel heeft eerst op de Milieulijst gestaan voor het volautomatisch sorteren van aardappelen, later zijn daar uien en vanaf 2021 ook wortelen aan toegevoegd. Voor aardappelen en uien is er inmiddels sprake van voldoende marktintroductie.
Bedrijfsmiddelen bestemd voor het kweken (A 2720) en verwerken van insecten (F 2721) en het verwerken van laagwaardige plantaardige reststromen tot voedsel voor insectenkweek (F 2722) kunnen alleen nog gemeld worden wanneer de eindproducten bestemd zijn voor humane consumptie.
Hoofdstuk 3 van de Milieulijst 2025 ondersteunt onder andere elektriciteit en waterstof aangedreven voertuigen en mobiele werktuigen.
Bij een aantal bedrijfsmiddelen (voertuigen en werktuigen) is een aftopping van 90% toegevoegd. Door deze aftopping kunnen, is er voor ondernemers vanaf dit jaar ruimte om alle accessoires en opties melden voor deze voer- en werktuigen. Dit maakt het voor zowel de aanvragers als RVO eenvoudiger en duidelijker. In voorgaande jaren konden niet alle accessoires en opties gemeld worden. Dit leidde tot veel onduidelijkheid en extra werkzaamheden voor zowel de ondernemers als RVO.
Vervoersmiddelen
Elektrische bestelauto’s (E 3101), elektrisch aangedreven taxi’s met 9 zitplaatsen of voor rolstoelvervoer (E 3106) en elektrisch aangedreven L7e-C voertuigen en motorfietsen (E 3114) komen in 2025 niet meer in aanmerking voor MIA. Marktontwikkelingen en wijzigingen in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) hebben er toe geleid dat er geen sprake meer is van een meerprijs, wat stimulering niet langer mogelijk maakt. Daarnaast hebben uitvoerings- en budgettaire redenen meegespeeld bij het vervallen van de mogelijkheid voor het melden van motorfietsen.
De Milieulijst heeft wel nog steeds mogelijkheden voor waterstof aangedreven voertuigen, doordat bij deze voertuigen de meerprijs stimulering nog wel toelaat.
Speed-pedelecs (E 3118) komen in 2025 niet meer in aanmerking voor MIA. Binnen het segment 2-wielige bromfietsen is de elektrische variant gangbaar geworden. Speed-pedelecs hebben onvoldoende milieuwinst ten opzichte van de elektrische bromfiets. Stimulering is dan niet meer mogelijk.
De eisen voor bakfietsen zijn aangepast. Er wordt niet langer een minimum investeringsbedrag van € 4.000 geëist. In plaats daarvan is er een gewichtseis gekomen. Er is een aparte omschrijving toegevoegd voor bakfietsen met zonnepanelen.
Laadinfrastructuur
Oplaadkluizen (F 3211) en laadtegels (F 3723) komen sinds dit jaar in aanmerking voor MIA en Vamil. Voor oplaadkluizen geldt dat er naar de in 2024 ontwikkelde certificeringsnorm voor dit soort kasten wordt verwezen, waardoor ondernemers nu weten wanneer een accukluis ‘goed’ is. Ook is het voordeel voor toegangssystemen voor deelauto’s (F 3210) verhoogd, dit als resultaat van de toezegging aan de Kamer om te onderzoeken of de steun voor toegangssystemen verhoogd kan worden naar 45% voor MIA bij de periodieke actualisatie van de Milieulijst.2
Scheepvaart
Meetsystemen om aan boord van een tankschip gesloten metingen uit te voeren komen sinds dit jaar in aanmerking voor MIA en Vamil. Loodvrije accupakketten voor vaartuigen (A 3310) zijn komen te vervallen. De accupakketten kunnen nog wel als onderdeel van een elektrische scheepsaandrijving (D 3322) gemeld worden.
Ontgassingsinstallaties voor scheepstanks (F 3366) komen in 2025 niet meer in aanmerking. Dergelijke installaties zijn wettelijk verplicht.
Mobiele werktuigen
De mogelijkheden voor elektrisch aangedreven werktuigen op een truckchassis (E 3419) zijn uitgebreid zodat niet alleen werktuigen voor hijs- en laad- en loswerkzaamheden in aanmerking komen. Ook kunnen er werktuigen op aanhangers gemeld worden.
De eisen voor elektrisch aangedreven mobiele hijswerktuigen (E 3420) en hoogwerkers (E 3423) zijn aangepast. Er zijn minimum eisen toegevoegd inzake hijscapaciteit en hefhoogte. Elektrische vorkheftrucks komen niet meer in aanmerking vanwege gangbaarheid en een te geringe meerprijs.
Spoorvervoer
De mogelijkheden voor batterij elektrisch en waterstof aangedreven spoorvervoer zijn uitgebreid met een nieuw bedrijfsmiddel voor elektrisch of waterstof aangedreven locomotieven (E 3520).
Cumulatie met subsidie
Vanwege budgettaire en uitvoeringstechnische redenen is het in 2025 niet meer mogelijk MIA en Vamil te combineren met de volgende subsidies:
• AanZET (Aanschafsubsidie Zero-Emissie Trucks)
• SPriLa (Subsidieregeling Private Laadinfrastructuur bij bedrijven)
• STour (Subsidieregeling Aanschaf Emissieloze Touringcars)
• SSEB (Subsidieregeling Schoon en Emissieloos Bouwmaterieel), in het geval van bouwvoertuigen zoals bedoeld in artikel 1.1, onderdeel c van de SSEB.
Ondernemers kunnen of voor de subsidie of voor MIA en eventueel Vamil in aanmerking komen. De mogelijkheid voor Vamil is wel weer toegevoegd aan elektrisch aangedreven vrachtwagens en zware oplaadpunten.
De Nederlandse overheid wil de luchtkwaliteit in Nederland verbeteren. Hiervoor is het Schone Lucht Akkoord gesloten. Het is een akkoord tussen Rijk, provincies en een groot aantal gemeenten. Samen streven de deelnemende partijen naar een gezondheidswinst van minimaal 50 procent in 2030 ten opzichte van 2016. Met de steunmogelijkheden richt de Milieulijst zich binnen het hoofdstuk Klimaat en Lucht vooral op de industrie.
Het aantal wijzigingen in dit hoofdstuk is gering ten opzichte van vorig jaar. De mogelijkheid voor stofafscheiders (E 4485) is vervallen. Restemissies beneden de wettelijke eis van 3 milligram per normaal kubieke meter worden steeds beter haalbaar met de huidige ontstoffingstechnieken. Dit biedt onvoldoende betrouwbare basis voor het bepalen van de meerprijs ten opzichte van ontstoffingstechnieken met een lagere efficiëntie. Ook de steunmogelijkheid voor koelsystemen met water als koudemiddel (A 4240) is vervallen. De techniek wordt voor zover ons bekend niet meer aangeboden op de markt. Tenslotte is ook code D 4208 vervallen. Dit heeft te maken met het uitfaseren van F-gassen zoals omschreven in de F-gassenverordening.
De voorwaarden voor steun voor de koude oxidatie-installatie (D 4680) zijn aangepast vanwege ontwikkelingen in de markt. Tot slot is de omschrijving voor een rookgenerator voor voedselbewerking (D 4417) aangepast in verband met het verbod op bepaalde rookaroma’s.
De hoofdstukken 5 en 6 van de Milieulijst zijn samengevoegd tot één hoofdstuk 5 waarin de focus ligt op een duurzame gebouwde omgeving, inclusief duurzaam bouwen en investeringen om het hoofd te bieden aan veranderingen in het klimaat. Paragraaf 1 van dit hoofdstuk blijft gericht op investeringen in het versterken van de biodiversiteit. In paragraaf 2 staan de circulaire gebouwen en duurzame gebouwen met een BREEAM, GPR- of DGNB-certificaat en paragraaf 3 omvat klimaatadaptieve maatregelen in of rond een gebouw.
Voorheen bevatte hoofdstuk 5 ook technieken die gericht waren op externe veiligheid, zoals gasdetectieapparatuur (voorheen A 5410) en lokale en continue productie van gevaarlijke stoffen (voorheen A 5405 en A 5406). Van deze drie mogelijkheden werd nauwelijks gebruik gemaakt. Investeringen in gasdetectieapparatuur komen in 2025 alleen nog in aanmerking als het gaat om detectie van broeikasgassen en heeft codenummer F 4290 gekregen. De andere twee technieken zijn van de lijst verdwenen, maar de ontwikkelingen rond safe-by-design resulteren mogelijk in de toekomst tot heropname van dergelijke technieken.
Duurzame en circulaire gebouwen
Net als in 2023 was er in 2024 veel belangstelling voor MIA voor investeringen in duurzame en circulaire gebouwen en dit was mede de oorzaak voor een overschrijding van het MIA-budget. Dit maakt het noodzakelijk het voordeel voor circulaire woningen te beperken. Voor circulaire woningen (G 5202) geldt vanaf 2025 een aftopping van ten hoogste € 700 per vierkante meter.
Daarnaast worden vanaf dit jaar duurzame energie installaties weer als onderdeel van het gebouw gezien. Dit betekent dat deze ook meegenomen moeten worden in de MPG-berekening. Dit is gedaan om beter aan te sluiten bij wettelijke kaders.
Voor circulaire woningen en gebouwen is ervoor gekozen om, vooruitlopend op toekomstige wetgeving, de MPG op te vragen die is berekend op basis van A2 data (EN 15804+A2).
Het fiscaal voordeel voor de duurzame gebouwen op het hoogste duurzaamheidniveau van BREEAM, GPR en DGNB (bedrijfsmiddelen D 5215, D5220 en D 5227) wordt in 2025 verlaagd van 45% naar 36%. Dit is een budgettaire maatregel.
Tevens is er voor bedrijfshallen in 2025 een verdere beperking van het aantal vierkante meters bruto vloeroppervlak (bvo) waarvoor een forfaitair bedrag gegeven wordt. In 2025 komt een gebouw(deel) met industriefunctie nog voor ten hoogste 5.000 vierkante meter bvo in aanmerking voor milieu-investeringsaftrek. In 2024 was dit nog 30.000 vierkante meter. Deze maatregel is genomen om budgettaire redenen.
Klimaatadaptief bouwen
Op het gebied van klimaatadaptatie in de gebouwde omgeving zijn enkele verruimingen doorgevoerd:
• een groendak (F 5300) mag in het vervolg worden gemeld inclusief de kosten voor dakisolatie en dakbedekking;
• ondernemers die investeren in een groen en gezond bedrijfsterrein (G 5340) en het vergroenen van een bestaand bedrijfsterrein (A 5341) kunnen rekenen op een hoger fiscaal voordeel; en
• Naast een investering in een ondergrondse regenwaterbuffer komt ook een bovengrondse regenwaterbuffer in aanmerking (F 5346).
Nieuwe bedrijfsmiddelen
In 2025 zijn 2 nieuwe bedrijfsmiddelen toegevoegd aan het hoofdstuk ‘Gebouwde omgeving en Klimaatadaptatie’. Het bedrijfsmiddel ‘Gevelimpregnering zonder PFAS, siliconen, silanen en siloxanen’ (F 5141) betreft een plantaardig middel welke minder schade aan de biodiversiteit en het milieu toebrengt dan gangbare gevelimpregneermiddelen. Daarnaast is F 5347 ‘Zuiveringsinstallatie voor grijswaterrecycling’ toegevoegd aan de Milieulijst 2025. Dit bedrijfsmiddel zorgt voor een afname van het gebruik van drinkwater voor huishoudelijk gebruik.
Met het Belastingplan 2025 wordt geregeld dat voor investeringen vanaf 1 januari 2025 de bezwaar- en beroepsprocedure van de MIA en Vamil wordt geïntegreerd met het aanvraagproces van RVO, naar voorbeeld van de Energie-investeringsaftrek (EIA). De rol van RVO beperkt zich bij de MIA en Vamil op dit moment tot een advies richting de belastinginspecteur. Met deze wijziging zal RVO – na een technische beoordeling aan de hand van de omschrijvingen op de Milieulijst – besluiten tot het al dan niet afgeven van een verklaring of sprake is van een milieu-investering die in aanmerking komt voor de MIA en/of Vamil. Deze verklaring is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Tegen dit besluit van RVO staat afzonderlijk bezwaar en beroep open. Indien RVO negatief besluit kan de belastingplichtige geen MIA of Vamil toepassen in zijn aangifte.
Het integreren van de bezwaar- en beroepsprocedure met het aanvraagproces van RVO was één van de aanbevelingen uit de beleidsevaluatie van de MIA en Vamil over de periode 2017–2021.3 Dit vermindert de onzekerheid voor het bedrijfsleven ten opzichte van de huidige situatie, doordat eerder duidelijkheid wordt gegeven over toekenning dan wel afwijzing van de aanvraag en doordat de eventuele bezwaar- en beroepsprocedure over toekenning van MIA en Vamil kan aanvangen vóór vaststelling van de belastingaanslage. Hiermee wordt het aanvraagproces van MIA en Vamil meer in lijn gebracht met dat van de EIA, wat overzichtelijker is voor ondernemers die gebruik maken van beide regelingen.
Op wetsniveau wordt de Wet inkomstenbelasting 2001 aangepast in Artikel I, onderdelen E en H van het Belastingplan 2025. De volledige toelichting bij deze maatregel staat omschreven bij de toelichting daarop in het Belastingplan 2025. Deze regeling voorziet in de aanpassing van de lagere regelgeving die verband houdt met deze wetswijziging. Het gaat hierbij om aanpassing van de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001, Meldingsregeling milieu-investeringsaftrek 2001 en de Uitvoeringsregeling investeringsaftrek Aruba, Curaçao, Sint Maarten en de BES Eilanden 2010. In de artikelsgewijze toelichting volgt per regeling een toelichting op de noodzakelijke wijzigingen. Tot slot zal RVO mandaat krijgen om de bezwaar- en beroepsprocedure uit te voeren namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat door aanpassing van het Besluit mandaat, volmacht en machtiging directeur-generaal Rijksdienst voor Ondernemend Nederland op het terrein van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.
De administratieve lasten en de nalevingskosten die samenhangen met de toepassing van de instrumenten MIA en Vamil vloeien niet voort uit de Aanwijzingsregeling, maar uit de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001 en de Meldingsregeling milieu-investeringsaftrek 2001.4 Bij de jaarlijkse aanpassing van de Milieulijst verandert voor de ondernemers niets met betrekking tot de documenten die zij moeten aanleveren bij een aanvraag. De wijziging van de Aanwijzingsregeling heeft dan ook geen gevolgen voor de administratieve lasten of nalevingskosten van ondernemers die gebruik willen maken van de MIA of Vamil.
De ontwerpregeling is niet aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) voorgelegd, omdat deze regeling naar zijn aard geen aanmerkelijke gevolgen heeft voor de regeldruk. Dit met name doordat de systematiek van de regeling hetzelfde blijft en enkel de bijlage met aangewezen bedrijfsmiddelen wordt aangepast.
Voor de jaarlijkse wijziging van de Milieulijst is afgezien van internetconsultatie. Internetconsultatie zou niet in betekenende mate kunnen leiden tot aanpassing van de regeling. De aanpassing van de Milieulijst is een jaarlijkse cyclus waarbij pas in het najaar zicht is op de wijzigingen. In dit stadium kan consultatie van burgers en bedrijven niet in betekenende mate leiden tot aanpassing van de Milieulijst. De beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe bedrijfsmiddelen op de Milieulijst kost immers tijd. Hoewel de conceptregeling niet geconsulteerd wordt, is er wel gelegenheid voor ondernemers om ideeën aan te dragen. Ondernemers kunnen jaarlijks gedurende de periode 1 januari tot en met 15 augustus voorstellen aanleveren bij RVO. Vervolgens wordt beoordeeld of deze bedrijfsmiddelen op de Milieulijst kunnen worden opgenomen. De consultatie met partijen is hiermee eerder dan het wijzigingstraject geborgd, waardoor van internetconsultatie is afgezien. Dit is in lijn met de uitzonderingen uit het kabinetsstandpunt inzake internetconsultatie.5
In het kader van de wetswijziging die onderdeel is van het Belastingplan 2025 over het verleggen van de bezwaar- en beroepsprocedure van de MIA en Vamil heeft toetsing plaatsgevonden. Zowel de Belastingdienst als de RVO hebben een uitvoeringstoets gedaan. RVO, als nieuwe uitvoerende partij, heeft geconcludeerd dat het een logische en goed uitvoerbare stap is om de bezwaar- en beroepsprocedure van de MIA en Vamil toe te voegen aan het uitvoeringsproces bij RVO. Deze werkzaamheden sluiten bij RVO aan bij bestaande werkprocessen. De uitvoeringskosten voor MIA en Vamil bij RVO worden hierdoor wat hoger. De maatregel in het Belastingplan 2025 is ook door de belastingdienst als uitvoerbaar beoordeeld. De maatregel leidt niet tot uitvoeringskosten bij de Belastingdienst en er treedt een lichte verbetering op in de handhaafbaarheid
Daarnaast is de maatregel met betrekking tot het verleggen van de bezwaar- en beroepsprocedure van de MIA en Vamil, zoals opgenomen in het Belastingplan 2025, ook voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk. ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.
In deze regeling is sprake van technische specificaties, die vergezeld gaan van fiscale maatregelen die van invloed zijn op het gebruik van producten doordat zij naleving van technische specificaties aanmoedigen. De Aanwijzingsregeling valt dan ook onder de omschrijving van artikel 1, eerste lid, onderdeel f, tweede alinea, punt iii, van Richtlijn 2015/1535/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (codificatie) (PbEU 2015, L 241). Om te voldoen aan artikel 5, eerste lid, van de genoemde richtlijn, is de ontwerpregeling op PM (2024/0634/NL) gemeld aan de Europese Commissie. Uit artikel 7, vierde lid, van de genoemde richtlijn vloeit voort dat deze regeling na notificatie zonder uitstel in werking kan treden.
De regeling kent een gesplitste inwerkingtredingsbepaling. Voor de wijzigingen in verband met de Milieulijst 2025 is aangesloten bij het systeem van de fiscale wetgeving, waarbij in beginsel wordt uitgegaan van kalenderjaren. De nieuwe Milieulijst treedt dus met ingang van 1 januari 2025 in werking. Verder is voorzien in de mogelijkheid dat artikel I van de regeling in werking treedt op de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, indien de Staatscourant wordt uitgegeven na 31 december 2024 en terugwerkt tot en met 1 januari 2025. Dit zorgt voor zekerheid dat de regeling, ook ik geval van latere publicatie, vanaf 1 januari 2025 van kracht is voor ondernemers. Er wordt afgeweken van de minimuminvoeringstermijn, omdat dit gelet op de doelgroep aanmerkelijke ongewenste publieke nadelen voorkomt. Doordat bij fiscale regelingen sprake kan zijn van calculerend gedrag is late publicatie gewenst. Het systeem van de vaste verandermomenten en minimuminvoeringstermijnen staat deze uitzonderingen toe.6
Voor de artikelen die samenhangen met de wijzigingen over bezwaar en beroep is de inwerkingtreding gekoppeld aan de inwerkingtreding van de relevante bepalingen uit het Belastingplan 2025. Deze artikelen regelen de verdere uitvoering van de wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001. Enkel als deze wetswijzing uit het Belastingplan 2025 in werking treedt, worden deze wijzingen doorgevoerd in de lagere regelgeving. De beoogde inwerkingtredingsdatum van het Belastingplan 2025 is 1 januari 2025, met dien verstande dat de voorgestelde wijzigingen in het kader van bezwaar en beroep van de MIA en Vamil voor het eerst toepassing vinden met betrekking tot aanvragen die zien op milieubedrijfsmiddelen of milieu-investeringen die per 1 januari 2025 als zodanig zijn aangewezen. Dit betekent dat in de praktijk dat aanmeldingen op basis van de Milieulijst 2024 worden afgehandeld volgens de bestaande systematiek en wijzigingen vanaf de Milieulijst 2025 worden afgehandeld volgens de systematiek die is neergelegd in het Belastingplan 2025.
In dit artikel wordt de Aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving en investeringsaftrek milieu-investeringen 2009 aangepast in verband met de wijzigingen voor de Milieulijst 2025.
In onderdeel a wordt geregeld dat de samenloop tussen de MIA en Vamil en een aantal subsidies voor duurzame mobiliteit wordt uitgesloten. De onderbouwing voor deze maatregel is terug te vinden in paragraaf 2.1.1.
Het gaat om uitsluiting van samenloop met de subsidies: de AanZET, de STour en de SPriLa. Ook wordt samenloop met de SSEB, zover het een subsidie betreft voor bouwvoertuigen zoals bedoeld in artikel 1.1, onderdeel c, van de SSEB, uitgesloten. In dit onderdeel wordt de uitsluiting samenloop toegevoegd aan artikel 2a als afwijkingsgrond. Indien eerder subsidie is verstrekt op grond van de aangehaalde relevante subsidieregelingen, wordt het bedrijfsmiddel of onderdelen daarvan niet meer aangewezen als bedrijfsmiddel. Hiermee is voorzien in de uitsluiting van de samenloop met de AanZET, STour, SPRILA en SSEB (artikel 1.1, onderdeel c). Deze wijziging voorziet enkel in de aanpassing aan de kant van de MIA en Vamil. Hieronder wordt toegelicht wat de gevolgen zijn voor subsidieregelingen.
Gevolgen AanZET
Met de uitsluiting van samenloop met subsidies is het voor ondernemers die de AanZET ontvangen voor hun emissievrije vrachtwagen (bedrijfsmiddel A 3116) niet meer mogelijk om ook MIA aan te vragen. De subsidiepercentages van AanZET waren gebaseerd op het uitgangspunt dat dit wel mogelijk was. Met de combinatie van AanZET en MIA werd afgelopen jaren de volledige staatssteunruimte op basis van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV) benut. Prijzen voor een dieselvrachtwagen en emissievrije vrachtwagen zijn het afgelopen jaar echter dichter bij elkaar komen te liggen, waardoor binnen de staatssteunruimte minder financiële stimulering mogelijk is. Zodoende is besloten de subsidiepercentages voor AanZET 2025 gelijk te houden met afgelopen jaar en niet te verhogen als gevolg van het wegvallen van de cumulatie met de MIA. Ondernemers die voor hun emissievrije vrachtwagen geen AanZET ontvangen, kunnen nog wel MIA aanvragen. Daar komt bij dat het na deze wijziging ook mogelijk is om Vamil aan te vragen. Het steunpercentage dat ondernemers met de combinatie van MIA en Vamil ontvangen is grofweg gelijk aan het subsidiepercentages voor een grote ondernemer bij AanZET.
Gevolgen SSEB n.a.v. uitsluiting AanZET
Onderdeel a voorziet daarnaast in een specifieke uitsluiting voor bouwvoertuigen, zijnde N2 en N3 vrachtwagens met bakwagenchassis gebruikt in de bouw, voor de Subsidieregeling schoon en emissieloos bouwmaterieel (SSEB). Door de uitsluiting van de samenloop met de AanZET is het ook noodzakelijk voor de SSEB om dezelfde voorwaarden te hanteren als voor AanZET. Bouwvoertuigen kunnen zowel onder de AanZET als onder de SSEB gesubsidieerd worden. Om te voorkomen dat bij de SSEB de subsidie nog wel gecombineerd kan worden met MIA en de SSEB daarmee veel aantrekkelijker wordt dan de AanZET, wordt die combinatie met dit onderdeel uitgesloten. Hiermee worden de voorwaarden voor samenloop met de MIA en Vamil voor de AanZET en de SSEB gelijk getrokken voor zover het gaat om bouwvoertuigen. Voor andere subsidiabele investeringen (bouwwerktuigen en hulpfuncties) blijft samenloop tussen de SSEB en de MIA en Vamil wel mogelijk.
Gevolgen SPriLa en STour
Er hoeven geen aanpassingen te worden doorgevoerd aan de subsidieregeling waarin de STour geregeld is, de Tijdelijke subsidieregeling aanschaf emissieloze touringcars. Voor de SPriLa is dit wel het geval. In de Tijdelijke subsidieregeling zero-emissie mobiliteit, waar de SPriLa onderdeel van is, moet een soortgelijke weigeringsgrond worden opgenomen voor samenloop met de MIA en Vamil en de aanvraaggegevens moeten aangepast worden. Deze wijzigingen worden meegenomen in een lopend wijzigingstraject voor de SPriLa. Dit zal uiterlijk voor de openstelling op 25 maart 2025 geregeld zijn.
In onderdeel B wordt het maximumbedrag voor de MIA en Vamil aangepast. Hiertoe is artikel 3, eerste lid, van de Aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving en investeringsaftrek milieu-investeringen 2009 gewijzigd. Doordat het maximumbedrag nu voor alle hoofstukken van de Milieulijst gelijk getrokken is, is de formulering in het artikel vereenvoudigd. Dat maximum betreft € 25 miljoen per belastingplichtige per jaar. Ook per bedrijfsmiddel is het maximumbedrag € 25 miljoen. De keuze voor de budgettaire maatregel om het maximumbedrag te verlagen is toegelicht in paragraaf 2.1.1 van het algemeen deel van de toelichting.
In onderdeel c wordt geregeld dat de bestaande bijlage (Milieulijst 2024) wordt vervangen door de bij deze regeling bijgevoegde bijlage (Milieulijst 2025). Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de jaarlijkse actualisatie van de Milieulijst.
In deze artikelen worden de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001, de Meldingsregeling milieu-investeringsaftrek 2001 en de Uitvoeringsregeling investeringsaftrek Aruba, Curaçao, Sint Maarten en de BES Eilanden 2010 gewijzigd. Voor alle drie de regelingen worden de procedurele bepalingen aangepast aan de nieuwe procedure waarin RVO bezwaar en beroep afhandelt.
RVO gaat (in mandaat) in de nieuwe procedure besluiten tot het al dan niet afgeven van een verklaring dat sprake is van een milieu-investering. In deze artikelen wordt voor de MIA en Vamil geregeld wat deze verklaring tenminste moet bevatten, namelijk in welk bedrijfsmiddel is geïnvesteerd en het bedrag van de uitgaven. Daarnaast wordt geregeld dat het verzoek voor de verklaring wordt gedaan bij de aanmelding van het bedrijfsmiddel. Ook kan de belastingplichtige om aanvullende informatie worden verzocht. Tot slot regelen deze artikelen ook de wijziging en intrekkingsbevoegdheid en onder welke voorwaarden dit kan. Voor de MIA en Vamil staan de artikelen over de uitvoering in verschillende ministeriële regelingen. Bij het opstellen van deze regeling is geprobeerd de artikelen zo veel mogelijk gelijk te trekken.
Dit artikel regelt de gesplitste inwerkingtreding voor de bepalingen over de Milieulijst 2025 en bezwaar en beroep naar RVO. In paragraaf 5 van het algemeen deel van de toelichting is dit verder toegelicht.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat – Openbaar Vervoer en Milieu, C.A. Jansen
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-40369.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.