Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 2 december 2024, nr. IENW/BSK-2024/168030, tot wijziging van de Regeling interoperabiliteit en veiligheid spoorwegen in verband met enige uitvoeringsverordeningen, behorende bij Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PbEU 2016, L 138) en Richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 inzake veiligheid op het spoor (PbEU 2016, L 138) en in verband met herstel van enige omissies

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 3a, 16f, zevende lid, onderdeel d, 26b, onderdelen b en d, 26e, onderdelen d, 26j, onderdelen a en d, 26z, onderdelen a, b en c, 26cc, onderdeel d, 35, onderdelen b, c en f, en 81 van de Spoorwegwet;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Regeling interoperabiliteit en veiligheid spoorwegen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De volgende begripsbepalingen komen te vervallen:

accreditatie;

EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik;

ERTMS;

gedelegeerde verordening (EU) 2018/761;

Verordening (EG) nr. 765/2008;

Verordening (EU) nr. 1158/2010;.

2. In de alfabetische volgorde worden de volgende begripsbepalingen ingevoegd:

uitvoeringsverordening (EU) 2019/773:

uitvoeringsverordening (EU) van de Commissie van 16 mei 2019 betreffende de technische specificaties inzake interoperabiliteit van het subsysteem exploitatie en verkeersleiding van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2012/757/EU (PbEU 2019, L 139), zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordening (EU) 2023/1693 van de Commissie van 10 augustus 2023 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/773 betreffende de technische specificaties inzake interoperabiliteit van het subsysteem exploitatie en verkeersleiding van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PbEU 2023, L 222/1);

uitvoeringsverordening (EU) 2019/777:

uitvoeringsverordening (EU) 2019/777 van de Commissie van 16 mei 2019 inzake de gemeenschappelijke specificaties voor het register van de spoorweginfrastructuur en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU (PbEU 2019, L 139), zoals gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2023/1694 van de Commissie van 10 augustus 2023 tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 321/2013, (EU) nr. 1299/2014, (EU) nr. 1300/2014, (EU) nr. 1301/2014, (EU) nr. 1302/2014, (EU) nr. 1304/2014 en van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/777 (PbEU 2023, L 222/88);

3. De begripsomschrijving van ‘Raad voor Accreditatie’ komt te luiden:

Stichting Raad voor Accreditatie, als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie;.

B

Artikel 3 vervalt.

C

In artikel 4 wordt ‘onderdelen b en c,’ vervangen door ‘onderdelen a en b,’.

D

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5. Keuringsprocedure

Een conformiteitsbeoordelingsinstantie keurt een subsysteem volgens de procedure van bijlage IV van de interoperabiliteitsrichtlijn, en indien van toepassing met inachtneming van artikel 6, derde lid, van de interoperabiliteitsrichtlijn.

E

Artikel 7, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. De technische compatibiliteit, bedoeld in artikel 26h, tweede lid, onderdeel b, van de wet, wordt aangetoond op basis van:

    • a. het voldoen aan toepasselijke TSI’s en, voor zover van toepassing op het desbetreffende subsysteem, het voldoen aan nationale voorschriften; en

    • b. overeenstemming met de RINF-toepassing, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de uitvoeringsverordening (EU) 2019/777.

F

In artikel 9, derde lid, vervalt ‘uiterlijk met ingang van 1 juli 2020’.

G

In artikel 10, eerste lid, onderdeel b, vervalt ‘indien van toepassing,’.

H

In artikel 11, derde lid, vervalt ‘met ingang van 1 juli 2020’.

I

In artikel 12, onderdeel b, vervalt ‘indien van toepassing,’.

J

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot eerste tot en met derde lid vervalt het eerste lid.

2. In het derde lid (nieuw) wordt ‘eerste tot en met derde lid’, vervangen door ‘eerste en tweede lid,’.

K

Artikel 17 vervalt.

L

In artikel 21, onderdeel a, wordt ‘het subsysteem infrastructuur, het subsysteem seingeving of het subsysteem energie’ vervangen door ‘het subsysteem infrastructuur, het subsysteem energie of het subsysteem baanuitrusting voor besturing en seingeving’.

M

Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Onverminderd bijlage I bij uitvoeringsverordening (EU) 2018/763, vermeldt een aanvraag voor een veiligheidscertificaat als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de wet de omvang van het vervoer.

2. In het tweede lid wordt na ‘tot uitbreiding van’ ingevoegd ‘het exploitatiegebied van’.

3. Het derde lid vervalt.

N

De artikelen 25 en 26 vervallen.

O

In artikel 29, tweede en derde lid, wordt ‘de in artikel 9, zesde lid, onderdelen a tot en met e, van de spoorwegveiligheidsrichtlijn bedoelde informatie’ vervangen door ‘de in artikel 9, zesde lid, onderdelen a, b, d en e, van de spoorwegveiligheidsrichtlijn bedoelde informatie’.

P

Artikel 34, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Onverminderd het bepaalde in uitvoeringsverordening (EU) 402/2013 en gedelegeerde verordening (EU) 2018/762 voldoen spoorwegondernemingen en een beheerder aan de eisen, bedoeld in artikel 4, derde lid, onderdeel d, van de spoorwegveiligheidsrichtlijn.

Q

Artikel 35, derde lid, onderdeel b, vervalt onder verlettering van de onderdelen c tot en met h tot b tot en met g.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2025.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat – Openbaar Vervoer en Milieu C.A. Jansen

TOELICHTING

1. Algemeen

Deze regeling wijzigt de Regeling interoperabiliteit en veiligheid spoorwegen (hierna: de Rivs). De Rivs is gebaseerd op de Spoorwegwet.

De wijziging van de Rivs houdt verband met de toepassing van Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PbEU 2016, L 138) (hierna: de interoperabiliteitsrichtlijn) en Richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 inzake veiligheid op het spoor (PbEU 2016, L 138) (hierna: de spoorwegveiligheidsrichtlijn) en de daarop gebaseerde rechtstreeks werkende uitvoeringsverordeningen. Daarnaast is de Rivs gewijzigd in verband met herziening van de uitvoeringsverordening (EU) 2019/7731, en in verband met de inwerkingtreding van de uitvoeringsverordening (EU) nr. 2019/777.2 Tot slot is de Rivs aangepast in verband met herstel van enkele omissies.

In de bijlage bij deze toelichting is een transponeringstabel over de uitvoeringsverordeningen opgenomen, waarin per uitvoeringsverordening is aangegeven welke bepaling uit de Rivs in verband met welke bepaling van die uitvoeringsverordening is geschrapt of aangepast.

2. Uitvoeringsverordeningen

De Europese Unie (hierna: EU) streeft naar een interne markt zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal gewaarborgd is.3 In dit kader streeft de EU naar totstandkoming van een Europees netwerk op het gebied van treinverkeer. Daartoe stelt de EU onder meer richtlijnen en uitvoeringsverordeningen op. De interoperabiliteitsrichtlijn en daarop gebaseerde uitvoeringsverordeningen bevatten technische eisen aan treinen en spoorweginfrastructuur en regels om naleving van die technische eisen te waarborgen. Deze uitvoeringsverordeningen heten TSI’s. Een TSI is een door de Europese Commissie vastgestelde technische specificatie inzake interoperabiliteit. De spoorwegveiligheidsrichtlijn en daarop gebaseerde verordeningen bevatten spoorwegveiligheidseisen voor de actoren binnen het spoorwegsysteem, en regels om naleving van die veiligheidseisen te waarborgen.

De verordeningen werken rechtstreeks (artikel 288, tweede alinea, Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie) (hierna: VWEU). Vanwege de rechtstreekse werking ervan mag het daarin bepaalde niet in nationale regelgeving blijven staan (aanwijzing 9.9, Aanwijzingen voor de regelgeving). Voor wettelijke gedragsregels is geen plaats, behalve daar waar de verordeningen de lidstaat ruimte laten, omdat in de verordeningen (nog) geen regels zijn gesteld of omdat lokale situaties regels nodig maken. Een aantal regels uit de Rivs zijn met deze wijzigingsregeling aangepast of vervallen, omdat deze in de verordeningen zijn geregeld.

3. Inhoud van regeling

In de regeling wordt artikel 1 aangepast omdat bepaalde begripsbepalingen al staan in uitvoeringsverordeningen, omdat een uitvoeringsverordening is ingetrokken of omdat in de Rivs naar een bepaalde uitvoeringsverordening wordt verwezen.

Voorts zijn de artikelen 3, 5, eerste lid, 15, eerste lid, 17, 24, derde lid, 25 en 26 aangepast of vervallen in verband met het feit dat het daarin gestelde reeds op een bepaalde manier in uitvoeringsverordeningen is geregeld. De artikelen 7, eerste lid, onderdeel b, 17, tweede lid, 24, eerste lid, 29, tweede en derde lid, 34, eerste lid, en 35, derde lid, zijn aangepast aan de gehanteerde definitie in de betreffende uitvoeringsverordening of in verband met het feit dat het daarin gestelde reeds op een bepaalde manier of niet meer in uitvoeringsverordeningen is geregeld.

Tot slot is met een wijziging van de artikelen 1, 4, 7, eerste lid, 9, derde lid, 10, eerste lid, onderdeel b, 11, derde lid, 12, onderdeel b, en 21, onderdeel a, beoogd inhoudelijke of wetgevingstechnische omissies te herstellen.

Verwezen wordt naar de artikelsgewijze toelichting.

4. Notificatie

Op grond van de artikelen 14, vijfde lid, van de interoperabiliteitsrichtlijn en 8, vierde lid, van de spoorwegveiligheidsrichtlijn is notificatie aan het Spoorwegbureau van de Europese Unie en de Europese Commissie verplicht. Er is echter niet genotificeerd omdat de wijzigingsregeling beleidsneutrale opschoning van regels betreft en er geen nationale regels worden toegevoegd.

5. Financiële gevolgen, kwalitatieve regeldruk, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

5.1. Financiële gevolgen

De financiële gevolgen voor het bedrijfsleven zijn verwaarloosbaar. De wijzigingsregeling leidt derhalve niet tot extra nalevingskosten voor de spoorsector, waaronder ProRail en de NS.

5.2 Kwalitatieve regeldruk

De regeldruk voor spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerder neemt af, omdat er minder nationale regels komen. Er zijn geen extra lasten voor de spoorwegondernemingen en de infrastructuurbeheerder voorzien.

Voor andere bedrijven of burgers verandert de regeldruk niet.

5.3. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Deze wijzigingsregeling is aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT) voorgelegd voor een handhaafbaarheids-, uitvoerbaarheids- en fraudebestendigheidstoets (hierna: HUF-toets).

De ILT geeft in de HUF-toets aan dat de handhaafbaarheid na inachtneming van bepaalde aanvullingen in de toelichting voldoet, dat de uitvoerbaarheid met de aanwezige hoogwaardige kennis van de ILT geborgd is en dat de voorgestelde wijzigingsregeling niet de fraudebestendigheid van de regeling aantast. Ook stelt de ILT dat ontwikkeling van hoogwaardige inhoudelijke en digitale kennis bij inspecteurs, een belangrijke voorwaarde vormt voor het uitvoeren van deze regelgeving.

De ILT geeft tegelijkertijd aan dat normoverschrijdingen niet eenvoudig en eenduidig door de toezichthouder zijn vast te stellen, mede doordat een deel van de informatie bij de certificerende instantie en de aanvrager blijft. Deze wijzigingsregeling heeft daar echter geen invloed op, zodat verder niet op de opmerking wordt ingegaan.

Daarnaast verzoekt de ILT om toevoeging van de termen NoBo, DeBo en AsBo in de toelichting op de artikelen 9 tot en met 12, 32 en 33, aangezien dit algemeen gebruikelijke afkortingen zijn in de spoorwegsector. Aan dit verzoek is voldaan.

Ook geeft de ILT aan dat in artikel 7 de verwijzing naar artikel 4, eerste lid, van de uitvoeringsverordening (EU) 2019/777 onjuist is, en zou moeten worden vervangen door een verwijzing naar artikel 2 van die uitvoeringsverordening, omdat dat artikel gaat over het creëren en onderhouden van de RINF-toepassing. Deze opmerking wordt ter harte genomen omdat artikel 2, eerste lid, van de uitvoeringsverordening feitelijk een definitie van de RIF-toepassing is.

Verder stelt de ILT een aanvulling voor in de toelichting op de wijziging van artikel 24 inzake de omvang van het vervoer. Dit voorstel kan niet worden overgenomen omdat het gaat over een deel van het artikel dat niet wordt gewijzigd. In een toelichting wordt immers alleen ingegaan op onderdelen van een regeling die wel veranderen. Hetzelfde geldt voor het voorstel van de ILT om de toelichting aan te vullen met tekst over het ongewijzigde artikel 34, tweede lid.

Over artikel 24 geeft de ILT nog aan dat niet meer wordt getoetst of een spoorwegonderneming een veilige omgeving kan bieden voor het rijden met niet-vergunde voertuigen. Deze opmerking is lastig te plaatsen omdat de wijziging van artikel 24 daar geen invloed op heeft. Dit heeft te maken met het volgende. De betreffende toets dient plaats te vinden als het veiligheidsbeheersysteem van de spoorwegonderneming wordt beoordeeld. Want het veiligheidsbeheersysteem betreft alle spooractiviteiten van een spoorwegonderneming, inclusief het rijden met niet-vergunde spoorvoertuigen. Het veiligheidsbeheersysteem wordt niet alleen beoordeeld in het kader van de aanvraag van een veiligheidscertificaat als bedoeld in artikel 24, maar kan ook op andere momenten plaatsvinden. Op grond van het voorgaande kan de conclusie van de ILT, dat de toets vanwege de wijziging van artikel 24 niet meer wordt uitgevoerd, niet worden gedeeld.

6. Advies en consultatie

Deze wijzigingsregeling is niet ter internetconsultatie aangeboden omdat er geen sprake is van beleidswijzigingen. De regeling behelst met name aanpassing aan de rechtstreeks werkende uitvoeringsverordeningen. Internetconsultatie kan aldus niet in betekenende mate leiden tot verandering van de regeling.

7. Vaste verandermomenten en inwerkingtreding

De wijzigingsregeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2025. Dit is in overeenstemming met de vaste verandermomenten, bedoeld in aanwijzing 4.17, van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Voor zover de wijzigingsregeling na 1 november 2024 wordt gepubliceerd, betreft het een beperkte overschrijding van de minimuminvoeringstermijn van twee maanden, bedoeld in genoemde aanwijzing. Dit is aanvaardbaar, gelet op het beleidsarme karakter van de regeling.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Onderdeel A (artikel 1)

In artikel 1 zijn enkele begripsbepalingen vervallen.

De begripsbepaling van ‘accreditatie’ is vervallen omdat het woord ‘accreditatie’ niet als zodanig in de Rivs wordt gehanteerd -alleen in de naam ‘Stichting Raad voor Accreditatie’. Accreditatie staat gedefinieerd in artikel 2, tiende lid, van de Verordening (EG) 765/2008.4 In verband hiermee zijn ook de begripsbepalingen van ‘Verordening (EG) nr. 765/2008’ geschrapt.

De begripsbepaling van ‘EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik’ zijn vervallen omdat deze al staan in artikel 2, onderdelen a en b, van de uitvoeringsverordening (EU) 2019/250.5

De begripsbepaling van ‘ERTMS’ is vervallen omdat ERTMS is gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, van de uitvoeringsverordening (EU) 2017/6.6

De begripsbepaling van ‘gedelegeerde verordening (EU) 2018/761’ is vervallen omdat in de Rivs niet naar deze verordening werd noch wordt verwezen.

De begripsbepaling van ‘Verordening (EU) nr. 1158/2010’ is vervallen omdat de verordening inmiddels is ingetrokken met de gedelegeerde verordening (EU) 2018/762.7

Daarnaast zijn aan artikel 1 twee begripsbepalingen van uitvoeringsverordeningen toegevoegd. Het gaat daarbij in de eerste plaats om uitvoeringsverordening (EU) 2019/773 (hierna: TSI OPE).8 De toevoeging houdt verband met het feit dat in artikel 35 van de Rivs naar deze uitvoeringsverordening wordt verwezen. In de tweede plaats is de begripsbepaling van ‘uitvoeringsverordening (EU) 2019/777’ aan artikel 1 toegevoegd, vanwege het aangepaste artikel 17, tweede lid, van de Rivs. Verwezen wordt naar de artikelsgewijze toelichting op deze aanpassing, onderdeel K.

Tot slot is in artikel 1 de omschrijving van ‘Raad voor Accreditatie’ vervangen opdat op de gangbare wetgevingstechnische wijze naar het juiste artikel wordt verwezen in de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie. Het betreft dus herstel van twee omissies.

Onderdeel B (artikel 3)

In artikel 3, eerste lid, was bepaald dat een EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik qua structuur voldoet aan bijlage I bij de uitvoeringsverordening (EU) 2019/250. Dit artikellid is geschrapt omdat het vereiste al volgt uit artikel 3, eerste lid, van genoemde rechtstreeks werkende verordening, bijlage I daarbij en de betreffende TSI’s.

In artikel 3, tweede lid, onderdeel a, was bepaald dat de EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik naast de gegevens, bedoeld in bijlage I bij uitvoeringsverordening (EU) 2019/250, de procedures van de TSI’s waaraan de interoperabiliteitsonderdelen zijn beoordeeld, vermeldt. Dit artikelonderdeel is geschrapt omdat in deze eis al is voorzien met bijlage 1 bij EU 2019/250, met het tekstgedeelte ‘De volgende procedures zijn gevolgd voor de conformiteitsverklaring: [De door de fabrikant gekozen modules voor de beoordeling van het interoperabiliteitsonderdeel]’.

In artikel 3, tweede lid, onderdeel b, was bepaald dat de EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik onder meer vermeldt of deze interoperabiliteitsonderdelen al dan niet aan rechtshandeling(en) van de Europese Unie voldoet ten aanzien van andere aspecten dan geregeld in de TSI’s. Dit artikelonderdeel is geschrapt omdat het vereiste al volgt uit bijlage I bij de uitvoeringsverordening (EU) 2019/250, met de tekst ‘titel(s) van Europese specificaties’. In artikel 3, tweede lid, onderdeel c, was bepaald dat de EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik onder meer een door de fabrikant of zijn gemachtigde aangebrachte datering en ondertekening vermeldt. Dit artikelonderdeel is geschrapt omdat het vereiste al volgt uit bijlage I bij de uitvoeringsverordening (EU) 2019/250, met het tekstgedeelte ‘Gedaan op (....) naam’.

In artikel 3, derde lid, was bepaald dat in geval van artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Rivs, bij de EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik een of meerdere certificaten worden gevoegd van een aangemelde instantie waaruit de conformiteit of geschiktheid voor gebruik blijkt. Dit artikellid is geschrapt omdat hierin al is voorzien met artikel 4 van de uitvoeringsverordening EU 2019/250.

Onderdeel C (artikel 4)

In artikel 4 is de verwijzing naar artikel 26a, eerste lid, onderdelen b en c, van de Spoorwegwet, vervangen door een verwijzing naar artikel 26a, eerste lid, onderdelen a en b, van de Spoorwegwet. De verwijzing naar artikel 26a, eerste lid, onderdeel a, van de Spoorwegwet houdt in dat reserveonderdelen voor subsystemen die reeds in dienst zijn gesteld op het moment dat wijzigingen in de toepasselijke TSI’s voor die interoperabiliteitsonderdelen van kracht worden, niet hoeven te voldoen aan de voor het desbetreffende interoperabiliteitsonderdeel geldende essentiële eisen. Dit komt overeen met het gestelde in artikel 9, eerste lid, eerste volzin jo vijfde lid, van de interoperabiliteitsrichtlijn. Daarmee is bepaald dat reserveonderdelen voor subsystemen die reeds in dienst zijn gesteld wanneer de desbetreffende TSI van kracht wordt, in deze subsystemen worden aangebracht zonder dat zij moeten voldoen aan de essentiële eisen.

De verwijzing naar artikel 26a, eerste lid, onderdeel c, van de Spoorwegwet is vervallen. Gelet op het artikelonderdeel is het verboden interoperabiliteitsonderdelen voor gebruik binnen het hoofdspoorwegsysteem in de handel te brengen of voor eigen gebruik te vervaardigen, dan wel interoperabiliteitsonderdelen van diverse herkomst of delen daarvan te assembleren, indien niet is voldaan aan de krachtens artikel 26b, onderdelen b, c, en d, van de Spoorwegwet gestelde regels. Dat zijn regels over de eisen waaraan interoperabiliteitsonderdelen voldoen, het keuren van interoperabiliteitsonderdelen en over het opstellen van de EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik en andere documentatieverplichtingen met betrekking tot interoperabiliteitsonderdelen. Echter, uit het feit dat voor deze reserveonderdelen geen EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik hoeft te worden opgesteld (artikel 26a, eerste lid, onderdeel b, van de Spoorwegwet jo artikel 4 van de Rivs), volgt dat niet hoeft te worden voldaan aan artikel 26b, onderdelen b, c en d, van de Spoorwegwet, zodat de verwijzing naar artikel 26a, eerste lid, onderdeel c, van de Spoorwegwet overbodig is.

Onderdeel D (artikel 5)

In artikel 5, eerste lid, was bepaald dat een EG-keuringsverklaring als bedoeld in artikel 26ca, eerste lid, tweede lid, van de Spoorwegwet wordt opgesteld in overeenstemming met artikel 15, eerste tot en met zevende lid, van de interoperabiliteitsrichtlijn en qua structuur voldoet aan bijlage II of III van de uitvoeringsverordening (EU) 2019/250. Dit volgt echter al uit de artikelen 1, onderdeel b, en 5, tweede lid, van de uitvoeringsverordening (EU) 2019/250 en wordt daarom niet nogmaals bepaald in de Rivs. In verband hiermee is het eerste lid van artikel 5 geschrapt. Daarnaast is in verband daarmee de titel van artikel 5 (‘EG-keuringsverklaring en keuringsprocedure’) vervangen door ‘EG-keuringsverklaring’.

Onderdeel E (artikel 7)

De wijziging van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, is een wetgevingstechnische wijziging, die de bedoeling van het artikelonderdeel verduidelijkt. Er is geen inhoudelijke verandering beoogd. Letterlijke lezing van het ongewijzigde artikelonderdeel 7 impliceert dat de technische compatibiliteit van het subsysteem met de systemen waarin het wordt geïntegreerd, wordt aangetoond op basis van de TSI’s en nationale voorschriften. De TSI’s en nationale voorschriften tonen op zich echter niet deze compatibiliteit aan: ze bieden de compatibiliteitsnormen. Het voldoen aan die normen toont wel de compatibiliteit aan. Daarom is aan artikel 7, eerste lid, onderdeel a, de woorden ‘voldoen aan’ toegevoegd en is de zinsbouw van het artikelonderdeel aan deze wijziging aangepast. De toevoeging van de woorden ‘in overeenstemming met’ aan artikel 7, eerste lid, onderdeel b, is een vergelijkbare wetgevingstechnische wijziging: de informatie in het infrastructuurregister toont op zich niet de bedoelde compatibiliteit aan; overeenstemming met die informatie doet dat wel.

Daarnaast is in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, ‘het register’ vervangen door ‘de RINF-toepassing’ en is de verwijzing naar artikel 26bb van de Spoorwegwet vervangen door een verwijzing naar artikel 4, eerste lid, van de uitvoeringsverordening (EU) 2019/777. Voor een toelichting op deze wijziging wordt verwezen naar onderdeel K van deze toelichting.

Onderdelen F en H (artikelen 9 en 11)

In artikel 9, derde lid, en in artikel 11, derde lid, zijn de woorden ‘uiterlijk met ingang van 1 juli 2020’ geschrapt omdat die streefdatum voor het hebben van een accreditatiecertificaat inmiddels ruimschoots is verstreken. Het is aannemelijk dat eenieder inmiddels aan deze voorwaarde voldoet of kan voldoen. De artikelen 9 en 10 betreffen de aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstantie of NoBo (notified body) als bedoeld in artikel 26u, eerste lid, Spoorwegwet. De artikelen 11 en 12 betreffen de aangewezen conformiteitsbeoordelingsinstantie of DeBo (designated body) als bedoeld in artikel 26v, eerste lid, Spoorwegwet.

Onderdeel G en I (artikelen 10 en 12)

In artikel 10, eerste lid, onderdeel b, en in artikel 12, onderdeel b, zijn de woorden ‘indien van toepassing’ geschrapt omdat de streefdatum voor het hebben van een accreditatiecertificaat inmiddels ruimschoots is verstreken. Zie voor nadere uitleg de toelichting op de onderdelen F en H. De artikelen 9 en 10 betreffen de aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstantie of NoBo (notified body) als bedoeld in artikel 26u, eerste lid, Spoorwegwet. De artikelen 11 en 12 betreffen de aangewezen conformiteitsbeoordelingsinstantie of DeBo (designated body) als bedoeld in artikel 26v, eerste lid, Spoorwegwet.

Onderdeel J (artikel 15)

In artikel 15, eerste lid, was bepaald dat aangemelde instanties conformiteitsbeoordelingen uitvoeren volgens de conformiteitsbeoordelingsprocedures van de toepasselijke TSI. Dit artikellid is geschrapt omdat het vereiste al volgt uit de betreffende TSI’s.

Artikel 15, tweede tot en met vierde lid, zijn vernummerd tot eerste tot en met derde lid. In verband hiermee wordt in artikel 15, derde lid (nieuw) verwezen naar het eerste en tweede lid, in plaats van naar het eerste tot en met derde lid.

Onderdeel K (artikel 17)

In artikel 17, eerste lid, was bepaald welke gegevens het nationale infrastructuurregister bevat. Dit artikellid is vervallen, in verband met het volgende. In artikel 21, derde lid, onderdeel d, van de interoperabiliteitsrichtlijn wordt verwezen naar het in artikel 49 van de interoperabiliteitsrichtlijn genoemde infrastructuurregister. Het register heeft in de uitvoeringsverordening (EU) 2019/7779 de vorm van een Europese centrale referentiedatabank gekregen, ‘RINF-toepassing’ genoemd. De RINF-toepassing wordt beheerd door het Spoorwegbureau van de Europese Unie. Op grond van de uitvoeringsverordening uploaden infrastructuurbeheerders gegevens over hun infrastructuur rechtstreeks naar de RINF-toepassing. In verband hiermee kan worden gesteld dat het nationale infrastructuurregister, bedoeld in artikel 26bb van de Spoorwegwet, dat door ProRail is bijgehouden, niet meer bestaat. In plaats daarvan zorgt ProRail op grond van artikel 2, eerste lid, van genoemde uitvoeringsverordening voor het verzamelen van de Nederlandse gegevens die voor de RINF-toepassing benodigd zijn en voor de invoer in de RINF-toepassing. Artikel 26bb van de Spoorwegwet moet dus worden gelezen met inachtneming van de rechtstreeks werkende uitvoeringsverordening. Omdat het nationale infrastructuurregister niet meer bestaat, kunnen er ook geen eisen aan worden gesteld en kan niet worden bepaald welke gegevens het dient te bevatten.

In artikel 17, tweede lid, was bepaald dat de beheerder aan de spoorwegonderneming gratis en binnen een redelijke termijn de infrastructuurgegevens verstrekt die de spoorwegonderneming nodig heeft voor bepaalde controles, als het infrastructuurregister niet volledig is. Deze verplichting volgt echter al uit de TSI OPE, punten 4.2.2.5.1, 4.8.1 en uit aanhangsel D en wordt daarom niet nogmaals in de Rivs bepaald.

In verband met het voorgaande is artikel 17 vervallen.

Onderdeel L (artikel 21)

De term ‘het subsysteem seingeving’ in artikel 21 bestaat niet. In de interoperabiliteitsrichtlijn wordt wel gesproken van ‘het subsysteem boorduitrusting voor besturing en seingeving'. Het is echter niet de bedoeling om beheerder ProRail te belasten met een informatieplicht inzake een subsysteem dat niet als vaste installatie is aangemerkt als bedoeld in artikel 18 van de interoperabiliteitsrichtlijn. In verband daarmee is de zinsnede ‘het subsysteem seingeving’ vervallen. Daarnaast zijn vóór de zinsnede ‘besturing en seingeving’ de woorden ‘het subsysteem’ ingevoegd, om het overeenkomstig de eerste regel van het artikel als subsysteem aan te duiden. De wijziging van artikel 21 is aldus herstel van een omissie.

Onderdeel M (artikel 24)

In artikel 24, eerste lid, zijn ‘het soort vervoer’ en ‘het exploitatiegebied’ als vereiste gegevens en bescheiden bij de aanvraag van een veiligheidscertificaat, vervallen omdat deze al ingevolge de rechtstreeks werkende uitvoeringsverordening (EU) 2018/76310, bijlage I, punten 2 en 3.3 zijn vereist.

Voorts is in het eerste lid ‘de informatie, genoemd in artikel 10, derde lid, van de spoorwegveiligheidsrichtlijn’, vervallen, omdat dit volgt uit de uitvoeringsverordening (EU) 2018/763, bijlage II, punten 7 en 8.

Aan artikel 24, tweede lid (na de wijziging het enige lid van artikel 24) zijn tussen ‘de uitbreiding’ en ‘van een veiligheidscertificaat’ de woorden ‘het exploitatiegebied’ gevoegd. Hiermee wordt verduidelijkt dat het niet gaat om de uitbreiding van het veiligheidscertificaat zelf, maar om de uitbreiding van het gebied waarop het veiligheidscertificaat betrekking heeft.

In artikel 24, derde lid, was bepaald dat een aanvraag van een veiligheidscertificaat wordt ingediend via het éénloketsysteem, bedoeld in artikel 12 van de spoorwegbureauverordening. Dit volgt echter al uit artikel 4, eerste lid, van de uitvoeringsverordening (EU) 2018/763. In verband hiermee is artikel 24, derde lid, vervallen.

Onderdeel N (artikelen 25 en 26)

Overeenkomstig artikel 288, tweede volzin, VWEU en aanwijzing 9.9 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, wordt hetgeen in genoemde uitvoeringsverordening is geregeld, niet nogmaals in de Rivs bepaald. In verband hiermee zijn de artikelen 25 en 26 vervallen.

In artikel 25 was bepaald welke gegevens een veiligheidscertificaat als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Spoorwegwet, bevat. Dit volgt echter al uit de rechtstreeks werkende uitvoeringsverordening (EU) 2018/763, bijlage III.

In artikel 26 was bepaald dat een door de Minister verleend veiligheidscertificaat als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Spoorwegwet, ten hoogste vijf jaar geldig is. De geldigheidsduur van een uniek veiligheidscertificaat volgt echter al uit artikel 8 van de rechtstreeks werkende uitvoeringsverordening (EU) 2018/763.

Onderdeel O (artikel 29)

Artikel 29, tweede en derde lid, is aangepast aan het feit dat bepaalde informatie-eisen aan het verslag over spoorwegveiligheid, al voortvloeien uit rechtstreeks werkende uitvoeringsverordeningen. De informatie-eis, genoemd in artikel 9, zesde lid, onderdeel c, van de spoorwegveiligheidsrichtlijn, volgt al uit de rechtstreeks werkende uitvoeringsverordening (EU) 2018/762, bijlage I, punt 4.5.1.2, onderdeel c en bijlage I, punt 4.5.1.2. Daarom is de verwijzing naar artikel 9, zesde lid, onderdeel c, van de spoorwegveiligheidsrichtlijn geschrapt.

Onderdeel P (artikel 34)

In artikel 34, eerste lid, was bepaald dat spoorwegondernemingen en een beheerder voldoen aan de eisen, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de spoorwegveiligheidsrichtlijn. Artikel 4, derde lid, van de spoorwegveiligheidsrichtlijn bestaat uit artikelonderdelen a, b, c en d.

In artikel 4, derde lid, onderdeel a, van de spoorwegveiligheidsrichtlijn is bepaald dat spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders in voorkomend geval in onderlinge samenwerking en in samenwerking met andere actoren, de nodige maatregelen treffen op het gebied van risicobeheersing als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van de spoorwegveiligheidsrichtlijn. Dat artikelonderdeel gaat over de risico-evaluatie- en risicobeoordelingsmethoden die worden uitgewerkt en omschreven in de gemeenschappelijke veiligheidsmethoden (GVM). De GVM beschrijven hoe de veiligheidsniveaus, het bereiken van de veiligheidsdoelen en de overeenstemming met andere veiligheidsvoorschriften worden beoordeeld, mede, in voorkomend geval, door een onafhankelijk beoordelingsorgaan.

Artikel 4, derde lid, onderdeel a, van de spoorwegveiligheidsrichtlijn is al nader ingevuld met de rechtstreeks werkende uitvoeringsverordening (EU) 402/2013, Bijlage I en met de rechtstreeks werkende uitvoeringsverordening (EU) 2018/762, met name bijlage I, punt 3.1.1 en punt 5.1.1. onderdelen a en b, en bijlage II met dezelfde punten. Daarom is een verwijzing naar dit artikelonderdeel a niet nodig en is deze verwijzing vervallen.

In artikel 4, derde lid, onderdeel b, van de spoorwegveiligheidsrichtlijn is bepaald dat de spoorwegonderneming en de beheerder in hun veiligheidsbeheersysteem rekening houden met de risico's die uit de activiteiten van andere actoren en derden voortvloeien. Artikel 4, derde lid, onderdeel b, van de spoorwegveiligheidsrichtlijn is al nader ingevuld met de rechtstreeks werkende uitvoeringsverordening (EU) 402/2013, Bijlage I en met de rechtstreeks werkende uitvoeringsverordening (EU) 2018/762, met name bijlage I, punt 4.5.1.1, onderdelen d en e, en punt 5.3 en bijlage II met dezelfde punten. Daarom is een verwijzing naar dit artikelonderdeel b niet nodig en is deze verwijzing vervallen.

In artikel 4, derde lid, onderdeel c, van de spoorwegveiligheidsrichtlijn is bepaald dat de spoorwegonderneming, de beheerder en de andere actoren met een potentieel effect op de veilige exploitatie van het spoorwegsysteem in voorkomend geval verplicht zijn om risicobeheersingsmaatregelen te treffen. Artikel 4, derde lid, onderdeel c, van de spoorwegveiligheidsrichtlijn is al nader ingevuld met de rechtstreeks werkende uitvoeringsverordening (EU) 402/2013, Bijlage I, waaronder punt 2.3, en met de rechtstreeks werkende uitvoeringsverordening (EU) 2018/762, met name bijlage I, punt 1.1. onderdeel d, punt 3.1.1.1., onderdelen a, e en f, punt 5.3.2, onder a, punt 5.3.3 en punt 5.5. en bijlage II, met dezelfde punten. Daarom is een verwijzing naar dit artikelonderdeel c niet nodig en is deze verwijzing vervallen.

Om te voorkomen dat met artikel 34, eerste lid, de indruk wordt gewekt dat de spoorwegondernemingen en de beheerder alleen hoeven te voldoen aan artikel 4, derde lid, onderdeel d, van de spoorwegveiligheidsrichtlijn, worden in artikel 34, eerste lid, ook de uitvoeringsverordeningen (EU) 402/2013 en (EU) 2018/762 genoemd.

In artikel 4, derde lid, onderdeel d, van de spoorwegveiligheidsrichtlijn is bepaald dat de spoorwegonderneming en de beheerder erop toezien dat hun aannemers risicobeheersingsmaatregelen treffen door toepassing van de GVM's en van de daarin vastgestelde monitoringprocessen overeenkomstig artikel 6, eerste lid, onderdeel c, van de spoorwegveiligheidsrichtlijn, en dat dit wordt vastgelegd in contractuele regelingen waarin op verzoek van het Spoorwegbureau van de Europese Unie of van de nationale veiligheidsinstantie inzage wordt gegeven. Dit is zeer specifiek en is niet expliciet geregeld in enige uitvoeringsverordening. Daarom is een uitdrukkelijke verwijzing naar artikel 4, derde lid, onderdeel d, van de spoorwegveiligheidsrichtlijn, op zijn plaats.

Onderdeel Q (artikel 35)

In artikel 35, derde lid, aanhef en onderdeel b, was bepaald dat de Minister – in de uitvoering de ILT – niet bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de verplichtingen die voortvloeien uit overtreding van punt 4.2.1.4 van de TSI OPE. Dat punt betrof de documentatie voor de treindienstleiding van de infrastructuurbeheerder. Er stond in dat de voorschriften die de veiligheidsgerelateerde communicatie tussen de treindienstleiding en het treinpersoneel mogelijk moeten maken, moeten worden vervat in documenten die de communicatieprincipes beschrijven (aanhangsel C van de TSI OPE en in het formulierenboek, en dat de infrastructuurbeheerder deze documenten in zijn voertaal opstelt. Punt 4.2.1.4 van de TSI OPE is per 28 september 2023 aangepast in ‘Niet gebruikt’ en daarmee feitelijk vervallen.11 In verband daarmee is in artikel 35, derde lid, onderdeel b, de verwijzing naar dat punt in de TSI vervallen.

BIJLAGE 1. TRANSPONERINGSTABEL

Met dit wijzigingsbesluit is een aantal artikelen vervallen in de Rivs wegens overlap of strijd met de in artikel 1 genoemde verordeningen. In onderstaande tabel is te zien in welke paragrafen of punten van de bijlage van welke verordening de onderwerpen van de vervallen artikelen van de Rivs zijn opgenomen.

Bepaling EU-regeling

Bepaling in de Regeling interoperabiliteit en veiligheid spoorwegen

Beleidsruimte

Invulling beleidsruimte

Artikel 2, tiende lid, (EG) 765/2008

Artikel 2, onderdeel a, uitvoeringsverordening (EU) 2019/250

Artikel 1, eerste lid, en Bijlage I (EU) uitvoeringsverordening 2017/6

Artikel 1

   

Artikel 3, eerste lid, en Bijlage I (EU) uitvoeringsverordening 2019/250

Artikel 3

   

Artikelen 1, onderdeel b, en 5, tweede lid, uitvoeringsverordening (EU) 2019/250

Artikel 5

   

Bijlage, punt 7.2.3.1 (Regels voor het beheer van de verbetering of vernieuwing van bestaande baansubsystemen CCS) en punt 7.2.3.2 (Voorwaarden voor een verbetering of vernieuwing van de ETCS-baanfunctionaliteit waarvoor, indien hier niet aan wordt voldaan, een nieuwe vergunning tot indienststelling nodig is) TSI CCS

Artikel 8, eerste lid

   

Artikel 2, eerste lid, uitvoeringsverordening (EU) 2019/777

Artikel 17, eerste lid

   

Punten 4.2.2.5.1 (Compatibiliteit met de route), 4.8.1 (Infrastructuur) en aanhangsel D, TSI OPE

Artikel 17, tweede lid

   

Bijlage I, punt 2 (Geplande exploitatie) en punt 3.3 (Definitie van het beoogde exploitatiegebied (voor de betrokken netwerken)) uitvoeringsverordening (EU) 2018/763

Artikel 24, eerste lid

   

Bijlage III uitvoeringsverordening (EU) 2018/763

Artikel 25

   

Artikel 8 uitvoeringsverordening (EU) 2018/763

Artikel 26

   

Bijlage I, punt 4.5.1.2 uitvoeringsverordening (EU) 2018/762

Artikel 18, eerste lid, uitvoeringsverordening (EU) 402/2013

Artikel 29, tweede lid

   

Bijlage I, punt 4.5.1.2 uitvoeringsverordening (EU) 2018/762

Artikel 18, eerste lid, uitvoeringsverordening (EU) 402/2013

Artikel 29, derde lid

   

Bijlage I uitvoeringsverordening (EU) 402/2013

Bijlage I, punt 1.1, onderdeel d, (De organisatie), punt 3.1.1 (Risicobeoordeling), punt 4.5.1.1, punt 5.1.1, onderdelen a en b, en punt 5.3 (Contractanten en leveranciers) en Bijlage II punt 1.1, onderdeel d, (De organisatie), punt 3.1.1 (Risicobeoordeling), punt 4.5.1.1, punt 5.1.1, onderdelen a en b, en punt 5.3 (Contractanten en leveranciers) gedelegeerde verordening (EU) 2018/762

Artikel 34, eerste lid

   

Punt 4.2.1.4 (Documentatie van de treindienstleiding voor de infrastructuurbeheerder) TSI OPE

Artikel 35, derde lid, onderdeel b

   

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat – Openbaar Vervoer en Milieu C.A. Jansen


X Noot
1

Uitvoeringsverordening (EU) 2023/1693 van de Commissie van 10 augustus 2023 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/773 betreffende de technische specificaties inzake interoperabiliteit van het subsysteem exploitatie en verkeersleiding van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PbEU 2023, L 222/1).

X Noot
2

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/777 van de Commissie van 16 mei 2019 inzake de gemeenschappelijke specificaties voor het register van de spoorweginfrastructuur en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU (PbEU 2019, L 139).

X Noot
3

De artikelen 26 en 170 t/m 174 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

X Noot
4

Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PbEU 2008, L 218).

X Noot
5

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/250 van de Commissie van 12 februari 2019 inzake de modellen voor EG-verklaringen en certificaten voor interoperabiliteitsonderdelen en -subsystemen, het model voor de verklaring van conformiteit met een vergund voertuigtype en de EG-keuringsprocedures voor subsystemen overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 201/2011 van de Commissie (PbEU 2019, L 42/9).

X Noot
6

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/6 van de Commissie van 5 januari 2017 betreffende het Europees implementatieplan voor ERTMS (PbEU 2017, L 3/6).

X Noot
7

Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/762 van de Commissie van 8 maart 2018 tot vaststelling van gemeenschappelijke veiligheidsmethoden inzake de eisen voor veiligheidsbeheersystemen overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 1158/2010 en (EU) nr. 1169/2010 (PbEU 2018, L 129/26).

X Noot
8

Uitvoeringsverordening (EU) 2023/1693 van de Commissie van 10 augustus 2023 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/773 betreffende de technische specificaties inzake interoperabiliteit van het subsysteem exploitatie en verkeersleiding van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PbEU, 2023, L 222/1).

X Noot
9

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/777 van de Commissie van 16 mei 2019 inzake de gemeenschappelijke specificaties voor het register van de spoorweginfrastructuur en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU (PbEU L 139), zoals gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2023/1694 van de Commissie van 10 augustus 2023 tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 321/2013, (EU) nr. 1299/2014, (EU) nr. 1300/2014, (EU) nr. 1301/2014, (EU) nr. 1302/2014, (EU) nr. 1304/2014 en van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/777 (PbEU 2019, L 139).

X Noot
10

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/763 van de Commissie van 9 april 2018 tot vaststelling van praktische regelingen voor de afgifte van unieke veiligheidscertificaten aan spoorwegondernemingen overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 653/2007 van de Commissie (PbEU 2018, L 129/49).

X Noot
11

UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2023/1693 VAN DE COMMISSIE van 10 augustus 2023 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/773 betreffende de technische specificaties inzake interoperabiliteit van het subsysteem exploitatie en verkeersleiding van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PbEU 2023, L 222/1).

Naar boven