Regeling van de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur van 2 december 2024, nr. WJZ/ 79741882, houdende regels voor het verstrekken van specifieke uitkeringen voor de uitvoering van de convenanten visserijontwikkelplan (Regeling specifieke uitkering uitvoering convenant visserijontwikkelplan)

De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,

Gelet op de artikelen 2a, eerste lid, en 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

minister:

Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur;

convenant visserijontwikkelplan:

overeenkomst tussen de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, provincies en gemeenten binnen een regio waarin de onderlinge afspraken en de onderdelen van het visserijontwikkelplan zijn beschreven;

regio Hollandse Haringkust:

samenwerkingsverband van provincies Zuid-Holland en Noord-Holland en gemeentes Den Haag, Katwijk en Velsen;

regio Kop van Noord Holland:

samenwerkingsverband van provincie Noord-Holland en gemeentes Hollands Kroon, Texel en Den Helder;

regio Noord-Nederland:

samenwerkingsverband van gemeentes Noardeast-Fryslân, Harlingen en Het Hogeland;

regio Urk:

samenwerkingsverband van provincie Flevoland en gemeente Urk;

regio Zuid-West Nederland:

samenwerkingsverband van provincie Zeeland en gemeentes Goeree-Overflakkee, Schouwen-Duiveland, Noord-Beveland, Reimerswaal, Middelburg, Vlissingen en Tholen;

regiopartner:

provincie of gemeente die partij is bij een convenant visserijontwikkelplan;

regiokassier:

regiopartner die de taak van kassier ten behoeve van de uitvoering van het programmanagement van een convenant visserijontwikkelplan vervult;

uitvoeringsactiviteiten:

activiteiten zoals opgenomen in een convenant visserijontwikkelplan waarvoor een of meerdere regiopartners financiële verplichtingen aangaan, middelen beschikbaar stellen of waarvoor een of meerdere regiopartners kosten maken.

Artikel 2. Specifieke uitkering

  • 1. De minister verleent voor een regio aan de regiokassier een specifieke uitkering om bij te dragen in de kosten van uitvoering van een convenant visserijontwikkelplan.

  • 2. Per regio wordt één specifieke uitkering verleend.

  • 3. De specifieke uitkering wordt verleend voor kosten die zijn of worden gemaakt in de periode 15 juni 2023 tot en met 30 juni 2030.

  • 4. De specifieke uitkering wordt verleend onder de voorwaarde dat de regiopartner minimaal 50% procent van de totale kosten uit eigen middelen of op andere wijze financiert.

  • 5. De specifieke uitkering wordt niet verleend voor kosten die reeds uit anderen hoofde zijn of worden gesubsidieerd.

Artikel 3. Hoogte van de uitkering

  • 1. De specifieke uitkering bedraagt voor:

    • a. provincie Zuid-Holland, als regiokassier van regio Hollandse Haringkust: ten hoogste € 4.451.033, inclusief btw.

    • b. gemeente Hollands Kroon, als regiokassier van regio Kop van Noord-Holland: ten hoogste € 6.651.033, inclusief btw.

    • c. gemeente Noardeast-Fryslân, als regiokassier van regio Noord Nederland: ten hoogste € 4.789.198,63, inclusief btw.

    • d. gemeente Urk, als regiokassier van regio Urk: ten hoogste € 7.811.033, inclusief btw.

    • e. provincie Zeeland, als regiokassier van regio Zuidwest Nederland: ten hoogste € 5.493.275, inclusief btw.

  • 2. De betaling wordt verminderd met de kosten waarvoor de provincie of gemeente op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds voor compensatie in aanmerking komt, zijnde voor:

    • a. provincie Zuid-Holland, als regiokassier van regio Hollandse Haringkust: € 26.033.

    • b. gemeente Hollands Kroon, als regiokassier van Kop van Noord-Holland: € 26.033.

    • c. gemeente Noardeast- Fryslân, als regiokassier van regio Noord Nederland: € 364.198,63.

    • d. gemeente Urk, als regiokassier van regio Urk: € 26.033.

    • e. provincie Zeeland, als regiokassier van regio Zuidwest Nederland: € 194.775.

Artikel 4. Verplichtingen ontvanger

Iedere regiokassier:

  • a. draagt er zorg voor dat de specifieke uitkering uitsluitend aan uitvoeringsactiviteiten wordt besteed;

  • b. besteedt de specifieke uitkering in de in beschikking tot verlening opgenomen periode;

  • c. doet in de in de beschikking tot verlening opgenomen periode jaarlijks verslag van de voortgang van de uitvoeringsactiviteiten aan de minister middels beantwoording van een door de minister opgesteld format aan vragen.

Artikel 5. Voorschot

De minister verleent amtshalve aan iedere regiokassier een voorschot van 100% van het uitkeringsbedrag, dat wordt uitgekeerd uiterlijk 31 maart 2025.

Artikel 6. Verantwoording, vaststelling en terugvordering

  • 1. Iedere regiokassier legt jaarlijks verantwoording af over de besteding van de specifieke uitkering door de regiopartners op de wijze, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

  • 2. Daar waar sprake is van overdracht van middelen naar een regiopartner is SiSa tussen medeoverheden van toepassing conform artikel 17a, tweede lid van de Financiële-verhoudingswet.

  • 3. De minister stelt de uitkering vast binnen 22 weken nadat hij de relevante verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet, van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft ontvangen.

  • 4. De minister stelt de specifieke uitkering overeenkomstig de verlening vast, tenzij:

    • a. de specifieke uitkering niet of niet volledig besteed is aan de uitvoeringsactiviteiten waarvoor deze is verleend;

    • b. niet of niet volledig voldaan aan artikel 2, derde, vierde, vijfde lid, artikel 4, het eerste of tweede lid.

  • 5. Indien uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de specifieke uitkering niet, niet volledig of onrechtmatig is besteed, kan de minister de uitkering ter hoogte van het niet of onrechtmatig bestede deel terugvorderen. De minister doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling van de terugvordering aan de regiokassier.

Artikel 7. Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2031, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de specifieke uitkeringen die voor die datum zijn verleend.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 2 december 2024

De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, J.F. Rummenie

TOELICHTING

1. Doel en aanleiding

De visserijsector ondergaat veranderingen als gevolg van de uitrol van windparken op zee, klimaatverandering en saneringsregelingen. Dat heeft ook gevolgen voor de keten en gemeenschappen aan de wal. Daarom heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselzekerheid in 2023 besloten om € 30 miljoen vrij te maken uit het Klimaatfonds voor de keten en gemeenschappen van de visserijsector. Met deze middelen worden de keten en gemeenschappen, onder een aantal randvoorwaarden, ondersteund in de beweging naar een duurzame en toekomstbestendige sector met een rendabel verdienmodel voor de visser en waarin ruimte is voor (de verwerking van) gezonde Noordzeevis. Dit bedrag zal via gezamenlijke financiering worden besteed waarbij de minister maximaal 50% per project of maatregel financiert. Sinds de zomer van 2023 is er door het bestuurlijk platform visserij (hierna ‘BPV’), waarin de achttien visserijgemeenten en provincies zich hebben georganiseerd, gewerkt aan een integraal plan voor de visserijketen en gemeenschappen, het zogenoemde visserijontwikkelplan (hierna ‘VOP’). Hierbij is gekozen voor duurzame investeringen waar de hele visserijketen en -gemeenschap baat bij heeft. Het VOP bevat een landelijk narratief voor de keten en gemeenschappen, maar ook vijf regio-narratieven die binnen het landelijke verhaal passen.

Het VOP is tot stand gekomen dankzij intensieve samenwerking tussen provincies en gemeenten binnen de visserijregio’s, BPV, de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur en de visserijsector, afslagen en de verwerkende industrie. Het koepelplan visserijonderwijs is samen met de visserijscholen en practoraten tot stand gekomen.

De doelstellingen van het VOP zijn:

  • 1. Behoud en ontwikkeling van toekomstbestendige landzijdige visclusters (waaronder visafslagen) voor een kleinere, duurzamer en meer diverse aanvoersector;

  • 2. Andere (sociaaleconomische) activiteiten, die qua karakter passend zijn bij de identiteit van en bijdragen aan behoud van het sociaal-cultureel erfgoed en werkgelegenheid van de betreffende visserijgemeenschappen.

Het VOP heeft geleid tot afspraken die verwerkt zijn in vijf separate convenanten, voor elke regio een (hierna ‘het convenant’). Met deze regeling worden via een specifieke uitkering middelen beschikbaar gesteld aan de regiokassiers ter uitvoering van die afspraken.

2. Besteding en kosten

Deze specifieke uitkering ziet op de kosten die voortvloeien uit het uitvoering geven aan het convenant, binnen de kaders van zogenoemde kavels. Bij die kavels kan worden gedacht aan de ontwikkeling van een valoriseringsplatform van visresten waarbij visresten worden opgewerkt tot voedsel voor menselijke consumptie, het uitbreiden van het visserij-innovatiecentrum met geavanceerde meetapparatuur en het opzetten van een virtuele kennisinfrastructuur met kennisinstellingen en een garnaleninnovatiecentrum waarbij een cluster van start-ups en scale-ups aan de slag gaat rondom garnalenvisserij.

De uitkering kan worden besteed aan de uitvoeringskosten die zijn gemaakt in de periode van 15 juni 2023 tot en met 30 juni 2030. De aanvangsdatum is de datum waarop de voormalig Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan BPV een brief heeft gestuurd en heeft laten weten de financiële middelen vrij te maken voor de keten en gemeenschappen van de visserijsector. De einddatum is de einddatum van de uitvoeringsperiode van het VOP.

De uitvoeringskosten die vallen onder deze regeling zijn de gemaakte of nog te maken kosten ter ontwikkeling en ondersteuning van de maatregelen binnen de kaders van de kavels. De inhoud van de kavels volgt uit het VOP. Met de regiopartners is overeengekomen dat de maatregelen binnen die kaders uitgevoerd worden en dat het Rijk met financiële middelen op basis van de afspraken een financiële bijdrage levert.

3. Budget en uitvoering

Het totaal beschikbare bedrag voor de specifieke uitkering bedraagt afgerond 29 miljoen euro, inclusief BTW, en is verdeeld over de regio’s conform tabel 1. In die tabel is naast rijksbijdrage ook opgenomen het bedrag aan regionale cofinanciering. Die regionale cofinanciering bestaat uit regionale middelen vanuit fondsen, organisaties, bedrijven, gemeenten en provincies, eventueel in natura, voor het betreffende kavel. Die regionale cofinanciering ter hoogte van ten minste 50% is een van de randvoorwaarden waaraan het VOP dient te voldoen. De randvoorwaarden zijn ook opgenomen in de convenanten.

De specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor het bekostigen van de BTW die verschuldigd is over de kosten ten gevolge van de activiteiten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, voor zover het bedrag van de BTW in aanmerking komt voor compensatie op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds. Het gaat daarbij om de hoogte van de BTW waarvoor de gemeente of provincie op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds voor compensatie in aanmerking komt, de compensabele BTW. De gemeente of provincie kan dit bedrag aan compensabele BTW terugontvangen via het BTW-compensatiefonds. Het bedrag aan compensabele BTW stort de minister in het BTW-compensatiefonds. Op deze wijze wordt overcompensatie voorkomen.

Tabel 1: verdeling per regio

Regio Hollandse haringkust

Uitvoeringsactiviteiten

Maximale rijksbijdrage, inclusief BTW

Te betalen bedrag aan regiokassier

Storting in BTW-compensatiefonds

Regionale cofinanciering

Kavel 1

€ 1.400.000

€ 1.400.000

 

€ 1.400.000

Kavel 2

€ 1.250.000

€ 1.250.000

 

€ 5.441.000

Kavel 3

€ 1.350.000

€ 1.350.000

 

€ 1.350.000

Kavel regionale leerplaats

€ 125.000

€ 125.000

 

€ 125.000

Kosten programmamanagement

€ 326.033

€ 300.000

€ 26.033

€ 300.000

Totaal

€ 4.451.033

€ 4.425.000

€ 26.033

€ 8.616.000

Regio Kop van Noord Holland

Uitvoeringsactiviteiten

Maximale rijksbijdrage, inclusief BTW

Te betalen bedrag aan regiokassier

Storting in BTW-compensatiefonds

Regionale cofinanciering

Kavel 1

€ 3.150.000

€ 3.150.000

 

€ 3.550.000

Kavel 2

€ 2.590.000

€ 2.590.000

 

€ 4.235.000

Kavel 3

€ 460.000

€ 460.000

 

€ 460.000

Kavel regionale leerplaats

€ 125.000

€ 125.000

 

€ 125.000

Kosten programmamanagement

€ 326.033

€ 300.000

€ 26.033

€ 300.000

Totaal

€ 6.651.033

€ 6.625.000

€ 26.033

€ 8.670.000

Regio Noord Nederland

Uitvoeringsactiviteiten

Maximale rijksbijdrage, inclusief BTW

Te betalen bedrag aan regiokassier

Storting in BTW-compensatiefonds

Regionale cofinanciering

Kavel 1

€ 1.240.000

€ 1.240.000

 

€ 1.440.000

Kavel 2

€ 502.150

€ 415.000

€ 87.150

€ 435.000

Kavel 3

€ 2.596.015,63

€ 2.345.000

€ 251.015,63

€ 2.905.000

Kavel regionale leerplaats

€ 125.000

€ 125.000

 

€ 200.000

Kosten programmamanagement

€ 326.033,00

€ 300.000

€ 26.033

€ 300.000

Totaal

€ 4.789.198,63

€ 4.425.000

€ 364.198,63

€ 5.280.000

Regio Urk

Uitvoeringsactiviteiten

Maximale rijksbijdrage, inclusief BTW

Te betalen bedrag aan regiokassier

Storting in BTW-compensatiefonds

Regionale cofinanciering

Kavel 2

€ 6.800.000

€ 6.800.000

 

€ 26.100.954

Kavel 3

€ 560.000

€ 560.000

 

€ 840.000

Kavel regionale leerplaats

€ 125.000

€ 125.000

 

€ 140.000

Kosten programmamanagement

€ 326.033

€ 300.000

€ 26.033

€ 300.000

Totaal

€ 7.811.033

€ 7.785.000

€ 26.033

€ 27.380.954

Regio Zuidwest Nederland

Uitvoeringsactiviteiten

Maximale rijksbijdrage, inclusief BTW

Te betalen bedrag aan regiokassier

Storting in BTW-compensatiefonds

Regionale cofinanciering

Kavel 1

€ 3.563.500

€ 3.563.500

 

€ 3.563.500

Kavel 2

€ 488.000

€ 425.000

€ 63.000

€ 425.000

Kavel 3

€ 653.775

€ 585.000

€ 68.775

€ 585.000

Kavel 4

€ 300.000

€ 300.000

 

€ 300.000

Kavel regionale leerplaats

€ 125.000

€ 125.000

 

€ 125.000

Kosten programmamanagement

€ 363.000

€ 300.000

€ 63.000

€ 300.000

Totaal

€ 5.493.275

€ 5.298.500

€ 194.775

€ 5.298.500

De verdeling van het bedrag over de regio’s is gebaseerd op het VOP. De bedragen zijn tevens opgenomen in het convenant. Het bedrag is per regio verschillend. Dit heeft zowel te maken met de plannen die binnen deze regio zijn bedacht, het belang van de visserijsector in bepaalde gemeenschappen als met de impact van de ontwikkelingen op de Noordzee op elke regio. Er is onderlinge overeenstemming over de verdeling van de bedragen. Dit geldt eveneens voor wat betreft de omvang van de compensabele BTW. De met deze regeling toegekende bedragen worden in 2025, doch uiterlijk 31 maart 2025, als voorschot uitbetaald.

4. Regeldruk

Deze regeling is gericht op het regelen van een financiële relatie tussen Rijk en een aantal regiopartners en heeft geen rechtstreekse werking naar burgers en bedrijven. Er volgen hieruit geen directe of indirecte regeldrukgevolgen voor burgers, bedrijven of professionals. Gelet hierop is deze regeling, in overeenstemming met de generieke afspraken Rijk-ATR, niet voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk.

5. Financiële verantwoording en vaststelling

De besteding van de specifieke uitkering wordt uiterlijk op 15 juli van het jaar volgend op het begrotingsjaar verantwoord, zoals geregeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet. Dat betekent dat er jaarlijkse verantwoordingsmomenten zijn. De financiële verantwoording geschiedt via het systeem van single information, single audit (sisa), zoals bepaald in de Regeling informatieverstrekking sisa. De verantwoording verloopt getrapt in geval van verantwoording door regiopartners via sisa voor medeoverheden.

De minister stelt de uitkering ambtshalve vast binnen 22 weken nadat de relevante eindverantwoordingsinformatie heeft ontvangen van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

In beginsel stelt de minister de uitkering overeenkomstig de verlening vast. De uitkering kan lager worden vastgesteld als bijvoorbeeld de activiteiten waarvoor de uitkering is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of er niet voldaan is aan de aan de uitkering verbonden verplichtingen.

Voordat de uitkering lager wordt vastgesteld, zal navraag bij de regiokassier worden gedaan. Verder zijn in principe de algemene regels van de Algemene wet bestuursrecht voor de vaststelling van subsidies van toepassing. Dat betekent onder meer dat zo nodig kan worden overgegaan tot terugvordering van verleende uitkeringen. Volledigheidshalve wordt nog gewezen op artikel 7 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies.

6. Staatssteun

De regiopartners moeten bij de toepassing van deze specifieke uitkering onder andere rekening houden met de (Europese) staatssteun- en aanbestedingsregels.

De provincies en gemeenten hebben een zelfstandige verantwoordelijkheid om te toetsen of de projecten en de voorziene bestedingen van de middelen aan deze regels voldoen. Het Rijk verricht geen staatssteuntoets op decentraal en projectniveau. Dit is niet mogelijk omdat op voorhand nog niet duidelijk is hoe de middelen volledig zullen worden besteed, wie de eindbegunstigden zijn en welke activiteiten zullen worden verricht.

Indien bij de uitvoering van de projecten gebruik wordt gemaakt van door derden verleende diensten dan moet dit tegen marktconforme voorwaarden gebeuren. Bij aanbestedingen ten behoeve van projecten is het van belang dat er aan de vereisten van de Aanbestedingswet 2012 wordt voldaan.

Voor meer informatie over de toepassing en uitleg van de Europese staatssteun- en aanbestedingsregels kunnen decentrale overheden contact opnemen met kenniscentrum Europa decentraal. Indien decentrale overheden steun verlenen die als onrechtmatig wordt aangemerkt, moet de desbetreffende steun, inclusief de daarover genoten rente, worden teruggevorderd. Door de terugvordering wordt de situatie hersteld naar de situatie vóór de verlening van de steun, waardoor de verstoring van de marktwerking ongedaan wordt gemaakt. De Wet Naleving Europese regelgeving publieke entiteiten en de Wet terugvordering staatssteun voorzien in verplichtingen en grondslagen om deze onrechtmatige steun terug te vorderen.

7. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten (Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309), inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van een kwartaal in werking treden en twee maanden voordien bekend worden gemaakt. Dat kan in dit geval worden gerechtvaardigd, omdat de gemeenten en provincies, de doelgroep van deze regeling, gebaat zijn bij een spoedige inwerkingtreding. De regeling vervalt 1 januari 2031, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op specifieke uitkeringen die voor die datum zijn verleend.

II. Artikelsgewijs

Artikel 2. Specifieke uitkering

In het eerste lid is bepaald dat de specifieke uitkering is bedoeld voor kosten die voortvloeien uit het uitvoeren van het convenant. In het tweede lid is opgenomen dat er één uitkering per regio aan een regiokassier wordt verstrekt, dit is zo afgesproken met de gemeenten en provincies.

De uitkering is enkel bedoeld voor kosten die zijn gemaakt in de periode vanaf 15 juni 2023 tot en met 30 juni 2030, dat volgt uit het derde lid. Dit betekent dat de zogenoemde programmakosten, zoals eventuele kosten voor het opstellen van het visserijontwikkelplan, vanaf die datum voor deze specifieke uitkering in aanmerking komen.

In het vierde lid is opgenomen dat van de regiopartners een eigen bijdrage in financiering verwacht wordt. Deze voorwaarde is een van de randvoorwaarden waaronder het VOP tot stand is gekomen. Het is aan de regiopartij om te bepalen op welke wijze die bijdrage wordt gefinancierd. Het kan uit eigen bijdragen van gemeenten of provincies, eventueel in natura, maar ook door externe financiering. In het VOP is aangetoond dat de financiering per kavel per regio voor (meer dan) 50% bestaat uit regionale cofinanciering. Mocht echter achteraf blijken dat dit niet het geval is, kan de vaststelling lager worden vastgesteld of kan de uitkering (gedeeltelijk) teruggevorderd worden.

In het vijfde lid is opgenomen dat een specifieke uitkering niet dient voor kosten die reeds op een andere manier zijn of worden gesubsidieerd. Overcompensatie wordt hiermee voorkomen.

Artikel 3. Hoogte van de uitkering

In artikel 3 is in het eerste lid per regio vermeld wat de maximale hoogte van de specifieke uitkering bedraagt. In het tweede lid is geregeld dat de betaling van de specifieke uitkering wordt verminderd met de BTW-component die wordt gestort in het BTW-compensatiefonds van het Ministerie van Financiën.

Artikel 4. Verplichtingen ontvanger

Dit artikel regelt de aan de uitkering verbonden verplichtingen. Een van de verplichtingen houdt in dat de regiokassier jaarlijks, middels beantwoording van een aantal vragen, verslag doet aan de minister van de voortgang van de activiteiten. Die vragen gaan over de doeltreffendheid van de voortgang, de stand van zaken per kavel, het verloop wat betreft tijdsplanning en de betrokkenheid van personen, groepen en andere actoren bij de uitvoering van de plannen.

Artikel 5. Voorschot

Uit artikel 5 volgt dat de minister een voorschot van 100% verleent. Dit bedrag wordt zo spoedig mogelijk na publicatie van deze regeling in 2025, doch uiterlijk 31 maart 2025, uitgekeerd.

De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, J.F. Rummenie

Naar boven