Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2024, 38775 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2024, 38775 | ander besluit van algemene strekking |
De Minister van Asiel en Migratie,
Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;
Besluit:
De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Paragraaf A1/7.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
De ambtenaar belast met de grensbewaking verleent toegang onder voorwaarden aan:
• een vreemdeling die kort verblijf beoogt;
• een niet mvv-plichtige vreemdeling die zijn verblijfsdoel wijzigt en kort verblijf beoogt.
De ambtenaar belast met de grensbewaking kan aan de vreemdeling die de toegang onder voorwaarden is verleend niet:
• de toegang op grond van artikel 6, eerste lid, SGC weigeren;
• tegenwerpen dat de vreemdeling zich niet zal houden aan de in artikel 12 Vw gestelde voorwaarden voor verblijf in de vrije termijn.
De ambtenaar belast met de grensbewaking stelt in het geldige document voor grensoverschrijding van de vreemdeling een aantekening als blijk van de verleende toegang aan de vreemdeling. Deze aantekeningen zien in ieder geval op:
• het stellen van zekerheid (zie A1/4.6 Vc);
• het opleggen van een meldplicht aan de vreemdeling.
De ambtenaar belast met de grensbewaking stelt de aantekeningen door middel van het aanbrengen van de sticker met betrekking tot de toegang onder voorwaarden in het geldige document voor grensoverschrijding. De ambtenaar belast met de grensbewaking plaatst het inreisstempel half op en half onder het laminaat van de sticker.
De ambtenaar belast met de grensbewaking geeft kennis van de toegang onder voorwaarden door een formulier (zie model M20) te zenden aan de Korpschef van de politieregio waarin de gemeente waar de vreemdeling zal verblijven is gelegen. De ambtenaar belast met de grensbewaking zendt een garantverklaring, als die is afgegeven, met deze kennisgeving mee.
De ambtenaar belast met de grensbewaking zendt de door de vreemdeling overgelegde verklaringen mee als een niet-visumplichtige vreemdeling zijn verblijfsdoel wijzigt in kort verblijf.
De ambtenaar belast met de grensbewaking stelt bij het opleggen van de meldplicht dat de vreemdeling zich binnen drie dagen moet aanmelden bij de vreemdelingenpolitie in de politieregio waarin de gemeente waar de vreemdeling zal verblijven is gelegen. Als de vreemdeling in verband met een zaterdag, zondag of feestdag niet in staat is te voldoen aan de verplichting tot aanmelding binnen drie dagen, stelt de ambtenaar belast met de grensbewaking in het geldig document voor grensoverschrijding de volgende aantekening: ‘aanmelden uiterlijk op ... (datum)’.
De ambtenaar belast met de grensbewaking geeft onmiddellijke kennis aan de ambtenaren van de KMar belast met het toezicht op vreemdelingen, evenals aan de vreemdelingenpolitie als de vreemdeling aan wie toegang is verleend niet op het voorgeschreven tijdstip is vertrokken.
B
Paragraaf A2/12.12.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Op basis van artikel 53 Vo (EU) 2018/1861 en artikel 19 Vo (EU) 2018/1860 heeft een vreemdeling het recht op inzage in zijn gegevens, correctie van onjuiste gegevens en het wissen van onrechtmatig opgeslagen gegevens in het SIS, behoudens de in het tweede en derde lid genoemde beperkingen.
Een vreemdeling die gesignaleerd staat in het SIS mag bij elke lidstaat een verzoek indienen om inzage, rectificatie en het wissen van onrechtmatig opgeslagen gegevens.
In Nederland moet de vreemdeling een dergelijk verzoek, ook als het een signalering van een andere lidstaat betreft, richten aan het volgende adres:
Nationale Politie,
Landelijke Eenheid
t.a.v. de privacyfunctionaris LO/LX
Postbus 100
3970 AC Driebergen
De vreemdeling die een verzoek wil indienen tot inzage in of aanpassing van een signalering in SIS kan hiervoor ook digitaal een formulier gebruiken via: www.politie.nl/contact/formulier/schengen.html
Als het verzoek tot het wissen van de signalering met het oog op weigering toegang en verblijf feitelijk een verzoek tot het opheffen van het door Nederland opgelegde inreisverbod of ongewenstverklaring betreft, moet het verzoek door de vreemdeling naar de IND worden gestuurd en is respectievelijk paragraaf A4/2.5 of paragraaf A4/3.5 Vc van toepassing.
Een verzoek tot het wissen van een door Nederland opgenomen signalering inzake terugkeer of met het oog weigering van toegang en verblijf moet door de vreemdeling naar de IND worden gestuurd.
Binnen acht weken nadat het verzoek van de vreemdeling is ontvangen, wordt door de IND schriftelijk beslist op het verzoek tot het wissen van de signalering.
C
Paragraaf A2/12.12.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Een vreemdeling die is geregistreerd in het E&S kan een verzoek indienen om inzage, correctie en de signalering te wissen in het E&S. Hiertoe moet de vreemdeling een schriftelijk en gemotiveerd verzoek richten aan de Nationale Politie, genoemd in paragraaf A2/12.12.1 Vc. De Nationale Politie stuurt het verzoek tot wissen door aan de IND. De IND beslist schriftelijk binnen acht weken nadat het verzoek door de IND is ontvangen.
Een signalering wordt door de IND in het E&S gewist als de termijn van de maatregel die ten grondslag ligt aan de signalering is verstreken.
De IND kan een signalering in het E&S ook wissen als de onderliggende maatregel wordt opgeheven.
De IND wist een signalering in het E&S als de mvv-sticker van de mvv-plichtige vreemdeling die niet (langer) aan de voorwaarden waaronder de mvv is afgegeven voldoet, doorgehaald wordt.
D
Paragraaf A5/7 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
De DT&V stuurt uiterlijk op dag drie na indiening van het beroep (voortgangs)gegevens met betrekking tot de uitzetting naar de IND via een procesverwijzing in de BVV.
Als uit de uitspraak van de rechtbank op het beroep blijkt dat de bewaring moet worden opgeheven, informeert de IND direct de DT&V. Hierbij overlegt de IND zo nodig met de DT&V in verband met het in te dienen hoger beroep of het verzoek om een voorlopige voorziening.
De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV heft de bewaring op met gebruikmaking van het model M113. Hiertoe richt deze ambtenaar een schriftelijk verzoek om invrijheidstelling aan de directeur van de justitiële inrichting, vergezeld van een model M113. De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV zendt een afschrift van model M113 naar de DT&V.
E
Paragraaf B1/4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Op grond van artikel 17, eerste lid, onder c, Vw wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af wegens het ontbreken van een geldige mvv als:
• het voor de vreemdeling gelet op zijn gezondheidssituatie niet verantwoord is om te reizen; of
• als er binnen drie tot zes maanden bij het uitblijven van behandeling een medische noodsituatie zal ontstaan.
Een vreemdeling is vrijgesteld van het MVV-vereiste, als artikel 3.71, tweede lid, onder e, Vb van toepassing is. De IND neemt aan dat uitzetting in strijd is met het Associatierecht in de zin van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, Vb als de vreemdeling voldoet aan alle volgende voorwaarden:
• de vreemdeling of de hoofdpersoon valt onder het toepassingsbereik van Besluit 1/80 of het Aanvullend Protocol;
• de vreemdeling heeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd zonder mvv ingediend;
• de vreemdeling voldoet aan alle overige geldende voorwaarden voor het verlenen van de verblijfsvergunning; en
• er is sprake van bijzondere, individuele omstandigheden die tot de conclusie leiden dat het stellen van het mvv-vereiste onevenredig is.
De bijzondere, individuele omstandigheden moeten het uitoefenen van het vrij verkeer van werknemers of de vrijheid van vestiging belemmeren. Hiervan kan sprake zijn als bij een aanvraag om verblijf als gezinslid bij een Turkse hoofdpersoon die tot de legale Nederlandse arbeidsmarkt behoort, die Turkse hoofdpersoon door de bijzondere, individuele omstandigheden genoodzaakt wordt om te kiezen tussen het uitoefenen van de economische activiteit in Nederland en het gezinsleven in Turkije.
De IND neemt in beginsel geen belemmering van het uitoefenen van voornoemde vrijheden in Nederland aan als de bijzondere, individuele omstandigheden uitsluitend zien op de:
• politieke, economische of sociale situatie in Turkije; of
• persoonlijke omstandigheden in Turkije.
De IND neemt geen belemmering aan voor het uitoefenen van voornoemde vrijheden in Nederland als de bijzondere, individuele omstandigheden zien op de:
• (voortzetting van) illegale arbeid in Nederland.
Het is aan de vreemdeling om de eventuele bijzondere individuele omstandigheden bij indiening van de aanvraag aan te voeren en met bewijsmiddelen te onderbouwen.
Aanvragen voor een verblijfsvergunning die door de IND zijn ontvangen voor 1 oktober 2022 worden niet afgewezen op het mvv-vereiste als de aanvrager onder het toepassingsbereik valt van Besluit 1/80 of het Aanvullend Protocol en, behalve aan het mvv-vereiste, aan alle overige voorwaarden van het gevraagde verblijfsdoel voldoet.
Op grond van artikel 3.71, derde lid, Vb wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af wegens het ontbreken van een geldige mvv als dit leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard (de hardheidsclausule).
Bijzondere gevallen in het kader van de hardheidsclausule
De IND past de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, derde lid, Vb in ieder geval toe als aan alle voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ wordt voldaan, afgezien van het mvv-vereiste, en de vreemdeling:
• het biologische of juridische minderjarige kind is van de referent, dat feitelijk behoort en al in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van die referent en dat onder het rechtmatige gezag van de referent staat;
• de biologische of juridische ouder is van een hier te lande verblijvend minderjarig kind dat Nederlander is dan wel rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw;
• de biologische of juridische ouder is van een minderjarig kind voor wie een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ is ingediend; of
• aannemelijk heeft gemaakt dat van hem niet verwacht kan worden dat hij naar het land van herkomst of bestendig verblijf reist vanwege een ernstige ziekte of handicap van de referent. Bij de beoordeling hiervan wordt de vreemdeling in ieder geval gevraagd nader toe te lichten:
– waarom van hem niet verwacht kan worden dat hij vanwege een ernstige ziekte of handicap van de referent reist naar het land van herkomst of bestendig verblijf;
– op welke wijze hij de referent ondersteunt; en
– waarom deze ondersteuning niet door derden kan worden verleend, bijvoorbeeld door een familielid of medewerker van professionele (thuis)zorg.
De IND past de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, derde lid, Vb in ieder geval niet toe als de vreemdeling:
• het beroep op de hardheidsclausule niet heeft gemotiveerd of met relevante gegevens en bescheiden heeft onderbouwd binnen een door de IND gestelde termijn;
• stelt dat aan een of meer voorwaarden voor vrijstelling slechts op een onderdeel niet is voldaan;
• enkel stelt dat aan alle voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning voor het gestelde verblijfsdoel is voldaan, afgezien van het mvv-vereiste;
• asielgerelateerde gronden aanvoert;
• als asielzoeker is uitgeprocedeerd; of
• meer dan twee jaar na afloop van een eerder verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd om verlenging of wijziging hiervan heeft gevraagd tenzij het overschrijden van deze termijn niet aan de vreemdeling is toe te rekenen.
F
Paragraaf B1/6.2.4 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
De IND kan de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afwijzen wegens het niet voldoen aan artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, Vw, als de vreemdeling en/of de hoofdpersoon niet meer zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Als de verblijfsvergunning is verleend in het kader van gezinsmigratie wordt de aanvraag alleen afgewezen wegens het niet voldoen aan artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, Vw, als de vreemdeling en/of de hoofdpersoon een beroep doet op de algemene middelen.
G
Paragraaf B7/3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
De IND wijst de aanvraag van een in Nederland geboren kind als bedoeld in artikel 3.23, eerste lid, Vb niet af als het rechtmatig gezag van de ouders niet is aangetoond.
De IND wijst de aanvraag niet af wegens het niet bereid zijn een onderzoek naar of behandeling voor TBC te ondergaan en daaraan niet mee te werken.
Onder artikel 3.23 Vb wordt ook begrepen de situatie dat:
• het kind in Nederland is geboren;
• het kind behoort tot het gezin van een ouder, die na de geboorte van het kind genaturaliseerd is;
• het kind sinds de geboorte feitelijk is blijven behoren tot het gezin;
• het kind en de referent sinds de geboorte van het kind het hoofdverblijf niet buiten Nederland hebben verplaatst; en
• het kind voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 3.23, vierde en vijfde lid, Vb.
Ook in deze situatie wijst de IND de aanvraag niet af wegens het niet bereid zijn een onderzoek naar of behandeling voor TBC te ondergaan en daaraan niet mee te werken
H
Paragraaf B7/3.8.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het uitoefenen van het familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb.
De IND neemt in ieder geval aan dat sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen:
• echtgenoten in een reëel huwelijk (lawful and genuine marriage);
• partners in een reële en in voldoende mate met een huwelijk op een lijn te stellen (homo- of heteroseksuele) relatie;
• ouders en hun uit een reëel huwelijk of niet-huwelijkse relatie geboren minderjarige kinderen; of
• minderjarige broers en zussen, die bloedverwant zijn en die in hetzelfde gezin hebben samengeleefd.
De IND neemt in ieder geval familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM aan tussen een minderjarig kind en zijn:
• erkenner;
• biologische vader (wiens kind niet uit een reëel huwelijk of niet-huwelijkse relatie is geboren);
• adoptiefouder(s);
• pleegouder(s);
• opvangouder(s);
• stiefouder(s);
• grootouder(s);
• oom/ tante;
• neef/nicht;
• minderjarige broer of zus met wie bloedverwantschap bestaat en met wie niet in hetzelfde gezin is samengeleefd;
• minderjarige broer of zus met wie geen bloedverwantschap bestaat; of
• meerderjarige broer of zus,
als uit de feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden.
De IND neemt familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM aan tussen meerderjarigen als sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid die de gebruikelijke emotionele banden overstijgen.
De IND neemt familie- en gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het meerderjarige kind:
• Jongvolwassen is;
• met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
• niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
• geen zelfstandig gezin heeft gevormd.
De IND neemt aan dat het familie- of gezinsleven tussen (geregistreerde en huwelijks)partners eindigt met de feitelijke verbreking van de (huwelijkse) relatie.
I
Paragraaf B8/8.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
De IND verleent op grond van artikel 3.49 Vb een verblijfsvergunning aan een vreemdeling die in afwachting is van een verzoek ex. artikel 17 RWN als de vreemdeling:
• op grond van een besluit van de Minister van Asiel en Migratie niet als vreemdeling uit Nederland wordt verwijderd in afwachting van het besluit op het verzoek om vaststelling van het Nederlanderschap ex. artikel 17 RWN;
• zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst; en
• het verzoek ex. artikel 17 RWN klaarblijkelijk niet van elke grond is ontbloot.
De IND-medewerker, die een verzoek ex artikel 17 RWN behandelt, moet advies vragen aan de afdeling Nationaliteitsvraagstukken over de vraag of het verzoek ex artikel 17 RWN niet klaarblijkelijk van elke grond is ontbloot.
De IND-medewerker kan slechts een verblijfsvergunning verlenen, als uit het advies van de afdeling Nationaliteitsvraagstukken blijkt dat het verzoek niet klaarblijkelijk van elke grond is ontbloot.
J
Paragraaf B8/8.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Nadat de rechtbank te ‘s-Gravenhage uitspraak heeft gedaan op het verzoek ex artikel 17 RWN, wijst de IND de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning niet af omdat de vreemdeling niet meer voldoet aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend, als de vreemdeling:
• een cassatieverzoek heeft ingediend, waarop nog geen beschikking is gegeven;
• zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst; en
• hangende het cassatieverzoek niet als vreemdeling uit Nederland zal worden verwijderd, omdat het verzoek naar het oordeel van de IND niet klaarblijkelijk van elke grond is ontbloot.
Als de aanvraag op grond van het openbare orde criterium wordt afgewezen, wordt de vreemdeling niet uitgezet als op het verzoek ex artikel 17 RWN niet is beslist.
De IND-medewerker, die aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning ex artikel 17 RWN behandelt, moet advies vragen aan de afdeling Nationaliteitsvraagstukken over de vraag of het verzoek ex artikel 17 RWN niet klaarblijkelijk van elke grond is ontbloot.
De IND-medewerker kan slechts een verblijfsvergunning verlengen, als uit het advies van de afdeling Nationaliteitsvraagstukken blijkt dat het verzoek niet klaarblijkelijk van elke grond is ontbloot.
K
Paragraaf C2/7.10 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Bij de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel, onderzoekt de IND of de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid.
Voor de toepassing van het begrip openbare orde zie verder paragraaf C2/7.10.1 tot en met C2/7.10.6 Vc. Voor de toepassing van het begrip ‘gevaar voor de nationale veiligheid’ geldt het specifieke toetsingskader zoals opgenomen B1/4.4 Vc. Voor toepassing van artikel 1F Vluchtelingenverdrag geldt het specifieke toetsingskader zoals opgenomen in paragraaf C2/7.10.7 Vc.
De IND onderzoekt op de volgende wijze of de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde:
• De IND beoordeelt of er sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf als de vreemdeling in aanmerking zou komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw (paragraaf C2/7.10.3 Vc).
• De IND beoordeelt of er sprake is van een ernstig misdrijf als de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt een reëel risico te lopen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw (paragraaf C2/7.10.4 Vc).
• De IND beoordeelt ten aanzien van de aanspraken op artikel 29, tweede lid, Vw niet of er sprake is van een (bijzonder) ernstig misdrijf (paragraaf C2/7.10.5 Vc).
• Als de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 28 Vw jo. artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw en de vreemdeling op ernstige gronden een gevaar vormt voor de openbare orde, beoordeelt de IND of de aanvraag kennelijk ongegrond kan worden verklaard op grond van artikel 30b, eerste lid en onder j, Vw, (paragraaf C2/7.10.6 Vc).
• De IND onderzoekt het gevaar voor de openbare orde in gevallen waarin 1F aspecten spelen aan de hand van het specifieke beoordelingskader van artikel 1F Vluchtelingenverdrag (paragraaf C2/7.10.7 Vc).
Bij alle categorieën genoemd in paragraaf C2/7.10.1 Vc gelden de volgende algemene uitgangspunten bij de beoordeling of er sprake is van een gevaar voor de openbare orde.
Met het begrip ‘norm’ in deze paragraaf wordt het volgende bedoeld:
• voor bijzonder ernstige misdrijven geldt een norm van ten minste 10 maanden (zie paragraaf C2/7.10.3 Vc); en
• voor ernstige misdrijven geldt een norm van ten minste 6 maanden (zie paragraaf C2/7.10.4 Vc).
De IND beoordeelt of sprake is van een (bijzonder) ernstig misdrijf en een gevaar voor de gemeenschap op individuele basis, aan de hand van alle relevante feitelijke en juridische gegevens. De IND betrekt daarbij in ieder geval de door de vreemdeling aangevoerde bijzondere feiten en omstandigheden, die zien op de aard en de ernst van het delict en het tijdsverloop dat is verstreken sinds het delict. De individuele beoordeling geldt ook voor het optellen van onherroepelijke veroordelingen. Hierbij wegen de individuele omstandigheden zwaar mee, waaronder de vraag hoe groot het aandeel is van de delicten die een gevaar voor de gemeenschap vormen evenals de evenredigheid van het besluit.
De IND hanteert bij de beoordeling van het tijdsverloop de verjaringstermijnen zoals opgenomen in paragraaf B1/4.4 Vc. De IND past in de volgende gevallen de verjaringstermijnen uit paragraaf B1/4.4 Vc niet toe:
a. een veroordeling voor een misdrijf tegen het leven gericht;
b. het bij herhaling veroordeeld zijn voor misdrijven; of
c. ernstige redenen om te veronderstellen dat de vreemdeling (of diens gezinslid) zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.
Ad b
Er is sprake van het bij herhaling veroordeeld zijn als:
• er meer dan een straf is opgelegd; of
• er een straf is opgelegd voor een aantal bewezen verklaarde strafbare feiten (voeging).
Verschillende onherroepelijke veroordelingen kunnen bij elkaar worden opgeteld om zo aan de norm van een (bijzonder) ernstig misdrijf te komen. In ieder geval één van de veroordelingen zal betrekking moeten hebben op een misdrijf dat een gevaar voor de gemeenschap oplevert. Daarnaast moet altijd naar de aard van de misdrijven gekeken worden die bij het (bijzonder) ernstige misdrijf worden opgeteld om aan de norm te komen. Het optellen van de verschillende veroordelingen mag enkel worden gedaan om aan de norm van 6 of 10 maanden te komen zoals toegelicht in C2/7.10.3 en C2/7.10.4 Vc, niet om te beargumenteren dat er sprake is van een (bijzonder) ernstig misdrijf door de enkele cumulatie.
De IND betrekt in ieder geval het onvoorwaardelijke deel van de straffen bij de vraag of de optelsom van de opgelegde straffen de toepasselijke norm bedraagt.
De IND betrekt het voorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straffen bij de beoordeling als, en voor zover er (mede) sprake is van:
• opiumwet-, zeden-, gewelds- en levensdelicten;
• mensenhandel; of
• het plegen, voorbereiden of vergemakkelijken van een terroristisch misdrijf.
De IND betrekt opgelegde taakstraffen bij de beoordeling of sprake is van een gevaar voor de openbare orde. De IND berekent de toepasselijke norm met de volgende uitgangspunten:
• de duur van de door de rechter bepaalde vervangende vrijheidsstraf;
• de duur van de vrijheidsstraf die de rechter heeft vastgesteld voor het geval de vreemdeling een taakstraf niet naar behoren verricht; en
• voor iedere twee uur bij strafbeschikking: een dag vrijheidsstraf.
De IND betrekt de strafbare feiten die de vreemdeling in het buitenland heeft gepleegd ook bij de beoordeling of sprake is van (bijzonder) ernstig misdrijf en een gevaar voor de openbare orde.
De IND beoordeelt welke gevolgen naar Nederlands recht aan de strafbare feiten zouden zijn verbonden, als die strafbare feiten in Nederland zouden zijn gepleegd en bestraft. De bewijslast voor het onderbouwen van de gepleegde misdrijven in het buitenland ligt in de eerste plaats bij de vreemdeling. Afhankelijk van de bewijsmiddelen die de vreemdeling overlegt, beoordeelt de IND dit als volgt:
• Als de vreemdeling een vonnis of vergelijkbare stukken overlegt, vraagt de IND een strafmaatvergelijking op bij het OM. Op basis van deze strafmaatvergelijking betrekt de IND de in het buitenland gepleegde strafbare feiten bij de openbare orde toets.
• Als de vreemdeling een schuldbekentenis en een transactieaanbod overlegt, is het mogelijk voor de IND om een verkorte strafmaatvergelijking op te vragen bij het OM. Op basis van deze strafmaatvergelijking betrekt de IND de in het buitenland gepleegde strafbare feiten bij de openbare orde toets.
• Als er geen stukken zijn overgelegd, kan de IND geen strafmaatvergelijking bij het OM aanvragen. Als het voor de IND echter voldoende duidelijk is dat het gaat om een misdrijf naar Nederlands recht en waarbij de strafmaat vergelijkbaar is met de strafmaat die in Nederland zou zijn opgelegd wanneer het feit in Nederland zou zijn gepleegd, dan kan de IND deze veroordeling zonder strafmaatvergelijking door het OM bij de beoordeling betrekken.
De IND past de beleidsregels zoals beschreven in paragraaf C2/7.10.4 tot en met paragraaf C2/7.10.7 Vc ook toe bij de minderjarige vreemdeling waarbij het volwassenenstrafrecht is toegepast. Hierbij wegen de individuele omstandigheden zwaar mee.
Paragraaf B1/4.4 Vc is ten aanzien van verjaring van misdrijven van overeenkomstige toepassing.
De IND kan de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kennelijk ongegrond verklaren op grond van artikel 30b, eerste lid onder j, Vw als de vreemdeling is veroordeeld voor een ‘bijzonder ernstig misdrijf’ én een ‘gevaar vormt voor de gemeenschap’, zoals bedoeld in artikel 3.105c, onder b, Vb.
Er is sprake van een ‘bijzonder ernstig misdrijf’ als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
• de vreemdeling is bij onherroepelijk rechterlijk vonnis veroordeeld tot een gevangenisstraf, of aan hem is een vrijheidsbenemende maatregel opgelegd; en
• de opgelegde straf of maatregel bedraagt in totaal ten minste tien maanden.
Bij de beoordeling van het ‘bijzonder ernstig misdrijf’ dient in ieder geval rekening te worden gehouden met het volgende:
• de maximale straf voor het misdrijf en de feitelijk opgelegde straf en hoe dit in Nederland beschouwd wordt;
• de mate waarin de rechtsorde van de samenleving is aangetast en de omvang van de schade;
• de omstandigheden rond het plegen van het misdrijf (opzettelijkheid);
• de aanwezigheid van verzachtende of verzwarende omstandigheden; en
• de aard van de strafprocedure.
De IND beoordeelt het gevaar dat de vreemdeling voor de gemeenschap vormt aan de hand van de situatie zoals die zich voordoet bij het beoordelen van de aanvraag (‘ex nunc’-beoordeling).
De IND weegt bij de beoordeling van het ‘gevaar voor de gemeenschap’ dat de vreemdeling vormt in ieder geval de volgende aspecten mee:
• de aard van het misdrijf; en
• de opgelegde straf.
De IND kan in ieder geval in de volgende gevallen een ‘gevaar voor de gemeenschap’ aannemen:
• opiumwet-, zeden-, gewelds- en levensdelicten;
• brandstichting;
• mensenhandel;
• illegale handel in wapens, munitie en explosieven;
• illegale handel in menselijke organen en weefsels.
De vreemdeling vormt ook een gevaar voor de gemeenschap als bedoeld in artikel 3.105c, aanhef en onder b, Vb:
• indien hij in het buitenland handelingen heeft verricht die de publieke rechtsorde ernstig schokten; en
• die naar Nederlands recht als zware misdrijven worden aangemerkt.
Als de IND een asielaanvraag afwijst omdat de vreemdeling een gevaar voor de openbare orde vormt, toets de IND of deze afwijzing evenredig is. Hierbij houdt de IND rekening met alle individuele omstandigheden, zoals:
• de band met Nederland;
• band met het land van herkomst;
• een eventueel bestaand terugkeerbeletsel; en
• het belang van de Nederlandse Staat.
De IND beoordeelt de evenredigheid van de afwijzing in drie stappen. Ten eerste beoordeelt de IND de geschiktheid, daarna de noodzakelijkheid en als laatste de evenwichtigheid van de afwijzing. Los van de evenredigheidstoets betrekt de IND ook de rechten die worden genoemd in artikel 14 lid 6 van de richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatierichtlijn). Als de vreemdeling, bij een afwijzing op de aanvraag vanwege de openbare orde aspecten nog wordt aangemerkt als vluchteling, kan hij van deze rechten gebruik maken.
De IND beoordeelt aan de hand van het EU openbare orde criterium of het persoonlijk gedrag van de vreemdeling een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
Voor de ambtshalve toets bij asielaanvragen wordt verwezen naar paragraaf C1/4.8 Vc.
Voor het uitvaardigen van een besluit tot signalering wordt verwezen naar paragraaf A4/4 Vc. Voor het uitvaardigen van een terugkeerbesluit wordt verwezen naar paragraaf A3/1.1 Vc. Voor het opleggen van een inreisverbod wordt verwezen naar paragraaf A4/2 Vc.
Let op: als de IND naast de afwijzing op grond van de openbare orde ook een zwaar inreisverbod oplegt, betrekt de IND het EU openbare orde criterium ook in dit kader. Zie paragraaf C2/7.10.4.4 Vc.
De IND kan de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kennelijk ongegrond verklaren op grond van artikel 30b, eerste lid onder j, Vw, als de vreemdeling veroordeeld is voor een ‘ernstig misdrijf’, zoals bedoeld in artikel 3.105e, onder b, Vb.
Er kan sprake zijn van een ‘ernstig misdrijf’ als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
• de vreemdeling is veroordeeld tot een gevangenisstraf, of er is aan hem een vrijheidsbenemende maatregel opgelegd;
• de opgelegde straf of maatregel bedraagt in totaal ten minste zes maanden; en
• in ieder geval één van de veroordelingen heeft betrekking op een misdrijf dat naar zijn aard een gevaar voor de gemeenschap oplevert.
Hierbij kan onder meer rekening worden gehouden met het volgende:
• de aard van het gepleegde feit;
• de schade die is teweeggebracht;
• de gevolgde strafprocedure;
• de aard van de straf; of
• de meeste rechterlijke instanties het gepleegde feit aanmerken als een ernstig misdrijf.
De IND kan een ernstig misdrijf ook aan een vreemdeling tegenwerpen als de veroordeling voor dit misdrijf nog niet onherroepelijk is geworden.
De IND beoordeelt het gevaar dat de vreemdeling voor de gemeenschap vormt aan de hand van de situatie zoals die zich voordoet bij het beoordelen van de aanvraag (‘ex nunc’-beoordeling).
De IND weegt bij de beoordeling van het ‘gevaar voor de gemeenschap’ dat de vreemdeling vormt in ieder geval de volgende aspecten mee:
• de aard van het misdrijf; en
• de opgelegde straf.
De IND kan in ieder geval in de volgende gevallen een ‘gevaar voor de gemeenschap’ aannemen:
• opiumwet-, zeden-, gewelds- en levensdelicten;
• brandstichting;
• mensenhandel;
• illegale handel in wapens, munitie en explosieven;
• illegale handel in menselijke organen en weefsels.
Als de IND een asielaanvraag afwijst omdat de vreemdeling een gevaar voor de openbare orde vormt, toets de IND of deze afwijzing evenredig is. Zie hiervoor paragraaf C2/7.10.3.3 Vc.
De IND beoordeelt aan de hand van het EU openbare orde criterium of het persoonlijk gedrag van de vreemdeling een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
Voor de ambtshalve toets bij asielaanvragen wordt verwezen naar paragraaf C1/4.8 Vc.
Voor het uitvaardigen van een besluit tot signalering wordt verwezen naar paragraaf A4/4 Vc. Voor het uitvaardigen van een terugkeerbesluit wordt verwezen naar paragraaf A3/1.1 Vc. Voor het opleggen van een inreisverbod wordt verwezen naar paragraaf A4/2 Vc.
Let op: als de IND naast de afwijzing op grond van de openbare orde ook een zwaar inreisverbod oplegt, betrekt de IND het EU openbare orde criterium ook in dit kader. Zie paragraaf C2/7.10.4.4 Vc.
De verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan op grond van artikel 29, tweede lid, Vw door de IND op grond van de openbare orde worden geweigerd overeenkomstig het in paragraaf C2/4.1 Vc opgenomen wettelijke kader. De IND beoordeelt de aanvraag in dat geval aan de hand van artikel 3.77 Vb en het eerste tot en met vierde lid van artikel 3.78 Vb, en paragraaf B1/4.4 Vc.
Als de IND de asielaanvraag afwijst op grond van artikel 29, tweede lid, Vw, omdat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, toetst de IND aan het evenredigheidsbeginsel en aan artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Het strafbare feit waarvoor de vreemdeling is veroordeeld moet zo ernstig zijn of van dien aard dat het noodzakelijk is om het verblijf van die vreemdeling uit te sluiten.
Voor de ambtshalve toets bij asielaanvragen wordt verwezen naar paragraaf C1/4.8 Vc.
Voor het uitvaardigen van een terugkeerbesluit wordt verwezen naar paragraaf A3/1.1 Vc. Voor het opleggen van een inreisverbod wordt verwezen naar paragraaf A4/2 Vc.
Let op: als de IND naast de afwijzing op grond van de openbare orde ook een zwaar inreisverbod oplegt, toetst de IND altijd aan het EU openbare orde criterium. Zie paragraaf C2/7.10.4.4 Vc.
Als de IND de asielaanvraag van de vreemdeling reeds op inhoudelijke gronden (kennelijk) ongegrond kan verklaren en de vreemdeling op ernstige gronden een gevaar vormt voor de openbare orde, kan de aanvraag ook kennelijk ongegrond worden afgedaan op grond van artikel 30b, eerste lid onder j, Vw.
De vreemdeling vormt in ieder geval op ernstige gronden een gevaar voor de openbare orde van de lidstaat als:
• er sprake is van (minstens) één veroordeling voor een misdrijf (artikel 92 tot en met 421 WvSr); en
• als er een gevangenisstraf van ten minste zes maanden is opgelegd en er sprake is van misdrijven die naar hun aard leiden tot een gevaar voor de gemeenschap.
De vreemdeling vormt ook op ernstige gronden een gevaar voor de openbare orde als er sprake is van een (bijzonder) ernstig misdrijf, zoals bedoeld in de voorgaande paragrafen.
De IND betrekt de door de vreemdeling aangevoerde feiten of omstandigheden in het oordeel of hij op ernstige gronden een gevaar vormt voor de openbare van de lidstaat.
Voor het uitvaardigen van een terugkeerbesluit wordt verwezen naar paragraaf A3/1.1 Vc. Voor het opleggen van een inreisverbod wordt verwezen naar paragraaf A4/2 Vc.
Let op: als de IND naast de afwijzing op grond van de openbare orde ook een zwaar inreisverbod oplegt, toetst de IND altijd aan het EU openbare orde criterium. Zie paragraaf C2/7.10.4.4 Vc.
Als de IND een asielaanvraag afwijst op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is een strafrechtelijke veroordeling niet noodzakelijk om aan te nemen dat een vreemdeling op ernstige gronden een gevaar vormt voor de openbare orde. De toepassing van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag volstaat zelfstandig om aan te nemen dat er sprake is van een gevaar voor de openbare orde zoals bedoeld in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, Vw.
De IND kan ‘misdrijven tegen de vrede’ in ieder geval tegenwerpen aan de hoogste civiele of militaire leidinggevenden in een land.
De ernst van een misdrijf wordt bepaald door:
• de aard van de handeling; en
• de omvang van de gevolgen van de handeling.
Het door de vreemdeling gepleegde misdrijf wordt beschouwd als een politiek misdrijf, als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
• er is een direct verband tussen het door de vreemdeling gepleegde misdrijf en de door hem aangehaalde politieke doelstelling;
• het door de vreemdeling gepleegde misdrijf is een effectief middel om de door hem aangehaalde politieke doelstelling te realiseren;
• de vreemdeling staat niet een meer vreedzaam alternatief ter beschikking; en
• het door de vreemdeling gepleegde misdrijf staat in een redelijke verhouding tot het door hem nagestreefde doel.
De volgende misdrijven kunnen in ieder geval een politiek karakter hebben:
• mishandeling;
• drugshandel;
• roofovervallen;
• brandstichting.
De volgende misdrijven moeten op grond van het bovenstaande in ieder geval worden aangemerkt als ernstig niet-politiek misdrijf in de zin van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag:
• moord;
• doodslag;
• verkrachting;
• oorlogsmisdrijven, zoals gedefinieerd in artikel 8, Statuut van Rome, inzake het internationaal Strafhof;
• misdrijven tegen de menselijkheid, zoals gedefinieerd in artikel 7, Statuut van Rome inzake het internationaal Strafhof;
• foltering;
• genocide, zoals gedefinieerd in artikel 6, Statuut van Rome, inzake het internationaal Strafhof;
• slavernij en slavenhandel; en
• misdrijven die vallen binnen de delictsomschrijving van enig bindend internationaal instrument dat bepaalt dat er in geval van een misdrijf dat binnen het bereik van dat instrument valt geen sprake kan zijn van een politiek misdrijf en/of van vluchtelingschap.
De beoordeling of een misdrijf ‘ernstig’ is in de zin van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag, betreft een individuele beoordeling aan de hand van de individuele omstandigheden. De volgende elementen kunnen daarbij van belang zijn:
a. aard van het gepleegde feit/handeling;
b. omvang van de gevolgen c.q. de schade die is teweeggebracht;
c. strafmaat;
d. internationale (rechterlijke) consensus dat het gepleegde feit is aan te merken als ernstig misdrijf;
e. de gevolgde strafprocedure.
Het is afhankelijk van de individuele feiten en omstandigheden welke elementen – al dan niet in samenhang – relevant zijn en moeten worden betrokken in de beoordeling.
Ad a
Bij geweldsmisdrijven kijkt de IND naar de mate van geweld dat toegepast is (of het geweld en/of schade, die het gevolg was van de gedraging), de geweldsmethoden die zijn gebruikt en het gebruik van dodelijke wapens. Misdrijven zonder geweldscomponent, zoals economische misdrijven of handel in drugs, kunnen eveneens onder de reikwijdte van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag vallen. Het is niet relevant of het misdrijf is gepleegd in het herkomstland of een land buiten het land van toevlucht.
Ad b
Bij omvang van de schade wordt onder meer meegewogen of sprake is van:
• een (internationaal) grensoverschrijdend karakter van bepaalde misdrijven;
• nevencriminaliteit, die gepaard gaat met bepaalde misdrijven (zowel nationaal als internationaal;
• het plegen van delicten over langere tijd en mogelijk recidive.
Ad c
Bij het wegen van de strafmaat is van belang de maximumstraf die volgens het Nederlandse Wetboek van Strafrecht op het misdrijf is gesteld dan wel – als de vreemdeling al is veroordeeld – de hoogte van de opgelegde straf (na strafmaatvergelijking). Uitsluiting op grond van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag gebeurt echter niet slechts op basis van de strafmaat, maar alleen na onderzoek en beoordeling van alle relevante feiten.
Ad d
De internationale standaard en consensus of een bepaald misdrijf als ‘ernstig’ is aan te merken in de zin van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag kan worden afgeleid uit bronnen als:
• de richtlijnen van UNHCR voor de toepassing van artikel 1F Vluchtelingenverdrag, Handbook UNHCR;
• internationale verdragen, Europese richtlijnen en verordeningen, resoluties van de VN Veiligheidsraad, resoluties/conclusies of andere uitlatingen van Europese instellingen (bijv. Europese Commissie, Raad van Ministers van de EU);
• rechtspraak van Europese en internationale gerechtelijke instanties, evenals de wetgeving, uitvoering en rechtspraktijk van (andere) landen.
Misdrijven die op grond van vorenstaande doorgaans als ‘ernstig’ kunnen worden aangemerkt zijn (niet-limitatief) moord, verkrachting, brandstichting, het plegen van een gewapende overval, en andere vergrijpen die vergezeld gaan van dodelijke wapens en/of ernstige verwonding van personen.
Het gegeven dat een bepaalde praktijk in het land van herkomst of in het land waar de handeling is gepleegd als zodanig niet strafbaar is, sluit niet uit dat deze handeling volgens internationale standaarden wel gekwalificeerd dient te worden als een ernstig, niet-politiek misdrijf.
Ad e
Een aantal aspecten van de strafprocedure (of de uitkomst ervan) kunnen een rol spelen bij het toepassen van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag:
• Veroordeling: Voor de toepasselijkheid van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag is een veroordeling niet vereist. Als de vreemdeling is veroordeeld, beziet de IND, hoe dit zich verhoudt tot internationale maatstaven (gerelateerd aan de Nederlandse maatstaf). Een strafrechtelijke veroordeling kan wel worden betrokken in de beoordeling, dat aan de bewijsmaatstaf van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (‘ernstige redenen om te veronderstellen’) is voldaan.
• (Deels) uitgezeten straf: Het (gedeeltelijk) uitgezeten hebben van een straf vormt geen reden om artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag niet (langer) tegen te kunnen werpen.
• Vrijspraak: Voor het vaststellen van de ernst van een misdrijf als bedoeld in artikel 1F, aanhef en onder b van het Vluchtelingenverdrag is in beginsel niet doorslaggevend dat de vreemdeling voor het misdrijf is vrijgesproken. In dit kader is onder andere van belang of de vrijspraak ziet op dezelfde gedraging(en), die ook aan artikel 1F Vluchtelingenverdrag ten grondslag liggen of hebben gelegen, of de vrijspraak het gevolg is van een inhoudelijke beoordeling of een procedurele afdoening, en de inhoudelijke redenen van de vrijspraak.
Bij ‘absolute politieke misdrijven’ kan artikel 1F, onder b van het Vluchtelingenverdrag niet worden toegepast. Absolute politieke misdrijven zijn misdrijven met een politiek karakter, waarbij uit de omschrijving van het misdrijf blijkt dat zij zijn gericht tegen de staat. De volgende misdrijven zijn in ieder geval absolute politieke misdrijven:
• hoogverraad en het verstoren van verkiezingen; en
• misdrijven weergegeven in het een der Titels I tot en met IV van het Tweede Boek, Wetboek van Strafrecht.
Als is vastgesteld dat sprake is van een ernstig, niet-politiek misdrijf, dan is een verdere evenredigheidstoetsing of toetsing aan proportionaliteit, die impliceert dat de ernst van de gestelde daden nogmaals wordt beoordeelt, niet verplicht (zie ook C2/7.10.7.5. Vc).
Onder de doelstellingen van de VN wordt verstaan: de preambule en artikel 1 van het Handvest van de VN van 1945. Onder de beginselen van de VN wordt verstaan: artikel 2 van het Handvest van de VN van 1945.
De volgende handelingen zijn in ieder geval in strijd met de doelstellingen en beginselen van de VN:
• handelingen die expliciet zijn genoemd als strijdig met de doelstellingen en/of beginselen van de VN door het Internationaal Hof van Justitie, de Algemene Vergadering of de Veiligheidsraad van de VN; en
• misdrijven die strafbaar zijn gesteld in het Statuut van Rome inzake het internationaal Strafhof.
Om de vreemdeling verantwoordelijk te kunnen houden voor misdrijven die vallen onder artikel 1F aanhef en onder c, Vluchtelingenverdrag beoordeelt de IND:
• of de functionele of feitelijke verantwoordelijkheid van de vreemdeling op een dusdanig niveau ligt dat deze geacht mag worden zich van de plaats van de staat binnen de internationale gemeenschap bewust te zijn; of
• uit de persoonlijke achtergrond van de vreemdeling blijkt dat hij kennis heeft of had moeten hebben van de doelstellingen of beginselen van de VN.
Voor tegenwerping van artikel 1F Vluchtelingenverdrag, moet de IND aantonen dat er ‘ernstige redenen’ zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling verantwoordelijk gehouden kan worden voor één van de misdrijven zoals bedoeld in dit artikel. Als de IND ‘ernstige redenen’ heeft aangetoond, moet de vreemdeling dit gemotiveerd weerleggen, om toepassing van artikel 1F Vluchtelingenverdrag te voorkomen.
Om te bepalen of de vreemdeling verantwoordelijk kan worden gehouden voor misdrijven en daden als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag, onderzoekt de IND of de vreemdeling weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van het betreffende misdrijf (knowing participation) en of hij op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen (personal participation).
Er is in ieder geval sprake van ‘knowing participation’ bij de vreemdeling in één van de volgende situaties:
a. de vreemdeling heeft gewerkt bij een organisatie, waarvan de IND heeft aangetoond dat deze organisatie op systematische wijze en/of op grote schaal zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die genoemd worden in artikel 1F Vluchtelingenverdrag;
b. de vreemdeling heeft behoord tot een groep die door de minister is aangewezen als groep, waarop in de regel artikel 1F Vluchtelingenverdrag van toepassing is; of
c. de vreemdeling heeft deelgenomen aan handelingen, waarvan hij wist of had moeten weten dat het misdrijven betrof zoals bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag.
In het geval van situatie a. of b. toetst de IND of de vreemdeling een uitzondering vormt op de regel dat de vreemdeling wetenschap gehad heeft of had moeten hebben van het plegen van de misdrijven. De IND spreekt dan van een ‘significante uitzondering’.
De IND neemt geen ‘knowing participation’ aan voor misdrijven als genoemd in artikel 1F Vluchtelingenverdrag, als de vreemdeling tijdens het plegen van de misdrijven nog niet de leeftijd van vijftien jaren had bereikt.
Als de vreemdeling bij het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag tussen de vijftien en achttien jaar oud was, betrekt de IND alle feiten en omstandigheden bij haar onderzoek om vast te stellen of de vreemdeling weet heeft gehad of had moeten hebben van de misdrijven.
Als de vreemdeling bij het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag tussen de vijftien en achttien jaren oud was en als soldaat in een leger heeft gediend, worden in ieder geval de volgende omstandigheden door de IND meegewogen:
• de leeftijd van de vreemdeling op het moment van de indiensttreding;
• of de vreemdeling vrijwillig of gedwongen in dienst is getreden;
• de consequenties bij weigering van indiensttreding. In dit verband hanteert de IND het leerstuk van de subjectieve overmacht als uitgangspunt. De IND beoordeelt of van de vreemdeling als minderjarige verwacht kon worden weerstand te bieden aan de op hem uitgeoefende druk om in dienst te gaan;
• of er tijdens de indiensttreding van de vreemdeling gebeurtenissen hebben plaatsgevonden die de mogelijkheid om tot een afgewogen keuze te komen hebben aangetast;
• de lengte van de periode dat de vreemdeling als minderjarige, jonger dan vijftien jaren werkzaam is geweest binnen het leger;
• de aanwezigheid van mogelijkheden voor de vreemdeling om eerder te ontsnappen en/of zich aan persoonlijke deelname aan misdrijven te onttrekken;
• of de vreemdeling de misdrijven gepleegd heeft onder invloed van drugs en/of medicatie waartoe hij gedwongen was tot inname; en
• of er binnen het leger waar de vreemdeling in dienst was bevorderingen plaatsvonden op grond van goede prestaties.
Er is sprake van ‘personal participation’ bij de vreemdeling in tenminste één van de volgende situaties:
a. de vreemdeling heeft een misdrijf als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag gepleegd;
b. de vreemdeling heeft opdracht gegeven tot, of onder zijn verantwoordelijkheid is een misdrijf als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag gepleegd;
c. de vreemdeling heeft een misdrijf als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag gefaciliteerd; of
d. de vreemdeling behoort tot een groep die door de minister is aangewezen als groep die in de regel artikel 1F Vluchtelingenverdrag tegengeworpen krijgt.
Ad c.
De vreemdeling heeft een misdrijf gefaciliteerd, als zijn handelen en/of nalaten in wezenlijke mate heeft bijgedragen aan het misdrijf. De IND concludeert dat de vreemdeling in wezenlijke mate heeft bijgedragen als aan beide volgende voorwaarden is voldaan:
• de bijdrage heeft een effect heeft gehad op het begaan van een misdrijf; en
• het misdrijf had hoogstwaarschijnlijk niet op dezelfde wijze plaatsgevonden als niemand de rol van de vreemdeling had vervuld of als de vreemdeling gebruik had gemaakt van mogelijkheden om het misdrijf tegen te houden.
Ad d.
De IND toetst of er sprake is van een ‘significante uitzondering’ zoals beschreven in de subparagraaf ‘bewijslast en verantwoordelijkheid’ (‘knowing participation’).
De IND toetst aan artikel 33 van het Statuut van Rome, inzake het Internationaal Strafhof voor de beoordeling van de individuele verantwoordelijkheid van de vreemdeling, als de vreemdeling heeft gehandeld op bevel van een regering of meerdere.
Als de vreemdeling aanvoert dat hij gedwongen is tot het plegen van misdrijven, wordt hij niet gevrijwaard van verantwoordelijkheid als sprake is van in ieder geval één van de volgende situaties:
• er wordt geen geloof gehecht aan de door de vreemdeling gestelde dwang;
• er bestond voor de vreemdeling de mogelijkheid om zich te onttrekken aan het misdrijf;
• de vreemdeling was al geruime tijd in dienst van een organisatie voordat de dwang voorzienbaar optrad; of
• de mate van dwang weegt niet op tegen de ernst van het door de vreemdeling begane misdrijf.
Wanneer de vreemdeling aanvoert uit zelfverdediging misdrijven als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag te hebben gepleegd, wordt deze niet gevrijwaard van verantwoordelijkheid als er sprake is van in ieder geval een van de volgende situaties:
• er wordt geen geloof gehecht aan de door de vreemdeling gestelde bedreiging;
• de bedreiging waartegen de vreemdeling zich stelt te hebben verdedigt weegt niet op tegen de ernst van het door de vreemdeling begane misdrijf;
• het moet voor de vreemdeling duidelijk zijn geweest dat het door hem begane misdrijf de dreiging niet had kunnen afwenden; of
• de vreemdeling heeft niet slechts één misdrijf gepleegd, maar heeft gedurende een langere periode meerdere misdrijven gepleegd.
Als aan de vreemdeling op grond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt verleend, maar tegelijkertijd aannemelijk is dat de vreemdeling bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM beoordeelt de IND alle volgende omstandigheden:
a. of artikel 3 EVRM zich duurzaam verzet tegen uitzetting van de vreemdeling naar het land van herkomst; en, zo ja,
b. of de gevolgen voor de vreemdeling van het blijvend onthouden van een verblijfsvergunning disproportioneel zijn, afgewogen tegen de belangen van de Staat om artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag te handhaven.
Ad a.
De term ‘duurzaam’ houdt in dat sprake moet zijn van alle volgende omstandigheden:
• de vreemdeling bevindt zich op het moment dat de beslissing wordt genomen al gedurende tien jaren zonder verblijfsvergunning in Nederland in de situatie dat de vreemdeling wegens schending van artikel 3 EVRM niet kan worden uitgezet, te rekenen vanaf de datum van de eerste aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;
• er is geen vooruitzicht op verandering binnen niet al te lange termijn, gerekend vanaf heden, in de situatie dat de vreemdeling niet kan worden uitgezet naar het land van herkomst vanwege een dreigende schending van artikel 3 EVRM; en
• vertrek van de vreemdeling naar een ander land dan het land van herkomst is ondanks voldoende inspanningen om te voldoen aan vertrekplicht van de vreemdeling niet mogelijk.
Ad b.
De IND neemt disproportionaliteit aan als de vreemdeling aantoont dat hij zich in een uitzonderlijke situatie bevindt.
Als de vreemdeling disproportionaliteit heeft aangetoond en de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, verleent de IND krachtens artikel 3.6b, onder a, Vb ambtshalve een verblijfsvergunning onder de beperking humanitair tijdelijk op grond van artikel 3.48, tweede lid aanhef en onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder e, VV. De verblijfsvergunning wordt in dat geval voor maximaal een jaar verleend en kan telkens met maximaal een jaar worden verlengd (artikel 3.58, eerste lid onder q, Vb).
De IND verleent op grond van de artikelen 3.77 en 3.107 Vb geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan gezinsleden van een vreemdeling van wie de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen op grond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag. Dit geldt niet wanneer deze gezinsleden op zelfstandige gronden in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw.
De IND werpt de contra-indicatie artikel 1F Vluchtelingenverdrag niet tegen aan een gezinslid, als de feitelijke gezinsband met de vreemdeling aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen feitelijk verbroken is. Van verbreking van de gezinsband wordt niet uitgegaan als blijkt dat de vreemdeling aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen op enige wijze gebruik blijft maken van de voorzieningen van het gezinslid.
De contra-indicatie artikel 1F Vluchtelingenverdrag wordt niet langer tegengeworpen aan het gezinslid van de vreemdeling aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. het gezinslid verblijft tenminste tien jaren in Nederland gerekend vanaf de datum van de eerste aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel;
b. het verblijf van het gezinslid in Nederland is ononderbroken; en
c. het gezinslid heeft zijn vertrek naar het land van herkomst niet tegengewerkt.
Ad a.
Voor de gezinsleden binnen één gezin waarbinnen de feitelijke gezinsband niet is verbroken, geldt voor alle gezinsleden de datum van eerste aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel van het hier langst verblijvende gezinslid als aanvang van de termijn. De aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel van de vreemdeling aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen telt hiervoor niet mee.
L
Model M17 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden als in bijlage 1.
M
Model M17A Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden als in bijlage 2.
N
Model M18 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden als in bijlage 3.
O
Model M56 Vreemdelingencirculaire komt te vervallen.
Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 2 december 2024
De Minister van Asiel en Migratie, namens deze, A.W.H. Bertram directeur-generaal Migratie
Model M17: Standaardformulier voor weigering van toegang aan de grens aan onderdanen van derde landen


Model M17A: Formulier voor het weigeren van toegang aan de grens aan onderdanen van derde landen na afhandeling van de asielaanvraag in de grensprocedure


Model M18: Beschikking weigering toegang personen die vallen onder het EU-recht inzake vrij verkeer (artikel 8.8 of 8.5 Vreemdelingenbesluit 2000)


Dit verzamel-WBV strekt tot aanpassing van de Vreemdelingencirculaire 2000 en bevat verbeteringen en verduidelijkingen van bestaande beleidsregels, redactionele aanpassingen en verwerking van jurisprudentie.
In paragraaf A1/7.2 Vc is opgenomen dat de ambtenaar belast met de grensbewaking aantekeningen stelt door middel van het aanbrengen van een sticker met de naam ‘Doorlating onder voorwaarden’. Het begrip ‘doorlating’ komt echter binnen de Schengengrenscode (SGC) en Vw verder niet (in deze context) voor. In SGC en Vw wordt gesproken over ‘toegang’. De tekst van nieuw te bestellen stickers wordt gebaseerd op basis van de tekst van paragraaf A1/7.2 Vc. Om te voorkomen dat in de toekomst stickers bijbesteld worden met de foutieve naam ‘doorlating onder voorwaarden’ is de naam van de sticker uit paragraaf A1/7.2 Vc verwijderd en slechts een omschrijving van de sticker opgenomen. Dat maakt het mogelijk om in de toekomst de sticker de naam ‘Toegang onder voorwaarden’ te geven.
In de paragrafen A2/12.12.1 en A2/12.12.2 Vc werd nog verwezen naar DLIO, terwijl deze dienst per 1/1/2024 niet meer bestaat. DLIO is vervangen door de Nationale Politie met de juiste adresgegevens.
Paragraaf A2/12.12.1 Vc is verder in overeenstemming gebracht met artikel 53 Vo (EU) 2018/1861. Op basis van artikel 53 Vo (EU) 2018/1861 en de schakelbepaling in artikel 19 Vo (EU) 2018/1860 hebben vreemdelingen het recht op inzage in hun gegevens, correctie van onjuiste gegevens en het wissen van onrechtmatig opgeslagen gegevens in het SIS. Volgens het tweede lid, dient het verzoek om inzage, correctie of het wissen, dat in een andere dan de signalerende lidstaat wordt gedaan, altijd voorgelegd te worden aan de signalerende lidstaat. Elke aangesloten lidstaat is immers formeel eigenaar van hun eigen signaleringen. De signalerende lidstaat kan dan een standpunt bepalen om vervolgens te laten weten of zij toestemming geven om de vreemdeling te laten weten dat hij gesignaleerd staat en tot welke autoriteit in het signalerende land de vreemdeling zich kan richten. Volgens het derde lid van artikel 53 Vo (EU) 2018/1861 hebben de lidstaten de mogelijkheid om geen of slechts gedeeltelijke informatie aan de vreemdeling te verstrekken als wordt voldaan aan de in het derde lid genoemde voorwaarden en gronden. De vijf gronden zijn: a) belemmering van officiële of justitiële onderzoeken of procedures te voorkomen; b) nadelige gevolgen voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen te voorkomen; c) de openbare veiligheid te beschermen; d) de nationale veiligheid te beschermen, of e) de rechten en vrijheden van anderen te beschermen.
Om te voldoen aan wet- en regelgeving en beleid voor gegevensbescherming (GDPR) wordt binnen de IND de faxdienstverlening uitgefaseerd per 1 januari 2025. De Vc kent een aantal verwijzingen naar de faxdienstverlening.
Ten eerste is paragraaf A5/7 Vc aangepast, wat betreft de manier waarop DT&V de IND op de hoogte stelt over model M120 (Voortgangs) Gegevens met betrekking tot uitzetting.
Ook zijn de modellen M17 (Standaardformulier voor weigering van toegang aan de grens aan onderdanen van derde landen), M17A (Formulier voor het weigeren van toegang aan de grens aan onderdanen van derde landen na afhandeling van de asielaanvraag in de grensprocedure) en M18 (Beschikking weigering toegang personen die vallen onder het EU-recht inzake vrij verkeer (artikel 8.8 of 8.5 Vreemdelingenbesluit 2000) aangepast. Voor het indienen van het administratief beroepschrift door de vreemdeling en/of zijn gemachtigde wordt binnen voornoemde modellen voortaan enkel verwezen naar de postadresgegevens van de IND.
Tot slot wordt met dit WBV model M56 (Voorblad aanvraag verblijfsvergunning door een in bewaring gestelde vreemdeling) vervallen verklaard, omdat gebleken is dat dit model door zowel de IND als AVIM en KMar niet langer gebruikt wordt.
In paragraaf B1/4.1 Vc zijn twee verduidelijkingen aangebracht waar het gaat om de vrijstelling van het mvv-vereiste vanwege het Associatierecht EEG-Turkije. Ten eerste is verduidelijkt dat de politieke, economische of sociale situatie in Turkije of de persoonlijke omstandigheden in Turkije op zichzelf niet voldoende zijn om als belemmering te worden gezien voor het uitoefenen van het recht op vrij verkeer, het recht op vestiging of het uitoefenen van het familieleven. Daarom is aan de tekst het woord ‘uitsluitend’ toegevoegd. Ten tweede is verduidelijkt dat de voortzetting van illegale arbeid geen bijzondere omstandigheid is die een belemmering is voor het uitoefenen van het recht op vrij verkeer, het recht op vestiging of het uitoefenen van het familieleven. Voorkomen van illegale arbeid was immers juist één van de dwingende redenen van algemeen belang op grond waarvan de herinvoering van het mvv-vereiste voor Turkse onderdanen gerechtvaardigd kon worden. Daarmee kan deze omstandigheid niet ook tegelijkertijd een reden vormen om van het mvv-vereiste vrij te stellen. Daarom is dit expliciet toegevoegd aan de tekst. Hiermee is geen beleidswijziging beoogd.
Voor het gebruiksgemak is paragraaf B1/4.1 Vc daarnaast voorzien van subparagrafen.
Paragraaf B1/6.2.4 Vc is taalkundig en inhoudelijk verduidelijkt om beter op de uitvoeringspraktijk van de IND aan te sluiten. Als de vreemdeling niet meer zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan kan de IND de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afwijzen vanwege het middelenvereiste. Als de verblijfsvergunning regulier in het kader van gezinsmigratie is verleend wordt de aanvraag alleen vanwege het middelenvereiste afgewezen als de vreemdeling een beroep doet op algemene middelen. Met deze wijzigingen is geen beleidswijziging beoogd.
Paragraaf B7/3.3 Vc in lijn is gebracht met artikel 3.23, eerste lid, Vb.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft op 27 maart 2024 drie uitspraken gewezen over het begrip familieleven als bedoeld in artikel 8, eerste lid, Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) in relatie tot aanvragen van familieleden buiten het kerngezin (zie ECLI:NL:RVS:2024:1187, ECLI:NL:RVS:2024:1188 en ECLI:NL:RVS:2024:1189). De Afdeling overweegt dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) in rechtspraak heeft overwogen dat relaties tussen volwassen familieleden onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM kunnen vallen, als de banden tussen hen zijn aan te merken als ‘further elements of dependency, involving more than the normal emotional ties’ (zie bijvoorbeeld paragraaf 64 van het arrest van 2 september 2020, Azerkane, ECLI:CE:ECHR:2020:0602JUD000313816).
Volgens het EHRM is er dus sprake van familieleven in de zin van artikel 8, eerste lid EVRM bij meerderjarigen buiten het kerngezin, als er tussen hen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan die de gebruikelijke emotionele banden overstijgen. Om hier goed bij aan te sluiten duidt de Afdeling dit aan als 'bijkomende elementen van afhankelijkheid'. Uitgangspunt hierbij is om op basis van objectieve of objectiveerbare feiten en omstandigheden vast te stellen of er sprake is van afhankelijkheid tussen volwassen familieleden, die uitstijgt boven het gebruikelijke. Dit gaat verder dan enkel de vraag of de relatie in emotioneel opzicht uitstijgt boven dat wat tussen volwassen familieleden gebruikelijk is.
Paragraaf B7/3.8.1 Vc is in overeenstemming gebracht met de uitspraken van de Afdeling. Hierbij is de term 'more than the normal emotional ties' vervangen voor 'bijkomende elementen van afhankelijkheid die de gebruikelijke emotionele banden overstijgen’.
In paragraaf B8/81 en B8/8.2 Vc is verduidelijkt dat een IND-medewerker die een verzoek ex artikel 17 RWN behandeld, eerst een advies moet vragen aan de afdeling Nationaliteitsvraagstukken van de IND of dat verzoek niet klaarblijkelijk van elke grond is ontbloot. En verder is opgenomen dat slechts een verblijfsvergunning kan worden verleend, als uit het advies van de afdeling Nationaliteitsvraagstukken blijkt dat het verzoek niet klaarblijkelijk van elke grond is ontbloot.
Dit geldt zowel bij een eerste verzoek als bij een verzoek om verlenging.
De werkwijze zoals nu is opgenomen in de Vc is reeds uitvoeringspraktijk en was opgenomen in informatiebericht IB 2018/33. Vanwege de bijzondere expertise met betrekking tot de vaststelling van het Nederlanderschap als bedoeld in artikel 17 RWN, is besloten deze werkwijze nu op te nemen in de Vc.
Paragraaf C2/7.10 Vc is herschreven voor een betere leesbaarheid en meer gebruiksgemak. Hiervoor zijn een aantal redactionele aanpassingen doorgevoerd. Ten eerste zijn consequent subparagrafen aangebracht en van nummering voorzien. Dit heeft eveneens geleid tot hernummering van een aantal (sub)paragrafen. Ten tweede is een nieuwe opbouw en structuur aangebracht. Hiervoor is de toets volgorde als leidraad gebruikt. Ten derde zijn een aantal dubbelingen verwijderd en zijn een aantal onderwerpen gebundeld of gehergroepeerd.
Naast deze redactionele aanpassingen zijn de beleidsregels die opgenomen stonden in het IB 2023/87 Omgaan met criminele antecedenten (openbare orde) binnen de asiel- en de nareisprocedure en in de WI 2022/8 Het openbare orde beleid overgeheveld naar de Vc.
Voorgaande aanpassingen zijn geen beleidswijziging.
De Minister van Asiel en Migratie, namens deze, A.W.H. Bertram directeur-generaal Migratie
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-38775.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.