Vennootschapsbelasting. Inkomstenbelasting. Bronbelasting. Dividendbelasting. Belastingplicht; fonds voor gemene rekening (Fondsenbesluit)

Directoraat-generaal Belastingdienst/Corporate Dienst Vaktechniek

Besluit van 27 november 2024, nr. 2024-9447

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Met ingang van 1 januari 2025 geldt een aangepaste definitie van het begrip fonds voor gemene rekening in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en is het begrip ‘transparant fonds’ geïntroduceerd in de Wet inkomstenbelasting 2001. In dit besluit is beleid over deze fondsen opgenomen.

1. Inleiding

Artikel 2, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (tekst met ingang van 1 januari 2025) geeft een deels nieuwe definitie van het fonds voor gemene rekening.

Met ingang van 1 januari 2025 is het zogenoemde toestemmingsvereiste ten aanzien van de verhandelbaarheid van de bewijzen van deelgerechtigdheid vervallen in de definitie. Het toestemmingsvereiste is daarmee niet langer een onderscheidend criterium voor de zelfstandige vennootschapsbelastingplicht van een fonds voor gemene rekening. Een nieuw onderscheidend criterium is dat een fonds voor gemene rekening moet zijn aangemerkt als een beleggingsfonds of fonds voor collectieve belegging in effecten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht.

Artikel 2.14bis, zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst met ingang van 1 januari 2025) geeft een definitie van een transparant fonds. Een fonds ter verkrijging van voordelen voor de deelgerechtigden door het voor gemene rekening beleggen of anderszins aanwenden van gelden, is een transparant fonds als het geen fonds voor gemene rekening is. Het verschil met een fonds voor gemene rekening, is dat een fonds voor gemene rekening twee aanvullende kenmerken heeft; de koppeling met artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht zoals hiervoor genoemd, en de eis dat sprake moet zijn van verhandelbare bewijzen van deelgerechtigdheid. Daarbij worden bewijzen van deelgerechtigdheid niet als verhandelbaar aangemerkt indien vervreemding uitsluitend kan plaatsvinden aan het fonds zelf.

In dit besluit is beleid opgenomen over het fonds voor gemene rekening en het transparante fonds en dit besluit dient mede ter verduidelijking voor de kwalificatie fonds voor gemene rekening of transparant fonds.

De indeling van het besluit volgt de aangepaste definitie van het fonds voor gemene rekening: een fonds (onderdeel 2); ter verkrijging van voordelen voor de deelgerechtigden, door het voor gemene rekening beleggen of anderszins aanwenden van gelden (onderdeel 3); mits dit fonds wordt aangemerkt als een beleggingsfonds of fonds voor collectieve belegging in effecten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht (onderdeel 4) en de deelgerechtigdheid in dit fonds blijkt uit verhandelbare bewijzen van deelgerechtigdheid (onderdeel 5). In onderdeel 6 wordt aangegeven dat het fonds voor gemene rekening wettelijk voorgaat op de kwalificatie van personenvennootschap, mits aan de definitie van het fonds voor gemene rekening wordt voldaan.

1.1 Gebruikte begrippen en afkortingen

Beleggingsfonds

Een niet in een beleggingsmaatschappij ondergebracht vermogen waarin ter collectieve belegging gevraagde of verkregen gelden of andere goederen zijn of worden opgenomen teneinde de deelnemers in de opbrengst van de beleggingen te doen delen (artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht)

   

Beleggingsinstelling

Beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen in de vorm van een beleggingsfonds of een beleggingsmaatschappij (artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht)

   

Beleggingsmaatschappij

Een rechtspersoon die gelden of andere goederen ter collectieve belegging vraagt of verkrijgt teneinde de deelnemers in de opbrengst van de beleggingen te doen delen, niet zijnde een maatschappij voor collectieve belegging in effecten (artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht)

   

EU

Europese Unie

   

FGR

Fonds voor gemene rekening als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969

   

Fonds voor collectieve belegging in effecten

Niet in een maatschappij voor collectieve belegging in effecten ondergebracht vermogen waarin ter collectieve belegging gevraagde of verkregen gelden of andere goederen zijn of worden opgenomen teneinde de deelnemers in de opbrengst van de beleggingen te doen delen (artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht)

   

Icbe

Een maatschappij voor collectieve belegging in effecten of fonds voor collectieve belegging in effecten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht

   

Maatschappij voor collectieve belegging in effecten

Rechtspersoon voor collectieve belegging in effecten die gelden of andere goederen ter collectieve belegging vraagt of verkrijgt teneinde de deelnemers in de opbrengst van de beleggingen te doen delen (artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht)

   

Richtlijn 2009/65/EG

Richtlijn 2009/65/EGvan het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s)

   

Richtlijn 2011/61/EU

Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010

   

Transparant fonds

Het fonds, bedoeld in artikel 2.14bis, zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001

   

Wet VPB

Wet op de vennootschapsbelasting 1969

   

Wft

Wet op het financieel toezicht

2. Een fonds

’Fonds voor gemene rekening’ en ‘transparant fonds’ zijn geen civiele rechtsvormen. Beide begrippen staan voor een contractueel samenwerkingsverband met doorgaans een (zelfstandige) bewaarder en een (zelfstandige) beheerder. De beheerder van een FGR heeft naast rechtspersoonlijkheid ook een vergunning van de Autoriteit Financiële Markten (AFM), of is daarvan vrijgesteld.1 Met gebruik van het woord fonds komt tot uitdrukking dat sprake is van een afgescheiden vermogen.

3. Ter verkrijging van voordelen voor de deelgerechtigden door het voor gemene rekening beleggen of anderszins aanwenden van gelden

Zowel een FGR als een transparant fonds is een fonds ter verkrijging van voordelen voor de deelgerechtigden door het voor gemene rekening beleggen of anderszins aanwenden van gelden. Deelname vindt plaats via bewijzen van deelgerechtigdheid.

3.1 Ter verkrijging van voordelen voor de deelgerechtigden door het voor gemene rekening beleggen

De activiteiten van een fonds zijn gericht op het behalen van beleggingsvoordelen voor de deelgerechtigden. Deze beleggingsvoordelen ontstaan uit het vermogen van twee of meer deelgerechtigden dat, met een (of meerdere) gemeenschappelijke beleggingsdoel(en), feitelijk is bijeengebracht. Bij dit doel moet het gaan om voordelen die worden behaald door het beleggen. Een beleggingsdoel is niet het behalen van louter fiscale voordelen.

De termen 'voor gemene rekening' (Wet VPB) en 'collectief' in collectief beleggen (Wft) zijn in dit verband synoniemen en betekenen dat sprake moet zijn van meer dan één deelgerechtigde.2

Een fonds met slechts één gerechtigde kan daarom niet worden aangemerkt als een FGR of transparant fonds.3 Vorenstaande laat onverlet dat een beleggingsfonds het karakter van FGR of transparant fonds niet verliest, indien is beoogd dat er meerdere deelgerechtigden zijn, maar de bewijzen van deelgerechtigdheid in het fondsvermogen voor korte tijd in één hand komen.

3.2 Beleggen of anderszins aanwenden van gelden

Het begrip beleggen wordt fiscaalrechtelijk uitgelegd. Voor de vraag of sprake is van beleggen, en dus niet van ondernemen, wordt aangesloten bij de criteria die daarvoor in de jurisprudentie zijn ontwikkeld. Met het zinsdeel ‘anderszins aanwenden van gelden’ wordt slechts een uitbreiding gegeven van het begrip beleggen. Dit zinsdeel betekent niet dat de activiteiten van het FGR of het transparant fonds een materiële onderneming mogen vormen.

4. Mits dit fonds wordt aangemerkt als een beleggingsfonds of fonds voor collectieve belegging in effecten als bedoeld in artikel 1:1 Wft

Een belangrijke voorwaarde die met ingang van 2025 in de definitie van het FGR is opgenomen, is dat het fonds moet worden aangemerkt als een beleggingsfonds of fonds voor collectieve belegging in effecten als bedoeld in artikel 1:1 Wft. De definities hiervan volgen uit geïmplementeerde EU-richtlijnen. Zie in dit verband Richtlijn 2009/65/EG respectievelijk Richtlijn 2011/61/EU. Voor de beoordeling of een naar het recht van een EU-lidstaat opgerichte of aangegane rechtsvorm aan dit criterium voldoet, is de implementatie van deze richtlijnen in het recht van de betreffende lidstaat relevant. Onderdeel 4.1 beschrijft de duiding van beleggingsinstelling in de zin van artikel 1:1 Wft. Hierbij wordt ingegaan op het onderscheid dat de Wft maakt tussen enerzijds maatschappijen (beleggingsmaatschappijen en maatschappijen voor collectieve beleggingen in effecten) en anderzijds fondsen (beleggingsfondsen en fondsen voor collectieve beleggingen in effecten). In onderdeel 4.2. wordt uitleg gegeven voor de beoordeling van een beleggingsinstelling met een herkomst van een andere EU-lidstaat dan Nederland.

4.1 Beleggingsmaatschappij of beleggingsfonds in de zin van 1:1 Wft

Een beleggingsinstelling kan enerzijds een maatschappij (beleggingsmaatschappij of maatschappij voor collectieve belegging in effecten) en anderzijds een fonds (beleggingsfonds of fonds voor collectieve belegging in effecten) zijn. Een maatschappij in de zin van artikel 1:1 Wft is altijd een rechtspersoon.

Bij het opstellen van de nieuwe definitie van het FGR is gekozen om alleen de beleggingsfondsen en de fondsen voor collectieve belegging in effecten als FGR aan te merken. De reden hiervoor is dat (Nederlandse) beleggingsmaatschappijen en maatschappijen voor collectieve belegging in effecten rechtspersonen zijn en daardoor al eerder in de opsomming van de vennootschapsbelastingplichtige lichamen in de Wet VPB staan opgenomen.

Dit houdt ook in dat de vereisten die de Wft (en de hiervoor genoemde richtlijnen) stelt aan beleggingsinstellingen en instellingen voor collectieve belegging in effecten, eveneens van toepassing zijn op beleggingsfondsen en fondsen voor collectieve belegging in effecten. Dit sluit ook aan bij de oorspronkelijke ratio van de vennootschapsbelastingplicht van het FGR, waardoor het beleggen via beleggingsfondsen en fondsen voor collectieve belegging in effecten dezelfde fiscale behandeling krijgt als het beleggen via een beleggingsinstelling met de rechtsvorm naamloze vennootschap of besloten vennootschap.4

4.2 Fonds in een andere EU-lidstaat

Wanneer een beleggingsinstelling of instelling voor collectieve belegging in effecten in de EU-lidstaat van herkomst van de instelling conform Richtlijn 2011/61/EU respectievelijk Richtlijn 2009/65/EG niet wordt aangemerkt als beleggingsmaatschappij of maatschappij voor collectieve belegging in effecten en een rechtsvorm bezit die niet vergelijkbaar is met een nv of bv, dan is deze beleggingsinstelling voor de toepassing van artikel 2, vierde lid, Wet Vpb aan te merken als een beleggingsfonds of fonds voor collectieve belegging in effecten als bedoeld in artikel 1:1 Wft.

5. De deelgerechtigdheid in dit fonds blijkt uit verhandelbare bewijzen van deelgerechtigdheid

De verhandelbaarheid van de bewijzen van deelgerechtigdheid is al inbegrepen in de hiervoor genoemde definities van de Wft. De uitzondering die in de FGR-definitie is opgenomen heeft betrekking op de zogenoemde inkoopvariant, die zowel in de definitie tot en met 2024 als in de definitie vanaf 2025 is opgenomen. De bewijzen van deelgerechtigdheid worden niet als verhandelbaar aangemerkt indien vervreemding uitsluitend kan plaatsvinden aan het fonds zelf.

Bij een overgang van bewijzen van deelgerechtigdheid krachtens erfrecht onder algemene of bijzondere titel is geen sprake van vervreemding in vorenbedoelde zin. Daarentegen is bij andere overgangen krachtens algemene of bijzondere titel er wel sprake van een vervreemding.

5.1 Verhandelbare bewijzen van deelgerechtigdheid

Onderdeel van de definitie van het FGR is dat de bewijzen van deelgerechtigdheid verhandelbaar moeten zijn. Dit betekent dat alleen sprake kan zijn van een FGR als de bewijzen van deelgerechtigdheid (ook) aan derden kunnen worden vervreemd. Ook de verkoop aan een groepsmaatschappij en de verkoop aan bloed- en aanverwanten vormen in dit verband een vervreemding aan een derde.

5.2 Inkoopfonds: niet-verhandelbare bewijzen van deelgerechtigdheid

Als de vervreemding van de bewijzen van deelgerechtigdheid uitsluitend kan plaatsvinden aan het fonds (het zogenoemde inkoopfonds) worden de bewijzen als niet-verhandelbaar aangemerkt. Uit de fondsvoorwaarden moet blijken dat een (voorwaardelijk) inkooprecht van de deelgerechtigde geldt. Ook als het fonds de bewijzen van deelgerechtigdheid na (in)koop in portefeuille houdt om vervolgens de bewijzen opnieuw uit te geven, blijft sprake van niet-verhandelbare bewijzen en is het fonds geen FGR. Dat is ook het geval als de deelgerechtigde zijn bewijs van deelgerechtigdheid terug verkoopt aan het fonds, terwijl het fonds dat bewijs direct aan een door de deelgerechtigde aangewezen derde weer uitgeeft.

5.2.1 Inkoopfonds en secondary trading

Het komt voor dat een fonds naast de inkoopverplichting in de fondsvoorwaarden bepalingen heeft opgenomen op basis waarvan onder voorwaarden verkoop van bewijzen van deelgerechtigdheid aan een derde mogelijk is. Dit wordt ook aangeduid als secondary trading en houdt veelal verband met de omstandigheid dat (de beheerder van) het fonds niet beschikt over voldoende liquide middelen om de bewijzen van deelgerechtigdheid in te kopen, bijvoorbeeld doordat het fondsvermogen vast zit in onroerende zaken.

Als (de beheerder van) het fonds partij is bij de overeenkomst tussen de oude en de nieuwe deelgerechtigde en de financiële afwikkeling van de overdracht van de bewijzen van deelgerechtigdheid feitelijk via (de beheerder van) het fonds loopt, blijft sprake van een inkoopfonds. Dit is ook nog het geval als naast de financiële afwikkeling via (de beheerder van) het fonds tevens een afrekening van een up- of discount plaatsvindt tussen koper en verkoper.

In alle gevallen van secondary trading waarin de financiële afwikkeling van de overdracht van de bewijzen van deelgerechtigdheid feitelijk niet via (de beheerder van) het fonds gaat, kan het fonds alleen als inkoopfonds worden aangemerkt als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a) In de voorwaarden of de prospectus van het fonds is opgenomen dat de vervreemding door een deelgerechtigde aan een derde wordt geacht via (de beheerder van) het fonds te verlopen, én

  • b) (de beheerder van) het fonds bij de vervreemding een vergoeding berekent aan de verkopende deelgerechtigde wegens het veronderstelde intrekken van het bewijs of de bewijzen van deelgerechtigdheid of aan de koper voor het veronderstelde uitgeven van het bewijs of de bewijzen van deelgerechtigdheid.

6. Voorrangsregel

Het FGR heeft een voorrangsplek in de Wet VPB. Dat houdt in dat als een fonds kwalificeert als FGR en ook kwalificeert als transparante rechtsvorm, de kwalificatie als FGR voorgaat.5

Dit houdt ook in dat als een rechtsvorm kwalificeert als FGR, niet toegekomen wordt aan de wetstoepassing van het omgekeerd hybride lichaam. Ter verduidelijking het volgende:

In artikel 2, twaalfde lid, Wet VPB (artikelnummer met ingang van 1 januari 2025) staat dat wanneer er sprake is van een icbe of alternatieve beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 4, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen respectievelijk artikel 4, vijfde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, er geen sprake is van een omgekeerd hybride lichaam. Als sprake is van een FGR wordt niet toegekomen aan artikel 2, twaalfde lid, Wet VPB.

7. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2025.

8. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Fondsenbesluit.

Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 27 november 2024

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, H.G. Roodbeen Hoofddirecteur Fiscale en Juridische Zaken


X Noot
1

Op grond van artikel 1:13a of 2:66a Wft.

X Noot
2

Kamerstukken II, 2023/24, 36 423, nr. 3, p. 13.

X Noot
3

HR 24 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:115.

X Noot
4

Kamerstukken II 2023/24, 36 423, nr. 3, p. 4 en p. 13–14.

X Noot
5

Kamerstukken II 2023/24, 36 423, nr. 3, p. 13.

Naar boven