Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 25 november 2024, nr. 1510788, tot wijziging van de Regeling aanwijzing en gebruik frequentieruimte commerciële radio-omroep 2003 in verband met modernisering van de voorschriften over niet-landelijke commerciële radioprogramma’s

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken;

Gelet op artikel 6.23, tweede lid, Mediawet 2008;

Besluit:

ARTIKEL I

Artikel 7 van de Regeling aanwijzing en gebruik frequentieruimte commerciële radio-omroep 2003 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid vervalt ‘die in het bijzonder gericht zijn op het gebied waarvoor de programma’s zijn bestemd’.

2. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. in het radioprogramma tussen 07.00 uur en 19.00 uur en tussen 19.00 uur en 23.00 uur voor zover er in laatstgenoemde uren wordt uitgezonden ten minste eenmaal per uur op het hele uur een programmaonderdeel bestaande uit nieuws is opgenomen;

3. In het eerste lid, onderdeel c, wordt voor de tekst ingevoegd ‘het radioprogramma’ en wordt aan het slot de punt vervangen door ‘; en’.

4. Aan het eerste lid wordt een onderdeel toegevoegd, dat luidt:

  • d. Het radioprogramma door niet meer dan 30 procent van het aantal inwoners in Nederland kan worden ontvangen.

5. In het tweede lid wordt ‘B54’ vervangen door ‘B27’.

6. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde lid tot derde lid.

ARTIKEL II. INWERKINGTREDING

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Op vergunningen voor niet-landelijke commerciële radio-omroep die gelden op het moment van de inwerkingtreding van deze regeling blijft de Regeling aanwijzing en gebruik frequentieruimte commerciële radio-omroep 2003 van toepassing zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van deze regeling.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, E.E.W. Bruins

TOELICHTING

1. Inleiding

De Regeling aanwijzing en gebruik frequentieruimte commerciële radio-omroep 2003 (de Regeling) stelt een aantal programmatische eisen aan zowel landelijke als niet-landelijke commerciële etherradio. De Regeling is gebaseerd op artikel 6.23, tweede lid, van de Mediawet 2008 en heeft er steeds toe gestrekt mede invulling te geven aan het waarborgen van de pluriformiteit in het radioprogramma-aanbod (Stcrt. 2003, nr. 40, blz. 34). Het tweede lid van artikel 6.23 van de Mediawet 2008 bepaalt dat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken (EZ) (andere) frequentieruimte in de FM-band aanwijst die alleen mag worden gebruikt voor radioprogramma-aanbod dat, gelet op de aard, inhoud of doelgroep, verhoudingsgewijs lage inkomsten uit reclame of hoge kosten meebrengt.

In artikel 7 van de Regeling wordt ter uitvoering van deze delegatiebepaling frequentieruimte aangewezen voor het uitzenden van niet-landelijke radioprogramma’s. Vóór onderhavige wijziging gold voor deze programma’s een regiogerichtheidseis: de programma’s moesten voor ten minste 10 procent in het bijzonder gericht zijn op het gebied waarvoor zij waren bestemd. De regiogerichtheidseis is met deze regeling komen te vervallen.

De regiogerichtheidseis werd voor het eerst geformuleerd in het kader van de frequentie-uitgifte in 2003. Daarbij werden de niet-landelijke vergunningen door middel van een vergelijkende toets uitgegeven. Aanvragers moesten hierbij een bedrijfsplan indienen, een inhoudelijk bod aan regiogerichte content doen (ten minste 10 procent) en een eenmalig (gesloten) financieel bod uitbrengen. Bij de toewijzing van de niet-landelijke kavels werd eerst gekeken naar het inhoudelijke bod. Degene die daarmee significant uitsteeg boven de andere bieders, kreeg het betreffende kavel toegewezen. Wanneer meerdere partijen een gelijkwaardig inhoudelijk bod hadden gedaan, werd vervolgens gekeken naar de hoogte van het financieel bod. Een nadeel van deze wijze van uitgeven is dat partijen in de verleiding kunnen komen om inhoudelijk te overbieden en daarbij een rendabele exploitatie te bemoeilijken. Bij de vergelijkende toets in 2003 is voor een enkel kavel tot wel 68 procent regiogerichte content geboden (Kamerstukken II, 2015/16, 24 095, nr. 402).

De uitleg van de regiogerichtheidseis is regelmatig onderdeel geweest van juridische procedures, bijvoorbeeld over de inhoud van de programmering (ECLI:NL:CBB:2007:BA1091) of over de vraag wanneer muziek telt als afkomstig uit de regio (ECLI:NL:RBROT:2015:3708). Verder is gebleken dat de niet-landelijke kavels moeilijker rendabel te exploiteren zijn. Dit is inherent aan het beperkte bereik, maar ook het gevolg van de hoge inhoudelijke biedingen in de vergelijkende toets van 2003, die met de verlengingen in 2011 en 2017 in stand zijn gebleven. Daarbij komt dat de marktomstandigheden sterk zijn veranderd, onder andere door de opkomst van andere distributietechnieken als internet en DAB+ en alternatieven voor lineaire radio als streamingdiensten en podcasting.

2. Aanleiding voor wijziging van de Regeling

Het voornemen om het algemene programmatische beleid voor commerciële radio te moderniseren bestond al langer. In een gezamenlijke brief van de Minister van EZK en de Staatssecretaris van OCW in het kader van de frequentie-uitgifte van 2017 (Kamerstukken II 2014/15, 24 095, nr. 384) is hier op ingegaan. In de brief werd de tijd rijp geacht voor een herijking van het pluriformiteitsbeleid voor de commerciële FM-radio, omdat er – ook toen al – sprake was van een steeds ruimer pluriform aanbod door de toename van distributiemethoden. In de brief werd de verwachting uitgesproken dat door meer ruimte te geven aan ondernemerschap het programma-aanbod beter afgestemd kon worden op de behoeften van de luisteraar. Daarnaast wordt een onderscheidend aanbod natuurlijk ook gerealiseerd door de publieke omroep, zowel op landelijk als op regionaal niveau.

Van belang is voorts de motie die is ingediend door de leden Aartsen (VVD) en Sneller (D66) tijdens de behandeling van de Mediabegroting 2019 (Kamerstukken II 2018/19, 35 000-VIII, nr. 120). In de motie werd het kabinet verzocht om te onderzoeken of de belemmerende voorwaarden voor commerciële radiozenders versoepeld dan wel afgeschaft kunnen worden.

Aanpassing/modernisering van de regiogerichtheidseis was ook een onderwerp in het onderzoek van het Adviescollege verdeling frequentieruimte commerciële radio (Kamerstukken II 2020/21, 24 095, nr. 516; Adviescollege). In het rapport van het Adviescollege wordt betwijfeld of een regiogerichtheidseis van 10 procent zinvol bijdraagt aan een pluriform aanbod of aan de gewenste scheiding van de domeinen landelijk en niet-landelijk. Als de domeinen voldoende gescheiden zijn is het aannemelijk dat een vorm van regiogerichtheid er vanzelf komt, aldus het Adviescollege.

Doordat de radiovergunningen – zowel landelijk als niet-landelijk – in 2017 niet opnieuw zijn verdeeld, maar mede op uitdrukkelijk verzoek van de Tweede Kamer zijn verlengd, was het niet mogelijk wijzigingen aan te brengen in programmatische voorschriften voor commerciële radio. Bij een verlenging dienen de eerder opgelegde voorschriften namelijk zoveel mogelijk in stand te blijven (zie ook Kamerstukken II 2014/15, 24 095, nr. 388 en ECLI:NL:RBROT:2015:3708).

Als gevolg van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 juli 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:5958) zijn de vergunningen voor landelijke commerciële radio echter geveild. Voorafgaand aan die veiling kon de Regeling aangepast/gemoderniseerd worden (in 2023). De voornaamste wijziging betrof het schrappen van de zogenoemde (inhoudelijke) clausuleringen van een drietal landelijke radiokavels. De clausuleringen voor ‘nieuws’ en ‘Nederlandstalige muziek’ zijn wel gebleven.

De vergunningen voor niet-landelijke radio zijn per 1 september 2022 nog wel voor (een derde keer) verlengd (in het kader van de zogenoemde Corona-noodverlenging). Het betrof dit keer een verlenging voor een periode van drie jaar (tot 1 september 2025 derhalve). De toenmalige Minister van EZK heeft echter aangekondigd dat deze vergunningen ook geveild zullen worden (Kamerstukken II, 2022/23, 24 095, nr. 581). Dit betekent dat de eerder geuite wens om de Regeling ook op het terrein van de niet-landelijke radio te moderniseren, nu ook uitgevoerd kan worden.

3. Inhoud van de wijziging

De onderhavige wijziging betreft een aanpassing van artikel 7 van de Regeling. De wijziging bestaat uit een aantal onderdelen.

Vervallen regiogerichtheidseis

De belangrijkste wijziging betreft het vervallen van de regiogerichtheidseis in het eerste lid, in de aanhef en in onderdeel b, van artikel 7. Daarmee is ook het minimumpercentage van 10 procent vervallen.

De oorspronkelijke Regeling dateert uit een tijd dat FM-etherradio een van de belangrijkste manieren was om muziek te beluisteren. Etherfrequenties zijn economisch gezien ‘schaarse goederen’. Om die reden viel destijds overheidsbemoeienis met de inhoud van radioprogramma’s – ook in het commerciële domein – te rechtvaardigen. In de tussentijd hebben zich diverse technologische ontwikkelingen voorgedaan, zoals de ontwikkeling van internetradio, de opkomst van streamingdiensten, de introductie van digitale etherradio (DAB+), maar ook een ontwikkeling als podcasting. Hierdoor zijn alle mogelijke muziekstromingen voor een breed publiek en op ieder moment beschikbaar. Daarmee is er nu minder noodzaak voor de overheid om vanuit het oogpunt van het waarborgen van diversiteit eisen te stellen aan de inhoud van radioprogramma’s op de commerciële radio en dient meer voorrang gegeven te worden aan de economische levensvatbaarheid van deze radiokavels. Daarnaast wordt een onderscheidend regionaal aanbod ook gerealiseerd door de dertien regionale publieke omroepen.

Het vervallen van de regiogerichtheidseis is in lijn met het advies van het Adviescollege. In het rapport van het Adviescollege werd immers betwijfeld of een regiogerichtheidseis van 10 procent zinvol bijdraagt aan een pluriform aanbod of aan de gewenste scheiding van de domeinen landelijk en niet-landelijk. Als de domeinen voldoende gescheiden zijn, is het aannemelijk dat een vorm van regiogerichtheid er vanzelf komt. Immers, om aantrekkelijk te zijn voor hun (beperkte aantal) luisteraars zullen niet-landelijke radiostations zich verdiepen in de wensen van hun doelgroep en hun programma daarop afstemmen, om zo te kunnen concurreren met landelijk gerichte zenders. Het beperkte bereik draagt zo indirect bij aan de regiogerichtheid, aldus het Adviescollege (zie pag. 52 van het rapport).

Verplichte nieuwsvoorziening

In het eerste lid, onderdeel b, van artikel 7 is een nieuwe eis opgenomen, namelijk dat in het niet-landelijke radioprogramma tussen 07.00 uur en 19.00 uur en tussen 19.00 uur en 23.00 uur voor zover er in de laatstgenoemde uren wordt uitgezonden ten minste eenmaal per uur op het hele uur een programmaonderdeel bestaande uit nieuws is opgenomen. In het verleden mochten niet-landelijke radiostations het uitzenden van landelijke nieuwsbulletins meetellen voor het invullen van de regiogerichtheidseis van ten minste 10 procent (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CBB:2013:158). Om te voorkomen dat door het vervallen van de regiogerichtheidseis voor niet-landelijke radiostations een prikkel kan ontstaan om te stoppen met nieuwsbulletins, is genoemde eis nu vastgelegd in artikel 7. Op deze manier wordt geborgd dat ook de regionale lineaire radioluisteraar in de toekomst op regelmatige tijdstippen voorzien blijft van nieuws. Aangezien dit al jaren de gangbare praktijk is tijdens lineaire radio-uitzendingen, is het niet aannemelijk dat invoering van deze eis op problemen zal stuiten.

Maximaal 30 procent demografisch bereik op radioprogrammaniveau

Door het vervallen van de inhoudelijke regiogerichtheidseis van ten minste 10 procent zou het regionale karakter van de niet-landelijke vergunningen in de toekomst alleen nog tot uitdrukking komen door de reeds bestaande eis dat een niet-landelijke partij maximaal 30 procent van het Nederlandse publiek mag bereiken (zie artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van de Regeling). Hierdoor kan niet één partij alle niet-landelijke vergunningen opkopen in de veiling en blijft er sprake van een zekere spreiding en diversiteit in het aanbod.

Het Adviescollege heeft geadviseerd dat de regiogerichtheidseis kan komen te vervallen mits de domeinscheiding tussen landelijke en niet-landelijke commerciële radio wordt aangescherpt (zie pag. 58 van het rapport). De niet-landelijke commerciële radiomarkt kenmerkt zich door een veelheid van productie-, doorgifte- en licentieovereenkomsten. Bij een productieovereenkomst wordt het uitgezonden programma van een commercieel radiostation in opdracht vervaardigd en/of geleverd door een derde partij (die zelf niet de vergunninghouder of de eigenaar van de radiozender is). Bij doorgifte- of distributieovereenkomsten worden er afspraken gemaakt over het gebruik van (een deel van) het spectrum van een kavel voor doorgifte of distributie van een programma of zender van een derde partij. Met een licentieovereenkomst kan bijvoorbeeld toestemming worden verleend om een radiomerknaam van een andere partij te gebruiken.

Om te voorkomen dat door middel van zogenoemde productie-, doorgifte-, huur- of licentieovereenkomsten alsnog hetzelfde radioprogramma wordt uitgezonden op de kavels van verschillende niet-landelijke vergunninghouders is aan artikel 7 toegevoegd dat de beperking van 30 procent demografisch bereik ook geldt op het niveau van het radioprogramma. Hiertoe is het eerste lid uitgebreid met een nieuw onderdeel d. Dit nieuwe onderdeel ziet erop toe dat eenzelfde radioprogramma (of programmakanaal of radiozender/radiostation) bijvoorbeeld ten gevolge van een productie-, doorgifte-, huur- of licentieovereenkomst een demografisch bereik haalt van maximaal 30 procent. Om te bepalen of het eenzelfde radioprogramma betreft, kan gekeken worden naar een combinatie van de programmanaam, -onderdelen, muziekmix of -volgorde en/of presentatoren. Bij een gelijke programma- of stationsnaam kan gedacht worden aan geheel of deels dezelfde naam, of aan het gebruik van eenzelfde kenmerkende letter- of cijfercombinatie. Onderdeel d laat onverlet dat één en dezelfde vergunninghouder binnen zijn (maximaal) 30 procent demografisch bereik (deels) dezelfde programma(kanaal)namen of stationsnamen hanteert.

Aanpassing aan vermindering aantal kavels

Een kleinere wijziging betreft de aanpassing in het tweede lid, waar B54 is vervangen door B27. Zoals eerder in deze toelichting ook al aan de orde kwam, is de economische levensvatbaarheid van de niet-landelijke radiokavels een belangrijk thema. De Minister van EZ heeft daarom – conform het advies van het Adviescollege – de niet-landelijke radiokavels opnieuw ingedeeld waarbij de hoeveelheid kavels afneemt van 54 tot 27. Het tweede lid van artikel 7 is dientengevolge aangepast aan dit nieuwe aantal kavels. Voor het overige wordt verwezen naar de toelichting en bijlagen bij het Besluit bekendmaking veiling vergunningen commerciële niet-landelijke radio-omroep 2024 van de Minister van EZ.

Technisch

De aanpassing van artikel 7, eerste lid, onderdeel c, betreft een taalkundige verbetering. Verder is het derde lid van artikel 7 vervallen onder vernummering van het vierde lid tot derde lid. Het oude derde lid betrof een uitleg van de toepassing van de regiogerichtheidseis. Namelijk dat zendtijd besteed aan reclameboodschappen buiten beschouwing wordt gelaten bij het bepalen van de regiogerichtheid. Nu de regiogerichtheidseis is vervallen, is dit lid niet langer nodig.

4. Regeldruk

Er zijn beperkte lasten gemoeid met deze regeling. Het gaat om een beleidswijziging, en partijen die actief zijn in de radiosector en die deel willen nemen aan de veiling, zullen zich op de hoogte moeten stellen van de nieuwe regels.

In de Regeling aanvraag- en veilingprocedure vergunningen commerciële niet-landelijke radio-omroep 2024 wordt een omschrijving gegeven van de lasten die gemoeid zijn met de verlening van de vergunningen voor niet-landelijke commerciële radio door middel van een veiling. Voor de kwantificering hiervan wordt ervan uitgegaan dat ongeveer vijftig belangstellenden een aanvraag zullen indienen voor het verkrijgen van één of meer van de 27 te veilen pakketten met niet-landelijke commerciële radiovergunningen (FM en DAB+). Het lezen van de onderhavige regeling maakt ook deel uit van dat proces. De verwachting is dat dit maximaal een uur in beslag neemt (afgerond op hele uren). Vermenigvuldigd met een uurtarief van € 77 voor leidinggevenden/managers, maakt dit in totaal € 3.850 aan administratieve lasten voor deze regeling.

Een concept van deze regeling is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR).

Het ATR heeft het concept niet geselecteerd voor een formeel advies omdat de regeling geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

5. Financiële gevolgen

De regeling heeft geen gevolgen voor de Rijksbegroting.

6. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Een concept van deze regeling is voorgelegd aan het Commissariaat voor de Media (Commissariaat) voor een toets op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid.

Het Commissariaat merkt op dat niet-landelijke radio-omroepen maximaal 30 procent van het aantal inwoners van Nederland mogen bereiken. Om te voorkomen dat radio-omroepen deze bepaling omzeilen, bijvoorbeeld via een programma- of distributieovereenkomst, gaat de 30 procent norm niet alleen gelden op vergunningsniveau, maar ook op programma(naam)-niveau. Het komt voor dat verschillende media-instellingen met een enkele aanpassing ongeveer hetzelfde radioprogramma uitzenden. Omdat dit zou kunnen leiden tot omzeiling van de Regeling, is het van belang dat er duidelijkheid wordt gegeven over de vraag wanneer er sprake is van ‘hetzelfde programma’. De uitgangspunten in de concept-toelichting bieden daarvoor nog onvoldoende houvast en de concept-regeling zou op dit punt verduidelijkt kunnen worden, aldus het Commissariaat. Voor de gevraagde nadere verduidelijking van dit onderwerp verwijst de minister naar de bespreking van de consultatiereacties waarin dit punt ook aan de orde is gekomen.

Verder wordt aangegeven dat het Commissariaat moet kunnen vaststellen of een radioprogramma een demografisch bereik heeft van meer dan 30 procent. Het Commissariaat voorziet mogelijke knelpunten als het gaat om het ontwikkelen van een meetmethodiek. Het daadwerkelijke bereik kan namelijk verschillen van het technische potentiële bereik. De minister merkt op dat op dit punt wordt uitgegaan van het theoretische demografische bereik zoals berekend door RDI. De minister zal bevorderen dat er op dit terrein een samenwerking tussen RDI en het Commissariaat ontstaat, zodat het Commissariaat in staat zal zijn om dit onderdeel van het toezicht op een goede manier uit te voeren.

Met betrekking tot de verplichte nieuwsbulletins merkt het Commissariaat op dat de concept-regeling geen definitie van het begrip ‘nieuws’ bevat en dat evenmin eisen worden gesteld aan dit programmaonderdeel, bijvoorbeeld qua minimale tijdsduur. Hierover wordt het volgende opgemerkt. Het uitzenden van nieuwsbulletins op (niet-landelijke) radiostations is al jaren een gangbare praktijk. Daarnaast kan uit de consultatiereacties worden opgemaakt dat sommige partijen de eisen die nu gesteld worden aan de nieuwsbulletins al te ver vinden gaan. Daarom wordt er voor gekozen om nu geen nadere inhoudelijke eisen te stellen aan de nieuwsbulletins en het vooralsnog aan partijen over te laten om hier vanuit hun professionaliteit inhoud aan te geven. Onder nieuws kan in ieder geval worden verstaan: berichtgeving over actuele gebeurtenissen van een zeker algemeen belang en bestemd voor een algemeen publiek.

7. Consultatie

Over dit besluit heeft van 11 juni 2024 tot 23 juli 2024 een openbare internetconsultatie plaatsgevonden. Eenieder kon gedurende deze periode zijn zienswijze geven over het voorgenomen besluit. In totaal zijn veertien reacties ontvangen. Hieronder worden deze reacties besproken voor zover zij zien op dit besluit.

Terminologie

Diverse respondenten hebben een opmerking gemaakt over de term ‘regionaal’ die wordt gebruikt bij verwijzing naar de radioprogramma’s die op de B-kavels worden uitgezonden. Deze partijen willen graag vasthouden aan de term ‘niet-landelijk’ om verwarring te voorkomen. De term niet-landelijk sluit volgens deze partijen beter aan bij de toepasselijke regelgeving en doet meer recht aan de uiteenlopende business cases die dit domein kent.

Met het gebruik van de term regionaal in deze toelichting is niet bedoeld om aansluiting te zoeken bij het beleid rond de regionale publieke omroepen. Nu hierover blijkbaar verwarring is ontstaan, is de toelichting op dit punt verduidelijkt.

Regiogerichtheidseis /30 procent bereikrestrictie op programma-niveau

Een belangrijk punt uit de onderhavige wijziging van de Regeling betreft het schrappen van de zogenoemde regiogerichtheidseis. Diverse respondenten geven aan dat het wegnemen van de 10 procent regiogerichtheid als wettelijk minimum op zichzelf prettig is voor niet-landelijke radio-ondernemers. Het verbetert de mogelijkheden om niet-landelijke radioprogramma’s te ontwikkelen die nog nauwer zijn afgestemd op de daadwerkelijke wensen van de luisteraars. Tevens kan het helpen bij het voorkomen van onnodige rechtszaken, aldus deze respondenten. Zij merken echter op dat de meeste hinder die veel niet-landelijke radio-ondernemers ondervonden van de regiogerichtheidseis al grotendeels is weggenomen door de voorwaardelijke veiling in 2022 waarbij het regiogerichtheidspercentage voor de betreffende kavels terugviel naar het minimum van 10 procent. Het schrappen van de gehele regiogerichtheidseis is weliswaar zeer welkom maar ondergeschikt aan het belang van het rendabel krijgen en houden van de business case van het niet-landelijke domein en dus afhankelijk van wat hiervoor in de plaats treedt, aldus deze respondenten.

Deze respondenten wijzen hierbij met name op het nieuwe onderdeel d van het eerste lid van artikel 7. Hier wordt de 30 procent-bereikrestrictie die reeds bestaat op vergunningsniveau (onderdeel c van het eerste lid van artikel 7) uitgebreid naar een 30 procent-restrictie die tevens op programmaniveau gaat gelden. Deze respondenten vinden dat het geconsulteerde onderdeel d van artikel 7 en met name de bijbehorende toelichting een ongewenste verbreding van de eerder beoogde 30 procent-restrictie op programma-niveau. Zij wijzen hierbij op hetgeen is besproken tijdens de zogenoemde dialoogsessies van de radiosector onder leiding van Medy van der Laan (Kamerstukken II 2019/20, 24 095, nr. 511). Uit de dialoogsessies kwam sectorbrede steun naar voren voor een restrictie voor het (totaal)programma. Volgens deze respondenten is een restrictie op programmaonderdelen daarbij niet besproken en bestaat het risico dat de restrictie zich ook uitstrekt tot (losse) programmaonderdelen zoals de nieuwsbulletins, weer & verkeer of een gelijk reclameblok, of dat een freelance discjockey niet meer voor verschillende radiostations mag werken. Binnen de dialoogsessies bestond wel consensus over de gewenste mogelijkheid van programma-varianten (met gedeeltelijke overlap in zowel inhoud als naam), aldus deze respondenten.

De minister reageert hierop als volgt. Het is geenszins de bedoeling om innovatie of ondernemerschap op de niet-landelijke radiomarkt onnodig te belemmeren. Daarom zijn samenwerkingsvormen nog steeds mogelijk en wordt de regiogerichtheidseis geschrapt. Het streven blijft om een pluriform aanbod voor de luisteraar te creëren. Het nieuwe onderdeel d van artikel 7 beoogt daarbij enkel te voorkomen dat de restrictie van 30 procent op vergunningsniveau wordt omzeild door middel van samenwerkingsvormen. Het gaat hier om geheel of grotendeels hetzelfde (totaal)programma en niet om losse programmaonderdelen. De losse programmaonderdelen spelen wel een rol om te bepalen wat hetzelfde totaalprogramma is. De optelsom van de verschillende programmaonderdelen bepaalt of er sprake is van geheel of grotendeels hetzelfde programma. De opsomming in de toelichting geeft de elementen aan die hierbij een rol kunnen spelen. De feiten en omstandigheden van het concrete geval zullen hier doorslaggevend zijn. Het is aan de toezichthouder om in het voorkomende geval te bepalen of er sprake is van hetzelfde radioprogramma en waar precies het omslagpunt ligt.

Het is in ieder geval niet zo dat het verboden is dat radiostations een nieuwsbulletin van dezelfde externe leverancier afnemen of dezelfde radiocommercial uitzenden. Hetzelfde geldt als meerdere radiostations op een bepaald tijdstip in de week een (eigen) hitlijst uitzenden of als dezelfde (freelance) discjockey voor verschillende radiostations werkzaam is. Dit is natuurlijk anders wanneer het radioprogramma van een ander niet-landelijk of landelijk radiostation ongewijzigd of grotendeels ongewijzigd wordt doorgegeven en het publieksbereik van een niet-landelijk radioprogramma daarmee boven de 30 procent uitkomt. Waar het om gaat, is dat het radioprogramma gedurende het etmaal niet voor een groot deel hetzelfde is, en/of het station (deels) dezelfde naam heeft en/of de zender dezelfde ‘look en feel’ heeft.

Domeinscheiding landelijk vs. niet-landelijk / verbod op verschillende samenwerkingsvormen

Veel respondenten hebben opmerkingen gemaakt over de zogenoemde domeinscheiding tussen landelijke en niet-landelijke partijen en over de verschillende samenwerkingsvormen tussen radiopartijen. Een respondent is van mening dat alle vormen van samenwerking tussen landelijke en niet-landelijke partijen verboden moeten worden. Een rendabel businessmodel is prima mogelijk zonder samenwerking met een landelijke partij, aldus deze respondent. Een andere respondent richt zich specifiek op een verdere aanscherping van de domeinscheiding tussen landelijke en niet-landelijke radiopartijen. Deze respondent acht het van belang om naar de radiomarkt in zijn geheel te kijken en dus ook naar DAB+. Deze partij vindt het van belang dat voorkomen wordt dat programma’s die worden uitgezonden middels landelijke DAB+ vergunningen ook te horen zijn via niet-landelijke FM (en DAB+) frequenties. Weer een andere respondent geeft aan dat het Adviescollege heeft geadviseerd om het bestaande verbod op economische verbondenheid tussen landelijke en niet-landelijke partijen aan te vullen met een verbod op licentieovereenkomsten en daarmee vergelijkbare contracten. Naar het oordeel van het Adviescollege wordt de beoogde domeinscheiding namelijk ondermijnd door de situatie waarin een landelijke partij zijn merknaam in licentie geeft aan een niet-landelijke partij, aldus deze respondent. Deze respondent geeft aan dat deze aanbeveling van het Adviescollege niet is overgenomen.

Andere respondenten geven juist aan dat samenwerking tussen niet-landelijke vergunninghouders onderling, tussen vergunninghouders in de verschillende domeinen en met producenten – binnen de juiste randvoorwaarden – ruim baan geboden moet worden. Dit is goed voor het domein, de luisteraar en de sector in zijn totaliteit. Deze respondenten vragen zich tevens af of de voorgestelde wijziging van de Regeling alleen betrekking heeft op de FM of dat digitale distributie hier ook onder valt. Een andere respondent vindt het terecht dat er geen algeheel verbod op licentieovereenkomsten en daarmee vergelijkbare samenwerkingsovereenkomsten tussen landelijke en niet-landelijke radiopartijen is geregeld. Hierdoor blijft het mogelijk dat een houder van een niet-landelijke FM-vergunning een mediabedrijf dat radioprogramma’s produceert en tevens houder is van één of meer landelijke FM-vergunningen benadert om voor haar een radioprogramma te produceren dat niet al op een landelijke FM-vergunning wordt uitgezonden.

Tot slot is er een respondent die van mening is dat na doorvoering van de onderhavige wijziging allerlei vormen van samenwerking tussen landelijk en niet-landelijk opererende radiostations, zoals doorgifte- en/of productieovereenkomsten en huurconstructies, niet langer toelaatbaar zijn. Deze respondent is van mening dat (digitaal) landelijk opererende partijen ook moeten kunnen samenwerken met niet-landelijke partijen omdat dit goed is voor de pluriformiteit.

Uit het voorgaande blijkt dat er op dit punt sprake is van zeer uiteenlopende meningen, wensen en belangen van respondenten. Voor wat betreft het onderwerp aanscherping domeinscheiding en het verbod op licentieovereenkomsten wordt het volgende overwogen.

De eerste stappen voor een (domein)scheiding tussen landelijke en niet-landelijke FM-vergunningen zijn gezet in 2003 in het (inmiddels ingetrokken) artikel 8, tweede lid, van de Regeling. Hierin was bepaald dat de landelijk en niet-landelijk opererende commerciële omroepen zich niet op elkaars markt dienen te bewegen en dat tevens moest worden voorkomen dat via ketenvorming op niet-landelijk niveau zodanige concentraties ontstaan dat er zich semi-landelijke netwerken ontwikkelingen. Na de inwerkingtreding van een wijziging van artikel 3.11 van de Telecommunicatiewet, en met de vaststelling van de Tijdelijke regeling gebruiksbeperking commerciële radio-omroep, is artikel 8, tweede lid, van de Regeling (die haar grondslag had in de Mediawet 2008) inhoudelijk ongewijzigd overgenomen in een ministeriële regeling met een grondslag in de Telecommunicatiewet. Hierbij is ook de hiervoor genoemde scheiding gecontinueerd, zoals ook de bedoeling was van de wetgever. Deze scheiding had een beperkte omvang en zag oorspronkelijk alleen op de analoge radiovergunningen. Het Adviescollege heeft in het advies van 5 oktober 2020 geadviseerd deze bestaande scheiding te continueren en tevens aan te scherpen, met name ook met het oog op de transitie van analoge FM radiovergunningen naar digitale DAB-vergunningen. Dit advies heeft de Minister van EZ overgenomen. In dat verband merkt de minister dus op dat de domeinscheiding tussen de verschillende domeinen landelijk, niet-landelijk en lokaal niet meer in hoofdzaak in de Regeling wordt geregeld, behoudens het derde lid van artikel 7 van de Regeling maar in de Tijdelijke regeling gebruiksbeperking commerciële radio-omroep van de Minister van EZ.

De Regeling bevat geen (totaal)verbod op het gebruik van licenties of licentieovereenkomsten. Dat is niet goed mogelijk want de vraag is hoe een licentieovereenkomst in dit verband exact gedefinieerd zou moeten worden. Zou het dan bijvoorbeeld niet meer mogelijk zijn als een landelijke partij nog de rechten op een oude radiomerknaam heeft, en die naam al enige tijd ongebruikt op de plank ligt, deze naam niet meer in licentie aan een derde zou mogen geven om hiermee radio te maken op een B-kavel? Maar de vraag is ook of een expliciet verbod op licentieovereenkomsten met de introductie van de 30 procent-restrictie op programma-niveau voor niet-landelijke radioprogramma’s in artikel 7, eerste lid, onder d, gecombineerd met de uitleg wat wordt verstaan onder eenzelfde programma, nodig is. Immers, deze restrictie geldt niet alleen voor samenwerkingsvormen (waaronder de licentieovereenkomsten) tussen twee niet-landelijke radiostations onderling maar ook voor de samenwerking tussen een niet-landelijke en een landelijke radiopartij. Er van uitgaande dat een landelijk uitgezonden radioprogramma als vanzelf boven de 30 procent publieksbereik komt, zal deze zijn naam en format dan niet ook in licentie aan een niet-landelijke vergunninghouder kunnen geven voor gebruik op een B-kavel.

De onderhavige Regeling ziet alleen op de FM-band. De wettelijke basis is artikel 6.23 van de Mediawet 2008. Dit artikel geeft alleen een bevoegdheid om regels te stellen ten aanzien van de FM-band.

Verplichte nieuwsbulletins

Een aantal respondenten heeft opmerkingen gemaakt over de verplichte nieuwsbulletins. Sommige respondenten zijn hier kritisch op omdat het de vrije invulling van radioprogramma’s beperkt. Andere respondenten juichen het toe. Gewezen wordt op een inconsistentie in de concept-regeling. Het desbetreffende onderdeel is nu anders geformuleerd. Het doel van deze eis voor de niet-landelijke radiostations is om – vanwege het vervallen van de regiogerichtheidseis – de nieuwsvoorziening op de niet-landelijke radiostations te waarborgen en hierbij zo veel mogelijk aan te sluiten bij de verplichting zoals die reeds geldt voor de landelijke commerciële radiostations (zie bijvoorbeeld artikel 2, eerste lid, onder c van deze Regeling voor het landelijke kavel A04, maar ook in de vergunningen van de andere landelijke commerciële radiostations). Omdat de verplichting voor het merendeel van de landelijke stations alleen geldt voor de uren 7.00–23.00 uur en er geen reden is om voor de niet-landelijke stations een zwaardere eis te stellen, zal de verplichting voor de niet-landelijke radiostations ook worden gesteld op 7.00–23.00 uur. Dit laat uiteraard onverlet dat zowel landelijke als niet-landelijke commerciële radiostations uit eigen beweging en als service naar hun nachtelijke luisteraars ook in de nacht nieuwsbulletins kunnen uitzenden.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, E.E.W. Bruins

Naar boven