Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat | Staatscourant 2024, 38228 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat | Staatscourant 2024, 38228 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
(KetenID WGK026859)
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
Gelet op de artikelen 4 eerste en tweede lid, van de Kaderwet subsidies I en M, en 4, eerste lid, 6, zesde lid, 7, derde lid, 8, eerste lid, 10, tweede en vierde lid, 13, 23, vijfde lid, en 26 van het Kaderbesluit subsidies I en M;
BESLUIT:
De Subsidieregeling Circulaire Economie wordt als volgt gewijzigd:
A
Onder vernummering van paragraaf 3 tot paragraaf 4 en vernummering van de artikelen 3.1 tot en met 3.3 tot de artikelen 4.1 tot en met 4.3 wordt na paragraaf 2 een paragraaf ingevoegd, luidende:
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
project, bestaande uit een samenhangend geheel van activiteiten als bedoeld in artikel 3.3;
totale bedrag aan de-minimissteun dat aan een onderneming mag worden verleend op grond van artikel 3, tweede lid, van de de-minimisverordening, van artikel 3, tweede lid, van de landbouw de-minimisverordening of van artikel 3, tweede lid, van de visserij de-minimisverordening;
loonkosten bestaande uit:
a. brutoloon volgens de salaristabel behorend bij de collectieve arbeidsovereenkomst of volgens de individuele arbeidsovereenkomst;
b. vakantie-uitkering;
c. niet van winst afhankelijke eindejaarsuitkering;
d. werkgeverslasten, te weten werkgeversdeel pensioenpremie, WW-premie, WIA/WAO-premie, en bijdrage Zorgverzekeringswet; en
e. overige werkgeverspremies voor werkloosheids- en ziektekostenuitkeringen;
groep als bedoeld in artikel 2:24b van het Burgerlijk Wetboek;
onderneming als bedoeld in artikel 2, onderdeel 24, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
hergebruik als bedoeld in artikel 3, punt 13, van Richtlijn 2008/98/EG;
herproductie als bedoeld in artikel 2, punt 16 van verordening 2024/1781;
inzameling als bedoeld in artikel 3, punt 10 van Richtlijn 2008/98/EG;
Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PbEU 2013, L 352);
onderneming in de zin van artikel 2, onderdeel 2, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
opknappen als bedoeld in artikel 2, punt 18 van verordening 2024/1781;
toepassing van een nieuwe organisatiemethode als bedoeld in artikel 2, punt 96 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
toepassing van een nieuwe of sterk verbeterde productie- of leveringsmethode als bedoeld in artikel 2, punt 97 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
recycling als bedoeld in artikel 3, punt 17, van Richtlijn 2008/98/EG;
reparatie als bedoeld in artikel 2, punt 20, van verordening 2024/1781;
Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PbEU 2008, L 312);
verklaring van de subsidieaanvrager waarin deze bevestigt dat subsidieverstrekking niet zal leiden tot een overschrijding van het de-minimisplafond;
Verordening (EU) 2024/1781 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2024 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van vereisten inzake ecologisch ontwerp voor duurzame producten, tot wijziging van Richtlijn (EU) 2020/1828 en Verordening (EU) 2023/1542, en tot intrekking van Richtlijn 2009/125/EG (PbEU 2024);
Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU 2014, L 190);
voorbereiding voor hergebruik als bedoeld in artikel 3, punt 16, van Richtlijn 2008/98/EG.
Deze paragraaf heeft tot doel cio-projecten te stimuleren, waardoor materiaal wordt bespaard en reductie van CO2-uitstoot plaatsvindt.
1. De Minister kan op aanvraag subsidie verstrekken voor een cio-project, bestaande uit een samenhangend geheel van activiteiten gericht op procesinnovatie of organisatie-innovatie, dat:
a. leidt tot nieuwe bedrijfsactiviteiten of uitbreiding of aanpassing van bestaande bedrijfsactiviteiten;
b. zorgt voor besparing van materiaal en reductie van CO2-uitstoot door hergebruik, voorbereiding voor hergebruik, reparatie, opknappen, herproductie of het faciliteren van hoogwaardige recycling van materialen of producten; en
c. betrekking heeft op een of meerdere materialen of producten die vallen onder een productgroep als bedoeld in bijlage 1 bij deze regeling.
2. Onverminderd het eerste lid kan het cio-project ook betrekking hebben op bij de activiteiten in het eerste lid behorende investeringen in bedrijfsmiddelen.
3. Onverminderd het eerste lid kan een project dat betrekking heeft op recycling van textiel slechts in aanmerking komen voor subsidie indien sprake is van vezel-tot-vezelrecycling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Besluit uitgebreide producentenverantwoordelijkheid textiel.
1. Een aanvraag wordt ingediend door een mkb-onderneming.
2. Onverminderd het eerste lid kan een aanvraag worden ingediend door de penvoerder van een samenwerkingsverband.
3. Het samenwerkingsverband bestaat uit niet in een groep met elkaar verbonden ondernemingen, waarvan ten minste twee mkb-ondernemingen.
1. De subsidiabele kosten voor een cio-project zijn:
a. de kosten van de voor het project noodzakelijke procesinnovatie of organisatie-innovatie;
b. aan derden betaalde kosten voor investeringen in bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 3.3, tweede lid.
2. De kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden berekend door:
a. het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken eigen medewerkers ten behoeve van deze activiteiten maken te vermenigvuldigen met een vast uurtarief van € 60 waarin zowel de directe loonkosten als de daaraan toegerekende indirecte kosten zijn begrepen, te vermeerderen met de kosten bedoeld in artikel 29, derde lid, onderdeel b tot en met d, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, indien deze in de administratie te onderscheiden zijn; of
b. de directe loonkosten per uur te vermenigvuldigen met het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gemaakt, te vermeerderen met:
1°. een vaste opslag van 50% van de directe loonkosten;
2°. de kosten bedoeld in artikel 29, derde lid, onderdeel b tot en met d, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, indien deze in de administratie te onderscheiden zijn.
1. De subsidie voor de kosten, bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, onderdeel a, bedraagt:
a. voor een mkb-onderneming 50% van de subsidiabele kosten;
b. voor een grote onderneming 15% van de subsidiabele kosten.
2. De subsidie voor de kosten, bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, onderdeel b, bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten en maximaal het voor de aanvrager geldende de-minimisplafond.
De Minister verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Een aanvraag tot subsidieverlening op grond van deze paragraaf kan worden ingediend van 30 januari 2025, 9.00 uur tot en met 8 april 2025, 12.00 uur.
1. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland met gebruikmaking van een daartoe door de Minister beschikbaar gesteld middel.
2. Een aanvraag tot subsidieverlening bevat naast de in artikel 10 van het Kaderbesluit genoemde gegevens ten minste:
a. gegevens over de aanvrager, waaronder het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel en het post- en bezoekadres;
b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;
c. een mkb-verklaring;
d. een kwalitatieve en kwantitatieve omschrijving van de reductie van CO2-uitstoot en materiaalbesparing die:
i. rekening houdt met scope 3 emissies, te weten de CO2-uitstoot in de gehele levenscyclus van een product; en
ii. met de resultaten van het project gerealiseerd kunnen worden ten opzichte van de gangbare praktijk, te weten de in de Nederlandse markt gangbare praktijk per fase van de levenscyclus van het product, waaruit blijkt dat deze resultaten aannemelijk zijn;
e. een onderbouwing waaruit blijkt hoe de aanvrager het eigen aandeel in de projectkosten financiert; en
f. een onderbouwing van de economische haalbaarheid van de toepassing van de uitkomsten van het project.
3. Indien de aanvraag betrekking heeft op activiteiten als bedoeld in artikel 3.3, tweede lid, bevat deze in aanvulling op het tweede lid een verklaring de-minimissteun.
4. Indien het cio-project betrekking heeft op inzameling van afval onderbouwt de aanvrager in aanvulling op het tweede lid aan de hand van een intentieverklaring dat bij het project een verwerker is betrokken die het afval verwerkt.
5. Indien de aanvraag afkomstig is van een samenwerkingsverband, verstrekt de penvoerder in aanvulling op de gegevens, bedoeld in het tweede en derde lid, voor elke deelnemer aan het samenwerkingsverband de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a, c, en e, en het derde lid.
6. In afwijking van artikel 10, vierde lid, onderdeel f, van het Kaderbesluit hoeft de aanvraag niet een bewijs te bevatten dat de bankrekening op naam van de aanvrager staat.
In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van het Kaderbesluit en artikel 1.3 wordt een subsidieaanvraag afgewezen indien:
a. het cio-project overwegend betrekking heeft op de terugwinning van materialen voor recycling op een manier die leidt tot minder hoogwaardig gebruik dan de oorspronkelijke toepassing;
b. de datum waarop de activiteit start meer dan zes maanden na de datum van ontvangst van de subsidieaanvraag ligt;
c. de uitvoering van de activiteit langer dan drie jaar duurt;
d. de te verstrekken subsidie minder dan € 50.000 of meer dan € 500.000 per cio-project bedraagt;
e. de subsidie bij een aanvraag als bedoeld in artikel 3.4, tweede lid, voor een deelnemer aan het samenwerkingsverband minder dan € 25.000 bedraagt;
f. mkb-ondernemingen minder dan 30% van het totaal van de voor alle ondernemingen in het samenwerkingsverband in aanmerking komende subsidiabele kosten voor hun rekening nemen indien sprake is van een samenwerkingsverband tussen mkb-ondernemingen en grote ondernemingen; of
g. de reductie van CO2-uitstoot die met de resultaten van het project gerealiseerd kan worden ten opzichte van de gangbare praktijk lager is dan 10%.
1. In aanvulling op artikel 17 van het Kaderbesluit is de subsidieontvanger verplicht het project binnen 36 maanden na de subsidieverlening af te ronden.
2. De Minister kan op verzoek van de subsidieontvanger een eenmalige ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, indien de subsidieontvanger kan aantonen dat de benodigde tijd voor de realisatie van het project langer is dan 36 maanden.
3. De ontheffing, bedoeld in het tweede lid, betreft maximaal twaalf maanden.
1. De Minister verstrekt ambtshalve, gelijktijdig met de beschikking tot subsidieverlening, voorschotten van 90% van het totaal verleende bedrag.
2. Bij subsidies waarvan de projectduur een jaar of meer is, geldt dat het eerste voorschot ambtshalve wordt verstrekt met de beschikking tot subsidieverlening, en dat:
a. de daaropvolgende voorschotten ambtshalve worden verstrekt binnen twee weken na 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober; en
b. met inachtneming van het eerste lid, het voorschot wordt berekend door het totale voorschotbedrag te delen door het aantal kwartalen in de periode waarover de subsidie is verleend.
1. Binnen dertien weken nadat de activiteit is afgerond, dient de subsidieontvanger een aanvraag tot subsidievaststelling in met gebruikmaking van een door de Minister beschikbaar gesteld digitaal formulier dat op de website van RVO wordt geplaatst.
2. In aanvulling op artikel 24 van het Kaderbesluit bevat de aanvraag tot vaststelling van de subsidie ten behoeve van openbare kennisdeling in elk geval een samenvatting van de resultaten van het project.
1. Subsidie voor de activiteiten bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, wordt verleend op basis van artikel 29 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
2. Subsidie voor de activiteiten bedoeld in artikel 3.3, tweede lid, wordt verleend op basis van de de-minimisverordening, landbouw de-minimisverordening of visserij de-minimisverordening.
B
In artikel 4.1 (nieuw) wordt ‘van de subsidie in de praktijk’ vervangen door ‘in de praktijk van de subsidie bedoeld in paragraaf 2’.
C
In artikel 4.2 (nieuw) wordt ‘verleend’ vervangen door ‘aangevraagd’.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat – Openbaar Vervoer en Milieu, C.A. Jansen
Deze bijlage bevat de productgroepen, en daaronder vallende materialen en producten, voor de cio-projecten.
1. Elektrische en elektronische appraten:
a. grote huishoudelijke apparaten, waaronder stofzuigers en koelkasten;
b. high tech en communicatie, waaronder laptops, smartphones en televisie;
c. kleine huishoudelijke apparaten waaronder föhns en scheerapparaten;
d. lampen en verlichting;
e. speelgoed, ontspannings- en sportapparatuur, waaronder elektronisch kinderspeelgoed of videoapparatuur.
2. Textiel:
a. huishoudtextiel, tapijten, consumenten- en bedrijfskleding, waaronder lederwaren en wol;
b. meubelstoffen en gordijnen;
c. beddengoed, waaronder bedrijfsmatig beddengoed.
3. Luier- en incontinentiemateriaal:
a. wegwerp- of herbruikbare luiers;
b. incontinentiemateriaal, waaronder babyluiers en incontinentiebroekjes.
4. Herbruikbare bekers en maaltijdverpakkingen: verpakkingen en bekers die bestemd, ontworpen en in de handel zijn gebracht om binnen hun levensduur verscheidene omlopen te maken door opnieuw te worden gevuld of gebruikt voor hetzelfde doel als waarvoor zij zijn ontworpen. Hieronder vallen verpakkingen en bekers die geretourneerd worden naar de producent om opnieuw gevuld te worden, opnieuw gebruikt te worden of opnieuw in goede staat voor gebruik gebracht worden met inbegrip van reinigen, wassen of repareren. De fysieke eigenschappen en kenmerken van de herbruikbare verpakking of beker zijn dusdanig dat onder normaal te verwachten gebruiksvoorwaarden meerdere omlopen mogelijk zijn.
5. Meubilair:
a. zitmeubels, waaronder sofa’s, banken en stoelen;
b. bedden en matrassen;
c. tafels, kasten en overige meubels, waaronder bureaus en bureaustoelen.
Op 9 april 2020 is de Subsidieregeling circulaire economie (hierna: de regeling) in werking getreden. Deze wijzigingsregeling voegt aan die regeling een paragraaf toe. Op grond van deze paragraaf kan subsidie worden verstrekt voor cio-projecten: projecten die betrekking hebben op circulaire implementatie en eventuele opschaling.
Doel
Cio-projecten zijn projecten waarbij bedrijven planmatig technische of organisatorische vernieuwing implementeren (implementatieproject). Een project kan ook betrekking hebben op bijbehorende investeringen in bedrijfsmiddelen. Dan gaat het om projecten waarbij bedrijven, naast de implementatie van de technische of organisatorische vernieuwing, planmatig bestaande bedrijfsprocessen opschalen. Daarbij is sprake van investeringen in bedrijfsmiddelen die gerelateerd zijn aan het uitbreiden van bedrijfsactiviteiten (implementatie- en opschalingsproject). Doel van deze projecten is ervoor te zorgen dat er minder grondstoffen worden gebruikt. Dit vanwege het feit dat grondstoffen langduriger in de keten blijven door toepassing van circulaire strategieën. Deze circulaire strategieën zijn hergebruik, voorbereiden voor hergebruik, reparatie, opknappen, herproductie en het faciliteren van hoogwaardige recycling van materialen of producten. Door het terugdringen van grondstoffengebruik wordt ook minder CO2uitgestoten.
Subsidiabele activiteiten
Bij een cio-project moet sprake zijn van de implementatie van een nieuwe of sterk verbeterde productie- of leveringsmethode (procesinnovatie) of de implementatie van een nieuwe organisatiemethode in bedrijfsvoering, werkvloer of externe betrekkingen van een bedrijf (organisatie-innovatie). Een aanvraag waarbij sprake is van één op één substitutie (vervanging) van gebruikte materialen valt dus niet onder de paragraaf. Daarbij moeten de CO2-reductie en materiaalbesparing die met de resultaten van het project ten opzichte van de gangbare praktijk gerealiseerd kunnen worden, aannemelijk zijn. De omschrijving die een aanvrager hiertoe op grond van artikel 3.10 (tweede lid, onderdeel d) van de paragraaf aanlevert, moet daarom kwalitatief en kwantitatief worden onderbouwd. Daarbij draait het om besparingen, eventueel inclusief de additionele besparingen ten opzichte van het op te schalen bedrijfsproces, ten opzichte van de gangbare praktijk. Dit betreft de in de Nederlandse markt gangbare praktijk per fase van de levenscyclus van het product. De gangbare praktijk is afhankelijk van de productgroep. Zo is voor bijvoorbeeld meubilair de gangbare praktijk dat deze aan de einde levensduur wordt verbrand met energieterugwinning, en is voor herbruikbare bekers wassen de gangbare praktijk. Daarbij is ook de fase van de levenscyclus van het product relevant. Het repareren van textiel levert bijvoorbeeld meer CO2-besparing op dan recycling van textiel. In het onderbouwen van de CO2-reductie en materiaalbesparing houdt de aanvrager rekening met scope 3 emissies. Dit betreft de CO2-uitstoot in de gehele levenscyclus van een product. Dit is onderdeel van de vragen in het aanvraagformulier voor de subsidie.
Een voorbeeld van een circulair implementatieproject is het implementeren van een systeem van herbruikbare bekers bij een afhaalrestaurant waarbij er sprake is van de implementatie van uitgifte van herbruikbare bekers en implementatie van retourlogistiek (alleen, of in samenwerking met andere ondernemingen) voor het terugkrijgen van de herbruikbare beker. Dit systeem komt dan in de plaats van het gebruik van wegwerpbekers. Een voorbeeld van een circulair implementatie- en opschalingsproject is de uitbreiding van een kledingreparatiebedrijf dat kleding bij klanten thuis ophaalt. Dit doet de onderneming bijvoorbeeld door haar werkgebied uit te breiden, of door nieuwe soorten kleding op te halen, waardoor zij noodzakelijkerwijs een nieuw IT- en logistiek systeem moet gebruiken.
Circulaire strategieën
Een cio-project kan bestaan uit een of meer circulaire strategieën. Dit zijn hergebruik, voorbereiden voor hergebruik, reparatie, opknappen, herproductie of het faciliteren van hoogwaardige recycling van materialen of producten.
– Hergebruik is elke handeling waarbij producten of componenten die geen afvalstoffen zijn, opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als dat waarvoor zij waren bedoeld. Hergebruik komt veelvuldig voor in het dagelijks leven. Voorbeelden hiervan zijn keramieken servies in een restaurant en het gebruik van een deelfiets.
– Voorbereiding voor hergebruik is elke nuttige toepassing bestaande uit controleren, schoonmaken of repareren, waarbij producten of componenten van producten, die afvalstoffen zijn geworden, worden klaargemaakt zodat ze zullen worden hergebruikt zonder dat verdere voorbehandeling nodig is.
Anders dan bij hergebruik zijn deze producten afval totdat de voorbereidingen voor hergebruik voltooid zijn (en hergebruik zonder verdere voorbehandeling mogelijk is). Een voorbeeld is het demonteren, controleren en schoonmaken van de banden van een autowrak voordat deze banden op de tweedehands markt worden verkocht. De band is als onderdeel van het autowrak afval geworden, en vervolgens voorbereid voor hergebruik.
– Bij reparatie gaat het om één of meer handelingen waarbij een gebrekkig product of afval wordt teruggebracht in een staat waarin het geschikt is voor het beoogde gebruik ervan. Bij reparatie kan het dus zowel gaan om producten als om afvalstoffen. Een voorbeeld van reparatie is een telefoon met een barst in het scherm waarbij de telefoon gerepareerd wordt door het scherm te vervangen.
– Opknappen betreft handelingen uitgevoerd om een product, of een product waarvan iemand zich heeft ontdaan1, voor te bereiden, te reinigen, te testen, een onderhoudsbeurt te geven en indien nodig te herstellen, om de prestaties of functionaliteit daarvan te herstellen binnen het beoogde gebruik en het prestatiebereik zoals die oorspronkelijk tijdens de ontwerpfase werden bedacht en zoals die van toepassing waren op het moment van het in de handel brengen van het product. Een voorbeeld hiervan is het opknappen van een koelkast die door iemand wordt ingeleverd bij een inruilactie, waarna de koelkast wordt verkocht op de tweedehands markt.
– Herproductie gaat om handelingen waarmee een nieuw product wordt vervaardigd van voorwerpen die afval, producten of onderdelen zijn en waarmee ten minste één wijziging is aangebracht die van substantiële invloed is op de veiligheid, de prestatie, het doel of de soort van het product.
Denk bijvoorbeeld aan een deur die eerst een functie had als tafelblad.
– Faciliteren van hoogwaardige recycling houdt in dat de handelingen in het project ten goede komen aan het hoogwaardiger recyclen dan gangbaar voor de productgroep. Met recycling wordt nuttige toepassing bedoeld waardoor afvalstoffen opnieuw worden bewerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal.
Voorbeelden van dit faciliteren zijn het inzamelen van bepaalde monostromen, en het sorteerproces ten behoeve van een betere kwaliteit recyclaat.
Circulair werken vergt vaak veranderingen in werkwijzen, processen en businessmodellen gecombineerd met investeringen in benodigde infrastructuur en kapitaalgoederen.
Deze paragraaf beoogt initiatieven te stimuleren die zo hoog mogelijk op de R-ladder2 van circulaire strategieën staan, omdat deze in beginsel meer grondstoffen en CO2-emissies besparen. Daarmee is de subsidie voor cio-projecten in paragraaf 3 van de regeling aanvullend op bestaande subsidieregelingen zoals de Versnelde klimaatinvesteringen industrie (VEKI3) en de technologische ontwikkelingsregeling Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie (DEI+4). De R-ladder geeft de mate van circulariteit aan. Als vuistregel kan worden aangehouden dat hoe hoger een strategie op de R-ladder staat, hoe meer grondstoffenverbruik hiermee voorkomen kan worden. Op de R-ladder staat bijvoorbeeld R2, reduce, hoger dan R5, recycling. De paragraaf sluit dan ook projecten uit die in hoofdzaak gericht zijn op downcycling. Bij downcycling worden materialen teruggewonnen voor minder hoogwaardig gebruik dan de oorspronkelijke toepassing, zoals gebruik als brandstof of opvulmateriaal.
Keuze voor subsidie
De cio-projecten moeten van toepassing zijn op de productgroepen elektronische en elektrische apparaten, textiel, luier- en incontinentiemateriaal (maandverband, inlegkruisjes en vergelijkbare producten vallen hier niet onder), herbruikbare bekers en maaltijdverpakkingen of meubilair (bijlage 1). De subsidie betreft de productgroepen binnen de productketen ‘consumptiegoederen’ uit het Nationaal Programma Circulaire Economie5 waarvoor nog geen toereikend subsidiekader bestaat. De circulaire strategieën zijn technisch haalbaar, maar kunnen zonder subsidieverstrekking niet concurreren met lineaire modellen die minder (aanvangs)kosten met zich meebrengen. Deze subsidieverstrekking stelt middelen beschikbaar om hogere aanvangs- en proceskosten deels te compenseren waardoor deze strategieën wel concurrerend worden. De subsidieverstrekking kan daarbij een vliegwieleffect hebben door financiële risico’s af te dekken voor private financiers. Dit door delen van een project te financieren waarvoor private financiering minder gebruikelijk is, zoals procesinnovatiekosten, en daarmee deze private investeerders te bewegen andere delen van het project te financieren. De subsidie wordt in het Nationaal Programma Circulaire Economie aangehaald als het ‘stimuleringsprogramma ter ontwikkeling en opschaling van recycling en hergebruik’.
De subsidieverstrekking voor circulair implementeren en opschalen kan aansluiten op circulaire ketenprojecten of moonshotprojecten, of onderdeel zijn van een groot circulair ketenproject. Een (groot) circulair ketenproject faciliteert circulaire oplossingen middels financiering van een procesbegeleider voor circulaire ketensamenwerkingsverbanden tussen meerdere partijen in een productketen. Zodra een ketenproject is uitgewerkt via een (groot) circulair ketenproject, kan de subsidie ondernemers ondersteuning geven bij het verder implementeren daarvan. Een moonshotproject is een circulair ketenproject geïnitieerd door marktpartijen dat gericht is op een haalbare fundamentele vernieuwing binnen de gehele keten in de pre-competitieve fase.
Nationaal recht
Het nationaal bestuursrechtelijk kader voor subsidies op grond van de regeling wordt gevormd door de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Meer specifiek kan gewezen worden op de hoofdstukken 4.1 (Beschikkingen) en 4.2 (Subsidies) van de Awb, waarin bepalingen zijn opgenomen die relevant zijn of kunnen zijn voor subsidieontvangers.
Daarnaast zijn het Kaderbesluit Subsidies I en M (hierna: het Kaderbesluit), de aan het Kaderbesluit ten grondslag liggende Kaderwet subsidies I en M en de staatssteunregels van belang.
Deze wijziging van de regeling ten behoeve van cio-projecten is gebaseerd op het Kaderbesluit en de daaraan ten grondslag liggende Kaderwet Subsidies I en M. De bepalingen van het Kaderbesluit zijn dan ook van toepassing op de subsidieverstrekking op grond van de nieuwe paragraaf, ook wanneer er niet expliciet naar wordt verwezen. Voor de subsidieontvangers is dan ook niet alleen de regeling, maar ook het Kaderbesluit van belang. In het Kaderbesluit zijn onder andere artikelen opgenomen over de subsidiabele kosten (hoofdstuk 3), het indienen van de aanvraag (hoofdstuk 5), afwijzingsgronden van een aanvraag (hoofdstuk 6), verplichtingen voor de subsidieontvanger (hoofdstuk 8) en de subsidievaststelling (hoofdstuk 10).
Europeesrechtelijke aspecten
De cio-projecten omvatten activiteiten die te classificeren zijn als proces- of innovatie-organisatie in de zin van artikel 29 van de algemene groepsvrijstellingsverordening (hierna: AGVV), in combinatie met investeringen in bedrijfsmiddelen.
De subsidieverstrekking op grond van paragraaf 3 van de regeling is aan te merken als staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (het Verdrag).
De subsidieverstrekkingen voor cio-projecten worden onder de vrijstelling van de artikel 29 van de AGVV gebracht. Uitzondering hierop vormt de steun die verstrekt wordt voor investeringen in bedrijfsmiddelen. Die steun wordt verstrekt op basis van een de-minimisverordening. De-minimissteun wordt geacht niet aan alle criteria van artikel 107, lid 1, van het Verdrag te voldoen en is dan ook vrijgesteld van de aanmeldingsplicht bij de Europese Commissie.
Bij het bepalen van de hoogte van de subsidie is rekening gehouden met het maximaal toegestane steunpercentage in de AGVV. Voor mkb-ondernemingen geldt gelet daarop een steunpercentage van 50% van de subsidiabele kosten. Voor een grote onderneming geldt een steunpercentage van 15%. Steun voor grote ondernemingen past alleen onder de AGVV als zij bij de gesteunde activiteit daadwerkelijk samenwerken met mkb-ondernemingen en de samenwerkende mkb-ondernemingen ten minste 30% van de totale in aanmerking komende kosten dragen. Gelet hierop bevat artikel 3.11, onderdeel f, een weigeringsgrond voor de situatie dat de samenwerkende mkb-ondernemingen minder dan 30% van de totaal in aanmerking komende subsidiabele kosten voor hun rekening nemen. Mocht het toepassen van artikel 3.5 van de regeling in een specifieke situatie toch leiden tot een overschrijding van dat steunpercentage, dan zal in dat geval het bedrag van de subsidie worden verlaagd. Daarnaast geldt op grond van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit dat reeds eerder verstrekte subsidies voor de subsidiabele kosten, of een deel daarvan, in mindering moeten worden gebracht op de subsidie.
Uitvoering
De regeling wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO), onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Mandaat en machtiging daartoe is verleend in het Besluit mandaat, volmacht en machtiging directeur-generaal Rijksdienst voor Ondernemend Nederland op het terrein van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. RVO is betrokken geweest bij het opstellen van de paragraaf 3 ten behoeve van cio-projecten en heeft een uitvoerbaarheidstoets uitgevoerd. Uit die toets zijn geen problemen in de uitvoerbaarheid naar voren gekomen.
Privacy
Het proces van aanvraag tot vaststelling van de subsidie is voor RVO een reeds lang bestaand en beproefd proces, dat de persoonlijke levenssfeer niet beïnvloedt.
Financiële gevolgen
De subsidie voor cio-projecten steunt ondernemers die overwegen aan de slag te gaan met cio-projecten in het opvangen van de kosten die daaraan zijn verbonden. Dit heeft een positief financieel gevolg voor de ondernemer die een cio-project implementeert. Per cio-project kan op grond van artikel 3.11 minimaal € 50.000 en maximaal € 500.000 worden toegekend. Dit bedrag is gebaseerd op een schatting na overleg met een aantal circulaire ondernemers en sectorpartijen. Indien sprake is van een samenwerkingsverband, bedraagt de minimale subsidie voor een deelnemer € 25.000.
Regeldrukeffecten
Voor het berekenen van de regeldruk voor ondernemingen wordt een standaarduurtarief van € 60 gehanteerd.
De verwachting is dat een subsidieaanvrager in totaal tussen de 8 en 40 uur besteedt aan kennisnemen van paragraaf 3, het verzamelen en eventueel het digitaliseren van de benodigde stukken, het doen van de aanvraag en het doen van de vaststellingsaanvraag. Deze inschatting is opgesteld door RVO en geverifieerd aan de hand van aanvraagprocedures voor andere subsidies. Hierbij geldt dat het aantal uren sterk afhankelijk is van onder meer het aangevraagde bedrag, de omvang van het project en de vraag of sprake is van een samenwerkingsverband.
In totaal is de regeldruk voor een aanvrager daarmee € 480 tot € 2.400 per aanvraag. Uitgaande van een subsidiebedrag van € 50.000 tot € 500.000 per aanvraag betekent dit een regeldruk van 0,5% tot 1%.
De administratieve lasten van de paragraaf zijn zo laag mogelijk gehouden. De wijzigingsregeling is aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) voorgelegd ter toetsing. Op 13 september 2024 heeft ATR geadviseerd over de gevolgen voor de regeldruk. Het college heeft de volgende punten meegegeven:
Het college adviseert duidelijk te maken hoe de voorgestelde beoordelingsvolgorde (volgorde van binnenkomst) zich verhoudt tot het doel inzake circulariteit en om juist die projecten te subsidiëren die hoog op de R-ladder van circulaire strategieën staan.
Het doel van de paragraaf is om via het subsidiëren van cio-projecten materiaal te besparen en CO2-uitstoot te reduceren. In de toelichting staat dat deze paragraaf beoogt initiatieven te stimuleren die zo hoog mogelijk op de R-ladder van circulaire strategieën staan, omdat deze in beginsel vaak meer grondstoffen en CO2-emissies besparen. Deze voorkeur om hoger op de R-ladder te stimuleren is echter ondergeschikt aan het doel van de subsidie om materiaal te besparen en CO2-uitstoot te reduceren. Zodoende wordt er geen rangschikking gemaakt in binnenkomende projecten aangezien ook projecten lager op de R-ladder materiaal kunnen besparen en CO2-emissies kunnen reduceren. Na het eerste subsidiejaar zal worden geëvalueerd of een andere verdelingsmethode beter passend is voor de subsidie. Daarbij geldt overigens dat een verdeling op volgorde van rangschikking van de aanvragen (tender) doorgaans zowel de aanvrager als het bestuursorgaan meer administratieve lasten oplevert dan een verdeling op volgorde van binnenkomst.
Het college adviseert inzichtelijk te maken hoe wordt gewaarborgd dat innovatieprojecten met een negatieve businesscase in aanmerking komen voor subsidie.
De paragraaf richt zich voornamelijk op projecten die op dit moment niet van de grond komen, onder andere door opstartkosten die moeilijk privaat financierbaar zijn. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om kosten voor het ombuigen en invoeren van nieuwe bedrijfsprocessen, zoals een retourlogistiek. In de opstart- of opschaalfase hebben deze projecten vrijwel altijd een negatieve businesscase. De projecten moeten na afloop van de subsidie echter wel een positieve businesscase hebben om zichzelf te kunnen bedruipen. Daarnaast richt de subsidie zich niet alleen op projecten met een negatieve businesscase. De subsidie heeft ook als doel om bedrijven die op kleinere schaal succesvol opereren te stimuleren om op te schalen. Deze bedrijven hebben in beginsel dus een positieve businesscase, wat ook wenselijk is. De inschatting van de economische haalbaarheid van een project en inzicht in de financiering van het project wordt gewaarborgd in artikel 3.10.
Het college adviseert om in de toelichting duidelijk te maken hoe het risico op overtekening wordt beperkt.
De paragraaf is in reikwijdte in veel opzichten beperkt. De paragraaf beperkt zich tot vijf productgroepen, waarin een beperkt aantal bedrijven actief is. Ook is de paragraaf ingekaderd door de ruimte die de staatssteunregels bieden. Naar aanleiding van het advies zijn de subsidievereisten aangescherpt. In artikel 3.11, onderdeel g, is een minimaal reductiepercentage opgenomen van de CO2-uitstoot waartoe een project moet leiden om in aanmerking te komen voor subsidie. Het risico op overtekening wordt beperkt door gedurende de openstellingsperiode goed te communiceren over de beschikbaarheid van subsidiegelden en de voorwaarden daarbij, en het resterende subsidiebudget. Dat vereist geen aanpassing van de paragraaf.
Het college adviseert de regeldrukanalyse aan te vullen met een (nadere) onderbouwing van het verwachte aantal subsidieaanvragen en een becijfering van de totale (ervaren) regeldruk.
In de toelichting is benadrukt dat de paragraaf is beperkt tot een aantal specifieke doelgroepen en dat een project een concrete reductie vereist. Hieruit vloeit, mede in combinatie met signalen uit de markt zoals die voortkomen uit stakeholdersessies en internetconsultatie, de verwachting voort dat circa 70 aanvragen worden ingediend. Hierbij geldt dat bij een eerst komt, eerst maalt regeling altijd de kans bestaat dat een aanvraag niet wordt gehonoreerd. Daar staat tegenover dat de lasten voor het indienen van een aanvraag relatief laag zijn in vergelijking met de lasten bij een tenderaanvraag.
RVO heeft een risicoanalyse uitgevoerd. Op basis hiervan is de vereiste reductie van CO2-uitstoot geconcretiseerd. De analyse heeft verder niet geleid tot substantiële aanpassingen.
Bij het opstellen van deze paragraaf zijn stakeholders in of met een directe relatie met circulaire bedrijfsmodellen, hergebruik- of afvalsector, en financiers daarvan, geraadpleegd. Op 5 juli 2023 vond een stakeholdersessie plaats met potentiële aanvragers. Zij waren positief over de beoogde subsidie en de mogelijkheden om financiering te ontvangen voor het implementeren van procesinnovatie. Ook bleek uit de sessie dat de oorspronkelijk voorziene financiële bandbreedte (€ 25.000 tot € 1.000.000) beperkt moest worden naar de in deze paragraaf opgenomen bedragen, en dat de rapportageverplichtingen beperkt moeten zijn. Naast de stakeholdersessie zijn ook publiek-private investeerders in circulaire bedrijven middels één op één overleg geraadpleegd.
Internetconsultatie
Deze paragraaf heeft van 19 augustus 2024 tot en met 16 september 2024 opengestaan voor openbare internetconsultatie. In het kader daarvan zijn zeventig reacties ingediend door bedrijven, brancheverenigingen, non-profit organisaties, publiek-private samenwerkingsverbanden en overheidsorganisaties. Gelet op het aantal ontvangen reacties is het niet mogelijk om in deze toelichting inhoudelijk in te gaan op alle individuele inspraakreacties. Voor een uitgebreid verslag wordt verwezen naar de internetpagina van de consultatie6.
Onder de respondenten is brede steun voor een paragraaf om het implementeren en opschalen van circulaire activiteiten te stimuleren. Het merendeel van de respondenten benadrukt de noodzaak van financiële ondersteuning in het versterken en/of het uitbreiden van samenwerking binnen de keten. Daarnaast komt uit de reacties naar voren dat de bedrijven moeite hebben met de aanloop- en opschaalfase. Redenen die hiervoor worden aangedragen zijn onder meer dat de marges klein zijn (wat (risicovolle) investeringen in de weg staat), dat het een grote tijdsinvestering kost om met meerdere ketenpartners tot een positieve of kostendekkende businesscase te komen, en dat de toegang tot financiering beperkt is. De respondenten denken allen dat deze subsidie ondersteunend kan werken deze obstakels (deels) weg te nemen. Daarnaast wordt aangegeven dat deze subsidie een positief effect kan hebben op het uitrollen van verschillende demonstratieprojecten, succesvolle pilots het laatste zetje kan geven wanneer deze technisch haalbaar blijken en bedrijven de ruimte biedt om standaard (technische) systemen, die zijn ontworpen voor lineaire bedrijven, aan te passen voor hun bedrijfsmodel. Hierbij geeft een tiental respondenten ook aan een concreet project voor ogen te hebben waarop de subsidie een positief effect zal hebben.
Naast ondersteunende reacties zijn er ook vragen gesteld om verduidelijking of wijziging van de paragraaf. De reactie hierop is hieronder opgenomen.
Verzoek tot wijziging paragraaf
Het verzoek om de reikwijdte van de paragraaf uit te breiden naar andere productgroepen is niet overgenomen. Er is voor de geselecteerde productgroepen gekozen omdat deze in het Nationaal Programma Circulaire Economie zijn aangeduid als prioritaire productgroepen. Daarbij adviseert het Adviescollege Toetsing Regeldruk tegen het uitbreiden van de reikwijdte van de productgroepen (zie de toelichting onder de kop ‘regeldrukeffecten’).
Ook het verzoek om de reikwijdte van de subsidiabele activiteiten uit te breiden naar onder andere substitutie van fossiele grondstoffen, toepassing van recyclaat, duurzame productontwikkeling, ontwerp, bewustwordingscampagnes en onderzoek naar marktontwikkelingen wordt niet overgenomen. De effectiviteit van de paragraaf vermindert bij toevoeging van te veel activiteiten. Er is daarnaast voor gekozen deze paragraaf te richten op activiteiten die nog niet via andere subsidieregelingen gestimuleerd worden. De genoemde activiteiten kunnen (deels) elders worden gesubsidieerd, bijvoorbeeld via de subsidiemodule Versnelde klimaatinvestering in de industrie (VEKI) of de Demonstratie energie- en klimaatinnovatie (DEI+).
Het verzoek om kennisdeling te stimuleren is overgenomen in artikel 3.14, tweede lid. Hierin is opgenomen dat subsidieontvangers ten behoeve van openbare kennisdeling bij de vaststellingsaanvraag een samenvatting van het project moeten aanleveren.
Het verzoek om ketensamenwerking als voorwaarde te stellen voor toekenning van een subsidie is niet overgenomen. De noodzaak van ketensamenwerking is in veel reacties benadrukt. De paragraaf biedt ruimte voor projecten ingediend door een samenwerkingsverband van ondernemingen (mkb en grote ondernemingen) en andere partijen die een economische activiteit uitoefenen. Er wordt daarnaast ook meerwaarde gezien in projecten die op organisatieniveau van één onderneming plaatsvinden. Deze projecten worden zodoende niet uitgesloten.
Verduidelijking
Uit de reacties blijkt veelvuldig dat samenwerking gewenst is tussen bedrijven en andersoortige privaatrechtelijke rechtspersonen zoals stichtingen, coöperaties en verenigingen, zoals rechtspersonen die repair cafés exploiteren. Daarbij leeft de vrees dat een dergelijke rechtspersoon niet als onderneming geldt. Het exploiteren van een repair café is een economische activiteit. De betreffende rechtspersoon kan daarom subsidie aanvragen op grond van deze paragraaf. Daarnaast is de wens uitgesproken dat gemeentelijke afvalverwerkingsbedrijven kunnen deelnemen. Een dergelijke onderneming zal doorgaans als grote onderneming kwalificeren. Zij kan deelnemen in een samenwerkingsverband, mits daarbij is voldaan aan de eis dat daaraan minstens twee mkb-ondernemingen deelnemen. Dit is verduidelijkt in de toelichting op artikel 3.4.
Deze wijzigingsregeling treedt in werking met ingang van 30 januari 2025. Hierdoor bedraagt de termijn tussen de publicatiedatum en het tijdstip van inwerkingtreding minimaal twee maanden. Dit is overeenkomstig Aanwijzing voor de regelgeving nr. 4.17, vierde lid. Door deze inwerkingtredingsdatum hebben potentiële aanvragers geen nadeel van een kortere termijn dan twee maanden, waarvan sprake zou zijn bij een inwerkingtreding op 1 januari 2025.
De regeling is op 9 april 2020 in werking getreden, en vervalt met ingang van 9 april 2025. Dit geldt eveneens voor de met deze wijzigingsregeling toegevoegde paragraaf. Wel blijft de regeling van toepassing op subsidies die vóór 9 april 2025 zijn aangevraagd. Aangezien de aanvraagperiode op 8 april 2025 eindigt (zie artikel 3.9), kunnen de aanvragen op grond van deze regeling worden beoordeeld. Ook kunnen op grond van deze regeling de subsidies worden verleend, vastgesteld en uitbetaald.
Artikel 3.1 bevat de begripsbepalingen die van belang zijn voor de in paragraaf 3 genoemde subsidiabele activiteiten. Bepalingen die in het Kaderbesluit zijn gedefinieerd, zijn niet in de opsomming opgenomen. Deze paragraaf is gebaseerd op het Kaderbesluit. Het Kaderbesluit kent onder meer definities voor: aanvrager, AGVV, penvoerder en samenwerkingsverband. Deze begrippen zijn ook op de onderhavige paragraaf van toepassing.
Het begrip cio-project en de begripsbepalingen rond de circulaire strategieën zijn in het algemene deel van deze toelichting toegelicht. Enkele begripsbepalingen worden hieronder nader toegelicht.
organisatie-innovatie: de toepassing van een nieuwe organisatiemethode op het niveau van de onderneming (op groepsniveau in de betrokken industriesector in de EER), in de organisatie op de werkvloer of in de externe betrekkingen van een onderneming, bijvoorbeeld door gebruikmaking van nieuwe of innovatieve digitale technologieën. Van deze definitie zijn uitgesloten veranderingen die zijn gebaseerd op organisatiemethoden die reeds in gebruik zijn in de onderneming, veranderingen in de managementstrategie, fusies en acquisities, het niet meer gebruiken van een procedé, eenvoudige vervangings- en uitbreidingsinvesteringen, veranderingen die louter het gevolg zijn van prijswijzigingen voor productiefactoren, aanpassingen op maat, lokalisatie, gebruikelijke, seizoens- en andere cyclische veranderingen, het verhandelen van nieuwe of sterk verbeterde producten.
procesinnovatie: de toepassing van een nieuwe of sterk verbeterde productie- of leveringsmethode, daaronder begrepen aanzienlijke veranderingen in technieken, uitrusting of software, op het niveau van de onderneming (op groepsniveau in de betrokken industriesector in de EER), bijvoorbeeld door gebruikmaking van nieuwe of innovatieve digitale technologieën of oplossingen. Van deze definitie zijn uitgesloten geringe veranderingen of verbeteringen, verhogingen van de productie- of dienstverleningscapaciteit door de toevoeging van productie of logistieke systemen die sterk gelijken op die welke reeds in gebruik zijn, het niet meer gebruiken van een procedé, eenvoudige vervangings- en uitbreidingsinvesteringen, veranderingen die louter het gevolg van prijswijzigingen voor productiefactoren zijn, aanpassingen op maat, lokalisatie, gebruikelijke seizoens- en andere cyclische veranderingen, het verhandelen van nieuwe of sterk verbeterde producten.
In de bijlage behorend bij dit artikel worden grondstoffenstromen en productgroepen aangewezen waarvan door het cio-project minder materiaal wordt gebruikt. Er is voor deze grondstoffen en productgroepen gekozen, omdat deze in het Nationaal Programma Circulaire Economie zijn aangeduid als prioritaire productgroepen.
Onder artikel 29 van de AGVV is subsidie voor apparatuur en uitrusting slechts mogelijk voor de duur van het project. Aangezien de paragraaf mede de langdurige opschaling van bedrijfsactiviteiten beoogt, kent de paragraaf de mogelijkheid om bijkomende investeringen in kapitaalgoederen te doen, zoals de aanschaf van een nieuwe machine. De subsidie voor investeringen vindt plaats onder een de-minimisverordening. Daarmee kan voor een onderneming de maximaal mogelijke subsidie voor investeringen beperkt zijn, als deze onderneming ook andere subsidies onder een de minimis-verordening heeft ontvangen.
De aanvraag kan worden ingediend door een mkb-onderneming of door een samenwerkingsverband van ondernemingen. Het Kaderbesluit definieert een samenwerkingsverband als volgt: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit ten minste twee deelnemers, dat is opgericht ten behoeve van uitvoering van activiteiten. Aan een samenwerkingsverband kunnen ook grote ondernemingen deelnemen. Daarbij geldt de eis uit het derde lid dat daaraan minstens twee mkb-ondernemingen deelnemen.
Overeenkomstig artikel 26 van het Kaderbesluit dient de penvoerder namens het samenwerkingsverband de aanvraag in, met daarbij gevoegd een overeenkomst betreffende hun samenwerking en een verklaring van de deelnemers van het samenwerkingsverband waarin een penvoerder is aangewezen. De penvoerder is de door een samenwerkingsverband aangewezen natuurlijk persoon of rechtspersoon die als gemachtigde van het samenwerkingsverband optreedt.
De beschikkingen tot subsidieverstrekking, de betalingen en correspondentie wordt aan de penvoerder toegezonden. Indien tussentijdse rapportages verplicht zijn gesteld, dient de penvoerder deze in en de penvoerder dient namens het samenwerkingsverband de aanvraag tot subsidievaststelling in.
De penvoerder van een samenwerkingsverband doet onverwijld mededeling aan de Minister nadat een verzoek tot verlening van surseance van betaling of faillietverklaring van hem, dan wel een aangifte of vordering daartoe bij de rechtbank is ingediend.
De kosten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, die gesubsidieerd kunnen worden, zijn die uit artikel 29 van de AGVV. Het gaat hierbij allereerst om personeelskosten. Daarnaast komen de kosten, bedoeld in artikel 29, derde lid, onderdelen b tot en met d, van de AGVV voor subsidie in aanmerking.
Daarnaast kunnen investeringen in bedrijfsmiddelen onder deze paragraaf vallen.Bedrijfsmiddelen zijn vaste activa die een aanvrager voor de bedrijfsvoering gebruikt en die behoren tot het ondernemingsvermogen. Het zijn bezittingen die voor langere tijd aan het bedrijf gebonden zijn en gebruikt worden voor de bedrijfsvoering. Voorbeelden van bedrijfsmiddelen zijn gebouwen, machines en inventaris. Ook software is een bedrijfsmiddel. Het gaat om aan derden te betalen kosten, dus niet om afschrijvingskosten voor bedrijfsmiddelen die een aanvrager al in bezit heeft.
personeelskosten
Als standaardberekeningswijzen voor de personeelskosten kunnen de volgende methoden worden gehanteerd:
– een forfaitair vastgesteld uurtarief van € 60, of
– berekening op basis van kosten per kostendrager vermeerderd met een forfaitair vastgestelde opslag (50%) voor indirecte kosten.
kosten gebruik, kosten verbruikte materialen en hulpmiddelen
Voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project kunnen kosten van apparatuuren uitrusting, gebouwen en gronden voor subsidie in aanmerking komen. Voor verbruikte materialen en hulpmiddelen kunnen kosten die rechtstreeks uit het project voortvloeien voor subsidie in aanmerking komen.
Om te kunnen vaststellen of de kosten hieraan voldoen, bevat de paragraaf de voorwaarde dat deze kosten in de administratie te onderscheiden zijn.
kosten derden
Bij aan derden te betalen kosten gaat het bijvoorbeeld om facturen van adviseurs of voor investeringen.
De hoogte van de subsidie die maximaal wordt verstrekt voor aan derden betaalde kosten voor investeringen in bedrijfsmiddelen, is afhankelijk van het soort onderneming. De concrete subsidie is daarnaast afhankelijk van de de-minimisruimte van de onderneming.
Zoals in het algemeen deel van deze toelichting is vermeld, zijn er verschillende de-minimisverordeningen. Elke de-minimisverordening kent een maximumbedrag aan de-minimissteun dat per lidstaat aan één onderneming mag worden verleend.
Het gaat om:
a. Verordening 2023/2831 (algemene de-minimisverordening), € 300.000 over een periode van drie jaar;
b. Verordening 1408/2013 (landbouw), € 20.000 over een periode van drie belastingjaren;
c. Verordening 717/2014 (visserij- en aquacultuursector) € 30.000 over een periode van drie belastingjaren.
Elke aanvrager die in het project investeringen in bedrijfsmiddelen doet, vult een verklaring de-minimissteun in.
Voorbeeld
Een aanvrager voert een investering in bedrijfsmiddelen op waarbij de subsidiabele kosten € 600.000 bedragen. De maximale subsidie voor deze kosten bedraagt dan € 300.000: 50% van € 600.000.
Stel dat deze aanvrager in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag € 100.000 aan subsidies ontving op basis van de algemene de-minimisverordening.
De aanvrager heeft dan nog maximaal € 200.000 ruimte voor de-minimissteun.
De subsidie voor de investering in bedrijfsmiddelen bedraagt voor deze aanvrager dan geen € 300.000, maar € 200.000.
Zie ook artikel 5, derde lid, van het Kaderbesluit: Indien bij ministeriële regeling is bepaald dat toepassing is gegeven aan een de-minimis verordening of de AGVV, wordt het bedrag van de subsidie verlaagd voor zover dit nodig is op basis van de desbetreffende verordening.
Er is, overeenkomstig artikel 8, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van het Kaderbesluit, gekozen voor verdeling van de middelen op basis van het moment van indienen van de aanvraag om subsidieverlening (‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’). Daarbij geldt op grond van artikel 8, derde lid, onderdelen a en b, van het Kaderbesluit het volgende. Als een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en hij met toepassing van artikel 4:5 van de Awb, de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst. Indien de Minister op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt meer dan één aanvraag ontvangt, stelt hij de onderlinge rangschikking van die aanvragen vast door middel van loting (artikel 8, derde lid, onderdeel b, van het Kaderbesluit).
In het algemene deel van deze toelichting is onder punt 2, hoofdlijnen van deze wijzigingsregeling, al aandacht besteed aan de eis om een omschrijving te verstrekken van de CO2-reductie en materiaalbesparing die met de resultaten van het project gerealiseerd kunnen worden ten opzichte van de gangbare praktijk.
Overeenkomstig artikel 10, eerste lid, van het Kaderbesluit wordt de aanvraag tot subsidieverlening voor activiteiten als bedoeld in artikel 3.3 ingediend met gebruikmaking van een daartoe door de Minister beschikbaar gesteld middel. De benodigde formulieren voor de aanvraag, waaronder een mkb-toetsformulier en een verklaring de-minimissteun, zijn te vinden op de website van RVO. De aanvraag moet met behulp van eHerkenning worden ingediend.
Overeenkomstig artikel 8, derde lid, onderdeel d, van het Kaderbesluit is gebruik gemaakt van de mogelijkheid te bepalen dat de aanvraag moet voldoen aan extra criteria naast de criteria die volgen uit artikel 10, vierde lid, van het Kaderbesluit.
De eis dat de aanvrager aan de hand van een intentieverklaring aantoont dat bij het project een verwerker betrokken is die het afval verwerkt, geldt alleen in het geval dat aan het samenwerkingsverband geen verwerker van afval deelneemt.
De artikelen 11 en 12 van het Kaderbesluit bevatten enkele algemene afwijzingsgronden. In artikel 1.3 van de regeling zijn daarnaast enkele afwijzingsgronden opgenomen die voortvloeien uit algemene bepalingen in de AGVV.
Hiernaast kent dit artikel enkele specifieke afwijzingsronden.
De aanvraag wordt geweigerd als het project overwegend betrekking heeft op terugwinning van materialen voor recycling op een manier die leidt tot minder hoogwaardig gebruik dan de oorspronkelijke toepassing. In het algemeen deel van deze toelichting is al opgenomen dat de paragraaf projecten uitsluit die gericht zijn op ‘downcycling’.
Een project kan dergelijke downcycling wel als bijvangst hebben. Een voorbeeld is een project dat zich richt op reparatie van textiel, en dat het onderdeel bevat dat de resten die overblijven tot vloermatten worden verwerkt. Als een dergelijk project niet voor subsidie in aanmerking zou komen omdat er downcycling in voorkomt, is dat onwenselijk. Hetzelfde geldt voor de situatie dat de aanvrager ervoor kiest het project gesubsidieerd te kunnen krijgen door de acties waarbij resten worden gebruikt voor vloermatten te verwijderen, en deze resten naar de verbranding te sturen. In beide gevallen is er een reële kans dat circulaire oplossingen buiten beeld blijven. De aanwezigheid van downcycling hoeft dan ook niet tot afwijzing te leiden. Dit is anders als het project overwegend betrekking heeft op downcycling.
Onderdeel d kent een drempelbedrag van € 50.000: onder dit bedrag wordt geen subsidie verstrekt. Dit drempelbedrag is bedoeld om ervoor te zorgen dat alleen projecten voor subsidie in aanmerking komen waarvan de verwachting bestaat dat die impact hebben op de circulaire economie. Daarnaast bevat onderdeel d een maximaal subsidiebedrag.
In onderdeel e ligt voor samenwerkingsverbanden vast dat het subsidiebedrag ten minste € 25.000 per aanvrager bedraagt. Dit bedrag is gekozen om ervoor te zorgen dat elke projectdeelnemer een substantiële bijdrage aan het project levert. Bij een samenwerkingsverband geldt elke deelnemer als aanvrager, waardoor de drempel van € 25.000 voor elke deelnemer geldt. In een samenwerkingsverband met drie deelnemers moet de subsidie dan ook minimaal € 75.000 bedragen: drie keer € 25.000.
Het is de bedoeling dat het project een daadwerkelijke samenwerking vormt, daarbij past niet dat één deelnemer het leeuwendeel van de kosten op zich neemt. Los daarvan geldt dat grote bedrijven anders niet in aanmerking komen voor subsidie voor proces- en organisatie-innovatie op grond van artikel 29 van de AGVV.
Op grond van onderdeel g wordt de subsidie geweigerd als de uit het project voortvloeiende reductie van CO2-uitstoot ten opzichte van de gangbare praktijk lager is dan 10%. Dit percentage omvat ook de CO2-reductie uit materiaalbesparing. Deze grens voorkomt dat subsidie wordt verstrekt voor een project met een verwaarloosbare CO2-reductie.
In artikel 17, eerste lid, van het Kaderbesluit is opgenomen welke gegevens de aanvrager moet verstrekken. Het gaat bijvoorbeeld om het uitvoeren van de activiteiten conform de omschrijving van die activiteiten in de subsidieverlening, een medewerkingsplicht, en de plicht een jaarlijkse rapportage in te dienen als het project meer dan twaalf maanden duurt.
Naast deze verplichtingen bevat dit artikel de aanvullende verplichting het project binnen 36 maanden na de subsidieverlening af te ronden. Daarnaast bevat het artikel een eenmalige verlengingsmogelijkheid. Nog langer durende projecten zijn om meerdere redenen onwenselijk. Zo stijgt bijvoorbeeld de kans dat het project achterhaald raakt of dat relevante betrokkenen vertrekken. Dit terwijl de administratieve lasten blijven doorlopen waardoor deze zowel relatief als absoluut steeds hoger worden.
In dit artikel worden bepalingen gegeven over voorschotten. Hierbij is aangesloten bij de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking.
De aanvraag om vaststelling van de subsidie wordt ingediend via een door RVO beschikbaar gesteld aanvraagformulier.
Om het doel te bereiken, te weten dat er minder grondstoffen worden gebruikt en reductie van CO2-uitstoot plaatsvindt, maakt de Minister de samenvattingen van het project openbaar. Hierdoor kunnen andere partijen kennisnemen van goede praktijken die ontvangers van deze subsidies ontwikkelen. Gelet hierop maakt de subsidieontvanger een samenvatting van de eindresultaten van het project. Deze samenvatting gaat mee de aanvraag om vaststelling. RVO stelt ook voor de samenvatting een digitaal formulier beschikbaar.
Paragraaf 3 maakt geen deel uit van de evaluatie. Dit omdat de evaluatie van de regeling plaatsvindt voordat op grond van paragraaf 3 de subsidies zijn verstrekt. Het verslag over de doeltreffendheid en de effecten van paragraaf 3 wordt separaat gepubliceerd.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat – Openbaar Vervoer en Milieu, C.A. Jansen
een product waarvan iemand zich heeft ontdaan, geldt als afval. Dit gelet op de definitie van afvalstof in Richtlijn 2008/98/EG: elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.
Het Nationaal Programma Circulaire Economie is gepubliceerd op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/beleidsnotas/2023/02/03/nationaal-programma-circulaire-economie-2023–2030
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-38228.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.