Regeling van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 8 november 2024, nr. 5868220, tot indexering van bedragen in de Algemene wet bestuursrecht, het Besluit proceskosten bestuursrecht en de Wet griffierechten burgerlijke zaken

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op artikel 11:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 2 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken;

Besluit:

ARTIKEL I

De Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4:113, eerste lid, wordt ‘€ 8’ vervangen door ‘€ 9’ en ‘€ 19’ vervangen door ‘€ 20’.

B

Artikel 8:41, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘€ 51’ vervangen door ‘€ 53’.

2. In onderdeel b wordt ‘€ 187’ vervangen door ‘€ 194’.

3. In onderdeel c wordt ‘€ 371’ vervangen door ‘€ 385’.

C

Artikel 8:109, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘€ 138’ vervangen door ‘€ 143’.

2. In onderdeel b wordt ‘€ 279’ vervangen door ‘€ 289’.

3. In onderdeel c wordt ‘€ 559’ vervangen door ‘€ 579’.

ARTIKEL II

Artikel 2, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt ‘€ 51’ vervangen door ‘€ 53’.

2. In onderdeel e wordt ‘€ 8’ vervangen door ‘€ 9’ en ‘€ 103’ vervangen door ‘€ 106’.

ARTIKEL III

De Wet griffierechten burgerlijke zaken wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 11, tweede lid, wordt ‘€ 84’ vervangen door ‘€ 87’, wordt ‘€ 278’ vervangen door ‘€ 288’ en wordt ‘€ 557’ vervangen door ‘€ 578’.

B

In artikel 17, eerste lid, wordt ‘€ 768’ vervangen door ‘€ 797’.

C

In artikel 19, eerste lid, wordt ‘€ 458’ vervangen door ‘€ 475’.

D

In artikel 21, derde lid, wordt ‘€ 25’ vervangen door ‘€ 26’.

E

In artikel 22, eerste lid, wordt ‘€ 155’ vervangen door ‘€ 160’.

F

In artikel 23 wordt in het eerste lid ‘€ 232’ vervangen door ‘€ 241’, in het tweede lid ‘€ 25’ door ‘€ 26’ en in het derde lid ‘€ 25’ door ‘€ 26’.

G

De in de bijlage bij de wet genoemde bedragen komen te luiden:

Aard c.q. hoogte van de vordering of het verzoek

Griffierecht voor niet-natuurlijke personen

Griffierecht voor natuurlijke personen

Griffierecht voor onvermogenden

Griffierechten voor kantonzaken bij de rechtbank

Zaken met een vordering, dan wel een verzoek:

– van onbepaalde waarde of

– met een beloop van niet meer dan € 500

€ 135

€ 90

€ 90

Zaken met een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 500 en niet meer dan € 1.500

€ 340

€ 226

€ 90

Zaken met een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 1.500 en niet meer dan € 2.500

€ 385

€ 257

€ 90

Zaken met een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 2.500 en niet meer dan € 5.000

€ 514

€ 257

€ 90

Zaken met een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 5.000 en niet meer dan € 12.500

€ 543

€ 257

€ 90

Zaken met een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 12.500

€ 1.461

€ 732

€ 90

Griffierechten voor andere zaken dan kantonzaken bij de rechtbank

Zaken als bedoeld in artikel 32a, eerste lid, eerste volzin, Rv

€ 18.961

€ 18.961

n.v.t.

Zaken als bedoeld in artikel 32a, derde lid, Rv

€ 9.481

€ 9.481

n.v.t.

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek van onbepaalde waarde

€ 714

€ 331

€ 90

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van niet meer dan € 100.000

€ 2.995

€ 1.374

€ 90

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 100.000 en niet meer dan € 1.000.000

€ 6.861

€ 2.723

€ 90

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 1.000.000

€ 10.188

€ 2.723

€ 90

Griffierechten bij de Gerechtshoven

Zaken als bedoeld in artikel 32a, eerste lid, eerste volzin, Rv en artikel 1064a, eerste lid, tweede volzin, Rv

€ 25.282

€ 25.282

n.v.t.

Zaken als bedoeld in artikel 32a, derde lid, Rv

€ 12.641

€ 12.641

n.v.t.

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek:

– van onbepaalde waarde of

– met een beloop van niet meer dan € 12.500

€ 827

€ 362

€ 362

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 12.500 en niet meer dan € 100.000

€ 2.255

€ 827

€ 362

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 100.000 en niet meer dan € 1.000.000

€ 6.803

€ 2.129

€ 362

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 1.000.000

€ 13.608

€ 2.129

€ 362

Griffierechten bij de Hoge Raad

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek:

– van onbepaalde waarde of

– met een beloop van niet meer dan € 12.500

€ 905

€ 375

€ 375

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 12.500 en niet meer dan € 100.000

€ 3.004

€ 905

€ 375

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 100.000 en niet meer dan € 1.000.000

€ 8.508

€ 2.554

€ 375

Zaken met betrekking tot een vordering met een beloop van meer dan € 1.000.000

€ 17.016

€ 2.554

€ 375

ARTIKEL IV

  • 1. Artikel 4:113 van de Algemene wet bestuursrecht zoals dat artikel luidde vóór 1 januari 2025 blijft van toepassing als de aanmaning betrekking heeft op een voor die datum ontstane betalingsverplichting.

  • 2. Artikel 8:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht zoals dat lid luidde vóór 1 januari 2025 blijft van toepassing als het beroepschrift voor die datum is ontvangen. Als de eerste volzin van toepassing is en op of na 1 januari 2025 een ander beroepschrift wordt ontvangen dat gericht is tegen hetzelfde besluit, wordt de eerste volzin ook toegepast op dat andere beroepschrift.

  • 3. Artikel 8:109, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zoals dat lid luidde vóór 1 januari 2025 blijft van toepassing als het hogerberoepschrift voor die datum is ontvangen. Als de eerste volzin van toepassing is en op of na 1 januari 2025 een ander hogerberoepschrift wordt ontvangen dat gericht is tegen dezelfde uitspraak, wordt de eerste volzin ook toegepast op dat andere hogerberoepschrift.

ARTIKEL V

Het griffierecht in burgerlijke zaken zoals het gold vóór 1 januari 2025 blijft van toepassing:

  • a. voor de eiser of verzoeker die dit griffierecht voor die datum verschuldigd is geworden;

  • b. voor de gedaagde die verschijnt in een dagvaardingsprocedure waarin het exploot van dagvaarding voor die datum is betekend en in dat exploot een rechtsgeldige mededeling en verwijzing inzake griffierechten als bedoeld in artikel 111, tweede lid, onder k, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is opgenomen;

  • c. voor de belanghebbende die schriftelijk verweer voert in een verzoekschriftprocedure, waarvoor de oproeping is gedagtekend voor die datum en in die oproeping een rechtsgeldige mededeling en verwijzing inzake griffierechten is opgenomen als bedoeld in artikel 276, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

  • d. voor de verweerder die verschijnt in een vorderingsprocedure als bedoeld in artikel 396, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarvoor het oproepingsbericht is gedagtekend voor die datum en in dat oproepingsbericht een rechtsgeldige mededeling en verwijzing inzake griffierechten is opgenomen als bedoeld in artikel 111, tweede lid, onder k, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

  • e. voor de belanghebbende in een verzoekprocedure als bedoeld in artikel 396, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarvoor het oproepingsbericht is gedagtekend voor die datum en in dat oproepingsbericht een rechtsgeldige mededeling en verwijzing inzake griffierechten is opgenomen als bedoeld in de artikelen 276, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

ARTIKEL VI

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2025.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 8 november 2024

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, T.H.D. Struycken

TOELICHTING

Algemeen

Met deze regeling zijn diverse bedragen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) aangepast aan de wijziging van de consumentenprijsindex (CPI). De bedragen worden geïndexeerd met het percentage waarmee de CPI sinds de vorige indexering is gestegen (periode van 31 juli 2023 tot en met 31 juli 2024). Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek is de CPI (totalen alle huishoudens) in die periode gestegen van 127,13 naar 131,82, een stijging van 3,69%.

Artikelsgewijs

Artikel I (Algemene wet bestuursrecht)

De CPI-stijging leidt tot een verhoging van een bedrag voor de aanmaningsvergoeding, bedoeld in artikel 4:113, eerste lid, van de Awb (onderdeel A).

Ook leidt de CPI-stijging tot een verhoging van de bedragen van griffierecht, bedoeld in de artikelen 8:41, tweede lid, en 8:109, eerste lid, van de Awb (onderdelen B en C).

Artikel II (Besluit proceskosten bestuursrecht)

De CPI-stijging leidt tot een verhoging van het in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van het Bpb vastgestelde forfaitaire uurtarief voor kosten van een tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van het Bpb.

Ook leidt de CPI-stijging leidt tot een verhoging van het in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, van het Bpb vastgestelde minimale en maximale uurtarief voor verletkosten van een partij of een belanghebbende als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van het Bpb.

De waarden per punt van de proceskostenforfaits uit onderdeel B van de bijlage bij het Bpb worden dit jaar niet in deze ministeriële regeling geïndexeerd, maar via het Eindejaarsbesluit 2024 vanwege samenhang met andere wijzigingen in het Bpb. Via het Eindejaarsbesluit 2024 worden namelijk de onderdelen B1.1 en B2.1 van de bijlage bij het Bbp geschrapt als gevolg waarvan onder andere het onderscheid in puntwaarde verdwijnt tussen fiscale zaken en overige zaken. De wijzigingen komen erop neer dat voor alle zaken in beroep en hoger beroep de waarde per punt per 1 januari 2025 € 907 zal bedragen (thans € 875) en voor alle zaken in bezwaar en administratief beroep € 647 (thans € 624). Het Eindejaarsbesluit zal per 1 januari 2025 in werking treden.

Artikel III (Wet griffierechten burgerlijke zaken)

Voor de duidelijkheid is de indexering van de griffierechttarieven in de tabel bij de Wgbz vormgegeven door de hele tabel op te nemen in onderdeel G, inclusief de opschriften en de eerste kolom van de tabel. Uiteraard wijzigen door deze regeling alleen de tarieven. De omschrijvingen van de zaakscategorieën in de tabel luiden zoals deze laatstelijk zijn gewijzigd door de Wet technische eenmaking Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering die op 1 mei 2023 in werking is getreden (Stb. 2023, 41 en 97).

Artikel IV (overgangsrecht indexering bestuursrecht)

De overgangsbepaling in het eerste lid regelt dat wanneer een aanmaning betrekking heeft op een vóór 1 januari 2025 ontstane betalingsverplichting, de vergoedingen gelden uit artikel 4:113 van de Awb zoals dat artikel luidde vóór 1 januari 2025. Dit betekent dat als een aanmaning betrekking heeft op een in 2024 ontstane betalingsverplichting, de vergoeding € 8 of € 19 bedraagt en niet € 9 of € 20.

De overgangsbepaling in het tweede lid regelt dat voor het griffierecht in bestuursrechtelijke procedures de datum waarop het rechtscollege het beroepschrift ontvangt bepalend is. Is het beroepschrift ontvangen in 2024, dan geldt het oude griffierecht. De tweede volzin van het tweede lid voorkomt dat de hoogte van het griffierecht wijzigt gedurende de termijn waarbinnen beroep kan worden ingesteld. Zonder die tweede volzin zou zich dat voordoen als tegen hetzelfde besluit door meerdere belanghebbenden beroepschriften worden ingediend, die deels worden ontvangen in 2024 en deels in 2025. De tweede volzin regelt dat de oude bedragen dan ook gelden voor de in 2025 ontvangen beroepschriften.

De tweede volzin geldt uiteraard alleen als een in het oude jaar ontvangen beroepschrift in het nieuwe jaar nog in behandeling is, dus bijvoorbeeld nog niet is ingetrokken. Alleen dan is immers ‘de eerste volzin van toepassing’ op het moment waarop moet worden bepaald welk griffierecht geldt voor de in het nieuwe jaar ontvangen beroepschriften.

Ingevolge artikel 8:82, tweede lid, Awb is het griffierecht voor een verzoek om een voorlopige voorziening even hoog als het griffierecht voor het instellen van beroep in de hoofdzaak. Het overgangsrecht in artikel IV, tweede lid, van deze regeling geldt dus ook voor een verzoek om een voorlopige voorziening. Een vergelijkbare regeling geldt voor het griffierecht voor een verzoek om herziening (zie artikel 8:119, derde lid, Awb).

Voor de behandeling van een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, Awb, is griffierecht verschuldigd als het verzoek niet wordt gedaan gedurende het beroep of het hoger beroep tegen het schadeveroorzakende besluit. Dat volgt uit artikel 8:94 Awb, waarin artikel 8:41 Awb van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. Aangezien artikel 8:41 Awb van overeenkomstige toepassing is, is ook het overgangsrecht van het tweede lid van overeenkomstige toepassing: de oude bedragen gelden als het verzoekschrift door het rechtscollege is ontvangen vóór 2025.

De overgangsbepaling in het derde lid regelt hetzelfde als het tweede lid, maar dan voor het hoger beroep en – in combinatie met artikel 29 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, waarin artikel 8:109 Awb van overeenkomstige toepassing wordt verklaard op de behandeling van het beroep in cassatie – voor het beroep in cassatie.

Ingevolge artikel 8:82, tweede lid, Awb is het griffierecht voor een verzoek om een voorlopige voorziening even hoog als het griffierecht voor het instellen van beroep in de hoofdzaak. Artikel 8:82, tweede lid, Awb is van overeenkomstige toepassing in hoger beroep (zie artikel 8:108, eerste lid, Awb), dus het overgangsrecht in artikel IV, derde lid, van deze regeling geldt ook voor een verzoek om een voorlopige voorziening in hoger beroep. Een vergelijkbare regeling geldt voor het griffierecht voor een verzoek om herziening in hoger beroep (zie artikel 8:119, derde lid, Awb)

Artikel V (Overgangsrecht indexering civiel recht)

Uitgangspunt van het overgangsrecht is dat degene die in een procedure wordt betrokken door een eiser of verzoeker, op het moment waarop hij daarvoor de dagvaarding, de oproeping bij verzoekschriftprocedures of het oproepingsbericht ontvangt, kan zien hoeveel griffierecht hij verschuldigd zal zijn als hij zich in de procedure zal mengen.

Onderdeel a van de overgangsbepaling heeft betrekking op het griffierecht dat eisers in dagvaardingsprocedures en verzoekers in verzoekschriftprocedures zijn verschuldigd, in beide gevallen in eerste en tweede aanleg. Op hen blijft het griffierecht van voor de inwerkingtreding van deze regeling van toepassing indien zij het griffierecht verschuldigd zijn geworden vóór 1 januari 2025.

Onderdelen b en c gaan over de gedaagden en verweerders in dergelijke procedures. Voor de gedaagde (onderdeel b) blijft de datum waarop het exploot aan hem is betekend bepalend voor de hoogte van het griffierecht. Is er betekend vóór 1 januari 2025, dan geldt het oude griffierecht en bij betekening vanaf die datum geldt het nieuwe griffierecht. Voor de verzoekschriftprocedure (onderdeel c) blijft het aanknopingspunt conform de huidige praktijk de datum waarop de rechtbank de oproeping van de belanghebbende heeft gedateerd. Het moment waarop de belanghebbende de oproeping daadwerkelijk ontvangt, is immers voor de rechtbank niet bekend.

Onderdelen d en e gaan over procedures bij de Hoge Raad. Het overgangsrecht bij de nieuwe griffierechttarieven in de Wet griffierechten burgerlijke zaken voor zaken bij de Hoge Raad is vereenvoudigd ten opzichte van voorgaande indexeringen ten gevolge van de inwerkingtreding op 1 mei 2023 van de Wet technische eenmaking Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en ten gevolge van de invoering van digitaal procederen in verzoekzaken met ingang van 1 april 2021. Door laatstgenoemde gebeurtenis worden alle nieuwe civiele zaken bij de Hoge Raad langs elektronische weg gevoerd. Alle artikelen die ten gevolge van het digitaal procederen bij de Hoge Raad afwijken van de bepalingen in eerste en tweede aanleg, zijn in de Wet technische eenmaking Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de elfde titel van het Eerste Boek over cassatie geplaatst. De tot die tijd bestaande twee versies van het wetboek zijn in elkaar geschoven tot één versie. Eerdere formuleringen in het overgangsrecht bij indexeringen voorafgaand aan 2023 die duidelijk moesten maken welke versie van toepassing was, zijn daardoor niet meer nodig.

Het overgangsrecht dat het griffierecht van vóór 1 januari 2025 van toepassing blijft indien eisers het griffierecht verschuldigd zijn geworden vóór die datum, geldt eveneens voor de matiging van het griffierecht in civiele vorderingszaken bij de Hoge Raad indien de eiser de procesinleiding intrekt voordat de verweerder is verschenen of had kunnen verschijnen (zie de indexering in artikel III, onderdeel A, van de regeling). Is het te matigen griffierecht verschuldigd geraakt vóór 1 januari 2025, dan blijft het oude recht van toepassing, ongeacht het moment waarop de eiser een beroep op de matigingsregeling van artikel 11 Wgbz doet.

’s-Gravenhage, 8 november 2024

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, T.H.D. Struycken

Naar boven