Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Raad voor de Rechtspraak | Staatscourant 2024, 37982 | interne regeling |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Raad voor de Rechtspraak | Staatscourant 2024, 37982 | interne regeling |
Zoals deze luidt per 1 januari 2025.
De wijzigingen van het reglement zijn geaccordeerd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht (LOVB) op 4 juli 2024, waarna deze zijn vastgesteld door de gerechtsvergaderingen van de rechtbanken in oktober en november 2024.
Procesreglement met richtlijnen en aanwijzingen voor het behandelen van bestuursrechtelijke zaken bij de rechtbanken.
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN |
1 |
AFDELING 1.1 INLEIDENDE BEPALINGEN |
1 |
Artikel 1.1 Begripsbepalingen |
1 |
Artikel 1.2 Toepassingsbereik |
3 |
Artikel 1.3 Gevallen waarin dit reglement niet voorziet |
3 |
Artikel 1.4 Bijzondere omstandigheden |
3 |
Artikel 1.5. vervallen |
3 |
Artikel 1.6 Verwijzing naar algemeen toegankelijke stukken |
3 |
Artikel 1.7 Uitstel van een door de rechtbank aan een partij gestelde termijn |
3 |
AFDELING 1.2 DIGITAAL PROCEDEREN EN ANDERE VORMEN VAN ELEKTRONISCH BERICHTENVERKEER |
4 |
Artikel 1.7a Het onderscheid tussen digitaal procederen en andere vormen van elektronisch berichtenverkeer |
4 |
Artikel 1.7b Andere vormen van elektronisch berichtenverkeer |
4 |
Artikel 1.8 Digitaal procederen |
4 |
Artikel 1.9 Het wisselen tussen digitaal procederen |
5 |
Artikel 1.10 Uitsluiting van het digitaal procederen |
5 |
Artikel 1.11 Het indienen en ontvangen van stukken |
5 |
Artikel 1.12 Ontvangstbevestigingen en kennisgevingen |
5 |
Artikel 1.13 De partij die op papier procedeert in zaken waarin digitaal kan worden geprocedeerd |
6 |
AFDELING 1.3 OVERIGE ALGEMENE BEPALINGEN |
6 |
Artikel 1.14 Het deponeren van stukken en voorwerpen |
6 |
Artikel 1.15. Audio- en video-opnames |
7 |
Artikel 1.16 Verzoek om authentieke stukken |
7 |
HOOFDSTUK 2 DE PROCEDURE |
7 |
AFDELING 2.1 HET BEGIN VAN DE PROCEDURE |
7 |
Artikel 2.1 Het indienen van het beroepschrift, de ontvangstbevestiging en de berichtgeving hierover aan het bestuursorgaan |
7 |
Artikel 2.2 De andere belanghebbende(n) |
7 |
Artikel 2.2a De partij van rechtswege |
8 |
Artikel 2.3 Verwijzing, voeging en splitsing en overdracht aan een zittingsplaats |
8 |
AFDELING 2.2 DE VEREISTEN VOOR DE PROCEDURE |
8 |
Artikel 2.4 Herstel van een verzuim en opvragen machtiging |
8 |
Artikel 2.4a Herstel van een verzuim tot verplicht digitaal procederen |
9 |
Artikel 2.5 Het griffierecht |
9 |
Artikel 2.6 Beroep op betalingsonmacht griffierecht |
9 |
AFDELING 2.3 HET VOORONDERZOEK |
10 |
Artikel 2.7 Versnelde behandeling |
10 |
Artikel 2.7a Opvragen stukken en verweerschrift |
10 |
Artikel 2.8 De beperking van de kennisneming |
10 |
Artikel 2.8a De beperking van de kennisneming in Woo-zaken |
11 |
Artikel 2.8b Anoniem procederen |
11 |
Artikel 2.9 De geheimhouding |
11 |
Artikel 2.10 Voorbehouden kennisneming |
13 |
Artikel 2.10a De schriftelijke uiteenzetting van andere partijen |
13 |
Artikel 2.11 De repliek, de dupliek en de schriftelijke uiteenzetting |
13 |
Artikel 2.12 Het deskundigenonderzoek |
13 |
AFDELING 2.4 HET ONDERZOEK OP DE ZITTING |
13 |
Artikel 2.13 De dagbepaling van de zitting |
13 |
Artikel 2.14 De uitnodiging of oproeping voor de zitting |
14 |
Artikel 2.14a Online zittingen |
14 |
Artikel 2.15 Bijstand door een tolk op de zitting |
15 |
Artikel 2.16 Te laat ingediende stukken |
15 |
Artikel 2.17 Verzoek tot opmaken proces-verbaal |
15 |
Artikel 2.18 Verzoek tot verstrekking dossierstukken |
15 |
Artikel 2.19 De schorsing |
15 |
Artikel 2.19a De heropening |
16 |
Artikel 2.20 De sluiting van het onderzoek zonder (nadere) zitting |
16 |
AFDELING 2.5 DE UITSPRAAK |
16 |
Artikel 2.21 De termijn voor de schriftelijke uitspraak |
16 |
Artikel 2.22 De grosse |
16 |
Artikel 2.23 Herstel van de uitspraak |
16 |
AFDELING 2.6 DE BEHANDELING NA VERWIJZING DOOR DE HOGE RAAD |
16 |
Artikel 2.24 Verwijzing door de Hoge Raad |
16 |
HOOFDSTUK 3 HET NIET TIJDIG NEMEN VAN EEN BESLUIT |
16 |
Artikel 3.1 Het beroep tegen het niet tijdig nemen of bekendmaken van een besluit |
16 |
Artikel 3.2 Het alsnog genomen besluit |
17 |
HOOFDSTUK 4 HET VERZET |
17 |
Artikel 4.1 Het verzet |
17 |
HOOFDSTUK 5 DE VOORLOPIGE VOORZIENING |
17 |
Artikel 5.1 Toepassingsbereik van dit hoofdstuk |
17 |
Artikel 5.1a Afwijkingen van artikelen uit hoofdstuk 2 van dit reglement |
18 |
Artikel 5.2 De op de zaak betrekking hebbende stukken |
18 |
Artikel 5.3 De uitnodiging of oproeping voor de zitting |
18 |
Artikel 5.4 De termijn voor de uitspraak |
18 |
HOOFDSTUK 6 HET VERZOEK OM SCHADEVERGOEDING |
18 |
Artikel 6.0 Toepassingsbereik van dit hoofdstuk |
18 |
Artikel 6.1 Toe te voegen stukken |
18 |
HOOFDSTUK 7 ONTEIGENINGSZAKEN |
18 |
AFDELING 7.1 DE BEKRACHTIGING VAN ONTEIGENINGSBESCHIKKINGEN |
18 |
Artikel 7.1 Toepassingsbereik van deze afdeling |
18 |
Artikel 7.2 Het verzoek om bekrachtiging |
18 |
Artikel 7.3 De bedenkingen |
19 |
Artikel 7.4 Het aanleggen van zaken |
19 |
Artikel 7.5 Het vooronderzoek |
19 |
Artikel 7.6 Behandeling op zitting |
19 |
Artikel 7.7 De uitspraak op het verzoek om bekrachtiging |
20 |
AFDELING 7.2 DE GRIFFIERSVERKLARING |
20 |
Artikel 7.8 De griffiersverklaring |
20 |
HOOFDSTUK 8 VREEMDELINGENZAKEN |
20 |
AFDELING 8.1 DE VRIJHEIDSONTNEMENDE MAATREGEL |
20 |
Artikel 8.1 Toepassingsbereik van deze afdeling |
20 |
Artikel 8.2 De ontvangstbevestiging |
20 |
Artikel 8.3 De toevoeging van een raadsman |
20 |
Artikel 8.4 De op de zaak betrekking hebbende stukken in een eerste beroep |
20 |
Artikel 8.5 De inlichtingen over een vervolgberoep of vervolgkennisgeving |
21 |
AFDELING 8.2 DE 4-WEKEN-ZAAK |
21 |
Artikel 8.6 Toepassingsbereik van deze afdeling |
21 |
Artikel 8.7 De ontvangstbevestiging en de uitnodiging of oproeping voor de zitting |
21 |
Artikel 8.8 De op de zaak betrekking hebbende stukken |
21 |
Artikel 8.9 Herstel van een verzuim |
21 |
HOOFDSTUK 9 SLOTBEPALING |
22 |
Artikel 9.1 Slotbepaling |
22 |
BIJLAGE bij dit reglement |
23 |
Artikel 1 Digitaal procederen |
23 |
Artikel 2 Ander elektronisch berichtenverkeer |
23 |
1. In dit reglement wordt verstaan onder:
de Algemene wet bestuursrecht;
de indiener van het beroepschrift, het betrokken bestuursorgaan, de als partij toegelaten andere belanghebbende en de partij van rechtswege;
een zaak waarin de rechtbank Den Haag bevoegd is op grond van artikel 6 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak;
maandag tot en met vrijdag met uitzondering van de dagen waarop de rechtbank gesloten is.
2. In dit reglement wordt verder verstaan onder:
het voeren van een procedure met toepassing van afdeling 8.1.6a van de Awb;
het digitaal procederen als dat op grond van afdeling 8.1.6a van de Awb verplicht is;
het digitaal procederen als dat niet op grond van afdeling 8.1.6a van de Awb verplicht is;
het geheel van door de griffier van de rechtbank en partijen in het digitale systeem voor gegevensverwerking van de gerechten in een zaak ingediende, geplaatste en verzonden stukken;
de beveiligde digitale omgeving waarin procesdeelnemers toegang hebben tot het digitaal zaaksdossier;
het koppelvlak bestemd voor geautomatiseerd berichtenverkeer tussen systemen van procesdeelnemers en de gerechten;
het Reglement inzake de toegang tot en het gebruik van het digitaal systeem voor gegevensverwerking van de gerechten (voor vreemdelingenzaken) en het Reglement inzake de toegang tot en het gebruik van Systeem DT Rechtspraak (voor andere zaken)
de middelen vermeld in bijlage A van het Technisch reglement, waarmee partijen toegang krijgen tot Mijn Rechtspraak;
een partij die niet verplicht of vrijwillig digitaal procedeert;
een zitting waaraan een of meer partijen deelnemen door middel van een tweezijdig audiovisueel communicatiemiddel (beeld- en geluidverbinding).
3. Tenzij uit dit reglement anders voortvloeit, wordt hierna mede verstaan onder:
de voorzieningenrechter van de rechtbank;
verzoek om voorlopige voorziening en een verzoek om opheffing of wijziging van een voorlopige voorziening, verzoek om schadevergoeding, verzoek om bekrachtiging van een onteigeningsbeschikking, verzet en verzoek om herziening;
verzoekschrift en verzetschrift.
4. In dit reglement wordt bij digitaal procederen onder ‘schriftelijk’ verstaan ‘langs digitale weg’.
5. Waar in dit reglement ‘zenden’ of ‘verzenden’ wordt gebruikt, wordt zowel de plaatsing door de rechtbank in het digitale zaaksdossier als de verzending per post bedoeld. Waar in dit reglement ‘indienen’ wordt gebruikt, wordt zowel indienen via het webportaal en het aansluitpunt als indienen per post bedoeld.
6. Waar in dit reglement ‘stuk’ wordt gebruikt wordt daaronder ook verstaan ‘bericht’.
7. Voor de toepassing van artikel 8:29 van de Awb wordt onder ‘(overgelegd) stuk’ ook verstaan ‘(verstrekte) inlichting’.
Dit reglement heeft betrekking op alle zaken bij de rechtbank waarop hoofdstuk 8 van de Awb van toepassing is.
In de gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist de rechtbank.
De rechtbank kan van dit reglement afwijken als de omstandigheden daartoe aanleiding geven.
1. Een partij die zich beroept op een algemeen toegankelijk stuk en de vindplaats daarvan vermeldt, hoeft dit stuk niet in te dienen. Het algemeen toegankelijke stuk moet tijdens de procedure vrij toegankelijk zijn. Als het stuk niet meer ongewijzigd toegankelijk is, deelt de partij die zich hierop beroept, dit mee aan de rechtbank.
2. De rechtbank kan bepalen dat het stuk wel moet worden ingediend en hoe die indiening moet gebeuren.
1. De rechtbank wijst een verzoek om verlenging van een door haar gestelde termijn af als dat verzoek niet is gemotiveerd of niet binnen die termijn is ingediend. Een partij die redelijkerwijs niet in staat was een verzoek om uitstel tijdig in te dienen, bericht dit zo snel als mogelijk aan de rechtbank. De rechtbank verlengt een door haar gestelde termijn alleen in bijzondere omstandigheden.
2. De griffier deelt de beslissing op een verzoek om uitstel binnen een week na ontvangst van het verzoek aan alle partijen mee.
3. De rechtbank wijst een volgend verzoek om verlenging van een gestelde termijn af als dat betrekking heeft op dezelfde aangelegenheid.
4. De rechtbank kan bij de afwijzing van het eerste verzoek de indiener van het verzoek om verlenging een laatste termijn geven om alsnog aan het gevraagde te voldoen. De rechtbank geeft geen laatste termijn, als bij het stellen van de termijn is meegedeeld dat verlenging niet wordt toegestaan.
1. Dit reglement maakt een onderscheid tussen digitaal procederen en andere vormen van elektronisch berichtenverkeer met en van de rechtbank. Dit onderscheid is van belang voor de toepasselijkheid van de bepalingen uit dit reglement.
2. Digitaal procederen bij de rechtbank ziet zowel op verplicht digitaal procederen als op vrijwillig digitaal procederen. Vrijwillig digitaal procederen kan alleen als die mogelijkheid in de bijlage bij dit reglement is opengesteld.
3. De artikelen 1.7a tot en met 1.12 van en de overige bepalingen over digitaal procederen in dit reglement zijn alleen van toepassing bij verplicht en vrijwillig digitaal procederen. Deze bepalingen zijn niet van toepassing bij andere vormen van elektronisch berichtenverkeer met en van de rechtbank.
1. Als digitaal procederen mogelijk is, zijn andere vormen van elektronisch berichtenverkeer met en door de rechtbank niet toegestaan.
2. Het door middel van een andere vorm van elektronisch berichtenverkeer indienen en ontvangen van stukken, waaronder beroepschriften, mag alleen met een daarvoor in de bijlage bij dit reglement opengesteld systeem. De bepalingen in de bijlage zijn daarop van toepassing.
3. De rechtbank kan nadere regels stellen voor het gebruik van elektronisch berichtenverkeer.
4. Voor de toepassing van dit reglement geldt het indienen van stukken door middel van een andere vorm van elektronisch berichtenverkeer als het op papier indienen. De rechtbank kan bepalen dat met elektronisch berichtenverkeer ingediende stukken ook op papier worden nagezonden.
1. In alle zaken waarin digitaal geprocedeerd kan worden, maakt de rechtbank een digitaal zaaksdossier aan. In dit dossier stelt de griffier de door de rechtbank aan partijen verzonden stukken en de door partijen ingediende stukken aan partijen beschikbaar.
2. Partijen die verplicht of vrijwillig digitaal procederen maken gebruik van het webportaal op www.rechtspraak.nl. De bijlage bij dit reglement vermeldt op welke wijze en onder welke voorwaarden digitaal kan worden geprocedeerd. In die bijlage kan voor bepaalde soorten zaken worden afgeweken van dit reglement.
3. Een partij die toegelaten is tot het gebruik van het aansluitpunt, procedeert in afwijking van het tweede lid, eerste zin, van dit artikel digitaal met gebruik van het aansluitpunt.
4. Een partij heeft toegang tot het webportaal als hij beschikt over een inlogmiddel.
5. Een partij heeft in het webportaal toegang tot het digitaal zaaksdossier in de zaken waarin deze partij is. De partij dient daartoe in het webportaal een verzoek in, waarna de griffier deze toegang verleent. De griffier kan partijen ook toegang verlenen zonder voorafgaand verzoek. Dit lid is ook van toepassing op een partij van wie de gemachtigde digitaal procedeert.
6. Een partij kiest in een zaak voor digitaal procederen door een bericht in die zaak in het webportaal in te dienen. Een partij die op papier procedeert, wordt –in afwijking van artikel 2.5, vierde lid, van het Technisch reglement – nadat deze partij een stuk in een zaak in het webportaal heeft ingediend, geacht vanaf dat moment digitaal te procederen.
7. Verzending van stukken door en aan partijen die digitaal procederen gebeurt digitaal door het beschikbaar stellen van deze stukken in het digitaal zaaksdossier of op andere elektronische wijze. De partij die digitaal procedeert ontvangt geen afdrukken of kopieën op papier. Stukken die bij procederen op papier bij aangetekende brief moeten worden verzonden, worden bij digitaal procederen digitaal verzonden. Deze manier van verzenden heeft dezelfde rechtsgevolgen als verzending bij aangetekende brief.
8. Een partij die toegang heeft tot het webportaal en/of het aansluitpunt, is verantwoordelijk voor de naleving van de bij of krachtens de Algemene Verordening Gegevensbescherming, het Besluit elektronisch procederen en het Technisch reglement gestelde voorschriften.
9. Het Technisch reglement bevat voorschriften over:
– de toegelaten inlogmiddelen als bedoeld in artikel 4 van het Besluit elektronisch procederen waarmee een partij toegang heeft tot het webportaal;
– de technische eisen waaraan stukken en proceshandelingen moeten voldoen;
– het verstrekken van kennisgevingen als bedoeld in artikel 8:36c van de Awb;
– de aansluiting op, de voorwaarden voor gebruik en de beëindiging van het gebruik van het aansluitpunt;
– de voorziening voor het geval het webportaal of het aansluitpunt niet kan worden bereikt;
– de wijze waarop op papier ingediende stukken worden verwerkt en ontsloten in het digitaal zaaksdossier.
De bepalingen van het Technisch reglement gelden als bepalingen van dit reglement.
1. De partij die vrijwillig digitaal procedeert kan éénmaal in een zaak wisselen tussen digitaal procederen en procederen op papier. Een partij die digitaal procedeert deelt de wisseling aan de rechtbank mee op het webportaal of per post.
2. De griffier bevestigt de mededeling als bedoeld in het eerste lid van dit artikel per post. De wisseling gaat in op de datum die de griffier vermeldt in de bevestiging.
3. De rechtbank zendt aan een partij die wisselt naar digitaal procederen voor eerder gewisselde stukken geen ontvangstbevestiging en kennisgevingen als bedoeld in artikel 1.12 van dit reglement.
De rechtbank kan een partij of diens gemachtigde tijdelijk of blijvend uitsluiten van gebruik van het digitaal procederen als deze aantoonbaar een gevaar vormt voor de integriteit van het digitale systeem of als deze het digitale systeem verstoort.
1. Beroepschriften, verweerschriften, (nadere) stukken, verzoeken, reacties en alle bijlagen kunnen in het webportaal worden ingediend (geüpload) en opgehaald. De rechtbank kan een formulier vaststellen voor gebruik in het webportaal.
2. De digitale indiening van een stuk gebeurt uitsluitend via het webportaal op de daarvoor voorgeschreven wijze.
3. Een partij die digitaal procedeert, dient alle stukken als afzonderlijke digitale bestanden in. Deze stukken voldoen aan de voorwaarden opgenomen in de (bijlage) bij het Technisch reglement.
4. Het tweede, derde en vierde lid van dit artikel gelden niet voorzover op grond van artikel 1.14 tot en met 1.16, 2.8, 2.8a, 2.8b en 2.9 van dit reglement stukken niet digitaal ingediend worden. Die stukken blijven buiten het digitale zaaksdossier.
1. Van elk ontvangen stuk maakt de griffier een ontvangstbevestiging op. De ontvangstbevestiging kan plaatsvinden door vermelding van de ontvangstdatum op het in het digitaal zaaksdossier opgenomen beroepschrift of door vermelding van de ingediende stukken in het webportaal na de indiening.
2. Een partij ontvangt per e-mail een kennisgeving wanneer de griffier een stuk in het digitaal zaaksdossier aan partijen beschikbaar stelt. Dit is een kennisgeving buiten het digitale systeem als bedoeld in artikel 8:36c, vierde lid, van de Awb. Het tijdstip waarop de kennisgeving is verstuurd, geldt als tijdstip waarop dit stuk aan de partij bekend is gemaakt.
3. Om kennisgevingen te kunnen versturen wordt bij de eerste keer dat een partij in een zaak inlogt in het webportaal, een e-mailadres gevraagd. De partij is altijd verantwoordelijk voor de werking, de toegankelijkheid, de beschikbaarheid en de raadpleging van dit adres. Dit is voor risico van deze partij.
4. Als een partij geen e-mailadres verstrekt, geldt dit als een mededeling dat deze partij geen kennisgevingen wenst te ontvangen. Dit is voor risico van deze partij.
5. Als een partij meedeelt geen kennisgevingen (meer) te willen ontvangen, geldt dit tot het tijdstip waarop de partij meedeelt weer wel kennisgevingen te willen ontvangen. In die periode geldt het tijdstip van plaatsing in het digitaal zaaksdossier als het tijdstip waarop het stuk aan deze partij bekend is gemaakt.
6. Van toevoegingen aan het digitaal zaaksdossier die hebben plaatsgevonden voorafgaand aan de mededeling dat een partij wel weer kennisgevingen wil ontvangen, stelt de griffier deze partij daarvan niet alsnog bij kennisgeving op de hoogte.
7. De notificatie als bedoeld in het Technisch reglement, die wordt verzonden via het aansluitpunt, is een kennisgeving als bedoeld in het tweede lid van dit artikel. De OK- melding na verzending van een bericht geldt als een ontvangstbevestiging als bedoeld in het eerste lid van dit artikel. Het gebruik van het aansluitpunt houdt in dat de betrokken partij geen kennisgevingen en ontvangstbevestigingen op een andere manier wenst te ontvangen.
1. De griffier verzendt aan de partij die op papier procedeert, per post een papieren afschrift van de door een andere partij in het webportaal ingediende of de door de griffier in het digitaal zaaksdossier geplaatste stukken.
2. De griffier plaatst de stukken die door de partij die op papier procedeert worden ingediend in het digitaal zaaksdossier. Deze stukken worden onder substitutie gescand en na opname in het digitale zaaksdossier vernietigd. Dit lid geldet niet voorzover op grond van artikel 1.14 tot en met 1.16, 2.8, 2.8a, 2.8b en 2.9 van dit reglement stukken niet digitaal ingediend worden. Die stukken blijven buiten het digitale zaaksdossier.
3. De partij die op papier procedeert, heeft wel in het webportaal toegang tot het digitaal zaaksdossier in de zaken waarin deze partij is. De partij dient daartoe in het webportaal een verzoek in, waarna de griffier deze toegang verleent.
4. De partij die op papier procedeert, kan bij de griffier een verzoek doen tot inzage op de rechtbank in het digitale zaaksdossier.
1. Originele stukken en voorwerpen die niet geschikt zijn om digitaal in te dienen, kunnen door partijen op een door de rechtbank meegedeelde wijze bij de griffie van de rechtbank worden gedeponeerd. Van het depot maakt de griffier een akte op. De griffier verzendt deze akte aan partijen.
2. De rechtbank stelt een andere partij die verzoekt om inzage in of bezichtiging van die stukken of voorwerpen in beginsel daartoe in staat. De rechtbank bepaalt daarvoor de voorwaarden en het tijdstip.
3. Als vanwege de aard van het voorwerp depot bij de griffie niet in aanmerking komt, kan de rechtbank bepalen dat de betrokken partij het voorwerp op een andere plaats deponeert. De griffier vermeldt die plaats in de akte.
4. De gedeponeerde stukken en voorwerpen maken deel uit van het dossier. Deze worden pas aan de partij teruggegeven als de uitspraak van de rechtbank onherroepelijk is geworden.
1. Een partij dient audio- en video-opnames in op een gegevensdrager. Deze partij voegt daarbij voor ieder van de andere partijen een kopie van die gegevensdrager. De griffier zendt deze kopie aan de andere partijen.
2. Deze gegevensdragers bevatten alleen afbeeldingen in het bestandsformaat JPG, audio- opnames in het bestandsformaat MP3 en/of video-opnames in het bestandformaat Mp4- h.264.
3. Van de verstrekking aan de griffie maakt de griffier een akte op. De griffier verzendt deze akte aan partijen.
4. In afwijking van het eerste lid van dit artikel kan de rechtbank bepalen dat audio- en video-opnames op een andere manier worden ingediend.
De rechtbank kan partijen verzoeken om authentieke stukken in te dienen. Daarbij kan zij deponering als bedoeld in artikel 1.14, eerste lid, van dit reglement of het meenemen naar zitting voorschrijven. Dit geldt in ieder geval voor stukken waarvan de authenticiteit en/of integriteit niet of onvoldoende vaststaat en processtukken waarvan de oorspronkelijke staat vermoedelijk van cultuurhistorische waarde is.
1. Een partij begint een zaak door het indienen van een beroepschrift bij de rechtbank.
2. De griffier bevestigt binnen een week na ontvangst van het beroepschrift de ontvangst daarvan aan de indiener. De griffier stelt binnen dezelfde termijn het bestuursorgaan dat het besluit genomen heeft, daarvan op de hoogte. Als een bestuursorgaan niet digitaal kan worden bereikt, verzendt de griffier deze mededeling per post.
3. In afwijking van het eerste lid van dit artikel stelt het Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken (CIV) van de rechtbank Den Haag in een vreemdelingenzaak in eerste aanleg het bestuursorgaan binnen een werkdag van de ontvangst op de hoogte. De zittingsplaats waaraan de zaak is toebedeeld, bericht het bestuursorgaan daarvan binnen een week.
4. De griffier deelt het aan de zaak toegekende zaaknummer uiterlijk bij de in het eerste lid van dit artikel bedoelde mededeling aan andere partijen mee.
1. De griffier stelt binnen een week na de ontvangst van het beroepschrift de op dat moment bij de rechtbank bekende andere belanghebbenden van de ontvangst van het beroepschrift op de hoogte. De griffier verzendt deze mededeling per post.
2. De rechtbank kan het bestreden besluit, het beroepschrift en de gronden van beroep op papier ter beschikking stellen aan degene die zij in de gelegenheid stelt om als partij aan het geding deel te nemen. De rechtbank stelt deze betrokkene een termijn van twee weken om kenbaar te maken of deze als partij aan het geding wil deelnemen.
3. Op het verzoek van een andere belanghebbende om als partij aan het geding deel te nemen beslist de bestuursrechter – eventueel voorlopig – binnen vier weken na de ontvangst van het verzoek. De rechtbank past daarbij artikel 2.10, vijfde lid, van dit reglement toe en kan partijen in de gelegenheid stellen alsnog een beroep te doen op artikel 8:29 van de Awb.
4. De rechtbank stelt binnen twee weken nadat een belanghebbende (voorlopig) als partij in het geding is toegelaten, aan deze partij de (overige) op de zaak betrekking hebbende stukken ter beschikking. De rechtbank stelt deze partij daarbij in de gelegenheid binnen vier weken een schriftelijke uiteenzetting over de zaak te geven.
5. De rechtbank verlengt de in het vierde lid van dit artikel genoemde termijnen voor zover dat noodzakelijk is vanwege besluitvorming over beperking van de kennisneming, anoniem procederen of geheimhouding van stukken of vanwege de feitelijke uitvoering van een beslissing die de rechtbank daarover neemt.
1. Partijen van rechtswege zijn
– bij een besluit op administratief beroep: het bestuursorgaan dat het oorspronkelijke besluit heeft genomen;
– bij een besluit houdende goedkeuring van een ander besluit: het bestuursorgaan dat het oorspronkelijke besluit heeft genomen;
– bij een besluit waarvoor een verklaring van geen bedenkingen of een advies met instemming nodig is: het bestuursorgaan dat de verklaring van geen bedenkingen of het advies met instemming heeft afgegeven.
2. Binnen een week na de ontvangst van het beroepschrift stelt de griffier de partijen van rechtswege hiervan op de hoogte. Als een partij van rechtswege niet digitaal kan worden bereikt, verzendt de griffier deze mededeling per post. Bij deze mededeling voegt de griffier het bestreden besluit en het beroepschrift.
3. De Staat der Nederlanden is partij van rechtswege in het geval van een schadevergoeding wegens aan de rechtbank te wijten overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt de Staat niet in de gelegenheid verweer te voeren en aan de zitting deel te nemen voor zover de Staat daarvan op voorhand heeft afgezien. In dat geval stelt de griffier deze partij bij de bekendmaking van de uitspraak van de procedure op de hoogte.
1. De rechtbank beslist op een verzoek om verwijzing, voeging of splitsing als bedoeld in de artikelen 8:13, tweede lid, en 8:14, tweede lid, van de Awb binnen vier weken na ontvangst daarvan.
2. In een vreemdelingenzaak kan in iedere stand van de procedure de zittingsplaats worden gewijzigd.
3. Als een partij in een vreemdelingenzaak verzoekt om behandeling in een andere zittingsplaats, beslist de rechtbank binnen vier weken op dat verzoek.
1. De rechtbank die vaststelt dat sprake is van een herstelbaar verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, stelt een indiener van een beroepschrift in de gelegenheid binnen vier weken het verzuim te herstellen.
2. Als de rechtbank van een gemachtigde een machtiging verlangt, geeft zij die gemachtigde een termijn van vier weken om de machtiging in te zenden.
3. Als de rechtbank in een met het beroep samenhangende voorlopige- voorzieningsprocedure toepassing geeft aan het eerste of tweede lid van dit artikel kan zij aan de indiener van het beroepschrift die ook de indiener van het verzoekschrift is, een termijn stellen die gelijk is aan die in de voorlopige voorziening.
4. De rechtbank verklaart een beroep wegens een verzuim als bedoeld in het eerste lid of het niet voldoen aan het tweede lid van dit artikel alleen niet-ontvankelijk, als:
a. de partij op papier procedeert de uitnodiging om het verzuim te herstellen bij aangetekende brief is verzonden of op een andere manier vaststaat dat de uitnodiging is ontvangen,
b. in de uitnodiging is meegedeeld dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als het verzuim niet binnen de gestelde termijn is hersteld en het verzuim niet verschoonbaar is, en
c. binnen de termijn geen herstel heeft plaatsgevonden en dit verzuim niet verschoonbaar is.
5. Bij de toezending per gewone brief nadat de aangetekende brief is terugontvangen als bedoeld in artikel 8:38, eerste lid, van de Awb, verlengt de rechtbank de in de aangetekende brief gestelde termijn niet.
1. De rechtbank stelt als een indiener verplicht is om digitaal te procederen, maar niet voldoet aan de verplichting om een stuk langs digitale weg in te dienen, de indiener in de gelegenheid dit verzuim te herstellen door binnen een week hetzelfde stuk alsnog langs digitale weg in te dienen.
2. In plaats daarvan kan de rechtbank ook bepalen dat de procedure geheel of gedeeltelijk wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor stukkenwisseling als op papier wordt geprocedeerd.
3. Als deze termijn van een week eindigt voor het einde van de beroepstermijn, verlengt de rechtbank deze termijn tot het einde van de beroepstermijn.
1. De griffier deelt de indiener binnen twee weken na de ontvangst van het beroepschrift mee welk griffierecht verschuldigd is en dat het griffierecht binnen vier weken moet worden voldaan. De griffier verzendt deze mededeling per gewone post. Als na de verzending van de mededeling per gewone post de termijn waarbinnen moet worden betaald, is verstreken en het verschuldigde griffierecht niet is ontvangen, verzendt de griffier de mededeling om het griffierecht binnen vier weken te voldoen per aangetekende brief. De griffier kan de mededeling in afwijking van de tweede en derde volzin als digitaal wordt geprocedeerd, ook verzenden door plaatsing in het digitale dossier. De griffier zendt geen mededeling als het griffierecht wordt verrekend met een rekening-courantverhouding met de gerechten.
2. In de volgende gevallen kan de griffier volstaan met het eenmaal verzenden van deze mededeling:
– de rechtbank behandelt het beroep versneld;
– het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit;
– een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend.
De griffier verzendt in die gevallen de mededeling per aangetekende brief of plaatst deze in het digitale zaaksdossier.
3. De griffier heft geen griffierecht als de rechtbank het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15, eerste of tweede lid, van de Awb doorzendt aan een bestuursorgaan of een bestuursrechter van een ander gerecht.
4. Als de rechtbank, nadat griffierecht is geheven, het beroepschrift doorzendt aan of de zaak verwijst naar de bestuursrechter van een ander gerecht, bericht de griffier degene aan wie is doorgezonden of naar wie is verwezen zo spoedig mogelijk over de ontvangst van het griffierecht. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op de overdracht van een vreemdelingenzaak aan een andere zittingsplaats.
5. De griffier betaalt het griffierecht na ontvangst terug als griffierecht is geheven voordat:
– de rechtbank het beroepschrift doorzendt aan een bestuursorgaan ter behandeling als bezwaarschrift of administratief-beroepschrift;
– de rechtbank het beroepschrift doorzendt aan een hogerberoepsrechter ter behandeling als hogerberoepschrift of doorzendt aan de Hoge Raad als beroepschrift in cassatie.
6. Als het beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat het griffierecht niet tijdig is betaald, betaalt de griffier het eventueel na de termijn betaalde griffierecht voor dat beroep terug.
7. Als de rechtbank niet bevoegd is kennis te nemen van het beroepschrift, heft de griffier geen griffierecht. Is wel griffierecht betaald, dan betaalt de griffier dit terug.
1. De indiener van het beroepschrift kan de griffier verzoeken de heffing van griffierecht achterwege te laten wegens betalingsonmacht. Dit verzoekt de indiener in het beroepschrift of uiterlijk voor het einde van de betalingstermijn van het griffierecht. In zaken waarop de Vreemdelingenwet 2000 van toepassing is, kan de indiener van het beroepschrift dit verzoek doen totdat op het beroep uitspraak is gedaan.
2. Naar aanleiding van dit verzoek, zendt de griffier de indiener een formulier. Dit formulier retourneert de indiener ingevuld, samen met de gevraagde gegevens binnen twee weken na de verzending.
3. De griffier stelt het formulier en de gevraagde gegevens niet ter beschikking aan andere partijen.
4. De griffier neemt binnen twee weken na ontvangst van het formulier een voorlopige beslissing op het verzoek. Als de griffier het verzoek afwijst, verzendt deze per aangetekende brief een nieuwe mededeling om het griffierecht binnen vier weken te voldoen. De griffier kan deze mededeling als digitaal wordt geprocedeerd, ook verzenden door plaatsing in het digitale dossier.
5. Als de rechtbank afwijkt van de voorlopige beslissing, neemt zij daartoe uiterlijk in de uitspraak een beslissing. Als de rechtbank het verzoek alsnog afwijst, verzendt de griffier per aangetekende brief een nieuwe mededeling om het griffierecht binnen vier weken te voldoen. De griffier kan deze mededeling als digitaal wordt geprocedeerd, ook verzenden door plaatsing in het digitale dossier.
De rechtbank beslist binnen een week na ontvangst op een gemotiveerd verzoek om versnelde behandeling. Bij inwilliging van het verzoek bericht de griffier de partijen zo mogelijk op welke wijze de rechtbank de zaak verder behandelt.
1. De griffer wijst het bestuursorgaan op de verplichting om binnen vier weken de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank te zenden. De griffier wijst het bestuursorgaan daarbij op de mogelijkheid dat het een verweerschrift indient.
2. Bij deze berichtgeving of op een later moment kan de rechtbank het bestuursorgaan verplichten om een verweerschrift binnen de daarbij gestelde termijn in te dienen.
1. Een partij die op grond van gewichtige redenen meedeelt dat alleen de rechtbank van stukken kennis mag nemen, deelt dit gemotiveerd mee bij voorkeur in een afzonderlijk stuk. In dit artikel wordt onder het overleggen van stukken ook verstaan het geven van inlichtingen.
2. De mededeling als bedoeld in het eerste lid van dit artikel kan alleen betrekking hebben op stukken die deze partij volgens de wet verplicht is aan de rechtbank over te leggen of te geven. Als de mededeling betrekking heeft op onverplicht overgelegde stukken zendt de griffier deze aan de partij terug.
3. De griffier deelt aan de andere partij(en) mee dat een partij een beroep doet op artikel 8:29 van de Awb en dat de rechtbank daarover een beslissing neemt volgens het negende lid van dit artikel. De griffier stelt het stuk waarop de mededeling als bedoeld in de voorgaande leden van dit artikel betrekking heeft, niet aan de andere partij(en) ter beschikking.
4. De betrokken partij kan de stukken waarop de mededeling betrekking heeft uitsluitend op papier indienen. Deze stukken worden ingediend in een gesloten envelop met daarop de term “8:29 van de Awb”. De rechtbank kan de partij vragen om de stukken op een andere manier in te dienen.
5. Als de mededeling alleen ziet op delen van een of meer stukken, dient de betrokken partij een versie van de stukken in die aan de andere partij(en) mag worden verzonden. Zo nodig wijst de rechtbank de betrokken partij op deze verplichting. Als digitaal wordt geprocedeerd dient de betrokken partij de mededeling met laatstgenoemde versie digitaal in.
6. De mededeling kan betrekking hebben op (delen van) stukken waarover het besluit gaat waartegen het beroep is gericht. De rechtbank handelt in dat geval alsof zij heeft besloten dat beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is en past zij het achtste, negende en tiende lid van dit artikel niet toe.
7. De partij die wenst dat ook van (delen van) de motivering van de mededeling de kennisneming wordt beperkt, vermeldt dit in de mededeling als bedoeld in het eerste lid van dit artikel. Deze partij dient in dat geval deze motivering (of delen daarvan) uitsluitend op papier in en sluit deze bij in de in het vierde lid van dit artikel bedoelde gesloten envelop. De rechtbank houdt met deze mededeling alleen rekening als de betrokken partij dat vermeldt in de mededeling en ook een versie van de motivering van de mededeling indient die ook aan de andere partij(en) mag worden verzonden. Als digitaal wordt geprocedeerd, dient de partij laatstgenoemde versie digitaal in.
8. De rechtbank stelt de andere partij(en) in de gelegenheid binnen een termijn van twee weken op de mededeling over beperking van de kennisneming te reageren. Daarbij neemt de rechtbank een verzoek om beperking van de kennisneming van (delen van) de motivering van de mededeling in acht.
9. De rechtbank beslist op het verzoek als bedoeld in het eerste lid van dit artikel binnen vier weken na ontvangst van de mededeling onder vermelding van de naam/namen van de rechter(s) die de beslissing heeft/hebben genomen. Als de rechtbank de verzoekende partij om een nadere toelichting op de mededeling vraagt, geeft zij daarvoor een termijn van twee weken. Zij beslist vervolgens binnen vier weken na ontvangst van de nadere toelichting. Als de rechtbank de andere partij(en) in de gelegenheid stelt om op de mededeling te reageren, beslist zij binnen vier weken na ontvangst van de reactie.
10. De rechtbank vraagt als de beperking van de kennisneming niet of niet geheel gerechtvaardigd is, aan de betrokken partij om binnen twee weken mee te delen of deze instemt met terbeschikkingstelling van het (gedeeltelijke) stuk aan de andere partij(en). De rechtbank wijst er hierbij op dat als deze partij niet instemt, de rechtbank daaruit de gevolgtrekkingen kan maken die haar geraden voorkomen. Als deze partij hier niet mee instemt, zendt de griffier het stuk terug.
11. De rechtbank vraagt als de beperking van de kennisneming geheel of gedeeltelijk gerechtvaardigd is, de andere partij(en) haar binnen twee weken te berichten of deze toestemming geeft/geven dat de rechtbank uitspraak doet mede op grondslag van (delen van de) stukken waarvan beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is geacht. Als op een eerder moment toestemming is verleend, vraagt de rechtbank dat niet nog een keer.
12. Als de andere partij(en) toestemming verleent/verlenen, is kennisneming van die stukken bij de beoordeling van het beroep beperkt tot de rechtbank. Van een eenmaal gegeven toestemming kan een partij niet terugkomen.
13. Als een andere partij toestemming weigert blijven de (delen van de) stukken waarvan de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is geacht, bij de beoordeling van het beroep buiten beschouwing. Deze stukken stuurt de griffier aan de betrokken partij terug. Een andere kamer van de rechtbank dan de kamer die de beslissing heeft genomen, behandelt daarna de zaak verder.
14. Na de uitspraak op het beroep stuurt de griffier de stukken waarvan de kennisneming is beperkt op grond van een beslissing van de rechtbank, binnen twee weken terug aan de betrokken partij.
15. Het negende en veertiende lid van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing op de in het zevende lid van dit artikel bedoelde motivering waarvan beperking van de kennisneming is verzocht.
1. Dit artikel is van toepassing als het bestuursorgaan in een beroep tegen een besluit dat gaat over de toepassing van de Wet open overheid (Woo), verplicht is om de stukken voor zover het die (nog) niet openbaar heeft gemaakt met toepassing van artikel 8:29 van de Awb in te dienen. Voor deze stukken geldt dat alleen de rechtbank van deze stukken kennis mag nemen.
2. De griffier zendt aan de andere partij(en) de mededeling dat het bestuursorgaan een beroep doet op artikel 8:29 van de Awb. De griffier zendt het stuk waarop het beroep op artikel 8:29 van de Awb betrekking heeft niet aan de andere partij(en) en plaatst dit stuk of niet in het digitaal zaaksdossier.
3. Het bestuursorgaan kan de stukken waarop artikel 8:29 van de Awb betrekking heeft uitsluitend op papier indienen. Deze stukken worden ingediend in een gesloten envelop met daarop de term “8:29 van de Awb”. De rechtbank kan het bestuursorgaan vragen om de stukken op een andere manier in te dienen.
4. Als het (nog) niet openbaar maken alleen ziet op delen van een of meer stukken, dient de betrokken partij een versie van de stukken of van de inlichtingen in die aan de andere partij(en) mag worden verzonden. Zo nodig wijst de rechtbank de betrokken partij op deze verplichting. Als digitaal wordt geprocedeerd dient het bestuursorgaan de laatstgenoemde versie digitaal in.
5. De rechtbank heeft van rechtswege toestemming om kennis te nemen van de stukken waarop artikel 8:29 van de Awb ziet.
6. Na de uitspraak op het beroep zendt de griffier de stukken waarvan de kennisneming is beperkt binnen twee weken terug aan de betrokken partij.
1. Als een partij op grond van gewichtige redenen verzoekt dat een andere partij van persoonsgegevens van deze partij geen kennis mag nemen, handelt de rechtbank zoveel mogelijk overeenkomstig artikel 8:29 van de Awb.
2. Als de rechtbank heeft beslist dat de beperking van de kennisneming van de persoonsgegevens niet of niet geheel gerechtvaardigd is, vraagt de griffier de betrokken partij om binnen vier weken mee te delen of deze partij verder wil deelnemen aan de procedure. Als de partij hier niet op reageert, gaat de rechtbank ervan uit dat deze partij verder wil deelnemen aan de procedure en worden de persoonsgegevens aan de andere partijen vrijgegeven.
3. In de beslissing dat de beperking van de kennisneming van de persoonsgegevens wel gerechtvaardigd is, neemt de rechtbank een instructie op hoe deze partij zonder mededeling van de persoonsgegevens kan deelnemen aan de procedure.
1. Een partij die op grond van gewichtige redenen weigert stukken over te leggen, deelt dit gemotiveerd mee bij voorkeur in een afzonderlijk stuk. In dit artikel wordt onder het overleggen van stukken ook verstaan het geven van inlichtingen.
2. Deze mededeling kan uitsluitend betrekking hebben op stukken die de betrokken partij volgens de wet verplicht is aan de rechtbank over te leggen.
3. De griffier vermeldt als digitaal wordt geprocedeerd in het digitaal zaaksdossier dat een partij een beroep doet op artikel 8:29 van de Awb en dat de rechtbank daarover een beslissing neemt volgens het zevende lid van dit artikel.
4. Als de mededeling alleen ziet op delen van een of meer stukken, dient de betrokken partij een versie van de stukken in die aan de andere partij(en) mag worden verzonden. Zo nodig wijst de rechtbank de betrokken partij op deze verplichting. Als digitaal wordt geprocedeerd dient de betrokken partij laatstgenoemde versie met de mededeling digitaal in.
5. Als de betrokken partij wenst dat uitsluitend de rechter kennis neemt van (delen van) de motivering is daarop artikel 2.8 van dit reglement van toepassing.
6. De rechtbank kan de andere partij(en) in de gelegenheid stellen binnen een termijn van twee weken op de mededeling over geheimhouding te reageren. Daarbij neemt de rechtbank een verzoek om beperking van de kennisneming van (delen van) de motivering van de mededeling in acht.
7. De rechtbank beslist op dit verzoek binnen vier weken na ontvangst van de mededeling. Als de rechtbank de verzoekende partij om een nadere toelichting op de mededeling vraagt, geeft zij daarvoor een termijn van twee weken. Zij beslist binnen vier weken na ontvangst van de nadere toelichting. Als de rechtbank toepassing geeft aan het vorige lid beslist zij binnen vier weken na ontvangst van de reactie.
8. In de beslissing dat de geheimhouding van de stukken of de inlichtingen (deels) gerechtvaardigd is, brengt de rechtbank tot uitdrukking dat die stukken of inlichtingen geheel of gedeeltelijk bij de beoordeling van het beroep buiten beschouwing blijven. Een andere kamer van de rechtbank dan de kamer die de beslissing heeft genomen, behandelt daarna de zaak verder.
9. Als de weigering niet of niet geheel gerechtvaardigd is, vraagt de rechtbank de betrokken partij om binnen twee weken de stukken alsnog in te dienen of de inlichtingen te verstrekken. De rechtbank wijst er hierbij op dat als deze partij niet instemt, de rechtbank daaruit de gevolgtrekkingen kan maken die haar geraden voorkomen.
1. Een partij die wil dat de rechtbank bepaalt dat kennisneming van stukken is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is of daarvoor van de rechtbank bijzondere toestemming heeft gekregen, vermeldt dit bij het indienen van de stukken.
2. Als deze stukken op papier worden ingediend, worden deze in een aparte envelop aan de griffie bijgesloten. Op de envelop vermeldt de partij de term “8:32 van de Awb”. Als deze stukken digitaal worden ingediend, gebeurt dit in een afzonderlijke indiening met de uitdrukkelijke vermelding van de term “8:32 van de Awb”.
3. De rechtbank beslist binnen twee weken na ontvangst van deze stukken.
4. Als het beroep betrekking heeft op artikel 88 e.v. van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 103 e.v. van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, artikel 75b van de Ziektewet en artikel 129c van de Werkloosheidswet beoordeelt de rechtbank ook zonder verzoek van een partij of artikel 8:32 van de Awb moet worden toegepast.
5. De rechtbank beslist voordat zij een andere belanghebbende als bedoeld in artikel 2.2 van dit reglement in de procedure toelaat of artikel 8:32 van de Awb moet worden toegepast.
De rechtbank stelt andere partijen dan de indiener van het beroepschrift en het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen in de gelegenheid binnen een termijn van vier weken een schriftelijke uiteenzetting over de zaak te geven.
1. Dit lid is van toepassing als de rechtbank beslist tot een schriftelijke ronde voor partijen (repliek en dupliek). De rechtbank stelt de indiener van het beroepschrift in de gelegenheid binnen een termijn van vier weken schriftelijk een repliek in te dienen.
2. Na ontvangst van de repliek als bedoeld in het eerste lid van dit artikel stelt de rechtbank de andere partij(en) in de gelegenheid binnen vier weken een dupliek in te dienen of een nadere schriftelijke uiteenzetting over de zaak te geven.
3. Partijen kunnen ook los van de schriftelijke ronde op initiatief van de rechtbank als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, een nadere schriftelijke uiteenzetting indienen.
1. Dit artikel is van toepassing als de rechtbank een deskundige benoemt voor het instellen van een onderzoek.
2. De rechtbank kan partijen in de gelegenheid stellen om binnen een termijn van twee weken schriftelijk hun wensen mee te delen over het onderzoek.
3. De rechtbank zendt het verslag van de deskundige binnen een week na ontvangst daarvan aan partijen. Zij stelt partijen in de gelegenheid om binnen een termijn van vier weken schriftelijk hun zienswijzen over het verslag in te dienen. Zij kan deze termijn eenmaal met twee weken verlengen als een partij hierom tijdig en gemotiveerd verzoekt.
4. De rechtbank die beslist om de ontvangen zienswijzen voor commentaar voor te leggen aan de deskundige, doet dat binnen vier weken na ontvangst daarvan. De rechtbank geeft de deskundige daarbij een termijn van ten hoogste vier weken om diens commentaar in te dienen.
1. De griffier kan partijen bij wijze van aankondiging voorafgaand aan de uitnodiging of de oproeping meedelen op welke dag de zitting plaatsvindt. De rechtbank willigt een verzoek om een andere datum alleen in als:
− dit verzoek is gemotiveerd;
− verhinderdata binnen een periode van twee weken voor tot zes weken na de geagendeerde zittingsdatum worden vermeld; en
− het verzoek binnen een week na verzending van de aankondiging is ingediend. De rechtbank kan om bewijsstukken vragen.
2. Als een partij na de uitnodiging voor de zitting om uitstel van de zitting verzoekt, dient deze dit verzoek onder aanvoering van gewichtige redenen schriftelijk, tijdig en zo mogelijk onderbouwd met bewijstukken in. Onder tijdig wordt verstaan: zo spoedig mogelijk na ontvangst van de uitnodiging of zo spoedig mogelijk nadat van de tot uitstel vragende omstandigheid is gebleken. De partij moet in het verzoek om uitstel zo mogelijk verhinderdata opnemen.
3. De rechtbank beslist binnen een week na ontvangst van dit verzoek.
4. De rechtbank willigt een verzoek dat voldoet aan de in het tweede lid van dit artikel omschreven voorwaarden in, tenzij de rechtbank oordeelt dat zwaarder wegende bij de behandeling van de zaak betrokken belangen hieraan in de weg staan. Als zwaarder wegende belangen kunnen mede worden aangemerkt een voor de rechtbank geldende beslistermijn, het belang van een tijdige uitspraak en het belang van andere bij de behandeling van de zaak betrokken belanghebbenden. Daarbij kan de rechtbank betrekken de situatie dat voorafgaand aan de uitnodiging een aankondiging met de zittingsdatum is verzonden of de zittingsdatum op een andere manier met partijen is afgestemd.
5. De griffier deelt een afwijzing van het verzoek binnen een week na ontvangst van dit verzoek aan de verzoekende partij mee en stelt partijen en eventuele andere betrokkenen binnen die termijn in kennis van een beslissing tot uitstel van de behandeling op zitting.
1. De griffier vermeldt in de uitnodiging of oproeping voor de zitting of een enkelvoudige of een meervoudige kamer van de rechtbank de zaak behandelt en zo mogelijk de geplande behandeltijd. Ook vermeldt de griffier hierin de naam/namen van de rechter(s) of de wijze waarop partijen hiervan op de hoogte kunnen komen.
2. Als de rechtbank een partij oproept om in persoon te verschijnen, vermeldt de griffier in de oproeping zo mogelijk de reden waarom de rechtbank deze partij oproept. De griffier stelt ook de wederpartij(en) van deze reden in kennis. Als de griffier op de hoogte is van het adres van de op te roepen partij, zendt de griffier deze oproeping niet alleen aan de gemachtigde van deze partij, maar ook aan die partij zelf.
3. Als de rechtbank op de zitting zaken gevoegd of gesplitst behandelt en daarvan niet eerder mededeling is gedaan, deelt de griffier dit bij voorkeur mee in de uitnodiging of oproeping.
4. De rechtbank die een partij in persoon oproept aan wie rechtens de vrijheid is ontnomen, gelast ambtshalve het transport.
5. Een partij aan wie rechtens de vrijheid is ontnomen en die de zitting wil bijwonen kan de rechtbank vragen om het transport te gelasten. Dit verzoek moet uiterlijk twee weken voor de zitting, of zo snel als redelijkerwijs mogelijk, bij de rechtbank worden ingediend.
1. De rechtbank kan uit eigen beweging of op verzoek van een partij bepalen dat de zitting geheel of gedeeltelijk online plaatsvindt.
2. Partijen kunnen tot vijf werkdagen voor de zitting, maar uiterlijk binnen een week nadat de mededeling over het geheel of gedeeltelijk online plaatsvinden, aan partijen is verzonden, verzoeken om in een zittingszaal aan de zitting deel te nemen. De rechtbank beslist zo spoedig mogelijk op dat verzoek. Een tijdig gedaan verzoek om in een zittingszaal aan de zitting deel te nemen willigt de rechtbank in.
3. De rechtbank beslist zo spoedig mogelijk op een verzoek van een partij om online aan een zitting in een zittingszaal deel te nemen.
4. Belangstellenden kunnen tot uiterlijk vijf werkdagen voor de zitting verzoeken om een online zitting bij te wonen. Dit geldt niet voor besloten zittingen of besloten delen van zittingen. De rechtbank beslist zo spoedig mogelijk op dat verzoek.
5. Partijen of belangstellenden mogen van een geheel of gedeeltelijke online zitting geen opnamen maken, tenzij de rechtbank daarvoor voorafgaand uitdrukkelijke toestemming geeft.
1. Bij een eerste beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel zorgt de rechtbank voor een tolk op de zitting als betrokkene tolkbijstand nodig heeft. De rechtbank zorgt op verzoek voor een tolk als een partij in persoon is opgeroepen of als zij ambtshalve getuigen en/of deskundigen wil horen en tolkbijstand daarvoor nodig is. De rechtbank draagt geen zorg voor een tolk als betrokkene de vrijheid is ontnomen en zij betrokkene uitsluitend oproept omdat deze heeft verzocht te worden gehoord.
2. De rechtbank zorgt voor een tolk op de zitting als de zaak over een bestraffende sanctie gaat en tolkbijstand nodig is om te garanderen dat degene aan wie de bestraffende sanctie is opgelegd het verhandelde op de zitting kan volgen in een taal die deze partij verstaat.
3. Een verzoek om tolkbijstand moet uiterlijk twee weken voor de zitting, of zo snel als redelijkerwijs mogelijk, bij de rechtbank worden ingediend. De rechtbank beslist binnen een week op dit verzoek.
1. Als de rechtbank stukken tien dagen of minder voor de zitting ontvangt, beslist de rechtbank of deze stukken buiten beschouwing blijven. De rechtbank maakt deze beslissing uiterlijk in de uitspraak kenbaar.
2. Partijen die later dan om 12:00 uur op de aan de zitting voorafgaande werkdag stukken digitaal indienen, verstrekken op de zitting papieren exemplaren van deze stukken aan de rechtbank en de andere partijen. Als de andere partij niet digitaal procedeert, geldt dit voor stukken die later dan drie werkdagen voor de zitting zijn ingediend. Ook als partijen hieraan voldoen, kan de rechtbank beslissen dat deze stukken buiten beschouwing blijven.
3. Stukken die na de sluiting van het onderzoek op zitting ongevraagd zijn ingediend, blijven buiten beschouwing. Een uitzondering geldt voor stukken die aanleiding geven tot heropening van het onderzoek. De beslissing of deze stukken tot heropening van het onderzoek aanleiding geven maakt de rechtbank uiterlijk in de uitspraak kenbaar.
4. De stukken die de rechtbank buiten beschouwing laat, blijven in het (digitaal zaaks)dossier opgenomen.
Een partij die verzoekt tot het opmaken en toezenden van een proces-verbaal van het verhandelde op de zitting vermeldt het belang dat deze partij daarbij heeft.
De rechtbank wijst een na de zitting gedaan verzoek van een partij om verstrekking van een ander dossierstuk dan het proces-verbaal van de zitting alleen in uitzonderlijke gevallen toe.
1. Dit artikel is van toepassing als de rechtbank het onderzoek op de zitting schorst met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Awb.
2. De griffier neemt de beslissing tot schorsing van het onderzoek op de zitting in het verslag van de zitting op.
3. Als niet alle partijen op de zitting aanwezig waren en de rechtbank het onderzoek op de zitting schorst, doet de griffier binnen twee weken na die zitting mededeling aan partijen van de schorsing en van de wijze waarop de rechtbank het onderzoek voortzet.
Dit artikel is van toepassing als de rechtbank het onderzoek na zitting heropent. De griffier stelt partijen in de mededeling van de heropening van het onderzoek, op de hoogte van de manier waarop de rechtbank het onderzoek voortzet.
1. De rechtbank die van plan is het onderzoek te sluiten zonder (nadere) zitting, wijst partijen op hun recht om op zitting te worden gehoord en de mogelijkheid om te verklaren dat zij gebruik willen maken van dit recht. Dit geldt niet als het derde lid van dit artikel van toepassing is.
2. Als de termijn die gesteld is in de mededeling als bedoeld in het eerste lid van dit artikel ongebruikt is verstreken deelt de griffier de beslissing over de sluiting van het onderzoek binnen vier weken aan partijen mee.
3. De rechtbank kan met toepassing van artikel 8:80a van de Awb in een tussenuitspraak het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen of opdracht geven een gebrek in het bestreden besluit te (laten) herstellen. Als de rechtbank daarna bepaalt dat een nader onderzoek achterwege blijft, deelt de griffier de beslissing over de sluiting van het onderzoek aan partijen mee. Dit doet de griffier binnen vier weken nadat zich een van de situaties voordoet als bedoeld in artikel 8:57, tweede lid, van de Awb.
Dit artikel is van toepassing als de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met ten hoogste zes weken heeft verlengd en die termijn niet haalt. In dat geval deelt de griffier partijen zo mogelijk mee wanneer de rechtbank uitspraak zal doen.
De griffier verstrekt aan iedere partij op verzoek niet meer dan eenmaal een grosse van een uitspraak. Dit doet de griffier kosteloos en bij aangetekende brief. Daarbij worden gezamenlijk procederende personen als een partij aangemerkt.
1. De rechtbank kan op verzoek van een partij of ambtshalve een kennelijke fout in de beslissing of in de dragende overwegingen van een uitspraak die zich voor eenvoudig herstel leent, herstellen.
2. De griffier maakt de herstelde uitspraak aan partijen bekend op de wijze van de bekendmaking van de oorspronkelijke uitspraak.
Als de Hoge Raad een zaak voor verdere behandeling en beslissing met inachtneming van zijn uitspraak heeft verwezen naar de rechtbank, stelt de rechtbank partijen zo nodig achtereenvolgens in de gelegenheid om binnen vier weken een uiteenzetting in te dienen naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad.
1. Dit hoofdstuk is van toepassing op het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit of bekendmaken van een beschikking van rechtswege.
2. De griffier stelt het betrokken bestuursorgaan binnen een week na ontvangst van het beroepschrift op de hoogte. De rechtbank behandelt het beroep versneld met toepassing van artikel 8:52 van de Awb. Dit deelt de griffier partijen mee in de ontvangstbevestiging of de berichtgeving, bedoeld in de eerste volzin van dit lid. In afwijking van artikel 2.5, eerste lid, van dit reglement nodigt de griffier de indiener uit het griffierecht binnen twee weken te voldoen.
3. De rechtbank stelt een indiener van een beroepschrift die niet heeft voldaan aan een bij de wet gesteld vereiste als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb in afwijking van artikel 2.4, eerste lid, van dit reglement in de gelegenheid het verzuim binnen twee weken te herstellen.
4. De stelling in het beroepschrift dat het besluit te laat is genomen volstaat als beroepsgrond.
5. De rechtbank verzoekt bij de berichtgeving, bedoeld in het tweede lid van dit artikel, het bestuursorgaan binnen twee weken de op de zaak betrekking hebbende stukken in te zenden en een verweerschrift in te dienen. Het bestuursorgaan deelt in het verweerschrift mee of de beslistermijn is overschreden, en zo ja wanneer een ingebrekestelling is ontvangen en als niet binnen twee weken het besluit kan worden bekendgemaakt, waarom dat niet kan en wanneer het bestuursorgaan dit besluit wel kan bekendmaken. De rechtbank deelt het bestuursorgaan mee dat als het hieraan niet of niet geheel voldoet, zij op het beroep beslist op grondslag van de beschikbare stukken.
1. Het bestuursorgaan dat alsnog een besluit neemt, zendt dit besluit onverwijld aan de rechtbank. Als de rechtbank nog geen uitspraak heeft gedaan, stelt zij de indiener van het beroepschrift in de gelegenheid om binnen de bezwaar- of beroepstermijn mee te delen of
deze kan instemmen met het alsnog genomen besluit. Als op dat moment de bezwaar- of beroepstermijn geheel is verstreken of minder dan vier weken resteren, stelt de rechtbank een termijn van vier weken.
2. Als het gaat om een besluit waartegen beroep openstaat, verzoekt de rechtbank daarbij ook om als de indiener het niet eens is met het alsnog genomen besluit, de gronden tegen het alsnog genomen besluit mee te delen.
3. Als de rechtbank de zaak niet op grond van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb verwijst naar het bestuursorgaan dat alsnog het besluit heeft genomen, behandelt zij het beroep verder op de gewone wijze. De griffier doet hiervan mededeling aan partijen.
1. Dit hoofdstuk is van toepassing op het doen van verzet van een partij tegen een uitspraak van de rechtbank na vereenvoudigde behandeling.
2. De rechtbank die vaststelt dat sprake is van een herstelbaar verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, stelt in afwijking van artikel 2.4 van dit reglement de indiener van het verzetschrift in de gelegenheid het verzuim binnen twee weken te herstellen.
2. Als de rechtbank de wederpartij de gelegenheid geeft te reageren op het verzet, stelt zij een termijn van twee weken.
3. Als de rechtbank de indiener van het verzetschrift in de gelegenheid stelt op de zitting te worden gehoord, zendt de griffier de mededeling daarover ten minste drie weken voor de datum van de zitting aan de indiener. De griffier stelt de overige partijen in de bodemzaak daarvan op de hoogte.
4. De rechtbank behandelt het verzet binnen dertien weken na ontvangst van het verzetschrift op de zitting of doet binnen deze termijn zonder zitting uitspraak. Als deze termijn niet kan worden gehaald, deelt de griffier dat binnen deze termijn aan partijen mee.
Dit hoofdstuk is van toepassing op het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
De artikelen 2.7, 2.20 en 2.21 van dit reglement zijn niet van toepassing. In afwijking van artikel 2.5, eerste lid, van dit reglement nodigt de griffier de indiener uit het griffierecht binnen twee weken te voldoen. De rechtbank kan afwijken van de in hoofdstuk 2 genoemde termijnen. Afwijkende termijnen worden aan partijen meegedeeld.
Als de indiener van het verzoekschrift of een andere belanghebbende op papier procedeert kan de griffier het betrokken bestuursorgaan verzoeken een afschrift van de stukken tegelijkertijd ook op papier aan de andere partijen te zenden en daarvan mededeling te doen aan de griffier.
Als de voorzieningenrechter bij een verzoek om voorlopige voorziening hangende bezwaar, administratief beroep of beroep op de rechtbank, ook op dat bezwaar, administratief beroep of beroep op de rechtbank mag beslissen, vermeldt de griffier dat in de uitnodiging of oproeping voor de zitting.
Dit hoofdstuk is van toepassing op het verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb dat niet gedaan is gedurende het beroep tegen het schadeveroorzakende besluit.
De indiener van het verzoekschrift voegt zo mogelijk diens schriftelijke verzoek aan het bestuursorgaan om vergoeding van de schade, als bedoeld in artikel 8:90, tweede lid, van de Awb, en de reactie van het bestuursorgaan op dit verzoek bij het verzoekschrift.
1. Deze afdeling is van toepassing op verzoeken om bekrachtiging van een onteigeningsbeschikking als bedoeld in afdeling 16.9 van de Omgevingswet.
2. De artikelen 2.1, tweede en derde lid, 2.2, 2.2a, 2.3, 2.5, 2.6, 2.8a, 2.8b, 2.10, 2,11, 2.13, eerste en vierde lid, 2.15 en 2.24 van dit reglement zijn niet van toepassing. De rechtbank kan afwijken van de in hoofdstuk 2 van dit reglement genoemde termijnen. In afwijking van artikel 2.4, eerste lid, van dit reglement bedraagt de termijn voor het herstellen van een verzuim of het inzenden van een machtiging twee weken. Afwijkende termijnen worden aan partijen meegedeeld.
1. Verzoeker voegt bij het verzoek alle op het verzoek betrekking hebbende stukken, waaronder de in artikel 16.93 van de Omgevingswet en de daarop gebaseerde regelgeving genoemde stukken. Daaronder worden in ieder geval begrepen:
− het onteigeningsdossier dat met toepassing van artikel 3:44, onder a, van de Awb ter inzage heeft gelegen;
− logboeken van het gevoerde minnelijke overleg;
− het besluit dat ten grondslag ligt aan de onteigening (het onteigeningsbelang);
− bewijsstukken van wie zijn aangeschreven, waaronder een lijst van belanghebbenden;
− bewijsstukken van publicaties;
− recente kadastrale uittreksels (eigendomsinformatie kadaster);
− de ingediende zienswijzen.
2. Verzoeker vermeldt hierbij welke op de zaak betrekking hebbende stukken voor iedereen ter inzage hebben gelegen en welke niet. Verzoeker vermeldt ook de redenen waarom die stukken niet ter inzage zijn gelegd en als van toepassing, voor wie die stukken wel ter inzage hebben gelegen.
3. De griffier bevestigt binnen een week na ontvangst van het verzoekschrift de ontvangst aan de indiener.
1. De indiener van de bedenking voegt bij de bedenking de onteigeningsbeschikking. Verder geeft de indiener een opgave met bewijsstukken van de gemaakte kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand of andere deskundige bijstand voor het overleg over de minnelijke verwerving en/of in verband met het naar voren brengen van een zienswijze en de behandeling daarvan bij de voorbereiding van de onteigeningsbeschikking.
2. De griffier bevestigt binnen een week na ontvangst van de bedenking de ontvangst aan de indiener en stelt de verzoeker en – als van toepassing – de als partij toegelaten belanghebbende(n) daarvan op de hoogte. Als het verzoek om bekrachtiging van de onteigeningsbeschikking nog niet is ingediend, stelt de griffier de verzoeker binnen een week na ontvangst van het verzoekschrift op de hoogte van de dan al ingediende bedenkingen.
3. Om het bestuursorgaan in de gelegenheid te stellen om in één reactie op alle bedenkingen te reageren, stelt de rechtbank de termijn voor het bestuursorgaan om te reageren op een bedenking op vier weken na afloop van de termijn voor het indienen van bedenkingen.
1. De griffier legt voor ieder verzoek om bekrachtiging een zaak aan.
2. Als in verband met een verzoek om bekrachtiging een bedenking is ingebracht, legt de griffier voor iedere bedenking een afzonderlijke zaak aan.
3. Per zaak als bedoeld in het tweede lid van dit artikel zijn in ieder geval partij: de verzoeker, de indiener van de bedenkingen in die zaak en de in die zaak als partij toegelaten belanghebbenden in die zaak. De rechtbank past de artikelen 8:26 en 8:39 van de Awb toe per zaak als bedoeld in het tweede lid van dit artikel.
4. De griffier stelt zo spoedig mogelijk per zaak als bedoeld in het tweede lid van dit artikel partijen op de hoogte van het voor de bedenking toegekende zaaknummer en het aan het verzoek om bekrachtiging (waarop die bedenking betrekking heeft) toegekende zaaknummer.
5. De griffier zendt de op de zaak betrekking hebbende stukken, in die zaak, aan andere partijen dan de indiener van die stukken.
1. De rechtbank kan beslissen tot een schriftelijke ronde voor partijen. Zij stelt dan de indiener van een bedenking in de gelegenheid binnen een termijn van twee weken schriftelijk een repliek in te dienen.
2. Na ontvangst van de repliek stelt de rechtbank verzoeker in de gelegenheid binnen twee weken een dupliek in te dienen.
3. De rechtbank stelt andere partijen in de gelegenheid binnen vier weken een schriftelijke uiteenzetting te geven.
1. De rechtbank behandelt alle bedenkingen die betrekking hebben op hetzelfde verzoek zo veel mogelijk op dezelfde dag op zitting, tenzij zij artikel 16.103 van de Omgevingswet of artikel 8:57 van de Awb toepast. De rechtbank kan daarbij bepalen dat zij bedenkingen afzonderlijk behandelt.
2. De rechtbank wijst een verzoek om uitstel dat binnenkomt na de uitnodiging voor de zitting alleen toe als zij oordeelt dat het belang van de verzoekende partij zwaarder weegt dan de belangen betrokken bij de behandeling van de zaak.
3. De griffier deelt een afwijzing van het verzoek om uitstel mee aan de verzoekende partij binnen een week na ontvangst van dit verzoek.
4. De griffier stelt partijen en eventuele andere betrokkenen in een zaak binnen een week na ontvangst van het verzoek in kennis van een beslissing tot uitstel van de behandeling op zitting.
De uitspraak bevat een beoordeling van ieder van de ingediende bedenkingen tenzij
a. de rechtbank het verzoek afwijst op grond van artikel 16.107 van de Omgevingswet,
b. de rechtbank bedenkingen met toepassing van artikel 16.98 van de Omgevingswet buiten beschouwing laat,
c. de rechtbank onbevoegd is, of
d. het verzoek niet-ontvankelijk is.
1. Dit artikel is van toepassing op een door de verzoeker om bekrachtiging ingediend verzoek om een verklaring van de griffier als bedoeld in artikel 11.16, derde lid, onder b, van de Omgevingswet. Deze griffiersverklaring is een verklaring waaruit blijkt dat tegen het besluit ter uitvoering waarvan de onteigening nodig is, binnen de beroepstermijn geen beroep is ingesteld.
2. Degene die de griffier verzoekt om een griffiersverklaring, voegt bij het verzoek het besluit ter uitvoering waarvan de onteigening nodig is en de bewijsstukken van de bekendmaking in overeenstemming met afdeling 3.6 van de Awb.
3. De griffier kan aanvullend bewijs verlangen van de bekendmaking.
4. De griffier kan voorafgaand aan de afgifte van de griffiersverklaring de belanghebbende om een reactie vragen als op het besluit artikel 3:41 van de Awb van toepassing is en het besluit niet per aangetekende brief is verzonden of op een andere manier vaststaat dat het besluit is ontvangen.
1. Deze afdeling is van toepassing op een beroep tegen of een kennisgeving over een besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in de artikelen 6, 6a, 58, 59, 59a en 59b van de Vw 2000.
2. De artikelen 2.2, 2.2a, 2.5, 2.6, 2.7, 2.7a, 2.8a, 2.8b, 2.10, 2.11, 2.12, 2.13, 2.14, tweede en derde lid, 2.14a, tweede lid, laatste zin, 2.16, eerste lid, 2.20 en 2.21 van dit reglement zijn niet van toepassing. De rechtbank kan afwijken van de in hoofdstuk 2 van dit reglement genoemde termijnen. Deze afwijkende termijnen worden aan partijen meegedeeld.
De griffier bevestigt binnen twee werkdagen de ontvangst van het beroepschrift aan de indiener.
Artikel 8.3 De toevoeging van een raadsman (de artikelen 100 en 101 van de Vw 2000) De rechtbank voegt, zowel bij een eerste beroep of kennisgeving, als bij een vervolgberoep of -kennisgeving, ambtshalve aan de vreemdeling een raadsman toe als bedoeld in de artikelen 100 en 101 van de Vw 2000, tenzij vaststaat dat de vreemdeling zelf een raadsman heeft gekozen. Onder dit laatste valt ook de situatie dat de vreemdeling al wordt bijgestaan door een raadsman, die op verzoek van die vreemdeling aan de vreemdeling is toegevoegd.
Bij een eerste beroep verzoekt de griffier het bestuursorgaan de op de zaak betrekking hebbende stukken in te zenden op zodanig tijdstip dat de griffier deze uiterlijk op de derde werkdag vóór de zitting om 16:00 uur ontvangt.
1. Bij een vervolgberoep zendt de griffier het beroepschrift aan het bestuursorgaan en stelt zij het bestuursorgaan in de gelegenheid binnen drie werkdagen na die verzending inlichtingen te verstrekken die van belang zijn voor de beoordeling van de zaak (de zogenoemde voortgangsrapportage).
2. Bij een kennisgeving door het bestuursorgaan in verband met het voortduren van de maatregel (vervolgkennisgeving) verstrekt het bestuursorgaan de in het eerste lid van dit artikel bedoelde voortgangsrapportage.
3. Na ontvangst van de voortgangsrapportage stelt de rechtbank de vreemdeling in de gelegenheid binnen twee werkdagen schriftelijk op deze rapportage te reageren en zich uit te laten over de noodzaak van behandeling van het vervolgberoep op zitting. De rechtbank neemt een verzoek de vreemdeling in persoon op te roepen in behandeling als de vreemdeling uiterlijk bij het geven van deze reactie daarom verzoekt.
1. Deze afdeling is van toepassing op een 4-weken-zaak, de vreemdelingenzaak als bedoeld in artikel 83b, eerste en derde lid, van de Vw 2000.
2. De artikelen 2.2, 2.2a, 2.5, 2.6, 2.7, 2.8a, 28b, 2.10, 2.11, 2.13, 2.14, tweede en derde lid, 2.16, eerste lid, 2.20 en 2.21 van dit reglement zijn niet van toepassing. De rechtbank kan afwijken van de in hoofdstuk 2 van dit reglement genoemde termijnen.
3. In afwijking van artikel 3.2, eerste lid, laatste volzin, van dit reglement bedraagt de termijn om mee te delen of de indiener van het beroepschrift kan instemmen met het alsnog genomen besluit een week.
De griffier bevestigt binnen twee werkdagen de ontvangst van het beroepschrift aan de indiener.
1. De rechtbank verzoekt het bestuursorgaan de op de zaak betrekking hebbende stukken uiterlijk binnen drie werkdagen nadat het kennis heeft gekregen van de zittingsplaats waaraan de zaak is toebedeeld, in te dienen.
2. Als de indiener van het beroepschrift op papier procedeert kan de griffier het bestuursorgaan verzoeken een afschrift van deze stukken tegelijkertijd met het digitaal indienen van de stukken ook op papier aan de indiener van het beroepschrift te zenden en daarvan mededeling te doen aan de griffier.
1. De rechtbank die vaststelt dat sprake is van een herstelbaar verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, stelt een indiener van een beroepschrift tegelijk met de in artikel 8,7, eerste lid, van dit reglement genoemde bevestiging in de gelegenheid het verzuim te herstellen. Daarbij vermeldt de rechtbank dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als de indiener het verzuim niet binnen de gestelde termijn herstelt.
2. De termijn voor het herstel eindigt aan het einde van de vijfde werkdag na verzending van de ontvangstbevestiging van het beroepschrift als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, van dit reglement. De rechtbank verlengt deze termijn niet.
1. Op aan partijen gestelde termijnen, bedoeld in dit reglement, is de Algemene termijnenwet van toepassing.
2. De tekst van dit reglement en de bijlage worden in de Staatscourant geplaatst en op www.rechtspraak.nl gepubliceerd.
3. Dit reglement is in werking getreden op 1 juli 2021 en daarna gewijzigd per 1 februari 2022, 1 januari 2023, 1 januari 2024 en1 januari 2025. Dit reglement en de wijzigingen van dit reglement na de inwerkingtreding van dit reglement zijn van toepassing op de verdere (behandeling) van zaken bij de rechtbank.
4. Met de inwerkingtreding van dit reglement zijn het Procesreglement bestuursrecht 2017 en het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken (niet-KEI-zaken) 2017 ingetrokken.
5. De indiening per fax van stukken voor 1 februari 2022 geldt voor de toepassing van dit reglement als op papier indienen.
6. Dit reglement wordt aangehaald als: Procesreglement bestuursrecht rechtbanken.
1. In zaken als bedoeld in de artikelen 79, 93, 94 en 96 van de Vreemdelingenwet 2000, en zaken waarin beroep is ingesteld tegen besluiten als bedoeld in artikel 50,eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 waarin digitaal procederen verplicht is, moet de advocaat gebruikmaken van het in www.rechtspraak.nl beschikbaar gestelde webportaal Mijn rechtspraak. Alleen het inlogmiddel Advocatenpas is toegelaten. Het bestuursorgaan in die zaken moet gebruikmaken van het Aansluitpunt Rechtspraak.
2. Vrijwillig digitaal procederen bij de rechtbanken in beroepen tegen een terugkeerbesluit, een inreisverbod of tegen een terugkeerbesluit met inreisverbod als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 kan alleen door advocaten en het bestuursorgaan. Zij doen dit op de wijze van het eerste lid van dit artikel.
3. In zaken waarin artikel 8:36a van de Awb niet van toepassing is, kunnen advocaten en het bestuursorgaan op verzoek van de advocaat digitaal procederen op de wijze van het eerste lid van dit artikel in zaken op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en de Visumcode en in zaken *met betrekking tot besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over unierechtelijke verblijfsrechten. In die zaken treedt de IND op namens het bestuursorgaan. De eerste volzin is niet van toepassing op het indienen van het beroepschrift of het verzoekschrift om een voorlopige voorziening. Het verzoek om toepassing van het eerste lid van dit artikel kan worden gedaan in het beroepschrift of het verzoekschrift. Toepassing van het eerste lid van dit artikel in een zaak kan niet ongedaan worden gemaakt.
4. In zaken als bedoeld in het eerste tot en met derde lid van dit artikel, maakt de rechtbank in afwijking van artikel 1.8, eerste lid, van het reglement alleen een digitaal zaaksdossier aan als digitaal wordt geprocedeerd. De griffier past artikel 1.11, vierde lid, van het reglement in die zaken alleen toe als digitaal wordt geprocedeerd. Artikel 1.8, vierde lid, van het reglement is in die zaken niet van toepassing.
5. Digitaal procederen bij de rechtbanken in beroepen tegen andere besluiten dan die bedoeld in de vorige leden, kan door partijen die beschikken over Digid, eHerkenning of de advocatenpas als daarvoor op www.rechtspraak.nl het webportaal is geopend.
1. Voor het anders dan met digitaal procederen elektronisch indienen van beroepschriften en andere stukken, zoals bedoeld in artikel 1.7bvan het reglement stelt de rechtbank formulieren voor het instellen van beroep beschikbaar in de digitale loketten op www.rechtspraak.nl. Voor advocaten is alleen het inlogmiddel Advocatenpas toegelaten. Voor natuurlijke personen alleen DigiD. Anderen dan advocaten en natuurlijke personen hebben geen toegang. In de toelichting op de digitale loketten is vermeld of en zo ja welke andere proceshandelingen kunnen worden verricht.
2. Stukken kunnen ook uitgewisseld worden met de rechtbank via de ‘veilig mailen voorziening van de Rechtspraak’ (hierna aangeduid als: veilig mailen).
3. Bij gebruik van veilig mailen maakt de verzender gebruik van het hiertoe aangewezen e- mailadres van de ‘veilig mailen voorziening van de Rechtspraak’ zoals dat per rechtbank en per zaaksoort staat vermeld op www.rechtspraak.nl. Daar staat ook vermeld op welke wijze een partij kan verzoeken om toegang tot veilig mailen.
4. Bij gebruik van veilig mailen gelden in verband met een goede verwerking de volgende voorschriften:
a. Een e-mailbericht kan maar betrekking hebben op één zaak en wordt verzonden aan het door de rechtbank waar de zaak aanhangig is of wordt gemaakt voor die zaaksoort bekendgemaakte e-mailadres.
b. Bij gebruik van veilig mailen wordt bij nieuwe zaken in de onderwerpregel opgenomen ‘nieuwe zaak’. In geen geval worden in de onderwerpregel persoonsgegevens of andere vertrouwelijke informatie opgenomen.
c. Bij een lopende zaak wordt uitsluitend het zaaksnummer opgenomen in de onderwerpregel.
d. De e-mail heeft het karakter van de envelop. De inhoud wordt opgenomen in de bijlage(n) bij de mail.
e. De op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42, eerste lid, van de Awb dient het bestuursorgaan op papier in, tenzij de rechtbank anders heeft bepaald. De rechtbank kan bepalen dat ook andere stukken uitsluitend op papier worden ingediend. De rechtbank kan ook in overleg met het bestuursorgaan bepalen dat de stukken wel digitaal kunnen worden ingediend en zo ja, op welke wijze deze kunnen worden ingediend.
f. Stukken worden als aparte bestanden gehecht aan de mail waarmee zij worden ingediend (geüpload). Deze bestanden zijn in de naam voorzien van een omschrijving en een datum in de vorm van jjmmdd en voldoen aan het Pdf-formaat tenzij de aard van het stuk zich daartegen verzet. In dat geval kan de indiener de griffier telefonisch verzoeken om indiening van een ander bestandsformaat toe te staan.
g. Daar waar de wet ondertekening van stukken vereist, worden die voorzien van een (natte) handtekening en gescand als Pdf-bestand ingediend.
h. Bij gebruik van veilig mailen geldt per bijlage bij een e-mailbericht een maximum omvang van 25 MB. Dit maximum maakt een goede verwerking van bijlagen mogelijk. Als een bijlage groter is, wordt deze gesplitst over meerdere bijlagen. In het laatste geval wordt in de naam van de bijlage vermeld dat de meerdere bijlagen bij elkaar horen, door op te nemen deel X van X (bijvoorbeeld: deel 1 van 3, deel 2 van 3 en deel 3 van 3).
i. De indiener van een stuk vermeldt in de mail uitdrukkelijk of een stuk informatie bevat waarop een wettelijke regeling over geheimhouding of beperkte kennisneming rust.
j. Een partij die een beroep doet op artikel 8:29 van de Awb, zendt het stuk waarop dit beroep betrekking heeft uitsluitend per post aan de rechtbank.
k. Een partij die een beroep doet op artikel 8:32 van de Awb, zendt het stuk waarop dit beroep betrekking heeft als bijlage bij een aparte mail aan de rechtbank met in de onderwerpregel uitdrukkelijk de vermelding “8:32 van de Awb”.
l. Een partij die een stuk indient met medische informatie, zendt dit stuk als bijlage bij een aparte e-mail aan de rechtbank met in de onderwerpregel uitdrukkelijk de vermelding “medische informatie”.
5. Bij gebruik van veilig mailen is voor de bepaling van het tijdstip van ontvangst door de rechtbank het ontvangstmoment van de e-mail in de veilige mailen voorziening van de Rechtspraak bepalend. Dit moment is gelijk aan het moment zoals de verzender dat ziet vermeld onder ‘verzonden items’ van deze voorziening aan de kant van de verzender. Verzendingen die voor 24.00 uur van de laatste dag van een lopende termijn zijn ontvangen, gelden als binnen de termijn ingediend, tenzij een termijn op een ander tijdstip op die dag eindigt.
6. De rechtbank kan een stuk dat tot een of meer geadresseerden is gericht, via veilig mailen verzenden, als deze geadresseerde(n):
a. daar om verzoekt; of
b. akkoord is gegaan met een verzoek van de rechtbank om in te stemmen met veilig mailen; of
c. zelf met de Rechtspraak heeft gecommuniceerd via veilig mailen.
7. Als de rechter of griffier met bestuursorganen en andere organisaties via een versleutelde verbinding kan mailen, geldt deze vorm van mailen als veilig mailen in de zin van deze regeling.
8. Stukken die voorzien moeten zijn van een handtekening en via veilig mailen worden ingediend worden door de indienende partij binnen veertien dagen nagezonden via de fysieke post onder uitdrukkelijke vermelding dat de nazending reeds eerder ingediende met veilige mail ingediende stukken betreft.
9. Een partij die stukken per veilige mail heeft ingediend bewaart de originele papieren stukken. De rechtbank kan partijen voorschrijven dat naast de in het vorige lid genoemde ingediende stukken ook andere per veilige mail ingediende stukken op papier worden ingediend.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-37982.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.