Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2024, 37947 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2024, 37947 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Gelet op de artikelen 119, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs en 117, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
aanvullende bekostiging, bedoeld in artikel 119, eerste lid, van de WPO en artikel 117, eerste lid, van de WEC;
bekostiging, berekend op grond van artikel 116, met uitzondering van het vierde lid, onderdelen b en d, en artikel 121 van de WPO, dan wel artikel 114 en 119 van de WEC;
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
het bedrag, waarmee de bekostiging waarop de overgangsbekostiging is gebaseerd, op grond van artikel 214 van de WPO en artikel 188 van de WEC wordt vermeerderd of verminderd;
Wet op de expertisecentra;
Wet op het primair onderwijs.
1. De Minister verstrekt aanvullende bekostiging aan een bevoegd gezag indien:
a. het negatieve verschil in overgangsbekostiging in het kalenderjaar 2025 ten opzichte van het kalenderjaar 2023 groter is dan 1% van de bekostiging waarop de overgangsbekostiging is gebaseerd;
b. dit negatieve verschil meer dan € 25.000,00 bedraagt; en
c. de verhouding tussen de overgangsbekostiging 2023 en de overgangsbekostiging 2025 groter is dan 5.
2. De voorwaarde, genoemd in het eerste lid, onderdeel c, is niet van toepassing indien de overgangsbekostiging over 2025 een negatief bedrag is.
1. Ten behoeve van vaststelling van het recht op de aanvullende bekostiging wordt het absolute verschil berekend tussen de bedragen die een bevoegd gezag ontvangt aan overgangsbekostiging in het kalenderjaar 2025 ten opzichte van het kalenderjaar 2023.
2. Het percentage, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, wordt berekend door het absolute verschil, bedoeld in het eerste lid, te delen door de bekostiging waarop de overgangsbekostiging voor 2025 is gebaseerd, en de uitkomst te vermenigvuldigen met 100.
3. Voor de verhouding bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, wordt de overgangsbekostiging in het kalenderjaar 2023 gedeeld door de overgangsbekostiging in het kalenderjaar 2025.
De aanvullende bekostiging is gelijk aan het absolute verschil in overgangsbekostiging, bedoeld in artikel 3, eerste lid, minus 1% van de bekostiging waarop de overgangsbekostiging voor 2025 is gebaseerd.
1. De Minister stelt de aanvullende bekostiging voor 1 januari ambtshalve vast.
2. De betaling vindt plaats in 12 maandelijkse termijnen met ingang van januari.
3. De aanvullende bekostiging kan uiterlijk in de maand december van het jaar waarop de bekostiging betrekking heeft gewijzigd worden vastgesteld op basis van een bijdrage voor loonontwikkeling.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.L.J. Paul
In het kader van de vereenvoudiging van de bekostiging van het primair onderwijs is een overgangsartikel van toepassing. Dit om besturen geleidelijk te laten wennen aan hun nieuwe budget. Hierin wordt voorzien in artikel 214 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 188 van de Wet op de expertisecentra. De overgangsregeling op grond van die artikelen geldt over de eerste drie jaren na inwerkingtreding (2023, 2024 en 2025). In het eerste jaar (2023) bestaat het budget van een school uit 75% van het budget op basis van de oude systematiek en 25% op basis van de nieuwe systematiek. In het tweede jaar (2024) is dat 50%–50% en in het derde jaar (2025) is dat 25% op basis van de oude systematiek en 75% op basis van de nieuwe systematiek.
De overgangsregeling bevat ook een maximeringsregeling, waarmee de toename of afname van de bekostiging gemaximeerd is. In het eerste jaar is het herverdeeleffect maximaal –1% tot 1%. In het tweede jaar is dat maximaal –2% tot 2%. En in het derde jaar is dat maximaal –3% tot 3%.
Voor het berekenen van de overgangsbekostiging, wordt gekeken naar het bedrag per leerling volgens de oude systematiek (A) en het bedrag per leerling volgens de nieuwe systematiek (B). Om naar een bedrag per leerling te komen, wordt de bekostiging van de desbetreffende school gedeeld door het aantal leerlingen. Bij A wordt dit gedaan met het aantal leerlingen dat hoort bij de telling van 1 februari 2022. Bij B met het aantal leerlingen dat hoort bij de telling voor het betreffende kalenderjaar. Voor 2025 is dat 1 februari 2024.
Bij grote wijzigingen in leerlingaantallen kan B sterk veranderen. Dit doet zich met name voor bij kleine scholen die een relatief hoog bedrag per leerling hebben ten opzichte van grotere scholen. Dit komt door het vaste bedrag per school en de kleine scholentoeslag.
De grote verandering in B kan, net zoals in 2024, een grote negatieve financiële invloed hebben op de uitkomst van de overgangsbekostiging. Dit is niet het gevolg van de vereenvoudiging, waar de overgangsregeling voor is bedoeld, maar met name vanwege de leerlingenmutaties. Er kan dus een onbedoeld effect optreden. Om die reden ontvangen, net zoals in 2024, die besturen waarbij het aannemelijk is dat dit ongewenste negatieve financiële effect zich voordoet, aanvullende bekostiging.
De regeling voor 2025 heeft dezelfde voorwaarden als die van 2024, maar voor een bepaalde groep besturen wordt een extra voorwaarde opgenomen. Deze voorwaarde is opgenomen om te voorkomen dat ook beoogde effecten van de overgangsbekostiging worden gecompenseerd, namelijk de jaarlijkse afbouw van de overgangsbekostiging. De groep voor wie de aanvullende voorwaarde geldt, zijn de besturen met een negatief herverdeeleffect en dus een positieve overgangsbekostiging. De overgangsbekostiging van deze groep wordt conform de regeling van de overgangsbekostiging afgebouwd. Hierdoor wordt het verschil tussen de overgangsbekostiging 2025 en 2023 negatief. Dit is echter een bedoeld effect. Door het opnemen van de aanvullende voorwaarde worden alleen ongewenste/onbedoelde effecten gecompenseerd aan deze groep schoolbesturen voor wie de overgangsbekostiging in 2025 minder dan 1/5 bedraagt ten opzichte van de overgangsbekostiging in 2023. In de overgangsregeling zit een afbouw van 75% in 2023 naar 25% in 2025. Als er verder helemaal niks verandert bij een bestuur met een positieve overgangsbekostiging, is de overgangsbekostiging daarom in 2023 3 keer zo hoog als in 2025. De verhouding is dan 3 op 1. Als de verhouding lager dan 3 is, pakt de afbouw van de overgangsbekostiging gunstiger uit en is compensatie niet nodig. Bij een verhouding tussen 3 en 5 is er ook nog geen sprake van de ongewenste effecten, het verloop is dan ook normaal. Er zal geen enkel bestuur zijn waarbij zich geen leerling mutaties hebben voor gedaan, waardoor de factor nooit precies 3 is. Voor deze besturen is het onwaarschijnlijk dat zich op bestuursniveau onbedoelde effecten hebben voorgedaan. Alleen als de factor (ver) boven de 5 is, is het waarschijnlijk dat zich onbedoelde effecten hebben voorgedaan. Daarom wordt de groep met verhouding groter dan 5 gecompenseerd.
De reikwijdte in artikel 2, eerste lid, bepaalt of een bevoegd gezag recht heeft op de in deze regeling geregelde aanvullende bekostiging. Voor de reikwijdte wordt gekeken naar het verschil van de overgangsbekostiging in jaar 2023 en jaar 2025. Er zijn drie voorwaarden om in aanmerking te komen voor aanvullende bekostiging op grond van deze regeling:
1. het negatieve verschil in overgangsbekostiging op bestuursniveau moet meer dan 1% van de bekostiging bedragen waarop de overgangsbekostiging is gebaseerd; en
2. het negatieve verschil in overgangsbekostiging op bestuursniveau moet groter zijn dan € 25.000; en
3. in het geval dat een bevoegd gezag een positieve overgangsbekostiging in 2025 heeft, moet de verhouding tussen de overgangsbekostiging 2023 en de overgangsbekostiging 2025 groter dan 5 zijn.
De eerste voorwaarde wordt uitgewerkt in artikel 3, eerste en tweede lid. De derde voorwaarde wordt uitgewerkt in artikel 3, derde lid. In artikel 2, tweede lid, wordt geregeld dat de derde voorwaarde niet van toepassing is indien de overgangsbekostiging een negatief bedrag is.
Als een bestuur aan bovenstaande grenzen voldoet, ontvangt het bestuur compensatie in de vorm van aanvullende bekostiging. Er is voor bovenstaande grenzen gekozen vanwege de aanname dat een verschil kleiner dan € 25.000 en 1% van de bekostiging waarop de overgangsbekostiging is gebaseerd binnen de bekostiging opgevangen kan worden.
Bij een basisschool bestaat de totale bekostiging waarop de overgangsbekostiging is gebaseerd uit de basisbekostiging, extra bekostiging voor onderwijsachterstandenbestrijding, extra bekostiging voor de kleine basisscholen, extra bekostiging voor nevenvestiging, extra bekostiging zeer kleine basisscholen en extra bekostiging Nederlands onderwijs aan anderstaligen (NOAT).
Bij een school voor speciaal basisonderwijs bestaat de totale bekostiging waarop de overgangsbekostiging is gebaseerd uit de basisbekostiging, extra bekostiging nevenvestiging, extra bekostiging voor onderwijsachterstandenbestrijding en ondersteuningsmiddelen sbo.
Bij een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs (cluster 3&4) bestaat de totale bekostiging waarop de overgangsbekostiging is gebaseerd uit basisbekostiging, ondersteuningsmiddelen, extra bekostiging voor onderwijsachterstandenbestrijding en extra bekostiging voor brancardliften en schoolbaden.
Als een bestuur aan bovenstaande grenzen voldoet, ontvangt het bestuur compensatie. De hoogte van deze compensatie is gelijk aan het verschil van de overgangsbekostiging in jaar 2023 en jaar 2025 minus 1% van de totale bekostiging waarop de overgangsbekostiging voor 2025 is gebaseerd.
De besturen die aanvullende bekostiging ontvangen, zullen in december 2024 een beschikking ontvangen. De betaling van de aanvullende bekostiging vindt plaats in 12 maandelijkse termijnen met ingang van januari 2025 en wordt uiterlijk in december 2025 gewijzigd vastgesteld vanwege de verwerking van loonbijstelling.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.L.J. Paul
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-37947.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.