Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport | Staatscourant 2024, 37917 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport | Staatscourant 2024, 37917 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport,
Gelet op de artikelen 1.3, vijfde lid, 2.5, eerste lid, 2.20, vierde lid, 2.22, vierde tot en met zevende lid, 2.23, eerste lid, en artikel 6.2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling BES;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
natuurlijke persoon of rechtspersoon die een maatwerkvoorziening levert;
Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling BES;
niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis die betrekking heeft op de kwaliteit van een maatwerkvoorziening en die tot de dood van een cliënt of een ernstig schadelijk gevolg voor een cliënt heeft geleid;
activiteiten die vallen onder het normale gebruik van een woonruimte of buitenruimte die aan een woonruimte is verbonden;
Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Vreemdelingen die in afwachting zijn van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verband houdend met bescherming als bedoeld in artikel 12a van de Wet toelating en uitzetting BES, omdat de vreemdeling slachtoffer is geworden van huiselijk geweld of mensenhandel en uitzetting ingevolge artikel 5.1, eerste lid, van het Besluit toelating en uitzetting BES of een rechterlijke beslissing achterwege blijft, komen in aanmerking voor opvang.
1. De maatwerkvoorzieningen, bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, van het besluit zijn:
a. dagbesteding die op structurele basis, buiten de thuissituatie en in groepsverband plaatsvindt en gericht is op het aanbrengen van structuur in een dag of het leren, behouden of voorkomen van de achteruitgang van bepaalde vaardigheden;
b. ondersteuning bij het doen van boodschappen, het onderhouden van een schoon huis, schoon linnengoed of schone kleding;
c. het verstrekken en klaarmaken van een maaltijd aan een client die niet in staat is zelf een maaltijd klaar te maken;
d. hulpmiddelen;
e. vervoer van en naar de dagbesteding in de nabije woon- en leefomgeving van een cliënt indien een cliënt niet in staat is om het openbaar vervoer of eigen vervoer te gebruiken;
f. sporthulpmiddelen die voorwaardelijk zijn voor mensen met een chronische aandoening of fysieke, verstandelijke of meervoudige beperking om aan sport- en beweegactiviteiten deel te kunnen nemen, met uitzondering van onderhoud en reparatie, tot ten hoogste eenmaal per drie jaar.
2. In aanvulling op het eerste lid zijn de volgende maatwerkvoorzieningen uitsluitend beschikbaar in het openbaar lichaam Bonaire:
a. tijdelijk verblijf met begeleiding of toezicht voor een cliënt met een permanent woonadres die gedurende dag en nacht intensieve begeleiding krijgt of onder toezicht staat van een mantelzorger die overbelast is of dreigt te worden, tot ten hoogste 90 dagen per jaar;
b. persoonlijke verzorging;
c. woningaanpassing van een woonruimte of buitenruimte die aan een woonruimte is verbonden waarvan de cliënt de hoofdgebruiker is en waardoor de elementaire woonfuncties toegankelijk, doorgankelijk of bruikbaar zijn, met uitzondering van algemeen gebruikelijk onderhoud.
De maatwerkvoorziening, bedoeld in artikel 2.4, tweede lid, van het besluit is opvang waarbij onderdak en begeleiding wordt geboden voor personen die de thuissituatie hebben verlaten in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld of mensenhandel.
De minister of het bestuurscollege kan afwijken van de in de artikel 2.1 respectievelijk artikel 2.2 genoemde beperkingen verbonden aan een maatwerkvoorziening indien het verstrekken van een maatwerkvoorziening onder die beperkingen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
1. Het cliëntervaringsonderzoek, bedoeld in artikel 2.20, eerste en derde lid, van het besluit gaat in ieder geval in op hoe cliënten:
a. de toegankelijkheid van voorzieningen ervaren;
b. de kwaliteit van de voorzieningen ervaren;
c. de voorzieningen vinden bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie.
2. Het cliëntervaringsonderzoek wordt door middel van een representatieve steekproef uitgevoerd.
1. Aanbieders van maatwerkvoorzieningen stellen een klachtenregeling als bedoeld in artikel 2.22, vierde lid, van het besluit op.
2. De klachtenregeling voorziet er in ieder geval in dat:
a. door of namens een cliënt een klacht kan worden ingediend tegen een aanbieder over een gedraging jegens een cliënt in het kader van de verlening van een maatwerkvoorziening;
b. een klacht kan worden ingediend over een gedraging jegens een cliënt die inmiddels is overleden;
c. de klacht onafhankelijk wordt behandeld;
d. er een termijn wordt gesteld waarbinnen aan de klager schriftelijk wordt medegedeeld wat het oordeel is over de klacht en of naar aanleiding van dat oordeel maatregelen zullen worden genomen en zo ja, welke;
e. bij afwijking van de termijn, bedoeld in onderdeel d, daarvan met redenen omkleed mededeling wordt gedaan aan de klager en, indien van toepassing, de instantie die de klacht behandelt, onder vermelding van de termijn waarbinnen de aanbieder zijn standpunt aan hen kenbaar zal maken;
f. de klachtenregeling op passende wijze onder de aandacht van de cliënten wordt gebracht.
1. Aanbieders van maatwerkvoorzieningen stellen een medezeggenschapsregeling als bedoeld in artikel 2.22, vijfde lid, van het besluit op.
2. De medezeggenschapsregeling betreft de medezeggenschap van cliënten en waar relevant mantelzorgers, over voorgenomen beleid van de aanbieder dat voor de cliënten van belang is en wordt vastgesteld na overleg met een representatieve afvaardiging van cliënten.
1. Een aanbieder van maatwerkvoorzieningen organiseert de verlening van maatwerkvoorzieningen op zodanige wijze, bedient zich zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personele en materiële middelen en draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling, dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot maatwerkvoorzieningen van goede kwaliteit.
2. Onder de in het eerste lid bedoelde organisatie wordt mede begrepen de systematische bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit van maatwerkvoorzieningen, waarbij de aanbieder van een maatwerkvoorziening, gelet op diens aard en omvang, zorg draagt voor:
a. het op systematische wijze verzamelen en registreren van gegevens over de kwaliteit van de maatwerkvoorzieningen, waaronder het registreren van klachten en meldingen met betrekking tot incidenten, calamiteiten en geweld;
b. het aan de hand van deze gegevens op systematische wijze toetsen in hoeverre de wijze van uitvoering leidt tot maatwerkvoorzieningen van goede kwaliteit;
c. het op basis van deze toetsing zonodig verbeteren van de kwaliteit van de maatwerkvoorzieningen;
d. geformaliseerde besprekingen tussen de leiding en de afdelingen of geledingen van een aanbieder omtrent de kwaliteit van de maatwerkvoorzieningen;
e. het jaarlijks meten van de cliënttevredenheid en het betrekken van deze resultaten bij de verbetering van de kwaliteit.
3. Als een aanbieder van maatwerkvoorzieningen gebruik maakt van een onderaannemer, is de aanbieder ervoor verantwoordelijk dat de onderaannemer voldoet aan de kwaliteitseisen.
4. Een aanbieder van maatwerkvoorzieningen houdt binnen de organisatie en bij het verlenen van de ondersteuning rekening met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van cliënten.
1. Aanbieders van maatwerkvoorzieningen maken een verslag als bedoeld in artikel 2.22, zevende lid, van het besluit openbaar.
2. In het verslag geeft de aanbieder aan:
a. op welke wijze cliënten en waar relevant mantelzorgers, bij het kwaliteitsbeleid zijn betrokken;
b. welk gevolg is gegeven aan klachten over de kwaliteit van de verleende maatwerkvoorzieningen en meldingen als bedoeld in artikel 4.3, tweede lid, onderdeel a;
c. op welke wijze de resultaten van het cliënttevredenheidsonderzoek, bedoeld in artikel 4.3, tweede lid, onderdeel e, worden betrokken bij de verbetering van de kwaliteit.
Aanbieders van maatwerkvoorzieningen, niet zijnde een aanbieder die alleen hulpmiddelen of woningaanpassingen levert, beschikken over een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 2.23, eerste lid, van het besluit.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, V.P.G. Karremans
Inleiding
De Regeling maatschappelijke ondersteuning BES (hierna: regeling) geeft nadere regels over enkele onderwerpen uit het Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling BES (hierna: het besluit).
Niet alle onderwerpen die op het niveau van een ministeriële regeling nader kunnen worden geregeld, maken onderdeel uit van deze regeling. Een aantal onderwerpen behoeft op dit moment geen nadere uitwerking.
Inhoud van de regeling
In deze regeling worden regels gesteld over: de aanwijzing van een categorie vreemdelingen die in aanmerking komt voor de maatwerkvoorziening opvang (hoofdstuk 1), de maatwerkvoorzieningen waarvoor de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de minister) en het bestuurscollege zorg dragen (hoofdstuk 2), de inrichting van het cliëntervaringsonderzoek van de minister en het bestuurscollege naar het aanbod en de kwaliteit van de voorzieningen (hoofdstuk 3) en de nadere eisen die gesteld worden aan de organisatie van de aanbieders van maatwerkvoorzieningen en de kwaliteit van de maatwerkvoorzieningen (hoofdstuk 4).
In het eerste hoofdstuk van deze regeling is een beperkte categorie vreemdelingen aangewezen die in aanmerking komt voor de maatwerkvoorziening opvang. Het betreft slachtoffers van huiselijk geweld of mensenhandel die geen verblijfsvergunning hebben. Personen die niet eerder een verblijfsvergunning hebben gehad in Caribisch Nederland kunnen een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd aanvragen. Zo lang zij nog in afwachting zijn van een verblijfsvergunning hebben zij volgens het besluit nog geen recht op maatschappelijke ondersteuning. Hierdoor kunnen zij op grond van het besluit geen gebruik maken van een maatwerkvoorziening. Voor personen die slachtoffer zijn van huiselijk geweld of mensenhandel is dit onwenselijk. De veiligheid van deze personen kan hiermee in het geding komen. In de praktijk zullen slachtoffers van huiselijk geweld of mensenhandel vaak een urgente behoefte hebben aan de maatwerkvoorziening opvang. Deze regeling regelt daarom dat slachtoffers van huiselijk geweld of mensenhandel die in afwachting zijn van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning in aanmerking kunnen komen voor de maatwerkvoorziening opvang. Deze groep vreemdelingen kan gebruik maken van opvang als zij aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2.8 van het besluit, voldoen.
Hoofdstuk 2 van deze regeling betreft een nadere uitwerking van de inhoud en omvang van de maatwerkvoorzieningen waar ingezetenen (of een bij of krachtens het besluit aangewezen categorie vreemdelingen) een beroep op kunnen doen. Het besluit beschrijft de opdracht om de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen te ondersteunen door middel van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. Het besluit stelt de minister verantwoordelijk voor het organiseren van maatwerkvoorzieningen, met uitzondering van de maatwerkvoorziening opvang. Het bestuurscollege is verantwoordelijk voor het organiseren van de maatwerkvoorziening opvang naar aanleiding van huiselijk geweld en kindermishandeling. In hoofdstuk 2 van deze regeling is geregeld welke maatwerkvoorzieningen de minister en de bestuurscolleges precies moeten organiseren. Daartoe zijn de inhoud en omvang van de maatwerkvoorzieningen uitgewerkt, namelijk wat de maatwerkvoorzieningen zijn, wat daar wel en niet onder valt en eventueel hoe vaak of voor hoelang een maatwerkvoorziening wordt verstrekt. In deze regeling zijn de maatwerkvoorzieningen opgenomen die beschikbaar zijn. Het besluit biedt ruimte om dit aanbod in de toekomst uit te breiden indien dit nodig blijkt te zijn. Aanvullend is in hoofdstuk 2 een hardheidsclausule opgenomen. Hierdoor is er in uitzonderlijke gevallen ruimte om ten gunste van de cliënt af te wijken van de in deze regeling opgenomen beperkingen verbonden aan een maatwerkvoorziening indien deze beperkingen tot onbillijkheden van overwegende aard leiden. Een maatwerkvoorziening moet de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt verbeteren en moet dus passen bij de behoefte van de cliënt. In individuele gevallen kan het voorkomen dat een burger een bijzondere behoefte heeft. Indien de maatwerkvoorzieningen zoals die in deze regeling zijn opgenomen niet leiden tot een verbetering van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt, kan dat leiden tot een onbillijke situatie waarvoor de hardheidsclausule kan worden toegepast. In dat geval treden het bestuurscollege en de minister in overleg om tot een passende oplossing te komen voor de cliënt. Dit overleg vindt plaats voordat de cliënt de uitkomsten ontvangt van het onderzoek. Hierbij blijft het bestuurscollege verantwoordelijk voor de terugkoppeling aan de cliënt. Dit kan betekenen dat er een maatwerkvoorziening wordt verstrekt waarbij wordt afgeweken van de beperkingen die in deze regeling zijn opgenomen. Dit zal echter beperkt voorkomen en slechts in uitzonderlijke gevallen. Binnen de maatwerkvoorzieningen die zijn opgenomen in deze regeling is het immers al mogelijk om maatwerk te bieden en dus een voorziening te verstrekken die passend is bij de behoefte van de cliënt. De hardheidsclausule kan niet worden gebruikt om een maatwerkvoorziening te verstrekken die niet in deze regeling is opgenomen.
Hoofdstuk 3 van deze regeling stelt nadere eisen aan de inrichting van het cliëntervaringsonderzoek dat door het bestuurscollege en de minister op grond van artikel 2.20 van het besluit wordt uitgevoerd. Een goed onderzoek is van belang om te kunnen evalueren. Uitkomsten kunnen gebruikt worden voor de doorontwikkeling van het aanbod aan en de kwaliteit van maatschappelijke ondersteuning. Om te kunnen evalueren dient het onderzoek door de bestuurscolleges en de minister op een gelijksoortige manier te worden vormgegeven. Daarom regelt deze regeling welke elementen in ieder geval in dit onderzoek moeten terugkomen. Het gaat ten eerste om de door de cliënt, als eindgebruiker, ervaren toegankelijkheid en kwaliteit van de voorzieningen. Daarnaast dient onderzocht te worden in hoeverre de cliënten ervaren dat de ondersteuning bijdraagt aan het doel van het besluit, namelijk het versterken van de zelfredzaamheid en participatie van inwoners.
Verder rust op grond van het besluit op de bestuurscolleges, de minister en de aanbieders een verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning. Hoofdstuk 4 van deze regeling geeft nadere eisen voor aanbieders van maatwerkvoorzieningen betreffende de organisatie van deze aanbieders en de kwaliteit van de maatwerkvoorzieningen. Deze nadere eisen gelden, in tegenstelling tot de kwaliteitseisen uit het besluit, alleen voor aanbieders van maatwerkvoorzieningen. De kwaliteit van maatwerkvoorzieningen is extra van belang omdat cliënten vaak in grotere mate afhankelijk zijn van de ondersteuning. Daarnaast hebben maatwerkvoorzieningen vaak een grotere intensiteit van ondersteuning en begeleiding vergeleken met een algemene voorziening. De gestelde eisen zijn er ten eerste op gericht dat aanbieders zich zodanig organiseren dat maatwerkvoorzieningen van goede kwaliteit geleverd kunnen worden. Ten tweede zijn er een aantal nadere kwaliteitseisen genoemd waaraan aanbieders van maatwerkvoorzieningen moeten voldoen. Dit biedt een handvat voor aanbieders en het bestuurscollege of de minister om de kwaliteit van de maatwerkvoorzieningen te monitoren en hierover met elkaar in gesprek te gaan. Ten derde wordt er in hoofdstuk 4 geregeld dat aanbieders van maatwerkvoorzieningen een verslag over kwaliteitsbeleid openbaar moeten maken en worden er een aantal elementen genoemd die in dit verslag moeten terugkomen. Openbare verslaglegging draagt bij aan transparantie over de kwaliteit van de ondersteuning. Uniformiteit in de verslaglegging bevordert de vergelijkbaarheid. Cliënten, professionals en andere stakeholders kunnen deze informatie gebruiken om weloverwogen keuzes te maken over de meest passende ondersteuning. Tot slot is in hoofdstuk 4 geregeld dat alleen aanbieders van maatwerkvoorzieningen, niet zijnde een aanbieder die alleen hulpmiddelen of woningaanpassingen levert, over een verklaring omtrent het gedrag (VOG) dienen te beschikken voor beroepskrachten en andere personen die beroepsmatig met diens cliënten in contact komen.
Verhouding tot andere regelgeving
Voor de vormgeving van deze regeling is aangesloten bij het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Uitvoeringsregeling Wmo 2015. Dit is nader toegelicht in de artikelsgewijze toelichting. Daarnaast is voor het vaststellen van de kwaliteitseisen in deze regeling aangesloten bij de Wet zorginstellingen BES. Er zijn meerdere aanbieders in Caribisch Nederland die zowel zorg verlenen op basis van het Besluit zorgverzekering BES en een voorziening aanbieden in het kader van maatschappelijke ondersteuning. Door aan te sluiten op de bestaande kwaliteitseisen waaraan deze aanbieders moeten voldoen wordt de regeldruk beperkt.
De regeldruk die gepaard gaat met deze regeling komt overeen met de regeldruk zoals inzichtelijk gemaakt in het besluit. In hoofdstuk 9 van het algemeen deel van de nota van toelichting van het besluit staat beschreven hoe ingezet wordt op het beperken van de regeldruk. Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen nieuwe, nog niet verantwoorde, gevolgen voor de regeldruk met zich meebrengt.
Voor het besluit is er een fraudetoets gedaan. Hiermee zijn risico’s op fraude en mogelijke beheersmaatregelen met betrekking tot de regels over maatschappelijke ondersteuning in beeld gebracht. Dit is beschreven in hoofdstuk 10 van het algemeen deel van de nota van toelichting van het besluit. Deze regeling is een nadere uitwerking van het besluit. De risico’s en beheersmaatregelen die gelden voor het besluit hebben daarom ook voor deze regeling de aandacht.
In de afgelopen jaren is er op verschillende manieren geïnvesteerd in de opbouw van voorzieningen in het kader van maatschappelijke ondersteuning. Via de integrale aanpak Caribisch Nederland is op alle drie de eilanden vanaf 2013 gestart met het opzetten van een aantal voorzieningen die in Europees Nederland op basis van de Wmo 2015 worden verstrekt. Na afloop van het tijdelijk besluit Integrale Projecten BES in 2019 heeft VWS de financiering en het contracteren van deze voorzieningen op zich genomen en stapsgewijs uitgebreid. Hiermee zijn verschillende voorzieningen zoals dagopvang, maaltijdvoorziening en vervoer naar de dagopvang beschikbaar gemaakt op elk eiland. Het huidige aanbod aan voorzieningen is structureel gedekt binnen het budgettaire kader van VWS. Met de implementatie zal echter beter zicht verkregen worden op de daadwerkelijke behoefte. Aangezien maatschappelijke ondersteuning nog relatief onbekend is, is nog onduidelijk wat de omvang van het gebruik van deze voorzieningen zal zijn. Mogelijk kan de verdere implementatie van het besluit tot andere inzichten leiden met betrekking tot de financiële gevolgen.
De ontwerpregeling is ter consultatie voorgelegd aan de openbare lichamen en aanbieders van maatschappelijke ondersteuning. Het openbaar lichaam Bonaire (hierna: OLB) en verschillende aanbieders hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt om opmerkingen te maken. Hieronder wordt op de verschillende reacties ingegaan.
Het OLB heeft een aantal opmerkingen per mail en per brief toegestuurd. Hieronder volgt een reactie op deze opmerkingen.
– Het OLB verzoekt om eventuele wijzigingen van deze regeling aan hen voor te leggen middels een consultatie. Het is van belang dat de openbare lichamen op de hoogte zijn van wijzigingen omdat de regeling kaders stelt die het openbaar lichaam gebruikt bij de uitvoering van het besluit. Daarom zullen wijzigingen van deze regeling worden afgestemd met de openbare lichamen.
– Deze regeling maakt het mogelijk dat ook niet-ingezetenen in bepaalde gevallen in aanmerking kunnen komen voor opvang in geval van huiselijk geweld of mensenhandel. Het OLB vraagt zich af hoe de financiering van de opvang van deze doelgroep is geregeld. De openbare lichamen ontvangen op dit moment op basis van het bestuursakkoord huiselijk geweld en kindermishandeling financiële middelen voor het organiseren van opvang in het kader van huiselijk geweld en kindermishandeling via de bijzondere uitkering. Vanaf 2025 vindt deze verstrekking plaats op grond van het besluit. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen ingezetenen en niet-ingezetenen. In het lokale beleid is er per eiland uitgewerkt hoe er met de doelgroep niet-ingezetenen omgegaan wordt en wat ze wel en niet kunnen doen voor deze de doelgroep.
– Het OLB vraagt om een nadere toelichting op de hardheidsclausule. In het algemeen deel van de toelichting en bij artikel 2.3 is toegelicht dat de hardheidsclausule kan worden toegepast indien de beperkingen die in deze regeling zijn verbonden aan de maatwerkvoorzieningen, vanwege een uitzonderlijke situatie van de cliënt, niet bijdragen aan het verbeteren van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Toepassing van de hardheidsclausule kan resulteren in het verstrekken van een maatwerkvoorziening waarbij afgeweken wordt van de beperkingen die aan de betreffende voorziening zijn gesteld zoals in deze regeling opgenomen.
– Verder vraagt het OLB verduidelijking van welke voorzieningen door welke aanbieders zullen worden uitgevoerd. Dit zal tijdens de inkoop gesprekken tussen ZJCN en de aanbieders verduidelijkt worden. Hiervan worden de openbare lichamen tijdig op de hoogte gebracht. Zij moeten immers adviseren over geschikte voorzieningen en daarom weten welke aanbieders welke specifieke voorzieningen uitvoeren.
– Het OLB vraagt zich af hoe de inzet van woningaanpassingen in het kader van maatschappelijke ondersteuning zich verhoudt tot de brandveiligheid van een woning. Deze regeling heeft betrekking op het verstrekken van maatwerkvoorzieningen en niet op de brandveiligheid van woningen. Bij het doen van woningaanpassingen is het uiteraard van belang dat bij de levering en plaatsing aandacht is voor veiligheid. Hierop kan het bestuurscollege of de minister sturen bij het maken van inkoop afspraken.
– Ten aanzien van het cliëntervaringsonderzoek verzoekt het OLB om op te nemen dat ook de minister gehouden is om de uitkomsten van het onderzoek te delen met het openbaar lichaam. Deze verplichting is opgenomen in artikel 2.20, derde lid, van het besluit. Daarnaast is de artikelsgewijze toelichting bij artikel 3.1 van deze regeling aangevuld. Het is belangrijk dat zowel het bestuurscollege als de minister op de hoogte zijn van en inzicht hebben in de ervaringen van de burgers.
– Verder verzoekt het OLB om bij de vereisten van het clientervaringsonderzoek toe te lichten wat er wordt bedoeld met de ‘toegankelijkheid van voorzieningen’. Hierop is in de toelichting aangevuld dat het gaat om de begrijpelijkheid van zowel het proces om een voorziening te verkrijgen en de (fysieke) bereikbaarheid van de voorziening zelf. Daarnaast is toegelicht dat de cliëntervaringsonderzoeken worden uitgevoerd door zowel de minister als het openbaar lichaam, omdat dit zowel de cliëntervaring van algemene voorzieningen als maatwerkvoorzieningen betreft en de cliëntreis om een maatwerkvoorziening aan te vragen een gedeelde verantwoordelijkheid is. De onderzoeken van de minister en het openbaar lichaam kunnen daardoor deels overlappen. Het is van belang om met elkaar over de uitvoering en uitkomsten van de onderzoeken in gesprek te blijven om zo de ‘cliëntreis’ te optimaliseren en zo toegankelijk mogelijk in te richten. De onderzoeken zullen in de uitvoering verder worden vormgegeven. Hierbij geldt dat deelname aan deze onderzoeken door cliënten plaatsvindt op basis van vrijwilligheid.
Vanuit de aanbieders is er reactie gekomen van Saba Cares gevestigd op Saba en vanuit Chapelpiece gevestigd op St. Eustatius. Op Bonaire heeft de aanbieder Zorg en Welzijn groep een aantal opmerkingen gemaakt bij de voorliggende regeling. Hieronder volgt een reactie op deze opmerkingen.
– Saba Cares vraagt zich af waarom de maatwerkvoorzieningen genoemd in artikel 2.1, tweede lid, niet op Saba beschikbaar zijn. In deze regeling zijn alleen voorzieningen opgenomen die aanwezig zijn op de eilanden en waarover inkoopafspraken zijn gemaakt voor 2025. De maatwerkvoorzieningen, bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, zijn op dit moment nog niet op Saba en Sint Eustatius aanwezig. Indien het (ingekochte) voorzieningenaanbod in de toekomst wijzigt, zal deze regeling indien nodig worden aangepast.
– Daarnaast vragen ook de aanbieders om een nadere toelichting op de hardheidsclausule. Zoals hierboven genoemd is de toelichting hierop aangevuld.
– Verder vinden de aanbieders verduidelijking van wat er verstaan wordt onder het cliëntervaringsonderzoek gewenst. Uit het artikel wordt nu onvoldoende duidelijk of ook de gebruikersvriendelijkheid en objectiviteit van de aanvraagprocedure onderdeel is van dit onderzoek. In de artikelsgewijze toelichting bij artikel 3.1 is toegelicht dat deze aspecten kunnen vallen onder de toegankelijkheid van de voorzieningen.
– De toelichting op de maatwerkvoorziening groepsvervoer, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van deze regeling heeft verschillende reacties opgeroepen bij de aanbieders. Ten eerste is aangegeven dat de toelichting op de voorwaarde dat het vervoer moet plaatsvinden in de nabije woon- en leefomgeving van de cliënt onduidelijk is, omdat de benoemde afstanden van een straal van 15 – 20 km niet van toepassing zijn voor de eilanden. Daarom is in de artikelsgewijze toelichting verduidelijkt dat het gaat om vervoer op het eiland waar de betreffende cliënt woonachtig is. Ten tweede is de tekst over het openbaar vervoer verwarrend gebleken. In de artikelsgewijze toelichting is aangescherpt dat ook indien er geen openbaar vervoer op het eiland aanwezig is, zal worden geconcludeerd dat de cliënt niet in staat is om zelf naar de dagopvang te komen. Ten derde is meegegeven dat de term groepsvervoer niet passend lijkt, omdat het vervoer niet altijd in een groep zal plaatsvinden. In de regeling en de artikelsgewijze toelichting is toegelicht dat het gaat om vervoer van en naar de dagbesteding ook als het vervoer niet in een groep plaatsvindt, zoals bij rolstoelvervoer.
– Tot slot zien aanbieders sporthulpmiddelen ook als hulpmiddelen en vragen zich daarom af of het niet logischer is om artikel 2.1, eerste lid, onder f, samen te voegen met artikel 1.2, eerste lid, onder d. Er is echter bewust voor gekozen om hulpmiddelen en sporthulpmiddelen apart te benoemen, omdat de toekenning van sporthulpmiddelen specifieke expertise vereist.
De begripsbepalingen worden voor zover nodig toegelicht.
Het begrip elementaire woonfunctie is van belang voor de inhoud van de maatwerkvoorziening woningaanpassing, bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, onder c van deze regeling. Onder elementaire woonfuncties worden de activiteiten verstaan die de gemiddelde bewoner in zijn woning, of aan een woning verbonden buitenruimte, in elk geval verricht, zoals eten bereiden, slapen, lichaamsreiniging en essentiële huishoudelijke werkzaamheden. Deze activiteiten vinden plaats in bijvoorbeeld de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten. Een aan een woning verbonden buitenruimte met elementaire woonfunctie is bijvoorbeeld een veranda die wordt gebruikt als woonkamer. Voor de invulling van hetgeen onder het normale gebruik van een woning wordt verstaan in de praktijk, zal rekening worden gehouden met de Europees Nederlandse jurisprudentie.1
In artikel 1.3, vierde lid, van het besluit is bepaald dat een vreemdeling alleen in aanmerking kan komen voor de verlening van een maatwerkvoorziening als diegene rechtmatig verblijf houdt in de zin van de artikelen, 3, 5a en 6 van de Wet toelating en uitzetting BES of tijdig een aanvraag heeft ingediend voor voortzetting van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd of omzetting in een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, tot op die aanvraag (eventueel na een bezwaar- en beroepsprocedure) onherroepelijk is beslist. Op grond van artikel 1.3, vijfde lid, van het besluit kan bij regeling worden bepaald dat ook andere categorieën van (niet rechtmatig in de openbare lichamen verblijvende) vreemdelingen in aanmerking kunnen komen voor een maatwerkvoorziening. Dit artikel voorziet daarin.
Slachtoffers van huiselijk geweld of mensenhandel die niet eerder een verblijfsvergunning hebben gehad in Caribisch Nederland kunnen een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verband houdend met bescherming als bedoeld in artikel 12a van de Wet toelating en uitzetting BES aanvragen.
Indien zij nog in afwachting zijn van een verblijfsvergunning vallen zij niet onder de categorieën, bedoeld in artikel 1.3, vierde lid, van het besluit. Hierdoor kunnen zij in beginsel geen gebruik maken van maatschappelijke ondersteuning. Dit artikel regelt dat slachtoffers van huiselijk geweld of mensenhandel die in afwachting zijn van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning toch in aanmerking kunnen komen voor de maatwerkvoorziening opvang.
Deze aanspraak op de maatwerkvoorziening eindigt indien uitzetting niet meer ingevolge artikel 5.1, eerste lid, van het Besluit toelating en uitzetting BES plaatsvindt of een rechterlijke beslissing achterwege blijft. Dit zal het geval zijn indien er onherroepelijk op de aanvraag (eventueel na een bezwaar- en beroepsprocedure) is beslist.
Dit artikel sluit aan bij artikel 2.1, eerste lid, onder c, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Er is voor gekozen om de overige onderdelen uit artikel 2.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 niet over te nemen, omdat het voor de uitvoering van belang is dat de groep die bij of krachtens het besluit als ingezetenen worden beschouwd gelijk is aan de groep die op grond van het Besluit zorgverzekering BES als ingezetenen worden beschouwd.
In artikel 2.4, eerste lid, van het besluit is bepaald dat de minister zorg draagt voor de beschikbaarheid, kwaliteit en continuïteit van de maatwerkvoorzieningen, met uitzondering van opvang. Op grond van artikel 2.5, eerste lid, van het besluit worden de inhoud en omvang van deze maatwerkvoorzieningen omschreven in dit artikel.
Het eerste lid omvat de maatwerkvoorzieningen die de minister kan verstrekken. Voordat de minister over gaat tot het verstrekken van deze maatwerkvoorzieningen moet er tevens zijn voldaan aan de voorwaarden uit het besluit. Hieronder worden de maatwerkvoorzieningen toegelicht.
Dagbesteding betreft een structurele tijdsbesteding buiten de thuissituatie met een goed omschreven doel waarbij de cliënt actief wordt betrokken. Het is gericht op ondersteuning bij het realiseren van een zinvolle bezigheid, maar is geen betaald werk. Centraal bij deze voorziening staat het zoveel als mogelijk handhaven van vaardigheden en het respijt bieden aan mantelzorgers. Activiteiten vinden plaats in groepsverband en zijn gericht op het bevorderen en behouden van de zelfredzaamheid of vertragen van de achteruitgang van de zelfredzaamheid. Dagbesteding wordt vooral aangeboden aan ouderen, personen met een verstandelijke beperking en personen met niet aangeboren hersenletsel die ernstig beperkt zijn in hun zelfredzaamheid en (nagenoeg) niet meer in staat zijn om zelf structuur aan hun dag te geven.
Onder deze voorziening valt ook de toeleiding naar dagbesteding indien de cliënt zorg mijdend is en niet alleen thuis kan zijn. In veel gevallen dient de mantelzorger ontlast te worden. In dat geval kan een aanbieder besluiten om enkele keren begeleiding thuis te bieden om zo een laagdrempelige overgang naar de dagbesteding te organiseren.
Het gaat om ondersteuning bij het doen van boodschappen en het schoonhouden van het huis, linnengoed en kleding. Boodschappen kunnen gezamenlijk met de cliënt worden gedaan of worden thuis geleverd bij de cliënt. Deze maatwerkvoorziening wordt niet verstrekt indien het mogelijk is om gebruik te maken van een algemeen gebruikelijke voorziening, zoals het laten thuisbezorgen van boodschappen door bijvoorbeeld een supermarkt.
Het schoonhouden van het huis bestaat uit basisactiviteiten die regelmatig moeten gebeuren zoals stof afnemen, stofzuigen, keukenblok schoonmaken, badkamer en toilet schoonmaken, bed verschonen en afval opruimen. Daarnaast zijn er ook incidentele activiteiten die uitgevoerd worden indien nodig (ongeveer twee keer per jaar). Denk hierbij aan meubels schoonmaken, ramen en deuren wassen en keukenapparatuur schoonmaken.
Het schoonhouden van linnengoed en kleding omvat het machinaal wassen, laten drogen en opvouwen van kleding en linnen- en beddengoed. Verwacht mag worden dat de cliënt beschikt over een wasmachine. Als die er niet is, behoort het realiseren van een wasmachine tot de verantwoordelijkheid van de cliënt.
Onder deze ondersteuning valt niet de ondersteuning bij praktische zaken zoals wonen, werk en geldzaken, contacten/communicatie en het plannen van activiteiten.
Personen die niet meer in staat zijn om zelf een maaltijd te bereiden kunnen een maaltijdvoorziening krijgen. De aanbieder draagt ervoor zorg dat dit een gezonde en voedzame maaltijd is.
Het begrip hulpmiddel is omschreven in artikel 1.1 van het besluit. Een hulpmiddel als maatwerkvoorziening moet worden onderscheiden van een algemeen gebruikelijke voorziening of hulpmiddelen bij revalidatie. Onder algemeen gebruikelijke voorzieningen worden producten en diensten bedoeld die voor iedereen gebruikelijk (normaal) zijn om zelf (in) te kopen. Bijvoorbeeld een wandelstok of een looprek die de inwoner behulpzaam kunnen zijn bij het zich verplaatsen in of om de woning. Deze zijn in de reguliere handel verkrijgbaar en kunnen bijvoorbeeld online besteld worden. Hulpmiddelen bij revalidatie vallen onder het Besluit zorgverzekering BES.
Als algemeen gebruikelijke voorzieningen leiden tot onvoldoende resultaat of indien een hulpmiddel langdurig nodig is, wordt onderzocht of de inzet van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Het gaat om mobiliteitshulpmiddelen, maar ook andere roerende zaken die bedoeld zijn om beperkingen in de zelfredzaamheid of de participatie te verminderen of weg te nemen. Bij de verstrekking van een hulpmiddel wordt gekeken naar de goedkoopste adequate oplossing die past binnen de behoefte van betrokkene en eventueel van betrokken mantelzorgers en vrijwilligers.
Naast het verstrekken van een hulpmiddel kan een aanbieder, indien nodig, ook incidentele begeleiding bieden bij het gebruik van het betreffende hulpmiddel.
Dagbesteding wordt niet automatisch verstrekt inclusief vervoer. Alleen wanneer het voor de cliënt noodzakelijk is, wordt (rolstoel)vervoer toegekend. Bij de afweging of huisgenoten, mantelzorg of personen uit het sociale netwerk het vervoer voor de cliënt kunnen verzorgen of de cliënt kunnen begeleiden, wordt rekening gehouden met de frequentie van de dagbesteding. Vervoer in de nabije woon en leefomgeving van een cliënt betreft vervoer naar lokale bestemmingen op het eiland waar de betreffende cliënt woonachtig is. Vervoer naar een ander (ei)land is hier dus van uitgesloten.
Vervoer naar de dagbesteding is enkel voor hulpbehoevenden die niet zelf in staat zijn om naar de dagbesteding te komen en geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer. Dit kan zijn doordat er geen openbaar vervoer aanwezig is op het eiland of omdat de cliënt vanwege beperkingen niet van openbaar vervoer gebruik kan maken. Openbaar vervoer is op dit moment nog niet altijd beschikbaar of niet voldoende toegankelijk in Caribisch Nederland. Er lopen verschillende trajecten met als doel te verkennen of en hoe openbaar vervoer (beter) opgezet kan worden op de eilanden. Vooruitlopend hierop is openbaar vervoer opgenomen in deze bepaling.
Sporthulpmiddelen maken deelname aan sport- en beweegactiviteiten mogelijk voor mensen met een chronische aandoening of (visuele, cognitieve of fysieke) beperking. Uitgangspunt hierbij is dat men in principe zelf verantwoordelijk is voor de aanschaf van zaken die nodig zijn bij sportbeoefening. Wanneer vanwege de beperking een speciaal hulpmiddel nodig is dan kan deze worden verstrekt. Bijvoorbeeld de aanschaf van een sport specifieke rolstoel. In veel gevallen wordt met behulp van extern advies vastgesteld welke voorziening het meest geschikt is voor de persoon in kwestie.
Sporthulpmiddelen zijn specifiek bestemd voor de cliënt die zonder sporthulpmiddel niet kan sporten. Een sporthulpmiddel kan lichaamsgebonden en niet-lichaamsgeboden zijn. Sporthulpmiddelen voor gezamenlijk of collectief gebruik worden niet vergoed. Het is de bedoeling dat de cliënt de sport hoofdzakelijk in Caribisch Nederland beoefent. Wanneer gebruik van een hulpmiddel, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder d, of een algemeen gebruikelijke voorziening voor recreatief bewegen volstaat, wordt geen sporthulpmiddel toegekend. Een voorbeeld is wanneer gebruik van een rolstoel voorziening voor recreatief sporten mogelijk is. Een sporthulpmiddel wordt maximaal eens in de drie jaar verstrekt. Een sporthulpmiddel kan niet aangevraagd worden indien deze reeds is aangeschaft. Individuen met een A-status van NOC*NSF kunnen geen beroep doen op een sporthulpmiddel. Tot slot, is de cliënt zelf verantwoordelijk voor het onderhoud en reparaties. Bij de verstrekking van een sporthulpmiddel wordt gekeken naar de goedkoopst adequate oplossing die past binnen de behoefte van betrokkene.
Niet elke maatwerkvoorzieningen is in elk openbaar lichaam beschikbaar. Hieronder is toegelicht welke voorzieningen alleen op Bonaire beschikbaar zijn. Er wordt in een latere fase bezien of het nodig is om deze voorzieningen op Saba en St. Eustatius te organiseren en op welke manier dat passend zou zijn. In de tussentijd kunnen inwoners van Saba en St. Eustatius wel in aanmerking komen voor deze voorzieningen op Bonaire indien dit passend en proportioneel is.
Tijdelijk verblijf omvat het logeren in een instelling voor inwoners met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap. Het gaat om een verblijf van een persoon van 18 jaar of ouder in een accommodatie waar onder professionele verantwoordelijkheid 24-uurszorg wordt geleverd. Dit kan noodzakelijk zijn als een mantelzorger de volledige ondersteuning biedt aan een persoon die intensief toezicht nodig heeft. De belangrijkste afweging is of er sprake is van dreigende of al aanwezige overbelasting van de mantelzorger. Het gaat in de praktijk bijna altijd om intensieve mantelzorg, waarbij de zorgvrager intensieve verzorging, begeleiding en/of toezicht nodig heeft, gedurende de hele dag. De maatwerkvoorziening logeren is dus ter ontlasting van de mantelzorger.
Het gaat om een tijdelijk verblijf van maximaal 90 dagen. Het verblijf hoeft niet aaneengesloten te zijn. De cliënt heeft een permanent woonadres waar deze naar kan terugkeren.
Bij persoonlijke verzorging gaat het om het ondersteunen of tijdelijk overnemen van zelfzorg bij cliënten. Denk aan hulp en begeleiding bij persoonlijke verzorging en hygiëne, eten en drinken, beweging en houding, huidverzorging en medicijngebruik. Persoonlijke verzorging omvat alles wat mensen gebruikelijk aan zelfzorg uitvoeren. Dat geldt niet alleen voor de persoonlijke verzorging die iedereen nodig heeft zoals bijvoorbeeld wassen, maar ook voor de persoonlijke verzorging die nodig is vanwege een gezondheidsprobleem, zoals steunkousen aantrekken. Persoonlijke verzorging zal veelal in de thuissituatie plaatsvinden.
Persoonlijke verzorging in de zin van deze regeling komt overeen met persoonlijke verzorging in het kader van langdurige zorg zoals opgenomen in artikel 1.12.1, eerste lid, onder a, van het Besluit zorgverzekering BES, maar wordt in het kader van maatschappelijke ondersteuning verstrekt om het tekort aan zelfredzaamheid of participatie op te heffen. Het gaat dus om een meer tijdelijke situatie gericht op het bevorderen en behouden van de zelfredzaamheid of vertragen van de achteruitgang van de zelfredzaamheid. Dit kan ook inhouden dat de cliënt wordt gestimuleerd om de betreffende activiteiten zelf te doen en aan te leren.
Onder persoonlijke verzorging valt niet de ondersteuning bij praktische zaken zoals wonen, werk en geldzaken, contacten/communicatie en het plannen van activiteiten. Begeleiding bij dergelijke praktische zaken kan door de openbare lichamen worden aangeboden als algemene voorziening.
Het begrip woningaanpassing is omschreven in artikel 1.1 van het besluit. Het kan gaan om kleine woningaanpassingen zoals het plaatsen van beugels in de badkamer, het verhogen van het toilet of oprithellingen. Daarnaast kan het ook gaan om complexere bouwkundige woningaanpassingen zoals het verwijderen van drempels of het verbreden van deuren. Een woningaanpassing omvat niet algemeen gebruikelijk onderhoud van de woning of het moderniseren van de woning. Dit komt voor eigen rekening van de bewoner of de eigenaar van de woning.
Een woningaanpassing moet gericht zijn op het toegankelijk, doorgankelijk en bruikbaar maken van elementaire woonfuncties. Het begrip elementaire woonfunctie is omschreven in artikel 1.1 van deze regeling en de artikelsgewijze toelichting daarbij. Voor de toegankelijkheid geldt dat de woning slechts via één ingang (rolstoel)toegankelijk hoeft te zijn. Voor de bruikbaarheid van de keuken geldt dat aanpassing noodzakelijk moet zijn en de cliënt de hoofdgebruiker is van de keuken ten aanzien van het bereiden van de warme maaltijden.
Uit het besluit of de beschikking kunnen aanvullende voorwaarden of verplichtingen volgen voor verstrekking van een woningaanpassing. Op grond van artikel 2.8, vierde lid, onder f, van het besluit kan een woningaanpassing bijvoorbeeld worden geweigerd indien het woonprobleem voortvloeit uit de aard van de in de woning gebruikte materialen of het gevolg is van achterstallig onderhoud.
In artikel 2.4, tweede lid, van het besluit is bepaald dat het bestuurscollege zorgdraagt voor de maatwerkvoorziening opvang. Op grond van artikel 2.5, eerste lid, van het besluit wordt de inhoud en omvang van deze maatwerkvoorziening omschreven in dit artikel.
De maatwerkvoorziening opvang heeft alleen betrekking op huiselijk geweld of mensenhandel. Dit is beperkter dan opvang als bedoeld in artikel 1.1 van het besluit. Opvang in de zin van het besluit kan namelijk ook een algemene voorziening zijn, zoals de dag- of nachtopvang voor dak- en thuislozen. De maatwerkvoorziening opvang is op Caribisch Nederland nu veelal ingericht voor vrouwen en hun kinderen. In het kader van het besluit en deze regeling voorzien de bestuurscolleges echter in een bredere opvang in het kader van huiselijk geweld en mensenhandel, bijvoorbeeld ook voor mannen die te maken hebben met huiselijk geweld.
Artikel 2.1 en artikel 2.2 bevatten de maatwerkvoorzieningen die de minister respectievelijk het bestuurscollege kan verstrekken. De minister of het bestuurscollege kunnen op grond van artikel 2.3 afwijken van aan die maatwerkvoorzieningen verbonden beperkingen voor zover verstrekking van een maatwerkvoorziening onder die beperkingen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Het gaat dan bijvoorbeeld om de beperking dat tijdelijk verblijf met begeleiding of toezicht als bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, onder a, alleen mogelijk is tot ten hoogste 90 dagen per jaar. Indien de in de artikelen 2.1 en 2.2 opgenomen beperkingen niet passend zijn bij de behoefte van de cliënt en sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, biedt dit artikel de mogelijkheid om daarvan af te wijken. Deze hardheidsclausule kan niet worden gebruikt om een maatwerkvoorziening te verstrekken die niet in deze regeling is opgenomen. Dit is verder toegelicht in paragraaf 1 van het algemeen deel van de toelichting.
Dit artikel betreft de inrichting van het cliëntervaringsonderzoek als bedoeld in artikel 2.20 van het besluit en sluit aan bij artikel 8 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015.
Het onderzoek van de minister is gericht op het aanbod en de kwaliteit van de maatwerkvoorzieningen, met uitzondering van opvang. Het bestuurscollege richt het onderzoek op het aanbod en de kwaliteit van de algemene voorzieningen en de maatwerkvoorziening opvang. De minister is dus verantwoordelijk voor het onderzoek naar de ervaring van cliënten met de maatwerkvoorzieningen met uitzondering van opvang. Het bestuurscollege is verantwoordelijk voor het onderzoek naar de ervaring van cliënten met de algemene voorzieningen en de maatwerkvoorziening opvang.
Een cliënt is op grond van artikel 1.1 van het besluit iemand die gebruik maakt van een voorziening of iemand door of voor wie een melding als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, van het besluit is gedaan. Het zal dus telkens gaan om personen waarvoor een onderzoek als bedoeld in artikel 2.6 van het besluit is uitgevoerd. Het maakt daarbij niet uit of de maatwerkvoorziening daarna is toegewezen.
Zowel de minister als het bestuurscollege onderzoeken bij een cliëntervaringsonderzoek wat de ervaringen zijn van de cliënten met de (toegankelijkheid en kwaliteit van de) geboden ondersteuning en welk effect ze ervan hebben ondervonden wat betreft de verbetering van hun zelfredzaamheid of participatie en de wijze waarop zij zich kunnen handhaven in de samenleving. Onder toegankelijkheid vallen zowel de ervaringen met de aanvraagprocedure als de (fysieke) toegankelijkheid van voorzieningen. Hierbij dient aandacht te zijn voor de begrijpelijkheid van de aanvraagprocedure (waaronder gebruik van een voor de cliënt begrijpelijke taal) en de bereikbaarheid van voorzieningen. Doordat het bestuurscollege en de minister een gedeelde verantwoordelijkheid hebben in het verstrekken van maatwerkvoorzieningen zullen de onderzoeken van beide partijen deels overlappen. Het bestuurscollege zal in het onderzoek vooral kijken naar de toegankelijkheid van de aanvraagprocedure die het bestuurscollege uitvoert. De minister zal vooral kijken naar de toegankelijkheid van de voorziening indien deze is toegekend. Het is van belang dat het bestuurscollege en de minister met elkaar in gesprek blijven over de uitvoering en uitkomsten van de onderzoeken om zo de ‘cliëntreis’ te optimaliseren en zo toegankelijk mogelijk in te richten.
Met het cliëntervaringsonderzoek worden zowel de vraag naar de resultaten van de maatschappelijke ondersteuning als de vraag naar de beleving ervan door de cliënten in één onderzoek geïntegreerd. Omdat gevraagd wordt naar de concrete ervaringen van de cliënten, zijn de uitkomsten van een cliëntervaringsonderzoek betrouwbaarder dan die van een klanttevredenheidsonderzoek. Door met deze regeling eisen te stellen aan de reikwijdte van het cliëntervaringsonderzoek wordt bewerkstelligd dat de uitkomsten van de ervaringsonderzoeken van de verschillende bestuurscolleges en de minister onderling vergelijkbaar zullen zijn. Op deze manier wordt gelijksoortige informatie ten aanzien van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen verkregen.
De vormgeving van het cliëntervaringsonderzoek zal bij de uitvoering door de minister en het openbaar lichaam nader worden uitgewerkt. Hierbij is van belang dat meedoen aan het cliëntervaringsonderzoek altijd op basis van vrijwilligheid is. Deze regeling vereist daarnaast om in ieder geval een representatieve steekproef in te zetten.
Dit artikel stelt op grond van artikel 2.22, vierde lid, van het besluit regels over welke aanbieders van maatschappelijke ondersteuning een klachtenregeling opstellen en de inhoud van de klachtenregeling. Alleen aanbieders van maatwerkvoorzieningen zijn verplicht een klachtenregeling op te stellen. Voor de inhoud van de klachtenregeling is grotendeels aangesloten bij artikel 14 van de Wet zorginstellingen BES. Klachten worden in eerste instantie intern (maar wel onafhankelijk) afgehandeld. Mocht de klacht niet naar tevredenheid op te lossen zijn dan kan er een externe onafhankelijke instantie ingeschakeld worden. Op grond van artikel 14, vierde lid, van de Wet zorginstellingen BES dient de zorgaanbieder aan de klager en de instantie die de klacht behandelt binnen een maand na ontvangst van het oordeel over de klacht schriftelijk mededeling te doen van of er naar aanleiding van dat oordeel maatregelen worden genomen en zo ja, welke. Het licht voor de hand dat aanbieders van maatschappelijke ondersteuning, die vaak ook zorgaanbieders zijn, hierbij aansluiten.
Dit artikel stelt op grond van artikel 2.22, vijfde lid, van het besluit regels over welke aanbieders van maatschappelijke ondersteuning een medezeggenschapsregeling opstellen en de inhoud van de medezeggenschapsregeling. Alleen aanbieders van maatwerkvoorzieningen zijn verplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen. In een medezeggenschapsregeling wordt geregeld op welke wijze cliënten worden betrokken bij het voorgenomen beleid die voor een cliënt van belang kunnen zijn. Dit is bijvoorbeeld een wijziging van de doelstelling van een aanbieder, een fusie of duurzame samenwerking waarbij de aanbieder is betrokken, een overdracht van de zeggenschap over de ondersteuning, een ingrijpende verbouwing, de selectie en benoeming van personen die leidinggeven aan diegenen die ondersteuning bieden aan cliënten. De aanbieder kan hier een cliëntenraad voor inrichten.
Dit artikel stelt op grond van artikel 2.22, zesde lid, van het besluit nadere regels over de organisatie van aanbieders en de kwaliteit van de voorzieningen.
Het eerste en tweede lid sluiten grotendeels aan bij artikel 9 en 10 van de Wet zorginstellingen BES. Het eerste lid regelt dat aanbieders de verlening van maatwerkvoorzieningen zodanig dienen in te richten dat het tot maatwerkvoorzieningen van goede kwaliteit leidt. Hierbij dient de aanbieder zorg te dragen voor voldoende personele en materiële middelen. Met personele middelen worden niet alleen de personen die in dienst zijn van de aanbieder bedoeld, maar ook personen die, bijvoorbeeld op basis van een opdracht, voor een aanbieder werken.
Bij het goed organiseren van de ondersteuning behoort de aanbieder ook aandacht te besteden aan de onderlinge afstemming tussen de verschillende beroepsbeoefenaren. Indien de cliënt, zoals vaak het geval is, te maken heeft met meerdere personen die, gelijktijdig of achtereenvolgens, ondersteuning bieden (of zorg verlenen), ligt het voor de hand dat de betrokken personen hun werkzaamheden op elkaar afstemmen en daarover afspraken maken. Dat wil zeggen dat zij aandacht hebben voor de aansluiting van het eigen werk op dat van collega’s en andere professionals en letten op de eventuele risico’s die voor de ondersteuning en de samenwerking een bedreiging vormen.
Om diens verantwoordelijkheid voor kwalitatief goede maatwerkvoorzieningen te kunnen waarmaken, dient de aanbieder de maatwerkvoorzieningen zo te organiseren dat de personen die daadwerkelijk de ondersteuning verlenen, verantwoording afleggen aan de aanbieder. Daarbij is het niet relevant of deze personen in loondienst zijn van de aanbieder of op andere wijze door de aanbieder worden ingeschakeld. Het is onacceptabel als professionals weten van (dreigende) misstanden met risico’s voor de ondersteuning van cliënten, maar dat niet melden aan het bestuur. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de aanbieder om de organisatie zo op te zetten en de daar werkende beroepsbeoefenaren zo te instrueren dan wel zodanige afspraken met hen te maken dat voldaan wordt aan de in dit artikel omschreven vereisten.
In het tweede lid worden een aantal organisatorische eisen gesteld waaraan een aanbieder ter uitvoering van de plicht tot een systematische kwaliteitsbewaking, beheersing en verbetering moet voldoen. De uitwerking daarvan wordt aan de aanbieders overgelaten en kan verschillen gelet op de aard en omvang van de aanbieder. Het proces van de systematische bewaking zal echter in alle gevallen verlopen volgens de lijnen als beschreven in de onderdelen a tot en met e.
Het register bedoeld in het tweede lid, onder a, is de verzamelnaam voor de overzichten en databanken waarin feiten zijn opgeslagen betreffende de ondersteuning en eventuele daarop gebaseerde analyserapporten, die beogen inzicht te geven in de kwaliteit van de ondersteuning. De registers dienen om inzicht te geven waarvan men kan leren, maar ook om op basis van geaggregeerde aantallen over geleverde prestaties verantwoording af te leggen. Zo dienen aanbieders van maatwerkvoorzieningen op grond van artikel 2.22, zevende lid, van het besluit jaarlijks verslag te doen van het kwaliteitsbeleid dat is gevoerd. Hiervoor kan informatie uit het register worden gebruikt. In het register worden ook klachten en meldingen van incidenten of bijna-incidenten geregistreerd. Voor een goed werkend kwaliteitssysteem zijn gegevens over de verleende ondersteuning onontbeerlijk.
Op grond van het derde lid blijft de hoofdaannemer verantwoordelijk voor de kwaliteitseisen uit het besluit en deze regeling, ook als deze gebruik maakt van een onderaannemer.
In het vierde lid is tot slot geregeld dat de aanbieder aandacht heeft voor de achtergrond van de cliënt en rekening houdt met een mogelijke taalbarrière tussen zorgverleners en de cliënt. De samenstelling van het team van de aanbieder dient te passen bij de diversiteit van (de vraag van) cliënten.
Op grond van 2.22, zevende lid, van het besluit is in dit artikel geregeld dat aanbieders van maatwerkvoorzieningen jaarlijks een verslag openbaar maken waarin verantwoording wordt afgelegd over het beleid dat ter zake van de kwaliteit van maatwerkvoorzieningen is gevoerd. Ook kunnen op grond van 2.22, zevende lid, van het besluit regels worden gesteld over de inhoud van dit verslag. Dit artikel voorziet hierin.
Dit artikel sluit aan bij artikel 12 van de Wet zorginstellingen BES. In aanvulling daarop is geregeld dat in het verslag aandacht moet zijn voor de manier waarop gevolg is gegeven aan het cliënttevredenheidsonderzoek.
Op grond van artikel 2.23, eerste lid, van het besluit is in dit artikel geregeld dat aanbieders van maatwerkvoorzieningen, niet zijnde aanbieders die alleen hulpmiddelen of woningaanpassingen leveren, voor hun beroepskrachten over een verklaring omtrent het gedrag (VOG) dienen te beschikken. De bepaling is expliciet beperkt tot dienstverlenende aanbieders. Organisaties die een woningaanpassing verzorgen of een hulpmiddel leveren, zullen, anders dan aanbieders die diensten verlenen, slechts eenmalige of kortdurende contacten met de cliënt hebben. Het lijkt daarom niet zinvol de verplichting ook op dergelijke aanbieders te doen rusten.
Voor aanbieders met beroepskrachten die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.23, eerste lid, van het besluit reeds in dienst zijn, geldt er op grond van artikel 6.2 van het besluit een overgangsperiode. Op grond van dit artikel dienen aanbieders voor deze beroepskrachten uiterlijk binnen 12 maanden in het bezit te zijn van een VOG. Dit geeft de aanbieders de tijd om zich op de nieuwe situatie voor te bereiden.
Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2025, direct na inwerkingtreding van het besluit.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, V.P.G. Karremans
Zie bijvoorbeeld CRVB 12 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:398, CRVB 7 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2005:AT8015 en CRVB 21 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:702.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-37917.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.