Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport | Staatscourant 2024, 37715 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport | Staatscourant 2024, 37715 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
Gelet op de artikelen 3 en 5 van de Kaderwet VWS-subsidies;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
bestedingen gedurende de af- en ombouw gesloten jeugdhulp die betrekking hebben op het vastgoed van een instelling gesloten jeugdhulp;
afspraken die zijn gemaakt tussen Jeugdhulp Nederland, VNG en de Staatssecretaris over de uitgangspunten rondom de transformatie van de gesloten jeugdhulp, te vinden op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2024/06/19/bestuurlijke-afspraken-transformatie-gesloten-jeugdhulp;
cluster van jeugdregio’s dat valt onder een coördinerende gemeente, genoemd in bijlage 1;
document waarin per bovenregionaal gebied het toekomstperspectief voor de gesloten jeugdhulp is uitgewerkt;
gemeente genoemd in de tabel in artikel 5, eerste lid;
opname, verblijf en jeugdhulp op basis van een machtiging als bedoeld in de artikelen 6.1.2, 6.1.3 of 6.1.4 van de Jeugdwet;
regionaal samenwerkingsverband waarin gemeenten samenwerken voor uitvoering van jeugdhulptaken, genoemd in bijlage 1;
aanbieder van gesloten jeugdhulp genoemd in bijlage 2;
overleg tussen projectleiders transformatie gesloten jeugdhulp of vertegenwoordigers van coördinerende gemeenten over bovenregionale en landelijke ontwikkelingen rondom de transformatie gesloten jeugdhulp;
bestedingen aan leegstand die samenhangt met de af- en ombouw van een instelling gesloten jeugdhulp;
afzonderlijk onderdeel van een instelling gesloten genoemd jeugdhulp, genoemd in bijlage 2;
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en sport;
bestedingen aan activa voor een instelling gesloten jeugdhulp in het kader van de transformatie gesloten jeugdhulp die niet geactiveerd worden op de balans;
bestedingen voor juridisch advies en vergoedingen aan medewerkers die vanwege de af-en ombouw van gesloten jeugdhulp boventallig raken;
natuurlijke persoon die door een coördinerende gemeente is aangewezen om de uitvoering van de transformatie gesloten jeugdhulp te begeleiden;
bestedingen aan projectcoördinatie ten behoeve van de af- en ombouw van gesloten jeugdhulp, waaronder begrepen het aanstellen van een projectleider transformatie gesloten jeugdhulp en het opstellen van een bovenregionaal plan en een strategisch ontwikkelplan;
document waarin voor een locatie gesloten jeugdhulp beschreven is op welke wijze, binnen de kaders van de bestuurlijke afspraken en het bovenregionaal plan, de transformatie gesloten jeugdhulp feitelijk verwezenlijkt wordt.
ontwikkeling die tot doel heeft de huidige gesloten jeugdhulp te veranderen en de jeugdhulp toekomstbestendig te maken overeenkomstig de in de bestuurlijke afspraken geformuleerde doelen;
Vereniging van Nederlandse Gemeenten;
1. Op deze regeling zijn de artikelen 4:34, 4:35, 4:37, 4:38, 4:48 tot en met 4:50, 4:56 en 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.
2. Op deze regeling is de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS niet van toepassing.
1. De minister kan aan een coördinerende gemeente een uitkering verstrekken voor activiteiten die tot doel hebben uitvoering te geven aan de transformatie gesloten jeugdhulp in de periode van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2030:
a. in het jaar 2024 ambtshalve;
b. in de jaren 2025, 2026 en 2027 op aanvraag.
2. Onder de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, worden verstaan:
a. de afbouw van gesloten jeugdhulp door volledige of gedeeltelijke sluiting;
b. de ombouw van gesloten jeugdhulp naar kleinschalige gesloten jeugdhulp; en
c. de ontwikkeling en verwezenlijking van alternatieven voor gesloten jeugdhulp.
Er wordt geen uitkering verstrekt voor activiteiten waarvoor de coördinerende gemeente reeds uit andere bron een vergoeding ontvangt.
1. De uitkeringsplafonds voor de activiteiten als bedoeld in artikel 3 bedragen per hieronder genoemde coördinerende gemeente per genoemd jaar:
Coördinerende gemeente |
2024 |
2025 |
2026 |
---|---|---|---|
Amsterdam |
10.831.721 |
6.189.555 |
4.796.905 |
Rotterdam |
20.580.271 |
11.760.155 |
9.114.120 |
Roosendaal |
4.264.990 |
2.437.137 |
1.888.781 |
Eindhoven |
7.176.015 |
4.100.580 |
3.177.950 |
Groningen |
6.905.222 |
3.945.841 |
3.058.027 |
Utrecht |
3.723.404 |
2.127.660 |
1.648.936 |
Nijmegen |
16.518.375 |
9.439.072 |
7.315.280 |
2. Het uitkeringsplafond voor de in artikel 7 bedoelde herziening bedraagt in:
2025: € 11.666.6667;
2026: € 11.666.667; en
2027: € 11.666.667.
3. De beschikbare bedragen uit hoofde van de in het tweede lid genoemde plafonds worden naar rato verdeeld indien het totaal te verlenen bedrag het plafond dat beschikbaar is, overschrijdt.
4. Indien het uitkeringsplafond genoemd in het tweede lid na de aanvraagperiode in 2027 niet is uitgeput, wordt het resterende bedrag ambtshalve verstrekt aan de coördinerende gemeenten conform de verdeelsleutel aan de hand waarvan de bedragen in het eerste lid zijn bepaald.
5. Met het in het vierde lid bedoelde bedrag mogen de in artikel 3, tweede lid, onderdelen a tot en met c, genoemde activiteiten worden verricht.
De minister verleent ambtshalve de uitkering in het jaar 2024 bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, uiterlijk 31 december 2024.
1. De aanvraag tot verlening van een uitkering als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, voor de jaren 2025 en 2026 wordt uiterlijk 31 december 2024 ingediend.
2. Voor de aanvraag wordt een door de minister vastgesteld formulier gebruikt.
3. Bij de aanvraag worden de volgende documenten ingediend:
a. een bovenregionaal plan;
b. een verklaring dat de coördinerend gemeente zich committeert aan de bestuurlijke afspraken.
1. Indien de in artikel 5, eerste lid, bedoelde bedragen per coördinerende gemeente niet toereikend zijn of dat naar verwachting niet zullen zijn, om de in artikel 3, tweede lid, onder a en b, genoemde activiteiten voor een bovenregionaal gebied te voltooien, kan een coördinerende gemeente voor een locatie gesloten jeugdhulp een herziening aanvragen voor de volgende categorieën bestedingen:
• projectmanagement
• afbouw vastgoed
• ombouw vastgoed
• leegstand vastgoed
• personeelsmobiliteit
2. Een aanvraag tot herziening als bedoeld in het eerste lid, wordt slechts toegekend indien ten minste aan elke in het eerste lid genoemde categorie waarvoor de herziening wordt aangevraagd ten behoeve van de locatie gesloten jeugdhulp waarop de aanvraag tot herziening betrekking heeft, het in bijlage 2 genoemde bedrag is besteed of naar verwachting besteed zal worden.
3. Voor de aanvraag tot herziening wordt een door de minister vastgesteld formulier gebruikt.
4. De aanvraag tot herziening van de uitkering gaat vergezeld van de volgende documenten:
a. een begroting waaruit blijkt dat aan de voorwaarden zoals beschreven in het eerste en tweede lid wordt voldaan;
b. een actueel strategisch ontwikkelplan; en
c. een verklaring van elke instelling gesloten jeugdhulp waarop de aanvraag tot herziening betrekking heeft, dat het de aanvraag tot herziening onderschrijft.
5. Een aanvraag tot herziening wordt in de jaren 2025, 2026 en 2027 telkens gedurende de periode van 1 april tot en met 1 mei ingediend.
1. De minister besluit binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag van de uitkering en de aanvraag tot herziening van de uitkering.
2. Het besluit tot verlening van de uitkering vermeldt in elk geval:
a. de activiteiten en bestedingen waarvoor de uitkering wordt verleend;
b. het bedrag van de uitkering;
c. de wijze van verantwoording;
d. de periode waarvoor de uitkering wordt verleend;
e. de wijze waarop het verrichten van de activiteiten kan worden aangetoond.
3. De minister verleent bij het besluit tot verlening van een uitkering op aanvraag en bij het besluit tot herziening, een voorschot van 100%.
1. De aanvrager streeft ernaar dat:
a. uitvoering gegeven wordt aan het bovenregionaal plan;
b. activiteiten genoemd in deze regeling worden uitgevoerd met inachtneming van de bestuurlijke afspraken;
c. uiterlijk 1 april 2025 een projectleider transformatie gesloten jeugdhulp is aangesteld; en
d. de projectleider transformatie gesloten jeugdhulp of een vertegenwoordiger van de coördinerende gemeente deelneemt aan het landelijk overleg transformatie gesloten jeugdhulp.
2. De aanvrager informeert de minister desgevraagd over de stand van zaken van de transformatie van de gesloten jeugdhulp.
3. De aanvrager meldt onverwijld schriftelijk aan de minister indien:
a. aannemelijk is geworden dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de uitkering verbonden verplichtingen zal worden voldaan, of
b. zich andere omstandigheden voordoen of zullen voordoen die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de uitkering.
4. De aanvrager draagt er zorg voor dat de vanwege deze uitkering verstrekte middelen niet worden aangewend voor activiteiten waarvoor zij op andere wijze een vergoeding ontvangen.
1. De aanvrager legt verantwoording af over de besteding van de uitkering op de wijze bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.
2. De aanvrager vraagt uiterlijk op 15 juli na afloop van het kalenderjaar waarin de activiteiten waarvoor de uitkering is verleend zijn verricht, de vaststelling aan door verantwoordingsinformatie aan de minister te verstrekken op de wijze als bedoeld in het eerste lid.
3. Daar waar sprake is van overdracht van middelen van een medeoverheid naar een andere medeoverheid is SiSa tussen medeoverheden van toepassing, conform artikel 17a, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet.
1. De minister besluit over de vaststelling van de uitkering uiterlijk 37 weken na ontvangst van de informatie, bedoeld in artikel 10, tweede lid.
2. Indien de activiteiten waarvoor de uitkering is verleend zijn verricht en daarnaast volledig is voldaan aan de verplichtingen die verbonden zijn aan de uitkering, wordt de uitkering vastgesteld op het bedrag dat bestaat uit de gerealiseerde bestedingen tot ten hoogste het in de verleningsbeschikking genoemde bedrag.
3. Indien de verantwoordingsinformatie te laat, niet of niet volledig wordt verstrekt, kan de minister de uitkering op een lager bedrag vaststellen, aan de hand van de gegevens die tot het besluit tot vaststelling beschikbaar zijn gesteld.
De minister kan een of meer bepalingen van deze regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover van toepassing gelet op het belang dat de desbetreffende bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
2. Deze regeling vervalt met ingang van 16 juli 2030, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op uitkeringen die voor die datum zijn verleend.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, V.P.G. Karremans
In het regeerprogramma spreekt het kabinet uit verder te willen werken aan de Hervormingsagenda jeugd (HAj).1 Eén van de grote opgaven uit de HAj is dat kinderen zoveel mogelijk thuis opgroeien. In het regeerprogramma is expliciet opgenomen dat het kabinet zo snel mogelijk aan de slag wil met de afbouw van de gesloten jeugdzorg en een passend alternatief wordt geboden. Daarom wordt de inzet, gericht op het voorkomen en terugdringen van residentiële jeugdhulp, met extra urgentie voortgezet. Daarin past het ook beleid dat in gang is gezet om de Tweede Kamer motie stoppen met gesloten jeugdhulp uit voeren.2 Dat beleid is neergelegd in de Kamerbief Passende zorg voor jeugdigen die bescherming en veiligheid nodig hebben.3 Daarin staan twee sporen om de huidige gesloten jeugdhulp te wijzen. Het eerste is dat in 2025 de huidige grootschalige gesloten jeugdhulpinstellingen omgebouwd zijn naar kleinschalige voorzieningen die veiligheid en bescherming bieden. Het tweede spoor is om in 2030 zo dicht als mogelijk te komen bij nul gesloten plaatsingen.
De afgelopen jaren is er een daling geweest van het aantal plaatsingen in de gesloten jeugdhulp. Van 1.719 plaatsingen in 2018 naar 891 in 2023.4 Uit de rapportages van de Jeugdautoriteit over de capaciteit en bezetting van de gesloten jeugdhulp blijkt dat in 2023 de capaciteit schommelde tussen de 609 en 566 en de bezetting van deze capaciteit tussen de 504 en 480 jeugdigen. De ingezette daling willen we bestendigen, versterken en verder mogelijk maken. In dat kader hebben Rijk, VNG en Jeugdzorg Nederland bestuurlijke afspraken gemaakt inclusief uitgangspunten voor de onderhavige regeling.5
In het regeerprogramma is opgenomen dat specifieke uitkeringen zoveel mogelijk worden omgezet in fondsuitkeringen. Het toekennen van een nieuwe specifieke uitkeringen vindt enkel plaats op basis van een kabinetsbesluit. Gegeven het feit dat de alternatieve uitkeringsvormen onvoldoende waarborgen bieden voor de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid, de overeengekomen bestuurlijke afspraken en de urgentie van het vraagstuk, heeft het kabinet besloten deze regeling via het instrument specifieke uitkering beschikbaar te stellen.
Via deze regeling wordt in totaal € 176 miljoen ter beschikking gesteld aan coördinerende gemeenten voor de transformatie van de gesloten jeugdhulp. Ter voorbereiding op de regeling, heeft VWS aan KPMG opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de kosten van de transformatie gesloten jeugdhulp en het bijbehorende onderwijs. Het onderzoek richtte zich onder andere op een analyse van de eenmalige frictiekosten van de af- en ombouw. Er is door KPMG een uitvraag gedaan bij de aanbieders van gesloten jeugdhulp omdat zij het beste zicht hebben op de frictiekosten voor af- en ombouw. Het onderzoek is in december 2023 afgerond en aan de Tweede Kamer gezonden.6
Er is voor gekozen in het onderzoek om een uitvraag te organiseren bij de aanbieders van gesloten jeugdhulp omdat zij op dat moment het beste zicht hadden op de frictiekosten voor af- en ombouw. Het onderzoek is in december 2023 afgerond en aan de Tweede Kamer gezonden.
Tijdens de voorbereiding van het onderzoek bleek dat er veelal nog geen eenduidig beeld was binnen bovenregionale gebieden over de inrichting van de transformatie en dat er veelal nog geen afgestemde plannen lagen tussen zorgaanbieders en gemeenten over de af- en ombouw van de gesloten jeugdhulp.
Hierdoor zijn ook de frictiekosten die in beeld gebracht zijn voor de af- en ombouw nog met vele onzekerheden omgeven. Gelet op de verschillen van tempo binnen de bovenregionale gebieden en grote behoefte tot duidelijkheid omtrent financiën is ervoor gekozen om, per bovenregionaal gebied, te werken met een vast bedrag. De vaste bedragen tellen op tot een totaal van € 141 miljoen voor de duur van de regeling. Daarbij is er de mogelijkheid om een herziening aan te vragen op basis van nader uitgewerkte plannen.
Het KPMG-onderzoek heeft inzicht gegeven in wat de te verwachten gemiddelde hoogte van elke kostenpost zal zijn. Wanneer een coördinerende gemeente constateert of verwacht meer middelen nodig te hebben dan het in artikel 5 genoemde totaalplafond, kan onder bepaalde voorwaarden een herziening worden aangevraagd. Hiervoor wordt in totaal € 35 miljoen gereserveerd voor de jaren 2025 tot en met 2027. Dit kan voor vijf kostenposten. Dit zijn de categorieën met de hoogste gemiddelde frictiekosten en de categorie waarvan het KPMG-onderzoek laat zien dat er grote verschillen tussen instellingen zitten qua omvang van kosten. De systematiek wordt bij de toelichting op artikel 7 nader uitgelegd. Doel van het stellen van deze voorwaarde voor het aanvragen van een herziening, is om te garanderen dat middelen in ieder geval worden aangewend voor de meest omvangrijke kostenposten.
Staatssteun
Er is sprake van staatssteun als aan de volgende vijf cumulatieve criteria is voldaan:
– De steun wordt verleend aan een onderneming die een economische activiteit verricht;
– De steun wordt met staatsmiddelen bekostigd;
– De staatsmiddelen verschaffen een economisch voordeel dat niet via de normale commerciële weg zou zijn verkregen;
– De maatregel is selectief;
– De maatregel vervalst (potentieel) de mededinging en (dreigt te) leiden tot een ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer in de EU.
De gemeenten ontvangen de specifieke uitkering voor de uitvoering van autonome overheidstaken. Zij zijn daarom niet aan te merken als ondernemingen in de zin van de staatssteunregels. Het eerste criterium wordt op het eerste niveau (tussen Rijk en gemeenten) niet vervuld, waardoor er geen sprake is van staatssteun op dit niveau. Een specifieke uitkering op grond van deze regeling zal door gemeenten met name besteed worden aan diensten die worden verleend door derden. De gemeenten zijn bij het besteden van de middelen uit de specifieke uitkering zelfstandig gebonden aan wet- en regelgeving, waaronder de (Europese) aanbestedings- en staatssteunregels en dragen een zelfstandige verantwoordelijkheid maatregelen te treffen om deze naleving te waarborgen.
Gemeenten mogen met de uitkering geen staatssteun verlenen aan derden en er mag ook geen indirecte staatssteun worden verleend (economisch voordeel op het tweede niveau: voordeel dat de derde die door de gemeente is ingeschakeld, doorgeeft aan een andere derde). Dit kan worden voorkomen door bij de inschakeling van derden marktconform te handelen, bijvoorbeeld door middel van het opvragen van meerdere offertes of een aanbestedingsprocedure, waarbij het selectieproces op non-discriminatoire, transparante en onvoorwaardelijke wijze zal plaatsvinden, of de regels voor de-minimissteun te volgen. Verder valt te denken aan de mogelijkheden die de Algemene Groepsvrijstellingsverordening7 biedt en steun voor diensten van algemeen economisch belang. Opgemerkt zij dat laatstgenoemde twee modaliteiten niet met terugwerkende kracht kunnen worden toegepast. VNG en VWS hebben Ketenbureau I-sociaal domein gevraagd een handreiking te ontwikkelen voor gemeenten waarin handvatten worden aangereikt rondom staatssteun aan de hand van praktische voorbeelden vanuit de gesloten jeugdhulp.
De regeling voorziet voor het (eerste) jaar 2024 in een verstrekking van de specifieke uitkering aan de coördinerende gemeenten ambtshalve en met terugwerkende kracht. Doordat de specifieke uitkering in dit begrotingsjaar door VWS aan de (coördinerende) gemeenten achteraf wordt verstrekt (voor kosten die al zijn gemaakt), kan niet worden uitgesloten dat gemeenten niet op voorhand hebben kunnen toetsen of de gemeenten met de uitkering (indirecte) staatssteun verstrekken aan derden (economisch voordeel op het tweede niveau). De op deze wijze door gemeenten aan derden verstrekte staatsteun is niet rechtmatig.
Gevolgen voor de regeldruk
De regeling heeft regeldrukgevolgen heeft voor overheden. De begunstigden van de uitkering zijn gemeenten, verantwoording met de bijbehorende administratieve lasten vindt door hen plaats. Deze gevolgen zijn meegewogen in de keuze voor dit instrument en hierop is geanticipeerd door de door gemeenten aan te leveren verantwoordingsinformatie beknopt te houden.
Voor deze regeling is gebruik gemaakt van een indeling die uitgaat van zeven bovenregionale gebieden. Elk bovenregionaal gebied bestaat uit een cluster van jeugdregio’s. Zie hiervoor bijlage 1. Per bovenregionaal gebied is een coördinerende gemeente aangewezen die een aanvraag kan doen op basis van deze regeling en die verantwoordelijk is voor het indienen van een aanvraag. Elke coördinerende gemeente stelt een projectleider transformatie gesloten jeugdhulp aan, die toeziet op en bijdraagt aan de uitvoering van de transformatie gesloten jeugdhulp in een bovenregionaal gebied.
Aan de transformatie gesloten jeugdhulp liggen bestuurlijke afspraken ten grondslag, waarin afspraken staan over de inhoudelijke richting en de visie van partijen op de transformatie van de gesloten jeugdhulp en wat dat betekent voor de bovenregionale gebieden en de betreffende gemeenten. Van de bestuurlijke afspraken maken ook de Uitgangspunten regeling frictiekosten transformatie gesloten jeugdhulp en de opdracht voor bovenregionale gebieden (uitwerking in bovenregionale plannen) deel uit. 8
Uitgangspunt 3 vereist dat elk bovenregionaal gebied een bovenregionaal plan opstelt. Het indienen van een dergelijk plan is daarom een voorwaarde voor de aanvraag van de specifieke uitkering. Zoals eerder beschreven is de transformatie van gesloten jeugdhulp nog volop in ontwikkeling. Het bovenregionale plan zal daarom mogelijk door de bovenregionale gebieden met enige regelmaat worden herzien of aangevuld. Dergelijke herzieningen en aanvullingen vallen evenwel buiten de voorwaarden van de voorliggende regeling.
In een bovenregionaal plan moeten de volgende elementen zijn opgenomen:
– Inzicht in hoe de afstemming met aanbieders van gesloten jeugdhulp vormgegeven is over de af- en ombouw naar kleinschalig gesloten jeugdhulp;
– Inzicht in hoe zorgaanbieders geïnformeerd en betrokken worden bij de opbouw van alternatieven voor gesloten jeugdhulp en/of visievorming daarop;
– Een kwantitatieve capaciteitsanalyse en de bijbehorende doelstellingen voor de transformatie gesloten jeugdhulp. Bijvoorbeeld de meerjarige ambitie voor de capaciteit gesloten jeugdhulp qua afbouw en ombouw naar kleinschalig gesloten;
– Inzicht in hoe de voortgang gedurende het transformatieproces geborgd wordt. Daar waar het gaat om de doelstelling en capaciteitsanalyse voor de afbouw van de gesloten jeugdhulp, dient deze afgestemd te zijn met de betrokken zorgaanbieders;
– Een beschrijving van de wijze waarop coördinerende gemeenten inzicht krijgen in de volgende kwesties:
• welke alternatieven nodig zijn voor de huidige gesloten jeugdhulp en;
• of deze alternatieven in het bovenregionale gebied nu al beschikbaar zijn; en
• of er (tijdelijk) bepaald zorgaanbod georganiseerd dient te worden wat nu niet in het bovenregionale gebied beschikbaar zijn.
Bovendien moeten voor zover mogelijk de volgende elementen worden opgenomen:
– Een implementatieplan en de daarbij behorende planning;
– Een beschrijving van de samenwerking met de regionale onderwijspartijen. Te denken valt daarbij in ieder geval aan de betrokken (coalities) samenwerkingsverbanden passend onderwijs en scholen op het terrein van de gesloten jeugdhulp;
– Een beschrijving van de samenwerking met gecertificeerde instellingen, het bovenregionale expertisenetwerk en regionale expertteams;
– Op welke wijze ervaringsdeskundige organisaties betrokken (gaan) worden;
– Op welke wijze de coördinerende gemeente het proces inricht voor de periodieke update van de bestaande bovenregionale plannen, een en ander in afstemming met de gemeenten en jeugdregio’s in het bovenregionaal gebied en de aanbieders.
Bij een aanvraag tot herziening (zie artikel 7), dient de coördinerende gemeente een strategisch ontwikkelplan te overleggen. In dat plan wordt op niveau van de locatie gesloten jeugdhulp beschreven wat de toekomst is die omgebouwd of gesloten wordt en hoe dit vormgegeven wordt. Dit strategische ontwikkelplan is gedetailleerder dan het bovenregionale plan.
Ook zijn de vijf categorieën bestedingen genoemd – ontleend aan de KPMG-rapportage – die in beginsel voor een aanvraag tot herziening in aanmerking komen.
Bij de afbouwkosten vastgoed gaat het om de fysieke locaties (het onroerend goed) waar gesloten jeugdhulp geboden wordt en de extra bestedingen die gedaan moeten worden in het kader van de transformatie gesloten jeugdhulp. Naast locaties die in eigendom zijn van de aanbieders en versnelde afschrijving daarop of sloop, kan het dan ook gaan om gehuurde panden, waarvan bijvoorbeeld de huurovereenkomst vroegtijdig beëindigd wordt.
Met leegstandskosten wordt gedoeld op bestedingen die gedaan worden vanwege leegstand vanwege de transformatie gesloten jeugdhulp en de daarmee samenhangende werkzaamheden en kosten. Gedacht moet worden aan het buiten gebruik zijn van een locatie of een deel daarvan vanwege werkzaamheden in dat kader.
De ombouwkosten hebben betrekking op de totale kosten en uitgaven aan investeringen van activa die niet geactiveerd wordt op de balans en direct ten laste worden gebracht van de uitkering, als gevolg van de ombouw.
Ofschoon er door de instellingen gesloten jeugdhulp naar gestreefd zal worden om personeel zo veel mogelijk in dienst te houden, is het op voorhand al duidelijk dat het personeelsbestand vanwege de transformatie gesloten jeugdhulp kleiner zal worden. Daarom is het ook mogelijk om personeelsmobiliteitskosten te betalen.
Tot slot zal de planning en uitvoering van de transformatie gesloten jeugdhulp begeleid moeten worden, zogeheten projectmanagementkosten. Het gaat in dit geval om het aanstellen en ondersteunen van projectleiders – ook de verplicht aan te stellen projectleider transformatie gesloten jeugdhulp valt hieronder – en ook om het opstellen van zowel de op grond van deze regeling verplicht over te leggen plannen, als de meer op de feitelijke uitvoering gerichte beramingen en dergelijke.
Op deze regeling zijn de artikelen 4:34, 4:35, 4:37, 4:38, 4:48 tot en met 4:50, 4:56 en 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van overeenkomstige toepassing. Deze artikelen van de Awb hebben betrekking op het begrotingsvoorbehoud, preventieve weigeringsgronden, de subsidieverplichtingen, de subsidievaststelling, het intrekken en wijziging van de subsidieverlening en subsidievaststelling, het opschorten van de betalingsverplichting en terugvordering van onverschuldigd betaalde subsidiebedragen.
De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS is niet van toepassing op deze regeling.
Zoals in het algemeen deel van de toelichting al werd beschreven, is het doel van deze regeling de transformatie van de gesloten jeugdhulp in Nederland in de periode van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2030 zoveel mogelijk te verwezenlijken. Zoals al werd opgemerkt is in opdracht van het Ministerie van VWS een analyse gemaakt van de bestedingen die naar verwachting samenhangen met de transformatie gesloten jeugdhulp.
Voor vergoeding uit hoofde van deze regeling komen bestedingen in aanmerking die samenhangen met de drie in het artikel genoemde activiteiten:
a. de afbouw gesloten jeugdhulp, dat wil zeggen het sluiten en dus laten verdwijnen van plekken in de gesloten jeugdhulp;
b. het ombouwen van grootschalig gesloten jeugdhulp naar kleinschalig gesloten jeugdhulp9;
c. de ontwikkeling en opbouw van alternatieven voor gesloten jeugdhulp, dus naar andersoortige woon- en zorgvormen.
De uitkering wordt in 2024 ambtshalve en in 2025, 2026 en 2027 op aanvraag verstrekt en de activiteiten kunnen dus tot uiterlijk 31 december 2030 worden uitgevoerd.
In de eerder gememoreerde KPMG-rapportage zijn categorieën bestedingen en kosten genoemd die samenhangen met af- en ombouw van gesloten jeugdhulp en die in elk geval voor vergoeding op basis van deze regeling in aanmerking komen.
– Bestedingen voor projectmanagement door de coördinerende gemeente en de instelling gesloten jeugdhulp, waaronder begrepen zijn het aanstellen van projectmanagers en projectmanagementkosten die gemoeid zijn met het opstellen van een bovenregionaal plan of een strategisch ontwikkelplan.
– Bestedingen met betrekking tot transitievergoedingen voor boventallige of boventallig te verklaren medewerkers als gevolgen van de transformatie jeugdhulp en direct daarmee in verband staande juridische kosten.
– Bestedingen die verband houden met het omscholen en trainen van het huidige personeel ter voorkoming van ontslag als gevolg van de transformatie gesloten jeugdhulp.
– Bestedingen met betrekking tot de waardevermindering van activa als gevolg van de afbouw en ombouw van een accommodatie gesloten jeugdhulp, zoals de kosten in verband met het ontmantelen of verwijderen van activa;
– Bestedingen die samenhangen met de investeringen in activa als gevolg van ombouw van een accommodatie gesloten jeugdhulp;
– Bestedingen die samenhangen met de afbouw van een accommodatie gesloten jeugdhulp, zoals de sloop, de afkoop van huurcontracten en andere verbintenissen;
– Bestedingen die gemoeid zijn met (tijdelijke) verhuizingen en de tijdelijke opslag van activa;
– Bestedingen vanwege de leegstand van een accommodatie gesloten jeugdhulp: de totale bestedingen ten gevolge van (al dan niet gedeeltelijke) leegstand gedurende de af- en ombouw van een instelling voor gesloten jeugdhulp. Het betreft enkel de leegstand die rechtstreeks veroorzaakt wordt door de af- en ombouw van de betreffende locatie, het gaat dus niet om de reguliere kosten voor leegstand.
Het kan ook gaan om andere bestedingen die noodzakelijk zijn om afbouw van gesloten jeugdhulp te realiseren. Bijvoorbeeld de afbouw van open residentiële jeugdhulp indien de huisvesting hiervan onlosmakelijk verbonden is met de gesloten jeugdhulp die afgebouwd dient te worden. Denk hierbij aan een pand waarin zowel gesloten jeugdhulp als open jeugdhulp wordt aangeboden, waar de gesloten jeugdhulp niet afzonderlijk van de open jeugdhulp in datzelfde pand kan worden af- of omgebouwd. Onder onlosmakelijk verbonden kunnen ook andere redenen bestaan waardoor het niet mogelijk is om de open jeugdhulp op de locatie te continueren indien de gesloten jeugdhulp op diezelfde locatie volledig wordt afgebouwd. Bijvoorbeeld doordat de open residentiële jeugdhulp niet te organiseren is qua kennis/expertise of organisatie doordat de gesloten jeugdhulp capaciteit sluit. Het is aan coördinerende gemeenten om hierover, op basis van een onderbouwing vanuit de betreffende zorgaanbieder, tot een besluit te komen.
Naast de af- en ombouw van gesloten jeugdhulp biedt deze regeling dus ook ruimte om te investeren in de opbouw van alternatieven voor gesloten jeugdhulp. Bestedingen waar in dat kader aan gedacht kan worden zijn bijvoorbeeld:
– Bestedingen die samenhangen met het onderzoeken van de haalbaarheid van alternatieven voor gesloten jeugdhulp.
– Bestedingen die samenhangen met het opzetten of realiseren van de alternatieven voor gesloten jeugdhulp, zoals bijvoorbeeld een tegemoetkoming in leegstandkosten, scholing en projectkosten.
– Bestedingen die samenhangen met investeringen in activa als gevolg van de opbouw van alternatieven voor gesloten jeugdhulp, dus de fysieke verwezenlijking van die alternatieven.
Het voorgaande is geen uitputtende lijst, maar omschrijft naar verwachting een ruime meerderheid van de mogelijke bestedingen. In het kader van deze regeling mogen bestedingen gedaan worden zolang zij bijdragen aan het behalen van de in dit artikel genoemde doelen.
Gemeenten mogen kosten en uitgaven die verband houden met de uitvoering van de activiteiten waarvoor deze specifieke uitkering wordt verstrekt, opvoeren als bestedingen in het kader van deze specifieke uitkering. Denk hierbij aan personele kosten voor de uitvoering en verantwoording van deze regeling en ook aan het aanstellen van de projectleider. De kosten en uitgaven moeten herleidbaar, verantwoordbaar en door een accountant te controleren zijn.
Er is gekozen voor een periode van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2030.
Het uitgangspunt van terugwerkende kracht is vertaald naar ruimte voor opbouw: gemeenten die voor 2024 uitgaven hebben gedaan voor de af- en ombouw, kunnen de middelen die zij ter beschikking krijgen gebruiken voor de opbouw van alternatieven. In de Hervormingsagenda is afgesproken dat gemeenten en aanbieders investeren in alternatieve zorg. Hiermee zou dit initieel geen onderdeel zijn van deze regeling. Door de besteedbaarheid van middelen te verruimen kunnen deze gemeenten die investeringen ten laste van deze regeling brengen en levert dit een indirecte vergoeding voor uitgaven in het verleden.
Daar waar gesloten jeugdhulpaanbieders voorafgaand aan het jaar 2024 aantoonbaar uitgaven en kosten hebben gemaakt in het kader van de af- ombouw gesloten jeugdhulp en hiervoor niet of niet volledig zijn gecompenseerd door gemeenten, is het aan gemeenten en zorgaanbieders om hier onderling uit te komen, waarbij nadrukkelijk ieders rol en verantwoordelijkheid in het stelsel onderdeel is van dit gesprek. Er is geen directe aanspraak voor aanbieders op de beschikbaar gestelde middelen; de uitkering wordt aangevraagd door de coördinerende gemeente.
Gelet op de verschillen tussen bovenregionale gebieden en de financiële posities van zorgaanbieders is het niet mogelijk om landelijk een uitgangspunt te formuleren in de regeling over de opbrengsten van vastgoed. Het is aan gemeenten en zorgaanbieders om hier gezamenlijk tot afspraken te komen, afhankelijk van financiële positie van zorgaanbieders, financiële resultaten uit het verleden, de omvang van transformatiekosten en de omvang van eventuele baten. Het is de bedoeling dat gemeenten en aanbieders de eventuele opbrengsten van vastgoed op een passende manier betrekken bij hun financiële afspraken.
Om uit te sluiten dat kosten en uitgaven meermaals worden gefinancierd, is in dit artikel nadrukkelijk bepaald dat geen uitkering wordt verstrekt voor kosten en uitgaven die reeds uit een andere bron worden vergoed. Met name kan gedacht worden aan de uitkering die reeds op grond van de Regeling specifieke uitkering vastgoedtransitie residentiële jeugdhulp 2021 werd ontvangen.
De regeling kent twee soorten plafonds. Circa 80% (€ 141 miljoen) van het voor deze regeling beschikbare bedrag – betreft een vast bedrag per coördinerende gemeente. Dit bedrag is bepaald op basis van de capaciteit (aantal plaatsen) van de gesloten jeugdhulplocatie waarvoor het bovenregionale gebied primair verantwoordelijk is.
Als peildatum voor de capaciteitsplekken is gekozen voor 1 juli 2020. Uit die tijd stamt de ambitie om toe te werken naar afbouw van gesloten jeugdhulp en naar ombouw van kleinschalige vormen van gesloten jeugdhulp en is hier met beleid actief op in gezet. Door dit als vertrekpunt te kiezen worden bovenregionale gebieden die reeds zijn gestart met hun transitie niet benadeeld ten opzichte van bovenregionale gebieden die minder ver met het proces zijn. Immers kunnen de beschikbare middelen, naast de af- en ombouw van gesloten jeugdhulp, ook worden besteed aan de opbouw van alternatieven.
Het resterende bedrag (€ 35 miljoen), genoemd in het tweede lid, is bedoeld als aanvulling wanneer het vaste bedrag onvoldoende blijkt te zijn om de af- en ombouw van de gesloten jeugdhulp op een specifieke locatie te realiseren. Op basis van het onderzoek van KPMG kan verondersteld worden dat de bestedingen voor afbouw van gesloten jeugdhulp en de ombouw naar kleinschalig gesloten jeugdhulp gefinancierd kunnen worden uit de beschikbare middelen. De beschikbare middelen laten daarbij ruimte voor aanzienlijke wijzigingen of aanvullingen. Daar staat tegenover dat de transformatie nog met veel onzekerheden omgeven is, en die kunnen leiden tot substantieel hogere frictiekosten voor de af- en ombouw van de gesloten jeugdhulp. Er is daarom besloten om gemeenten de gelegenheid te geven om een herziening aan te vragen.
De aanvraag tot herziening kan worden gedaan gedurende een drietal periodes, waarvoor telkens een gelijk bedrag beschikbaar is gesteld, met dien verstande dat bij zogeheten onderuitputting van een plafond, het resterende bedrag wordt toegevoegd aan het plafond van de daaropvolgende periode. Daartoe zal dan het uitkeringsplafond worden gewijzigd. Indien er meer aangevraagd wordt in het betreffende jaar dan beschikbaar en toegekend is, worden aanvragen beschikt naar rato van het aangevraagde, te verlenen bedrag.
Mocht ook na afloop van de laatste periode waarbinnen een verzoek tot herziening kan worden gedaan het uitkeringsplafond niet zijn behaald, zullen de resterende middelen na de laatste mogelijkheid tot herziening in 2027 ambtshalve ter beschikking worden gesteld. Dit volgens dezelfde verdeelsleutel als die in het eerste lid gehanteerd is om het vaste bedrag per coördinerende gemeente te bepalen. Op deze wijze kunnen de middelen alsnog bijdragen aan de transformatie in de vorm van opbouw van alternatieven. Coördinerende gemeenten worden zo spoedig mogelijk na 1 mei 2027 hierover geïnformeerd.
In aanvulling op de via deze regeling beschikbare middelen zijn middelen toegevoegd aan het BTW-Compensatiefonds. De activiteiten waarvoor de uitkering wordt verstrekt kunnen activiteiten zijn waarover een gemeente BTW verschuldigd is. Het bedrag dat wordt overgemaakt aan het BTW-compensatiefonds betreft € 305.455.
In het jaar 2024 worden een deel van de middelen ambtshalve ter beschikking gesteld. De aanvraag tot verlening van de uitkering voor de opeenvolgende jaren dient uiterlijk op 31 december 2024 te geschieden door middel van een daartoe door de minister vastgesteld formulier. De aanvraag dient vergezeld te gaan van een bovenregionaal plan en van een verklaring dat de coördinerende gemeente zich committeert aan de bestuurlijke afspraken.
Indien de ambtshalve en bij de aanvraag verleende middelen onvoldoende zijn om de bestedingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder a en b voor een instelling voor gesloten jeugdhulp te realiseren, kan gedurende drie periodes (van 1 april tot 1 mei in 2025, 2026 en 2027) een aanvraag tot herziening worden ingediend. Voor die herziening zijn de in artikel 5, tweede lid, genoemde bedragen beschikbaar.
Voor verlening van de aanvraag tot herziening gelden de volgende voorwaarden:
• een aanvraag tot herziening wordt op locatieniveau gedaan. De aanvraag tot herziening kan meerdere locaties betreffen;
• de aanvraag wordt slecht verleend voor de vijf categorieën bestedingen die volgens het KMPG-onderzoek procentueel het grootse of meest variabele beslag op het budget leggen, namelijk:
– projectmanagement, waaronder begrepen het aanstellen van een projectleider transformatie gesloten jeugdhulp en het opstellen van een bovenregionaal plan en een strategisch ontwikkelplan; (2,6%);
– afbouw vastgoed, zoals de afkoop van huurcontracten, versnelde afschrijving op activa en sloopkosten; (11%);
– ombouw vastgoed, te weten bestedingen aan activa voor een instelling gesloten jeugdhulp die niet geactiveerd worden op de balans en dus ten laste komen van het jaar waarin de uitgave werd gedaan (17,2%); en
– leegstand vastgoed, leegstand die samenhangt of veroorzaakt wordt de af- en ombouw van een instelling gesloten jeugdhulp, met name gederfde inkomsten omdat een plek voor gesloten jeugdhulp niet wordt gebruikt. (52%);
Bovendien kan de aanvraag betrekking hebben op personeelsmobiliteitskosten, zoals juridisch advies en transitievergoedingen voor medewerkers die vanwege de transformatie gesloten jeugdhulp boventallig raken (3%). Deze toevoeging is ingegeven door de inschatting dat deze kostencategorie hoger is dan ten tijde van het KPMG-onderzoek verwacht mocht worden. Dat komt omdat er naar verwachting meer locaties gesloten gaan worden dan aanvankelijk was voorzien.
Een extra voorwaarde voor toekenning is voorts dat voor elke van die categorieën waarop de aanvraag tot herziening betrekking heeft, aangetoond is dat ten minste het in bijlage 2 per categorie genoemde bedrag besteed is of naar verwachting besteed zal worden. Deze bedragen zijn berekend aan de hand van de hiervoor genoemde percentages. Voor deze constructie van minimale bestedingen is gekozen omdat de extra middelen bedoeld zijn voor situaties die afwijken van de gemiddelde norm.
De aanvraag tot herziening gaat bovendien vergezeld van:
• Een actueel strategisch ontwikkelplan voor de locatie waarop de aanvraag betrekking heeft. Het strategisch ontwikkelplan beschrijft de toekomst van de betreffende locatie gesloten jeugdhulp en de beoogde termijn die daaraan gekoppeld is. Indien de herziening voor meerdere locaties wordt aangevraagd, wordt er per locatie één strategisch ontwikkelplan ingediend.
• Een verklaring dat de instelling de aanvraag onderschrijft. De verklaring van de instelling gesloten jeugdhulp maakt duidelijk dat de gesloten jeugdhulpaanbieder het ontwikkelplan onderschrijft en er overeenstemming is tussen de gemeente en de zorgaanbieder over de benodigde financiering voor ombouw of afbouw van de locatie.
In de bestuurlijke afspraken is opgenomen dat gemeenten aanvragen tot herziening pas indienen na ambtelijke bespreking in het landelijke overleg transformatie gesloten jeugdhulp en bestuurlijke bespreking tussen de wethouders van coördinerende gemeenten. De VNG organiseert deze besprekingen.
Bevoorschotting betreft 100% van de totale geraamde bestedingen over de periode waarop de aanvraag betrekking heeft, in de tabel die in artikel 5 opgenomen is. Voor zover een aanvraag tot herziening wordt verleend, zal het verleende bedrag in één keer volledig worden bevoorschot. Indien de werkelijke bestedingen van de uitkering uiteindelijk lager blijken dan het verstrekte voorschot, zal het restantbedrag worden teruggevorderd (artikel 4:57 Awb).
Er wordt binnen 13 weken een beslissing genomen over de aanvraag én over een eventuele herziening van de aanvraag.
Vanzelfsprekend wordt verlangd dat de activiteiten waarvoor de uitkering wordt verleend, worden uitgevoerd. Ook dienen de aanvragende coördinerende gemeenten de bestuurlijke afspraken in acht te nemen en na te streven hetgeen in het bovenregionaal plan is vastgesteld. De coördinerende gemeente streeft bovendien na dat een projectleider transformatie gesloten jeugdzorg wordt aangesteld, die zelf deelneemt aan landelijk overleg over de transformatie gesloten jeugdhulp, dan wel een vertegenwoordiger van de coördinerende gemeente.
De coördinerende gemeente is bovendien verplicht het te melden wanneer de activiteiten waarvoor de uitkering is verleend niet of niet geheel worden verricht (tweede lid). De melding moet zo spoedig mogelijk en zelfs ‘onverwijld’ worden gedaan. Dit betekent dat de melding onmiddellijk moet worden gedaan. De gemeente mag dus niet wachten tot hij dit nodig acht.
Met het derde lid wordt beoogd te borgen dat de aanvragende coördinerende gemeente, gedurende de periode waarop de aanvraag betrekking heeft, erop alert is dat de verstrekte middelen niet worden aangewend voor activiteiten waarvoor zij op andere wijze een vergoeding ontvangen.
De verantwoording voor de besteding van de specifieke uitkering verloopt op grond van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet via de jaarrekening van de gemeente en de systematiek van ‘single information, single audit’ (SiSa-systematiek).
De aanvragende gemeente verstrekt uiterlijk op 15 juli na afloop van het kalenderjaar waarin de activiteiten zijn verricht de verantwoordingsinformatie ten behoeve van de vaststelling.
Als er sprake is van overdracht van middelen uit de specifieke uitkering van een coördinerende gemeente aan een andere medeoverheid dan is SiSa tussen medeoverheden van toepassing, zoals genoemd in artikel 17a, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet. De coördinerende gemeente doet hiervan uiterlijk 1 oktober in het jaar waar het over betreft mededeling aan het Ministerie van VWS. Bijvoorbeeld wanneer er sprake is van SiSa tussen medeoverheden in 2025. Doet de gemeente hiervan melding vóór 1 oktober 2025 aan het Ministerie van VWS.
De hoogte van de specifieke uitkering wordt achteraf vastgesteld op basis van de werkelijk gerealiseerd kosten en uitgaven voor het uitvoeren van de activiteiten waarvoor de uitkering is verleend, mits is voldaan aan de voorwaarden en verplichtingen die zijn verbonden aan de specifieke uitkering en tot ten hoogste het in de verleningsbeschikking genoemde bedrag.
Onverschuldigd betaalde bedragen worden teruggevorderd overeenkomstig artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht.
De hardheidsclause biedt de mogelijkheid om in gevallen waarin toepassing van de regeling gegeven de doelstelling en de strekking daarvan een onbillijkheid van overwegende aard zou opleveren, een onderdeel van de regeling buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken. De hardheidsclausule zal met grote terughoudendheid worden toegepast.
Deze regeling treedt in afwijking van de systematiek van vaste verandermomenten (aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving) in werking met ingang van de dag na publicatie in de Staatscourant. Afwijking van de vaste verandermomenten is noodzakelijk, omdat het opstellen van deze regeling meer tijd heeft gekost dan vooraf werd voorzien en een spoedige inwerkingtreding daarom gewenst is. De dag na publicatie van de regeling zal het aanvraagportaal opengesteld worden.
De regeling vervalt met ingang van 16 juli 2030. Het van toepassing blijven van deze regeling op de uitkeringen heeft te maken met de verantwoording over de besteding van die uitkeringen en de vaststelling van de uitkeringen na genoemde datum.
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling specifieke uitkering transformatie gesloten jeugdzorg.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, V.P.G. Karremans
Overzicht bovenregionale gebieden, jeugdregio’s en coördinerende gemeenten.
Bovenregionaal gebied |
Jeugdregio’s |
Coördinerende gemeente |
---|---|---|
Zuid-Oost |
Zuid-Limburg |
Eindhoven |
Noord- Limburg |
||
Midden-Limburg West |
||
Midden-Limburg Oost |
||
Zuid Oost Brabant |
||
Noordoost Brabant |
||
Midden Brabant |
||
Zuid-West |
West Brabant West |
Roosendaal |
West-Brabant-Oost |
||
Zeeland |
||
Zuid-Holland |
Rotterdam Rijnmond |
Rotterdam |
Haaglanden |
||
Zuid-Holland-Zuid |
||
Midden-Holland |
||
Holland Rijnland |
||
Noord-Holland |
Noord-Kennemerland |
Amsterdam |
Kop van Noord-Holland |
||
West-Friesland |
||
Zuid-Kennemerland |
||
Midden-Kennemerland |
||
Amsterdam-Amstelland |
||
Haarlemmermeer |
||
Zaanstreek-Waterland |
||
Gooi- en Vechtstreek |
||
Haarlemmermeer |
||
Utrecht Flevoland |
Utrecht |
Utrecht |
Utrecht West |
||
Flevoland |
||
Lekstroom |
||
Zuidoost-Utrecht |
||
Eemland |
||
Gelderland/Overijssel |
Centraal Gelderland |
Nijmegen |
Rijk van Nijmegen |
||
Achterhoek |
||
Rivierenland |
||
Food Valley |
||
Middel IJssel – Oost Veluwe |
||
IJsselland |
||
Twente |
||
Noord-Veluwe |
||
Noord-Nederland |
Groningen |
Groningen |
Drenthe |
||
Friesland |
Overzicht van de bedragen per locatie en per categorie genoemd in artikel 7, eerste lid.
Aanbieders gesloten jeugdhulp |
Locatie |
Coördinerende gemeente |
Categorie 1. projectmanagement 2. afbouw vastgoed 3. ombouw vastgoed 4. leegstand vastgoed 5. personeelsmobiliteit |
---|---|---|---|
Via Jeugd |
Icarus Cadier en Keer |
Eindhoven |
1. € 241.091 |
2. € 1.020.000 |
|||
3. € 1.594.909 |
|||
4. € 4.821.818 |
|||
5. € 278.182 |
|||
Pactum |
Bijzonder Jeugdwerk Deurne |
Eindhoven |
1. € 134.727 |
2. € 570.000 |
|||
3. € 891.273 |
|||
4. € 2.694.545 |
|||
5. € 155.455 |
|||
Stichting Almata |
Almata, Ossendrecht |
Roosendaal |
1. € 223.364 |
2. € 945.000 |
|||
3. € 1.477.636 |
|||
4. € 4.467.273 |
|||
5. € 257.727 |
|||
iHUB |
Horizon Rijnhove, Alphen a/d Rijn |
Rotterdam |
1. € 127.636 |
2. € 540.000 |
|||
3. € 844.364 |
|||
4. € 2.552.727 |
|||
5. € 147.273 |
|||
iHUB |
Horizon Bergse Bos, Rotterdam |
Rotterdam |
1. € 106.364 |
2. € 450.000 |
|||
3. € 703.636 |
|||
4. € 2.127.273 |
|||
5. € 122.727 |
|||
iHUB |
Horizon 't Anker Harreveld |
Rotterdam |
1. € 326.182 |
2. € 1.380.000 |
|||
3. € 2.157.818 |
|||
4. € 6.523.636 |
|||
5. € 376.364 |
|||
Jeugdformaat |
Schakenbosch |
Rotterdam |
1. € 326.182 |
2. € 1.380.000 |
|||
3. € 2.157.818 |
|||
4. € 6.523.636 |
|||
5. € 376.364 |
|||
iHUB |
Antonius, Castricum |
Amsterdam |
1. € 99.273 |
2. € 420.000 |
|||
3. € 656.727 |
|||
4. € 1.985.455 |
|||
5. € 114.546 |
|||
Levvel |
Pinq |
Amsterdam |
1. € 49.636 |
2. € 210.000 |
|||
3. € 328.364 |
|||
4. € 992.727 |
|||
5. € 57.273 |
|||
Pluryn |
Eefde |
Nijmegen |
1. € 304.909 |
2. € 1.290.000 |
|||
3. € 2.017.091 |
|||
4. € 6.098.182 |
|||
5. € 351.818 |
|||
VIGO |
OG Heldring (nu Pactum Zetten) |
Nijmegen |
1. € 361.636 |
2. € 1.530.000 |
|||
3. € 2.392.364 |
|||
4. € 7.232.727 |
|||
5. € 417.273 |
|||
Pluryn |
Lindenhorst Zeist (nu Klaverhof) |
Utrecht |
1. € 195.000 |
2. € 825.000 |
|||
3. € 1.290.000 |
|||
4. € 3.900.000 |
|||
5. € 225.000 |
|||
Elker |
Hoogeweg |
Groningen |
1. € 248.182 |
2. € 1.050.000 |
|||
3. € 1.641.818 |
|||
4. € 4.963.636 |
|||
5. € 286.364 |
|||
Jeugdhulp Friesland |
Woodbrookers |
Groningen |
1. € 113.455 |
2. € 480.000 |
|||
3. € 750.546 |
|||
4. € 2.269.091 |
|||
5. € 130.909 |
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-37715.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.