Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2024, 34461 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2024, 34461 | ander besluit van algemene strekking |
De Minister van Klimaat en Groene Groei,
Gelet op de artikelen 2, 4, 5, 15, 16, 17, eerste, derde en vierde lid, 19, 25, 28, 34, eerste lid, 44, tweede lid, en 50, vierde lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies;
Besluit:
In de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies wordt aan hoofdstuk 4 een titel toegevoegd, luidende:
In deze titel wordt verstaan onder:
optelsom van de totale stikstofvracht, uitgedrukt in mol per jaar, afkomstig van emissiestromen van industriële ondernemingen, op alle overbelaste en stikstofgevoelige hexagonen boven de kritische depositiewaarde van Natura 2000-gebieden binnen een straal van 25 kilometer rond de bedrijfslocatie, gebaseerd op emissiegegevens in 2019;
vergunde emissiejaarvracht, zijnde de maximale hoeveelheid ammoniak en stikstofoxiden, die in een jaar door de betreffende fabrieksinstallatie, waarop de nageschakelde installatie wordt aangesloten, mag worden geëmitteerd naar de lucht;
hoeveelheid chemische verbindingen, waaronder zowel verontreinigende stoffen als lucht, die uit de installatie vrijkomt en wordt geëmitteerd naar de lucht;
onderneming die in het handelsregister van de Kamer van Koophandel als een industriële onderneming is geclassificeerd met een Standaard Bedrijfsindeling code C – Industrie, zoals gedefinieerd in de Standaard Bedrijfsindeling 2025, versie maart 2024, van het Centraal Bureau voor de Statistiek en, tenzij onderdeel van een vergunning-groep, tevens verplicht is om een PRTR-verslag op te stellen;
installatie die in staat is om een gewenste hoeveelheid van een bepaalde stof uit de emissiestroom van een industrieel proces af te vangen;
Natura 2000-gebied als bedoeld in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;
omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onderdeel e, van de Omgevingswet;
rapportage aan het bevoegde gezag als bedoeld in artikel 5 van verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en tot wijziging van de Richtlijnen 91/689/EEG en 96/61/EG van de Raad (PbEU 2006, L 33);
stikstofoxideverbindingen NO en NO2;
groep van rechtspersonen die milieubelastende activiteiten onderneemt die in overeenstemming met artikel 5.7 van de Omgevingswet binnen één omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit worden gereguleerd en waarvoor de verplichting geldt dat een van de rechtspersonen binnen de groep een PRTR-verslag opstelt voor de groep;
emissie van ammoniak en stikstofoxiden die jaarlijks wordt voorkomen door het plaatsen en benutten van een nageschakelde installatie die op de gehele, of een gedeelte van de lucht emissiestroom van de industriële onderneming werkzaam is, en die bestaat uit de emissiejaarvracht vermenigvuldigd met de bij aanvraag opgegeven verwijderingsefficiëntie;
percentage van stikstofoxiden en ammoniak dat, ten opzichte van de oorspronkelijke emissiestroom, door de nageschakelde installatie uit de emissiestroom verwijderd wordt;
investeringskosten die werkelijk gemaakt worden tijdens de uitvoering van een project voor de aanschaf en het installeren van een nageschakelde installatie met als doel het afvangen van ammoniak uit de emissiestroom;
zeer zorgwekkende stof als bedoeld in artikel 5.22a van het Besluit activiteiten leefomgeving.
1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig subsidie aan een industriële onderneming, of een industriële onderneming die behoort tot een vergunning-groep, voor een project waarmee een nageschakelde installatie aangeschaft, geïnstalleerd en continu gebruikt wordt om ammoniak uit de emissiestroom af te vangen.
2. In aanvulling op het eerste lid mag de aanvrager, bij het opgeven van de vermeden emissiejaarvracht, naast ammoniak, ook stikstofoxiden meerekenen, en wel tot een maximum van 40 procent van de stikstofatomen
3. De aanvraag voor een subsidie als bedoeld in het eerste lid kan betrekking hebben op één of meerdere nageschakelde installaties waarbij geldt dat:
a. bij de nageschakelde installatie meerdere emissiepunten naar de installatie mogen worden geleid; of
b. de nageschakelde installatie een additionele component mag bevatten die een behandeling van vloeistoffen uit de nageschakelde installatie bewerkstelligt, waardoor eventuele afwenteleffecten van de nageschakelde installatie kunnen worden voorkomen.
De subsidiabele kosten bedragen het door de aanvrager gevraagde subsidiebedrag voor de uitvoering van een project als bedoeld in artikel 4.11.2. Het gevraagde subsidiebedrag kan nooit meer dan de werkelijke investeringskosten bedragen.
1. De subsidie bedraagt 100 procent van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 30 miljoen.
2. Indien de gerealiseerde verwijderingsefficiëntie van de voltooide installatie in negatieve zin groter is dan 3 procent ten opzichte van de bij de aanvraag opgegeven verwijderingsefficiëntie dan wordt naar rato het subsidiebedrag bij de subsidievaststelling lager vastgesteld.
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.
De rangschikking vindt plaats op grond van de verhouding tussen het gevraagde subsidiebedrag en het aantal kilogrammen vermeden emissiejaarvracht met dien verstande dat hoe lager het gevraagde subsidiebedrag per kilo vermeden emissiejaarvracht is, des te hoger de aanvraag wordt gerangschikt.
1. Met de uitvoering van de op grond van deze titel gesubsidieerde activiteiten wordt gestart binnen zes maanden na de subsidieverlening.
2. De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel b, van het besluit, is de periode van de datum van aanvang van het project tot en met 31 december 2028.
De minister beslist afwijzend op een aanvraag, indien:
a. de industriële onderneming niet zelfstandig verplicht is om een PRTR-verslag op te stellen tenzij deze onderneming onderdeel is van een vergunning-groep en voor of namens de vergunning-groep een PRTR-verslag dient te worden opgesteld;
b. de industriële onderneming van de subsidieaanvrager een depositiejaarvracht had van minder dan 2500 mol/jaar op overbelaste hexagonen van Natura 2000-gebieden binnen een straal van 25 km van de bedrijfslocatie, gebaseerd op emissiegegevens in 2019, tenzij deze onderneming onderdeel is van een vergunning-groep die een depositiejaarvracht had van meer dan 2500 mol/jaar op overbelaste hexagonen van Natura 2000-gebieden binnen een straal van 25 km, gebaseerd op emissiegegevens in 2019;
c. het door de subsidieaanvrager gevraagde subsidiebedrag hoger is dan de werkelijke investeringskosten die opgenomen zijn in de kostenbegroting;
d. het gedeelte van de voorgestelde nageschakelde installatie, dat de ammoniak en stikstofoxiden afvangt uit de emissiestroom, een lager niveau dan Technologie Readiness Level 9 (implementatiefase) heeft;
e. de subsidie wordt aangevraagd voor een investering die verplicht is op grond van een wettelijk voorschrift of een geldende Unienorm als bedoeld in artikel 2, onderdeel 102, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
f. voor het uitvoeren van het project, waarvoor subsidie wordt aangevraagd, vergunningen noodzakelijk zijn die niet zijn of kunnen worden verleend;
g. het ingediende projectplan onvolledig is of van onvoldoende kwaliteit.
1. Onverminderd artikel 39 van het besluit verschaft de subsidieontvanger op verzoek van de minister inlichtingen omtrent de voortgang of resultaten van het project.
2. In het geval er activiteiten door derden worden uitgevoerd, dient opdrachtverlening aan deze derden plaats te vinden op basis van marktconforme tarieven.
3. De subsidieontvanger gebruikt stikstofdepositieruimte die is vrijgemaakt door de ingebruikname van de nageschakelde installatie niet voor eigen activiteiten op de locatie.
4. De subsidieontvanger stelt stikstofdepositieruimte die is vrijgemaakt door de ingebruikname van de nageschakelde installatie niet ter beschikking voor andere activiteiten.
5. De subsidieontvanger komt de toezeggingen na die zijn opgenomen in de verklaringen, bedoeld in artikel 4.11.10, onderdelen d tot en met f.
Een aanvraag voor subsidie bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en gaat daarnaast vergezeld van:
a. een ingevuld projectformulier met daarin de volgende informatie:
1°. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de organisatie, het nummer waarmee de organisatie is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;
2°. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;
3°. de locatie van het project;
4°. de naam van het project;
5°. de start- en einddatum van het project;
b. een kostenbegroting met daarin opgenomen;
1°. een begroting van de werkelijke investeringskosten. De kosten worden ingeschat met een nauwkeurigheid die passend is bij een conceptuele studie;
2°. een begroting per mijlpaal van de subsidiabele kosten. Deze begroting per mijlpaal bevat in ieder geval de mijlpalen met onderliggende activiteiten: mijlpalen en de kosten, inclusief onderbouwing, uiteengezet in de looptijd van het project;
3°. een effectiviteitsberekening van de kosten, waarin de volgende waarden opgegeven worden:
− het gevraagde subsidiebedrag;
− de vergunde emissiejaarvracht van de betreffende fabrieksinstallatie;
− de verwijderingsefficiëntie van de voorgestelde nageschakelde installatie;
c. een projectplan waarin een omschrijving van het project waarvoor de subsidie wordt aangevraagd is opgenomen en de wijze waarop het project voldoet aan de eisen opgenomen in deze titel. De omschrijving bevat tevens:
1°. een onderbouwing van de gekozen technologische oplossing;
2°. aanvullende informatie die onderbouwt dat de hoofdcomponent van de voorgestelde nageschakelde installatie een Technology Readiness Level 9 heeft;
3°. een opgave van de vergunde emissiejaarvracht van de betreffende fabrieksinstallatie in kg/jaar ammoniak en stikstofoxiden. Indien de vergunde waarde bestaat uit een concentratie, dan dient de aanvrager een berekening van de emissiejaarvracht op te geven gebaseerd op representatieve maximale draaiuren zoals gebruikt bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit. Indien voor de betreffende fabrieksinstallatie geen emissiewaarde in de vergunning is bepaald, dient de aanvrager een technische onderbouwing te verschaffen waarbij aannemelijk wordt gemaakt welk deel van de vergunning van toepassing is op de installatie. In dat geval is een verklaring van het bevoegd gezag vereist waarin wordt verklaard dat deze opgave aannemelijk is;
4°. een opgave van de verwijderingsefficiëntie van de voorgestelde nageschakelde installatie en een technische toelichting op de daaruit volgende vermeden emissiejaarvracht;
5°. informatie van een leverancier die de opgegeven verwijderingsefficiëntie kan onderbouwen. In afwezigheid van een externe leverancier dient een technische onderbouwing van de verwijderingsefficiëntie te worden verstrekt;
6°. een omschrijving van de wijze en de volgorde waarop het project uitgevoerd wordt en welke onderdelen van het project door derden zullen worden uitgevoerd. Deze omschrijving dient verduidelijkt te worden met schetsmateriaal en verduidelijkende foto’s van de locatie waar de nageschakelde installatie geplaatst zal worden;
7°. een opgave waardoor aannemelijk is, bijvoorbeeld door verwijzing naar het RIVM-briefrapport 2023-0313 of door overlegging van een volledige berekening in de actuele versie van AERIUS-Check, dat:
− de industriële onderneming van de subsidieaanvrager een depositiejaarvracht had van minstens 2500 mol/jaar op overbelaste hexagonen van Natura 2000-gebieden binnen een straal van 25 km van de bedrijfs- of clusterlocatie, gebaseerd op emissiegegevens in 2019; of
− de vergunning-groep waarvan de onderneming van de subsidieaanvrager deel uitmaakt, een depositiejaarvracht had van minstens 2500 mol/jaar op overbelaste hexagonen van Natura 2000-gebieden binnen een straal van 25 km, gebaseerd op emissiegegevens in 2019;
d. een verklaring van de aanvrager waaruit blijkt dat hij instemt met het aanpassen van de omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit tot een maximum-emissiejaarvracht NH3, en indien van toepassing NOx, die gebaseerd wordt op de gerealiseerde emissiereductie;
e. een verklaring van de aanvrager waaruit blijkt dat hij ermee instemt dat de natuurvergunning bij de eerste revisie op grond van artikel 5.43 van de Omgevingswet, of andere wijziging, zodanig wordt aangepast dat de emissiejaarvracht wordt aangepast aan de waarde die naar aanleiding van het onderhavige project is vastgelegd in de omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit;
f. voor zover sprake is van een situatie waarbij de aanvrager zijn industriële onderneming voert op grond van een natuurvergunning verleend aan een andere rechtspersoon: een verklaring, ondertekend door zowel de aanvrager als deze rechtspersoon, houder van de betreffende omgevingsvergunning, dat zij zich beiden committeren aan de inhoud van de verklaring, bedoeld in onderdeel e, en de verplichtingen, bedoeld in artikel 4.11.9, derde en vierde lid;
g. een verklaring van het bevoegd gezag:
1°. dat het project niet wettelijk kan worden afgedwongen;
2°. met daarin opgenomen een inschatting van het risico dat voor het project geen vergunning kan worden afgegeven;
3°. dat er geen bron maatregel binnen het productieproces voorhanden is waarbij een navenant grote vermindering van ZZS-emissies behaald kan worden, voor zover er sprake is van ZZS-emissie;
4°. dat zij positief oordelen over de afvoer van de toekomstige afvalstromen, waarbij eventuele afwenteleffecten op een goede manier worden voorkomen of opgelost;
5°. waaruit blijkt dat de door de onderneming opgegeven vergunde emissiejaarvracht van de betreffende fabrieksinstallatie juist of aannemelijk is.
Het voortgangsverslag, bedoeld in artikel 39, eerste lid, van het besluit, bevat in ieder geval een schriftelijk verslag omtrent de uitvoering van het project met inbegrip van een vergelijking van de daadwerkelijke uitvoering met de omschrijving, planning en kosten van het project in het projectplan. Hierbij worden veranderingen in zowel materiële als financiële zin toegelicht.
De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van:
a. een gespecificeerde opgave van alle werkelijke investeringskosten, opgesteld conform de ingediende begroting ten tijde van de subsidieaanvraag;
b. een opgave van de gerealiseerde verwijderingsefficiëntie van de geïnstalleerde nageschakelde installatie middels een eindmeting. De eindmeting vindt plaats volgens de geldende wettelijke voorschriften voor het doen van emissiemetingen ten behoeve van omgevingsvergunningen voor milieubelastende activiteiten op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd meetplan;
c. een verklaring van het bevoegd gezag:
1°. dat de opgave van de verwijderingsefficiëntie, bedoeld in onderdeel b, juist is;
2°. dat de omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit van de betreffende fabrieksinstallatie naar aanleiding van het project is geactualiseerd op basis van de gerealiseerde verwijderingsefficiëntie, bedoeld in onderdeel b.
In de tabel, behorende bij artikel 1 van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2024, wordt na de rij met Titel 4.10 een rij ingevoegd luidende:
Titel 4.11: Beperking ammoniakemissie bij industriële piekbelasters |
4.11.2 |
02-12-2024 12.00 uur t/m 15-01-2025 12.00 uur |
€ 54.000.000 |
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 28 oktober 2024
De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans
De aanleiding voor deze wijzigingsregeling is het opnemen van de onderhavige subsidiemodule in titel 4.11 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: RNES). Dit naar aanleiding van het voornemen van de regering beschreven in de Kamerbrief van 25 november 20221 om na te gaan in hoeverre het technisch mogelijk is om, in aanvulling op de vergunningseisen, bovenwettelijke ammoniakuitstoot (NH3) bij industriële piekbelasters, te reduceren. Dit in het kader van de noodzaak om landelijk versneld de stikstofdepositie in de nabijheid van Natura 2000-gebieden terug te dringen en zo activiteiten mogelijk te maken. Het gaat daarbij specifiek om Integrated Pollution Prevention and Control-installaties2 (hierna: IPPC) waarvoor de Beste beschikbare technieken-conclusies3 (hierna: BBT) en referentiedocumenten met betrekking tot deze beste beschikbare technieken (hierna: BREFs) gelden, waarbij de aangescherpte normen die gelden op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving (hierna: Bal; zie ook verder) niet van toepassing zijn.
In de Kamerbrief van 10 februari 20234, is een aankondiging gedaan om € 200 miljoen te reserveren voor een aantal specifieke nader te bepalen stikstofmaatregelen op het gebied van industrie, bouw en mobiliteit, waaronder de industriële piekbelasters. Met de vaststelling van de Voorjaarsnota 2024 is € 67 miljoen beschikbaar gekomen voor de Aanpak Piekbelasters Industrie, waarvan € 54 miljoen voor deze regeling.
In het najaar van 2023 zijn gesprekken gevoerd met alle industriële bedrijven die staan vermeld op de RIVM lijst van ’piekbelasters’, dat wil zeggen bedrijven die zelfstandig, of gezamenlijk met andere bedrijven die opereren onder één omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit (natuurvergunning), een jaarlijkse stikstofdepositie veroorzaken van meer dan 2500 mol per hectare per jaar op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden binnen een straal van 25 km. Bij de 19 industriële bedrijven op de lijst5 is geïnventariseerd welke daarvan NH3-emissies hebben, en welke mogelijkheden er zijn om deze emissies te reduceren.
Deze verkenning heeft onder meer opgeleverd dat een beperkt aantal bedrijven verantwoordelijk is voor het overgrote deel van de NH3-emissie van IPPC-installaties binnen de groep van 19. Daarnaast is vastgesteld dat bij deze bedrijven vergelijkbare technische (nageschakelde) technieken toegepast kunnen worden, die op jaarbasis tussen de 150.000 tot 200.000 kg NH3 kunnen reduceren. Op grond van de huidige regelgeving is er geen basis om deze reductie te verplichten en daarom wordt gekozen voor een vrijwillige aanpak ondersteund met een subsidie.
In de beleidsafweging is onderzocht of er ook andere instrumenten zijn voor het stimuleren van de gewenste extra ammoniakreductie. Het introduceren van een kosteneffectiviteits-criterium voor ammoniak (vergelijkbaar met het criterium dat voor NOx geldt) zou mogelijk ingezet kunnen worden om maatregelen die in het kader van de BBT genoemd worden eerder verplichtend te maken. Ammoniakemissies binnen de industrie zijn echter divers. Naar verwachting is het introduceren van een dergelijke norm tijdrovend vanwege de noodzaak om rekening te houden met alle verschillende technieken die nu worden toegepast, en het overleg binnen de industrie dat noodzakelijk is om een goede maatstaf te introduceren.
Gezien hetgeen hierboven is beschreven is het doel van de onderhavige subsidiemodule het op korte termijn versnellen van ammoniakreductie bij industriële piekbelasters, en daarbij een bijdrage te leveren aan het verminderen van de stikstofbelasting van industriële piekbelasters op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Door middel van de onderhavige subsidie wordt het mogelijk om sneller emissies te reduceren.
Deze regeling is onderdeel van de Aanpak Piekbelasters Industrie. Deze aanpak is een extra inspanning bovenop de uitgebreide wet- en regelgeving waar de industrie zich aan heeft te houden.
Al sinds de jaren ‘90 van de vorige eeuw vallen industriebedrijven onder wet- en regelgeving die emissiegrenswaarden voorschrijven die gekoppeld zijn aan de BBT. De Europese emissiegrenswaarden worden regelmatig aangescherpt. Mede door deze wet- en regelgeving is de NOx-uitstoot van de industrie en energiesector sinds 1990 met 79 procent gedaald.
Uit de Emissieramingen van het PBL blijkt dat de NOx-emissies vanuit de industrie naar verwachting verder zullen dalen door het klimaatbeleid (CO2-beprijzing), het Schone Luchtakkoord en de maatregelen die in de basisindustrie genomen worden. Daarnaast worden er in het kader van de maatwerkaanpak verduurzaming industrie onder meer bovenwettelijke afspraken gemaakt op het gebied van NOx-reductie met de twintig grootste industriële CO2-uitstoters.
De bijdrage die de industrie, energie en raffinaderijen leveren aan de depositie van stikstof op Natura 2000 gebieden in Nederland bedraagt 2,5 procent. Daarom is gekozen om een focus te leggen op het reduceren van ammoniak bij industriële piekbelasters omdat naar verwachting dit de meest kosten-efficiënte en doelmatige manier is om met beschikbare middelen de stikstofbelasting van Natura 2000-gebieden door industriële piekbelasters te verminderen. Een stap is reeds gezet met de wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving in 2022 waarbij de emissie-eisen voor ammoniak (voor niet IPPC-installaties) zijn aangescherpt.
De onderhavige regeling beoogt, in lijn met de steeds strengere regels omtrent uitstoot, om de uitstoot van ammoniakemissies zoveel mogelijk te reduceren.
Via een biedprocedure of tendersystematiek, dat wil zeggen een rangschikking van alle aanvragen op de beste verhouding gevraagde subsidie/vermeden kilo’s emissiejaarvracht, kunnen industriële piekbelasters in aanmerking komen voor een subsidie. Het subsidieplafond wordt verdeeld op basis van de kosten en de te reduceren kilo's, waarbij 100 procent van de subsidiabele kosten wordt vergoed. De regeling richt zich in eerste plaats op de reductie van ammoniak (NH3). Om te borgen dat positieve zijeffecten van stikstofoxide-reductie (NOx) meegenomen worden is bepaald dat de aanvrager in de opgegeven emissiejaarvracht, naast ammoniak, ook stikstofoxiden mag opgeven. Van de hoeveelheid stikstofoxiden wordt een maximum van 40 procent van de hoeveelheid stikstofatomen tot de hoeveelheid vermeden emissiejaarvracht meegenomen in de totale hoeveelheid vermeden emissiejaarvacht.
De regeling richt zich op industriële piekbelasters. In de hiervoor genoemde kamerbrief van 25 november 2022 wordt toegelicht dat wordt ingezet op een sectorale aanpak. De gehanteerde definitie heeft als kenmerk dat het gaat om grote bedrijven in de basisindustrie. Het gaat daarbij om industriële ondernemingen die in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel als een industriële onderneming zijn geclassificeerd met een Standaard Bedrijfsindeling code C – Industrie, zoals gedefinieerd in de Standaard Bedrijfsindeling 2025, versie maart 2024, van het Centraal Bureau voor de Statistiek en die tevens verplicht zijn een jaarlijkse milieurapportage te maken middels een integraal PRTR-verslag. Het kan daarbij gaan om een situatie waarbij de industriële onderneming die de subsidie aanvraagt niet zelf een integraal PRTR-verslag maakt, maar waarbij een andere rechtspersoon die ook houder is van de omgevingsvergunning milieubelastende activiteit en/of natuurvergunning een PRTR-verslag maakt waarbij de emissies van de aanvrager zijn verwerkt (zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 4.11.1 met betrekking tot de begripsbepaling van vergunning-groep). Bedrijven uit andere sectoren (bijvoorbeeld energieopwekking, afval en mestverwerking) zijn hierdoor uitgesloten.
De regeling bevat de mogelijkheid om voor meer dan één nageschakelde installatie een aanvraag in te dienen (artikel 4.11.2, derde lid). De methode van de biedprocedure geeft een prikkel om tegen zo laag mogelijke kosten, zo veel mogelijk stikstof-emissie te reduceren. Voor het bepalen van de positie in de rangorde worden de subsidiabele kosten en de opbrengsten (vermeden stikstofemissie) van de installaties in de aanvraag bij elkaar opgeteld.
Het is ook mogelijk om meerdere emissiepunten naar één nageschakelde installatie te leiden.
Het is toegestaan om additioneel aan de nageschakelde installatie een component toe te voegen waardoor eventuele afwenteleffecten van de nageschakelde installatie kunnen worden voorkomen.
Het doel van de regeling is het reduceren van stikstof-luchtemissies (afkomstig uit ammoniak- en stikstofoxidenverbindingen), maar wel op zodanige wijze dat er geen nadelige cross-media effecten ontstaan. Dit kan betekenen dat er extra installaties nodig zijn om afwenteleffecten te voorkomen. In het gevraagde subsidiebedrag kunnen de kosten van deze additionele component worden meegenomen, en tellen in dat geval mee in de totale kosten waarop het gevraagde subsidiebedrag wordt gebaseerd. De opbrengst wordt gemeten op de vermeden luchtemissie.
Voor alle projectaanvragen geldt dat het bevoegde gezag moet verklaren dat de subsidiabele activiteiten niet wettelijk voorgeschreven zijn; er mag niet sprake zijn van een wettelijk voorschrift (of een Unienorm) op basis waarvan de investering verplicht is (artikel 4.11.10, onderdeel g, subonderdeel 1°).
De aanvrager wordt verplicht om akkoord te gaan met vastlegging van de bereikte efficiency in de omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit of natuurvergunning. Bij totstandkoming wordt de behaalde efficiency vergeleken met de bij aanvraag genoemde efficiency. Indien de behaalde efficiency meer dan 3 procent lager uitvalt dan wordt het definitieve subsidiebedrag naar rato gecorrigeerd. Uit het projectplan moet helder worden dat het project voor 2029 in gebruik is genomen.
De subsidie die wordt verstrekt op grond van deze titel bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 36 van de algemene groepsvrijstellingsverordening (hierna: agvv). Onder deze bepaling is een maximum van € 30 miljoen per onderneming per investeringsproject toegestaan, met een steunintensiteit van in beginsel tot een maximum van 40 procent van de investeringskosten die rechtstreeks herleidbaar zijn tot de milieu-investeringen. Omdat de staatssteun wordt verleend na een concurrerende biedprocedure, mag de steunintensiteit maximaal 100 procent van de investeringskosten bedragen (artikel 36, negende lid, van de agvv).
De regeling is zodanig vormgegeven dat deze tot zo min mogelijk administratieve lasten voor aanvragers leidt. De administratieve lasten zijn bepaald voor de verwachte hoeveelheid deelnemers uit de doelgroep.
Bij de berekening van de regeldruk is uitgegaan van de tijd die het de aanvrager kost om de in deze subsidiemodule opgenomen regels te lezen en te doorgronden en om alle informatieverplichtingen te kunnen nakomen met betrekking tot de aanvraag van de subsidie en de vaststelling van de subsidie.
Onderstaande tabel geeft de administratieve lasten weer die zijn verbonden aan het indienen van een subsidieaanvraag en het nakomen van de verplichtingen na subsidieverlening; per aanvraag en in totaal. Hierbij wordt uitgegaan van een generiek uurtarief van € 65. Het uurtarief voor de accountant wijkt hiervan af van en bedraagt € 150. Dit uurtarief is van toepassing op de 16 arbeidsuren van de accountant.
Deelnemers |
Uren per aanvrager incl. overige kosten |
Kosten per aanvrager |
Totaal kosten |
|
---|---|---|---|---|
Inlezen doelgroep |
15 |
12 |
€ 780 |
€ 11.700 |
Aanvraagfase |
10 |
72 |
€ 4.680 |
€ 46.800 |
Subsidieverplichtingen |
6 |
100 |
€ 6.500 |
€ 39.000 |
Subsidievaststelling |
6 |
90 16 accountant € 5.000,– eindmeting |
€ 13.250 |
€ 79.500 |
Evaluatie |
6 |
40 |
€ 2.600 |
€ 15.600 |
Totaal |
€ 192.600 |
De totale administratieve lasten die voortvloeien uit deze regeling, onder de aanname van maximaal 10 aanvragen en 6 subsidieverleningen, worden daarmee ingeschat op maximaal € 192.600.
De verhouding tussen de administratieve lasten en de subsidie is daarmee maximaal 0,36 procent.
De regeling richt zich op Industriële bedrijven die door RIVM zijn aangeduid als piekbelaster. Het betreft 19 bedrijven (waarvan industriecluster Chemelot als één onderneming is geteld), en binnen die groep met een extra focus op vijf bedrijven die samen verantwoordelijk zijn voor circa 90 procent van de NH3 emissies van de IPPC-installaties binnen deze groep.
Binnen de RIVM lijst (van 19 bedrijven) hebben 15 bedrijven een ammoniakemissie naar de lucht. Deze zijn op persoonlijke basis geïnformeerd met een uitnodiging tot informele consultatie. Hiervan heeft een groot gedeelte van de doelgroep gebruik gemaakt. De opmerkingen die daaruit zijn voortgekomen zijn meegenomen bij het opstellen van de uiteindelijke versie van de regeling. Tevens zijn de bevoegde gezagen van provincies, waar meerdere bedrijven uit de doelgroep gesitueerd zijn, geraadpleegd.
Op basis van deze informele consultatie zijn de volgende onderdelen aangepast:
– De regeling richt zich in eerste plaats op de reductie van NH3. Om te borgen dat positieve zij-effecten van NOx-reductie (die ook stikstofdepositie beperken) meegenomen worden is bepaald dat aanvragers NOx-reducties mogen meenemen in de aanvraag, en wel tot 40 procent van de totale stikstofreductie. Hierbij geldt de limitering van 40 procent op NOx-reducties om te borgen dat de projecten als hoofddoel hebben om ammoniak af te vangen.
– Na overleg met de betrokken bevoegde gezagen is besloten om de emissiejaarvracht te baseren op de vergunde waarde en de eindafrekening op basis van een meting aan de hand van een meetplan dat moeten worden goedgekeurd door het bevoegd gezag. Dit heeft naar verwachting een positieve invloed op de administratieve last voor de aanvrager, RVO en het bevoegd gezag.
Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft deze regeling niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat de regeling geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.
Deze regeling wordt namens de Minister van Klimaat en Groene Groei (in mandaat) uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO). De uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van deze regeling is getoetst door RVO. RVO heeft geoordeeld dat de onderhavige regeling uitvoerbaar en handhaafbaar is.
Deze regeling wordt zowel binnen een jaar na de openstelling van de regeling als in het tweede kwartaal van 2029 geëvalueerd. Voor de goede orde wordt hierbij opgemerkt dat de subsidieontvanger verplicht is om gedurende vijf jaren na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling medewerking aan een evaluatie te verlenen van de doeltreffendheid en de effecten van de aan hem verleende subsidie, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd (artikel 41 van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies; hierna: besluit).
Een ontwerp van deze regeling is in het kader van richtlijn 2015/15356 genotificeerd bij de Europese Commissie omdat artikel 4.11.8, onderdeel d, een technisch voorschrift bevat. Dit artikel bepaalt dat wanneer het gedeelte van de voorgestelde nageschakelde installatie, dat de stikstof afvangt uit de emissiestroom, een lager niveau dan Technologie Readiness Level 9 (Implementatiefase) heeft, er geen subsidie kan worden verkregen.
Omdat het hier gaat om een subsidie voor het verdergaand terugdringen van ammoniakemissies door gebruik van installaties is het van belang dat deze installaties van een zekere kwaliteit zijn zodat deze het gewenste resultaat opleveren voor het milieu. Daarom is ervoor gekozen dat de installaties tenminste een niveau hebben gelijk aan of hoger dan Technologie Readiness Level 9. Deze technisch gangbare eis is noodzakelijk en geschikt om het gewenste doel te bereiken en ook het minst beperkende middel. Dit ook omdat de eis alleen ziet op het aanwijzen van het technologisch niveau van de installatie en niet verder gaat dan redelijkerwijs noodzakelijk om het milieudoel te bereiken (proportionaliteitsvereiste). Het technisch voorschrift heeft ook geen discriminatoire effecten, aangezien het voorschrift van toepassing is op alle installaties die in aanmerking komen voor subsidie en geen onderscheid bevat naar lidstaat. De Europese Commissie heeft aangegeven dat er geen standstill-verplichting van toepassing is op deze regeling.
Met dit artikel wordt een nieuwe titel, titel 4.11 Beperking ammoniakemissie bij industriële piekbelasters, toegevoegd aan de RNES.
In dit artikel zijn de begripsbepalingen opgenomen die in titel 4.11 worden gebruikt.
Onder depositiejaarvracht wordt verstaan de optelsom van de totale stikstofvracht, uitgedrukt in mol per jaar, afkomstig van emissiestromen van industriële ondernemingen, op alle overbelaste en stikstofgevoelige hexagonen boven de kritische depositiewaarde van Natura 2000-gebieden binnen een straal van 25 kilometer rond de bedrijfslocatie, gebaseerd op emissiegegevens in 2019.
Bij depositiejaarvracht gaat het om een hoeveelheid stof die op een oppervlak neerslaat. Bij emissiejaarvracht (zie onder) gaat het om een hoeveelheid stof die uitgestoten wordt.
Onder emissiejaarvracht wordt verstaan de vergunde emissiejaarvracht, zijnde de maximale hoeveelheid ammoniak en stikstofoxiden die in een jaar door de betreffende fabrieksinstallatie, waarop de nageschakelde installatie wordt aangesloten, kan worden geëmitteerd naar de lucht. Bij het bepalen van de emissiejaarvracht wordt uitgegaan van de vergunde emissiejaarvracht, gebaseerd op representatieve maximale draaiuren zoals gebruikt bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit (tot 1 januari 2024 was deze vergunning bekend als omgevingsvergunning milieu).
In het verlengde van emissiejaarvracht ligt de definitie van vermeden emissiejaarvracht. Het betreft hier de emissie van ammoniak en stikstofoxiden die jaarlijks wordt voorkomen door het plaatsen en benutten van een nageschakelde installatie die op de gehele, of een gedeelte van de lucht emissiestroom van de industriële onderneming werkzaam is, en die bestaat uit de emissiejaarvracht vermenigvuldigd met de bij aanvraag opgegeven verwijderingsefficiëntie.
Onder industriële onderneming wordt verstaan een onderneming die in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel als een industriële onderneming is geclassificeerd met een Standaard Bedrijfsindeling code C – Industrie, zoals gedefinieerd in de Standaard Bedrijfsindeling 2025, versie maart 2024, van het Centraal Bureau voor de Statistiek en die tevens verplicht is om een PRTR-verslag op te stellen. Het is van belang dat de juiste doelgroep van industriële ondernemingen voor een subsidie op grond van de onderhavige subsidiemodule in aanmerking komt. In de combinatie van deze voorwaarden is de doelgroep beperkt tot grote industriële ondernemingen in de basisindustrie.
Daarnaast is een begripsbepaling opgenomen van vergunning-groep. Het betreft dan een groep van rechtspersonen die milieubelastende activiteiten onderneemt die in overeenstemming met artikel 5.7 van de Omgevingswet binnen één omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit worden gereguleerd. Als de aanvrager (de industriële onderneming) onderdeel is van een vergunning-groep dan hoeft niet op hemzelf een verplichting te rusten om een PRTR-verslag op te stellen zolang er maar door een van de rechtspersonen binnen de vergunning-groep een verplicht PRTR-verslag opgesteld wordt dat geldt voor de gehele vergunning-groep (zie ook artikel 4.11.8, onderdeel a).
Op grond van dit artikel kan de minister subsidie verstrekken aan een industriële onderneming voor een project waarmee één of meerdere nageschakelde installaties aangeschaft en geïnstalleerd kunnen worden die ammoniak uit de emissiestroom afvangen. Daarnaast moet de installatie (of installaties indien er meerdere zijn) ook continu in bedrijf gehouden worden. De minister verstrekt deze subsidie eenmalig waarmee bedoeld wordt dat een subsidieaanvrager slechts eenmaal subsidie kan ontvangen op grond van deze titel (eerste lid).
De aanvrager mag in de opgegeven emissiejaarvracht, naast ammoniak, ook stikstofoxiden meerekenen. De hoeveelheid stikstofatomen uit stikstofoxide telt mee tot een maximum van 40 procent van de vermeden emissiejaarvracht. Subsidieverlening vindt plaats op grond van het totaal aan vermeden emissiejaarvracht (tweede lid).
Bij een nageschakelde installatie mogen meerdere emissiepunten naar een installatie worden geleid (derde lid, onderdeel a) dan wel mag de nageschakelde installatie een additionele component bevatten die een behandeling van het afvalwater bewerkstelligt, waardoor eventuele afwenteleffecten van de nageschakelde installatie kunnen worden voorkomen (derde lid onderdeel b).
De subsidiabele kosten bedragen het gevraagde subsidiebedrag voor de uitvoering van een project waarmee een nageschakelde installatie aangeschaft en geïnstalleerd wordt die ammoniak uit de emissiestroom afvangt. Met gevraagd subsidiebedrag wordt bedoeld het bedrag dat de aanvrager wil opvoeren om mee te dingen naar een subsidie. Dit bedrag kan lager zijn maar mag nooit hoger zijn dan de werkelijke investeringskosten.
Het subsidieplafond dat voor deze subsidiemodule beschikbaar is wordt verdeeld op grond van een biedprocedure (rangschikking; zie ook artikel 4.11.6). Het staat de aanvrager vrij om het gevraagde subsidiebedrag lager te kiezen zodat hij een grotere kans maakt om na de rangschikking voor subsidie in aanmerking te komen.
Dit artikel regelt het bedrag wat de aanvrager aan subsidie kan ontvangen. De subsidie bedraagt, omdat het gaat om een competitieve biedprocedure als bedoeld in artikel 36, negende lid, van de agvv, 100 procent van de subsidiabele kosten met een maximum van € 30 miljoen.
Omdat pas in een later stadium duidelijk wordt wat de gerealiseerde verwijderingsefficiëntie van de voltooide installatie is regelt het tweede lid dat het subsidiebedrag waar de subsidieontvanger recht op heeft bij de subsidievaststelling navenant lager wordt vastgesteld wanneer blijkt dat de gerealiseerde verwijderingsefficiëntie van de voltooide installatie (in negatieve zin) groter is dan 3 procent ten opzichte van de bij de aanvraag opgegeven verwijderingsefficiëntie.
Rekenvoorbeeld Voorbeeld 1: in de subsidieaanvraag wordt een verwijderingsefficiëntie van een natte gaswasser opgegeven van 90,0%. Na installatie en de daaropvolgende testfase wordt het apparaat in gebruik genomen. Op dat moment vindt de eindmeting plaats. Hieruit wordt gemeten dat van alle ammoniak moleculen uit de emissiestroom 87,0% van de ammoniak moleculen wordt afgevangen. Er wordt geen bijstelling van het subsidiebedrag gemaakt, de onderneming krijgt het volledig openstaande subsidiebedrag bij de subsidievaststelling uitgekeerd. Voorbeeld 2: hetzelfde voorbeeld als hierboven. Echter wordt bij de eindmeting vastgesteld dat van alle ammoniak moleculen uit de emissiestroom 86% van de ammoniak moleculen wordt afgevangen. Nu volgt een bijstelling van het subsidiebedrag van 4%. Dit bedrag wordt afgetrokken van het resterende openstaande subsidiebedrag, dat bij de subsidievaststelling wordt uitgekeerd. |
Dit artikel regelt de rangschikking van de aanvragen. Aanvragen worden gerangschikt op grond van de verhouding tussen het door de aanvrager gevraagde subsidiebedrag en de vermeden emissiejaarvracht. Hoe lager de prijs per vermeden kilogram emissiejaarvracht, hoe hoger de aanvraag in de rangschikking komt. Omdat het in deze subsidiemodule een concurrerende biedprocedure betreft kan de aanvrager, door het opgeven van een lager gevraagd subsidiebedrag, bewerkstelligen dat hij hoger gerangschikt wordt.
De subsidieontvanger dient de activiteiten te starten binnen zes maanden na de subsidieverlening en dient het project uiterlijk 31 december 2028 te hebben afgerond.
In dit artikel zijn de gronden opgenomen op basis waarvan de minister een aanvraag afwijst. Voorwaarde voor het ontvangen van een subsidie is dat de aanvrager een industriële onderneming is als bedoeld in artikel 4.11.1 en dat deze onderneming verplicht jaarlijks een milieurapportage opstelt middels een zogenaamd Integraal PRTR-verslag. Deze afwijzingsgrond geldt niet als de industriële onderneming onderdeel is van een vergunning-groep en op de vergunning-groep (of een rechtspersoon die onderdeel is van de vergunning-groep) een verplichting rust om een PRTR-verslag op te stellen (onderdeel a; zie tevens de uitleg bij artikel 4.11.1 in de artikelsgewijze toelichting). Voldoet de onderneming hier niet aan dan wordt de subsidieaanvraag afgewezen.
Deze subsidieregeling heeft als doel om op korte termijn ammoniakreductie te versnellen bij Industriële Piekbelasters, en daarbij een bijdrage te leveren aan het verminderen van de stikstof belasting van industriële piekbelasters op Natura 2000-gebieden. Van belang is dat subsidie wordt verstrekt aan ondernemingen die een depositiejaarvracht hadden van meer dan 2500 mol/jaar op overbelaste hexagonen van Natura 2000-gebieden binnen een straal van 25 km van de bedrijfs- of clusterlocatie, gebaseerd op emissiegegevens in 2019. Bedraagt de depositiejaarvracht van de onderneming minder dan 2500 mol/jaar dan wordt de subsidie afgewezen (onderdeel b). Hierbij dient te worden opgemerkt dat industriële ondernemingen voor het uitvoeren van een milieubelastende activiteit in samenwerking kunnen opereren met een of meerdere andere rechtspersonen onder één omgevingsvergunning; het betreft hier dan een vergunning-groep als bedoeld in artikel 4.11.1. Als dit het geval is en er sprake van is dat de totale omvang van de milieubelastende activiteiten van de vergunning-groep een depositiejaarvracht had van meer dan 2500 mol/jaar op overbelaste hexagonen van Natura 2000-gebieden binnen een straal van 25 km van de bedrijfs- of clusterlocatie, gebaseerd op emissiegegevens in 2019 dan kan ook de industriële onderneming die onderdeel uitmaakt van deze vergunning-groep in aanmerking komen voor een subsidie. Is de totale omvang van de milieubelastende activiteit binnen deze omgevingsvergunning (voor de vergunning-groep) lager dan 2500 mol/jaar dan wordt de aanvraag voor een subsidie afgewezen.
Een subsidieaanvrager mag in zijn aanvraag een subsidiebedrag vragen dat lager is dan de werkelijke investeringskosten om zodoende hoger in de rangschikking te kunnen komen. Vraagt hij een hoger subsidiebedrag aan dan de werkelijke investeringskosten zoals opgenomen in de kostenbegroting dan wordt de aanvraag afgewezen (onderdeel c).
Het is van belang dat de aanvrager een nageschakelde installatie aanschaft die technisch en commercieel gereed is en die het gewenste resultaat oplevert. Daarom worden aanvragen voor installaties met een lager niveau dan Technologie Readiness Level 9 (implementatiefase) afgewezen (onderdeel d).
Subsidies moeten een stimulerend effect hebben. Hiervan is geen sprake als de subsidieaanvrager al verplicht is op grond van een wettelijk voorschrift of EU-wetgeving om stikstofreducties te realiseren. Als dit het geval is dan wordt de subsidie afgewezen (onderdeel e). Hetzelfde geldt als voor het uitvoeren van het project vergunningen noodzakelijk zijn waarvoor de aanvrager niet in aanmerking komt. Een aanvraag wordt dan afgewezen (onderdeel f).
Het gaat in deze subsidiemodule om hoge bedragen en dus mag een projectplan niet onvolledig zijn of van onvoldoende kwaliteit (onderdeel g).
Het gaat in deze subsidiemodule om hoge subsidiebedragen en vanwege deze reden is de subsidieontvanger verplicht om op verzoek van de minister inlichtingen omtrent de voortgang of resultaten van het project te verschaffen. Het gaat dan om incidentele verzoeken om informatie naast de rapportageverplichting die geldt op grond van artikel 39 van het besluit (eerste lid). Van belang is dat de subsidieontvanger met het subsidiebedrag geen derden bevoordeelt of zichzelf via derden bevoordeelt. Daarom dient opdrachtverlening aan derden altijd plaats te vinden op basis van marktconforme tarieven (tweede lid).
In het derde lid is de verplichting opgenomen voor de subsidieontvanger dat hij de stikstofdepositieruimte die is vrijgemaakt door de ingebruikname van de nageschakelde installatie niet voor eigen activiteiten op de locatie gebruikt (dit betreft dan het intern salderen). In het vierde lid is de verplichting opgenomen voor de subsidieontvanger dat hij stikstofdepositieruimte die is vrijgemaakt door de ingebruikname van de nageschakelde installatie, niet ter beschikking stelt voor andere activiteiten (dit betreft dan extern salderen).
De subsidieontvanger is verplicht om bij zijn aanvraag een aantal ondertekende verklaringen te overleggen waarin toezeggingen zijn opgenomen of waarin hij met bepaalde zaken moet instemmen (artikel 4.11.10, onderdelen d tot en met f). De subsidieontvanger is verplicht om de toezeggingen (en instemmingen) die door hem zijn gedaan na te komen. Doet hij dit niet dan betekent dit dat de betreffende informatieverplichtingen niet zijn nagekomen; immers in de informatieverplichtingen is dan opgenomen dat de subsidieontvanger iets onterecht heeft toegezegd. Een dergelijk gebrek bij de aanvraag kan dan later bij de subsidievaststelling aanleiding zijn om de subsidie lager vast te stellen (zie in dit kader ook artikelen 4:48 en 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht). Om duidelijk te maken dat het hier om toezeggingen gaat die de subsidieontvanger moet nakomen is deze nakoming als een verplichting opgenomen in het vijfde lid.
Op grond van dit artikel wordt informatie opgevraagd die nodig is om te bepalen of de aanvrager in aanmerking komt voor subsidie. Hiervoor stelt RVO een format ter beschikking. Naast gegevens die betrekking hebben op de onderneming zelf (onderdeel a) gaat het om een kostenbegroting en effectiviteitsberekening (op basis van het aangevraagde subsidiebedrag, de opgegeven emissiejaarvracht en opgegeven verwijderingsefficiëntie) (onderdeel b) en een projectplan (onderdeel c) met een omschrijving van het project. Ook informatie over het Technology Readiness Level (TRL) van de hoofdcomponent van de nageschakelde installatie is vereist; meer informatie kan worden verkregen op de RVO website.7 Tevens moet het projectplan informatie bevatten over onder andere de vergunde emissiejaarvracht van de betreffende fabrieksinstallatie en de verwijderingsefficiëntie.
Ook moet het projectplan een opgave bevatten waardoor aannemelijk is dat de aanvrager (zelf of tezamen met andere rechtspersonen die werkzaam zijn binnen of op grond van dezelfde omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit) een depositiejaarvracht op Natura 2000-gebieden (gelegen binnen 25km van de bedrijfslocatie van de aanvrager) veroorzaakt van minimaal 2500 mol p/j gebaseerd op emissiegegevens in 2019, bijvoorbeeld door verwijzing naar het RIVM-briefrapport 2023-03138 of door overlegging van een volledige AERIUS-berekening.
De aanvrager moet een aantal verklaringen in zijn aanvraag opnemen. Zo moet de aanvrager verklaren dat hij instemt met het aanpassen van de omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit tot een maximum emissiejaarvracht NH3 (en indien van toepassing NOx), die gebaseerd wordt op de gerealiseerde emissiereductie (onderdeel d).
Verder moet de aanvrager een verklaring opnemen dat hij ermee instemt dat de natuurvergunning bij de eerste revisie op grond van artikel 5.43 van de Omgevingswet, of andere wijziging, zodanig wordt aangepast dat de emissiejaarvracht wordt aangepast aan de waarde die naar aanleiding van het onderhavige project is vastgelegd in de omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit (onderdeel e).
De stikstofdepositieruimte die door de ingebruikname van de nageschakelde installatie en de revisie van de natuurvergunning ontstaat moet beschikbaar blijven voor de natuur (stikstofreductie), of om te worden gebruikt voor toestemmingverlening, bijvoorbeeld voor de aanleg van energie-infrastructuur, legaliseren van PAS-melders, woningbouw, of andere projecten van groot algemeen belang, al dan niet met gebruikmaking van een of meer van de stikstofbanken van AERIUS Register.9 Juridisch is de aanwending van eventueel vrijkomende stikstofdepositieruimte aan het bevoegd gezag (de provincie). Over de stikstofdepositieruimte die ontstaat en de beschikbaarheid ervan zal nader overleg gevoerd worden met de provincies.
Daarnaast moet de aanvrager, wanneer zijn onderneming onderdeel is van een natuurvergunning verleend aan een andere rechtspersoon, een verklaring overleggen die is medeondertekend door deze andere rechtspersoon (de houder van de vergunning) waarin verklaard wordt dat ook deze derde zich ook committeert aan de eisen opgenomen in onderdeel e (onderdeel f).
De laatste verklaring die de aanvrager bij zijn aanvraag zal moeten voegen is een verklaring van het bevoegd gezag waarin deze verklaart dat de aanvrager dat:
– het project niet uitgevoerd wordt omdat hij dit dient te doen op basis van geldende wet- en regelgeving of EU-wetgeving (onderdeel g, subonderdeel 1°);
– er geen bronmaatregel voorhanden is (een aanpassing in het productieproces waarbij gebruik van een ZZS in het productieproces vervangen wordt door een minder schadelijk middel) waardoor een navenant grote terugdringing van ZZS-emissies behaald kan worden, voor zover er sprake is van ZZS-emissie (onderdeel g, subonderdeel 3°); en
– er positief geoordeeld wordt over de afvoer van de toekomstige afvalstromen waarbij eventuele afwenteleffecten op een goede manier worden voorkomen of opgelost (onderdeel g, subonderdeel 4°).
Daarnaast moet uit de verklaring van het bevoegd gezag blijken dat de door de onderneming opgegeven vergunde emissiejaarvracht van de betreffende fabrieksinstallatie juist of aannemelijk is (onderdeel g, subonderdeel 5°) en moet de verklaring een inschatting bevatten van het risico dat voor het project geen vergunning kan worden afgegeven (onderdeel g, subonderdeel 2°).
In dit artikel is een informatieverplichtingen opgenomen met betrekking tot een in te dienen voortgangsverslag op grond van artikel 39, eerste lid, van het besluit.
In dit artikel zijn informatieverplichtingen opgenomen die verband houden met de aanvraag tot vaststelling van de subsidie. Het betreft onder andere een verklaring van het bevoegd gezag dat de door de subsidieontvanger in het kader van de subsidievaststelling opgegeven gerealiseerde verwijderingsefficiëntie van de geïnstalleerde nageschakelde installatie correct is en dat de omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit van de betreffende fabrieksinstallatie naar aanleiding van het project is geactualiseerd op basis van de gerealiseerde verwijderingsefficiëntie (onderdeel c). Daarnaast moet de subsidieontvanger een aanvraag voor de subsidievaststelling indienen binnen 13 weken na het tijdstip waarop de subsidiabele activiteiten zijn voltooid. Deze aanvraag moet ook vergezeld worden van informatie waaronder een eindverslag en een controleverklaring van een accountant (artikel 50 van het besluit).
Dit artikel regelt de openstelling van deze subsidiemodule.
Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze regeling. De regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Met de bekendmaking en inwerkingtreding van deze regeling wordt afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van elk kwartaal in werking treden en minimaal twee maanden voordien worden bekendgemaakt. Dat kan in dit geval worden gerechtvaardigd omdat de doelgroep kennis heeft van de inhoud en de komst van deze regeling en gebaat is bij spoedige inwerkingtreding ervan.
De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans
Kamerbrief: Voortgang integrale aanpak landelijk gebied en opvolging uitspraak Raad van State over Porthos d.d. 25 november 2022. Kamerstukken II, 2022/23, 34 682 nr. 108.
Dit betreft meestal grotere installaties die vallen onder de Richtlijn Industriële Emissies (Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PbEU 2010, L 334).
Door de Europese Commissie gepubliceerd document met de conclusies over de beste beschikbare technieken (https://iplo.nl/regelgeving/regels-voor-activiteiten/toelichting-milieubelastende-activiteiten/vergunning-milieubelastende-activiteit/ippc/).
Kamerbrief: Voortgang Integrale aanpak landelijk gebied, waaronder het NPLG d.d.10 februari 2023. Kamerstukken II, 2022/23, 34 682 nr. 114.
Richtlijn nr. 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (codificatie) (PbEU L 241).
Zie hoofdstuk 17a van de Omgevingsregeling. Daarbij moet met name worden gedacht aan de stikstofbank van de Minister van Klimaat en Groene Groei en aan de ‘SSRS-bank’, de bredere nationale stikstofbank voor de legalisatie van de zogeheten PAS-meldingen, woningbouwprojecten en projecten ten aanzien van wegen in beheer bij het Rijk.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-34461.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.