Regeling van de Minister van Economische Zaken van 21 oktober 2024, nr. WJZ/88699910, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2024 in verband met de invoering en openstelling van de subsidiemodule Maritieme innovatieprojecten

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op de artikelen 2, eerste lid, 4, onderdelen a, b, c, d, g en h, 5, eerste en tweede lid, 16, 17, eerste lid, onderdeel b, 18, eerste en vijfde lid, 19, tweede en derde lid, 25, 34, eerste lid, 44 en 50, tweede, derde en vierde lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

In de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies wordt boven titel 3.7 een titel ingevoegd, luidende:

Titel 3.6 Maritieme innovatieprojecten

Artikel 3.6.1 Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

maritieme maakindustrie:

sector waarin natuurlijke personen of rechtspersonen zich actief bezighouden met het ontwikkelen, ontwerpen, bouwen, verbouwen, onderhouden of repareren van schepen, drijvende structuren, scheepscomponenten of scheepssystemen, die geschikt zijn voor gebruik bij de scheepvaart, marine, havens, offshore, natte waterbouw of de toeleveranciers hiervan;

maritieme onderneming:

onderneming als bedoeld in artikel 1 van het besluit, die een bijdrage kan leveren aan de doelstellingen en economische onderzoeksactiviteiten als bedoeld in artikel 3.6.2, eerste en tweede lid, onderdeel a, met uitzondering van onderzoeksorganisaties die economische activiteiten uitvoeren;

onderzoeksorganisatie:

organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding als bedoeld in artikel 2, onderdeel 83, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel ff, van het O&O&I-steunkader.

Artikel 3.6.2 Subsidieverstrekking
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een maritieme onderneming of onderzoeksorganisatie voor het in een samenwerkingsverband uitvoeren van een maritiem innovatieproject, gericht op onderzoek of ontwikkeling ten behoeve van de maritieme maakindustrie, dat een bijdrage kan leveren aan de verwezenlijking van één of meer van de volgende doelen:

    • a. het ontwikkelen van methoden, technieken of toepassingen dan wel het verwerven van kennis wat zou kunnen leiden tot het verminderen van emissies van gassen, stoffen, geur en onderwatergeluid en het verbeteren van de energie-efficiëntie, om uitstoot te verminderen respectievelijk energie te besparen bij het gebruik van een schip dan wel activiteiten die hiermee verband houden;

    • b. het ontwikkelen van methoden, technieken of toepassingen dan wel het verwerven van kennis wat zou kunnen leiden tot het verbeteren van het veilig delen of slim gebruiken van maritieme data bij het gebruik van een schip dan wel activiteiten die hiermee verband houden gedurende de hele levenscyclus van het desbetreffende schip, waaronder mede begrepen het ontwikkelen van vernieuwende methoden of technieken op basis van Artificiële Intelligentie (AI);

    • c. het ontwikkelen van methoden, technieken of toepassingen dan wel het verwerven van kennis wat zou kunnen leiden tot een veiliger en slimmer schip of drijvend object dan wel activiteiten die hiermee verband houden;

    • d. het ontwikkelen van nieuwe of het doorontwikkelen van bestaande methoden, technieken of toepassingen voor het meer duurzaam, slim of circulair bouwen van schepen; of

    • e. het ontwikkelen van vernieuwende maritieme methoden of technieken ter ondersteuning van het uitvoeren van duurzame economische activiteiten op zee, om duurzame economische groei op zee te vergroten.

  • 2. Een maritiem innovatieproject bevat een samenhangend geheel van activiteiten bestaande uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, waarbij deze activiteiten kunnen worden onderverdeeld in:

    • a. ten minste economische onderzoeksactiviteiten, uitgevoerd door een maritieme onderneming of een onderzoeksorganisatie met het oog op de ontwikkeling of doorontwikkeling van methoden of technieken ten behoeve van het aanbieden van die methoden of technieken op de markt door de maritieme maakindustrie; en

    • b. eventueel, niet-economische onderzoeksactiviteiten, onafhankelijk uitgevoerd door een onderzoeksorganisatie met het oog op het verwerven van meer kennis en een beter inzicht.

  • 3. Het samenwerkingsverband, bedoeld in het eerste lid, bevat ten minste twee maritieme ondernemingen die subsidie ontvangen.

  • 4. Er wordt slechts één aanvraag om subsidieverlening ingediend per maritiem innovatieproject.

Artikel 3.6.3 Hoogte subsidie
  • 1. De subsidie voor een maritiem innovatieproject bedraagt:

    • a. voor economische onderzoeksactiviteiten:

      • 1°. 100% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op fundamenteel onderzoek;

      • 2°. 65% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek; of

      • 3°. 40% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling; of

    • b. voor niet-economische onderzoeksactiviteiten: 100% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling.

  • 2. De percentages, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 2° en 3° worden opgehoogd met:

    • a. 10 procentpunten, indien de kosten worden gemaakt en betaald door een middelgrote onderneming voor het uitvoeren van industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, respectievelijk 3°;

    • b. 15 procentpunten, indien de kosten worden gemaakt en betaald door een kleine onderneming voor het uitvoeren van industrieel onderzoek als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°;

    • c. 20 procentpunten, indien de kosten worden gemaakt en betaald door een kleine onderneming voor het uitvoeren van experimentele ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 3°.

  • 3. De subsidie bedraagt niet meer dan 50% van de totale subsidiabele kosten van het maritiem innovatieproject, doch ten hoogste € 2.000.000 per maritiem innovatieproject.

  • 4. Onverminderd het eerste, tweede en derde lid kan ten hoogste 80% van de totale subsidie bestemd zijn voor één deelnemer in het samenwerkingsverband dat het maritiem innovatieproject uitvoert.

Artikel 3.6.4 Subsidiabele kosten
  • 1. Voor subsidie komen uitsluitend in aanmerking de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, voor zover deze betrekking hebben op fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling.

  • 2. Voor de toepassing van deze titel bedraagt het uurtarief, bedoeld in artikel 13, tweede lid, en 14 van het besluit, € 80.

  • 3. Artikel 3.1.1 is niet van toepassing op deze titel.

Artikel 3.6.5 Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen om subsidieverlening.

Artikel 3.6.6 Start- en realisatietermijn
  • 1. Met de uitvoering van een op grond van deze titel gesubsidieerd maritiem innovatieproject wordt gestart binnen uiterlijk zes maanden na de subsidieverlening, doch niet eerder dan het tijdstip waarop de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in artikel 3.6.12, eerste lid, aan de minister verstrekt is.

  • 2. De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel b, van het besluit, is vier jaar.

Artikel 3.6.7 Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie betreffende een maritiem innovatieproject:

  • a. indien na toepassing van artikel 3.6.8, eerste en tweede lid, voor een criterium minder dan dertien punten zijn toegekend;

  • b. indien de subsidiabele kosten van een maritiem innovatieproject minder dan € 250.000 bedragen;

  • c. indien de te verlenen subsidie voor een deelnemer in het samenwerkingsverband minder dan € 50.000 zou bedragen;

  • d. voor zover voor het uitvoeren van dezelfde activiteiten, bedoeld in artikel 3.6.2, tweede lid, ten behoeve van dezelfde doelen, bedoeld in artikel 3.6.2, eerste lid:

    • 1°. eerder subsidie verstrekt is aan een deelnemer uit het samenwerkingsverband op grond van deze titel;

    • 2°. subsidie is of zou kunnen worden verstrekt op grond van de Tijdelijke subsidieregeling Maritiem Masterplan.

Artikel 3.6.8 Rangschikkingscriteria
  • 1. De minister kent aan een aanvraag om subsidie betreffende een maritiem innovatieproject een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. het project meer bijdraagt aan de doelen, bedoeld in artikel 3.6.2, eerste lid;

    • b. de kwaliteit van het projectplan en begroting van het maritiem innovatieproject beter is, blijkend uit:

      • 1°. de uitwerking van de aanpak, methodiek en te behalen resultaten en onderbouwing hiervan;

      • 2°. de wijze waarop zal worden omgegaan met risico’s voor de succesvolle uitvoering van het project;

      • 3°. de mate van uitvoerbaarheid;

      • 4°. de mate waarin de beschikbare middelen effectiever en efficiënter worden ingezet;

    • c. het samenwerkingsverband dat het maritiem innovatieproject uitvoert meer geschikt is om een innovatieproject uit te voeren, blijkend uit:

      • 1°. de mate waarin de daarvoor benodigde competenties en ervaring aanwezig zijn binnen het samenwerkingsverband;

      • 2°. de kwaliteit van de inrichting van de projectorganisatie binnen het samenwerkingsverband, waaronder mede begrepen de structuur van de projectorganisatie en de taakverdeling;

      • 3°. een grotere mate van samenwerking van de deelnemers binnen het samenwerkingsverband, waaronder mede begrepen een adequate verdeling en verbinding van de werkpakketten;

    • d. de commerciële haalbaarheid van in dit maritiem innovatieproject behaalde resultaten naar verwachting groter is, blijkend uit ten minste de toepassingsmogelijkheden en slaagkans van de met het project te ontwikkelen producten of diensten op de Nederlandse en internationale markt voor de maritieme maakindustrie.

  • 2. De minister kent per onderdeel van het eerste lid ten minste één en ten hoogste vijfentwintig punten toe.

  • 3. De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

Artikel 3.6.9 Adviescommissie
  • 1. Er is een Adviescommissie Maritieme Innovatie, die tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de toekenning van punten aan maritieme innovatieprojecten op basis van de rangschikkingscriteria, genoemd in artikel 3.6.8, eerste lid.

  • 2. De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vijf leden.

  • 3. De voorzitter en de andere leden van de commissie worden door de minister voor een termijn van ten hoogste één jaar benoemd.

Artikel 3.6.10 Verplichtingen betreffende samenwerking bij economische activiteiten door maritieme ondernemingen of onderzoeksorganisaties

Bij het uitvoeren van de economische onderzoeksactiviteiten, bedoeld in artikel 3.6.2, tweede lid, onderdeel a, in het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 3.6.2, derde lid, worden:

  • a. deze economische onderzoeksactiviteiten uitgevoerd in daadwerkelijke samenwerking, overeenkomstig de afspraken in de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in artikel 3.6.12, eerste lid en wordt voldaan aan ten minste één van de voorwaarden, bedoeld in artikel 25, zesde lid, onderdeel b, onder i, van de algemene groepsvrijstellingsverordening; of

  • b. de projectresultaten ruim verspreid via conferenties, publicaties, open access-repositories, of gratis of opensource-software, bedoeld in artikel 25, zesde lid, onderdeel b, onder ii, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3.6.11 Verplichtingen betreffende samenwerking bij niet-economische activiteiten door onderzoeksorganisaties
  • 1. Bij het uitvoeren van niet-economische onderzoeksactiviteiten, bedoeld in artikel 3.6.2, tweede lid, onderdeel b, door een onderzoeksorganisatie in het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 3.6.2, derde lid:

    • a. worden de projectactiviteiten door de onderzoeksorganisatie uitgevoerd in daadwerkelijke samenwerking met ondernemingen, overeenkomstig de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in artikel 3.6.12, eerste lid; en

    • b. worden de projectactiviteiten door de onderzoeksorganisatie in de boekhouding opgenomen als niet-economische activiteiten; en

    • c. draagt de onderzoeksorganisatie er zorg voor dat:

      • 1°. de resultaten van de activiteiten waaraan geen intellectuele eigendomsrechten kunnen worden ontleend, ruim mogen worden verspreid en eventuele intellectuele eigendomsrechten die uit de activiteiten van de onderzoeksorganisatie voortvloeien, volledig aan haar worden toegekend;

      • 2°. uit de activiteiten ontstane intellectuele eigendomsrechten, alsmede daarmee verband houdende toegangsrechten, aan de verschillende samenwerkende deelnemers worden toegekend op een wijze die een passende afspiegeling is van hun werkpakketten, bijdragen en respectieve belangen; of

      • 3°. het van de deelnemende ondernemingen een vergoeding ontvangt die overeenstemt met de marktprijs voor de intellectuele eigendomsrechten die voortvloeien uit het samenwerkingsproject die worden overgedragen aan de deelnemende ondernemingen.

  • 2. Het absolute bedrag van financiële en niet-financiële bijdragen van de deelnemende ondernemingen in de kosten van de activiteiten van de onderzoeksorganisatie die de betrokken intellectuele eigendomsrechten hebben opgeleverd, kan op de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, onder 3°, in mindering worden gebracht.

  • 3. De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, onder 3°, stemt overeen met de marktprijs indien:

    • a. het bedrag van de vergoeding is vastgesteld via een publieke, open en transparante concurrerende verkoopprocedure;

    • b. een taxatie van een onafhankelijke deskundige bevestigt dat de prijs overeenstemt met de marktprijs;

    • c. de onderzoeksorganisatie als verkoper kan aantonen dat zij heeft onderhandeld over de vergoeding, om rekening houdende met haar algemene doelstellingen, maximaal economisch voordeel te behalen op het tijdstip dat de overeenkomst betreffende de vergoeding wordt afgesloten; of

    • d. in de gevallen waarin de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, de onderneming een voorkeursrecht geeft ten aanzien van het door de onderzoeksorganisatie gegenereerde intellectuele eigendomsrecht, wanneer hieraan voor de onderzoeksorganisatie het recht is gekoppeld derden te verzoeken om economisch meer voordelige aanbiedingen, zodat de onderneming haar aanbod daaraan moet aanpassen.

  • 4. De voorwaarden van een overeenkomst, gesloten ingevolge het derde lid, onderdeel c, wijken niet af van voorwaarden die onafhankelijke ondernemingen overeen zouden komen en behelzen geen enkele vorm van heimelijke verstandhouding.

  • 5. Artikel 1.9 is niet van toepassing op deze titel.

Artikel 3.6.12 Verplichtingen betreffende verstrekking van een samenwerkingsovereenkomst, voortgangsrapportages en kennisverspreiding
  • 1. Binnen acht weken na dagtekening van de beschikking tot subsidieverlening wordt een samenwerkingsovereenkomst verstrekt aan de minister, die is gesloten tussen de deelnemers binnen het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 3.6.2, derde lid, ten behoeve van de uitvoering van het maritiem innovatieproject waarin:

    • a. wordt bepaald op welke wijze wordt omgegaan met de bijdrage in de kosten, het delen in de risico’s en uitkomsten, de verspreiding van de resultaten en de toegang tot en de regels voor de toewijzing van intellectuele eigendomsrechten;

    • b. wordt gewaarborgd dat voldaan wordt aan ten minste de voorwaarden, bedoeld in artikel 3.6.10, en, voor zover van toepassing, de voorwaarden, bedoeld in artikel 3.6.11.

  • 2. Onverminderd artikel 39 van het besluit verstrekt de subsidieontvanger gedurende de looptijd van het maritiem innovatieproject op verzoek van de minister inlichtingen omtrent de voortgang van de verrichte of te verrichten activiteiten of resultaten van het maritiem innovatieproject, die gebruikt kunnen worden voor het monitoren van de voortgang van het project.

  • 3. Binnen één jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling maakt de subsidieontvanger de niet bedrijfsgevoelige kennis en de resultaten die met het maritiem innovatieproject zijn opgedaan, inclusief de niet-bedrijfsgevoelige kennis en informatie over de eventueel ontwikkelde producten of diensten en mogelijke bijhorende vervolgstappen voor de doorontwikkeling hiervan, ten minste éénmalig openbaar via een daarvoor geschikte conferentie, publicatie, open access-repositories dan wel gratis of opensource-software.

Artikel 3.6.13 Informatieverplichtingen
  • 1. Een aanvraag om subsidie bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2. Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag om subsidie ten minste:

    • a. gegevens over de subsidieaanvrager, waaronder het post- en bezoekadres, het rekeningnummer en, voor zover van toepassing, het nummer waarmee de subsidieaanvrager is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de subsidieaanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. een samenvatting van de projectomschrijving en een lijst met deelnemers in het samenwerkingsverband dat het maritiem innovatieproject zal uitvoeren;

    • d. gegevens over de grootte van de onderneming van de subsidieaanvrager, indien de subsidieaanvrager aanspraak wil maken op een verhoogd percentage aan subsidie voor een kleine of middelgrote onderneming als bedoeld in artikel 3.6.3, tweede lid, onderdelen a, b en c.

  • 3. De aanvraag om subsidie gaat vergezeld van:

    • a. een projectomschrijving van het doel of doelen, deelgebieden en de activiteiten van het maritiem innovatieproject;

    • b. een onderbouwde projectbegroting waarin een omschrijving wordt gegeven van:

      • 1°. de omvang van de gevraagde subsidie;

      • 2°. de totaal te maken kosten bij de uitvoering van het maritiem innovatieproject, inclusief een beschrijving van welk deel van de kosten betrekking heeft op één of meer van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.6.2, tweede lid;

      • 3°. informatie over de wijze waarop de deelnemers in het samenwerkingsverband hun eigen aandeel in de projectkosten financieren, voor zover deze kosten betrekking hebben op materialen of prototypes;

    • c. documenten met daarin een beknopte beschrijving van de projectorganisatie en de kennis, ervaring en capaciteiten van de bij de uitvoering van een maritiem innovatieproject betrokken organisaties;

    • d. een plan dat betrekking heeft op de wijze waarop de kennisverspreiding, bedoeld in artikel 3.6.12, derde lid, zal plaatsvinden.

Artikel 3.6.14 Aanvraag tot subsidievaststelling

Het eindverslag, bedoeld in artikel 50, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, waarvan de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld gaat, bevat in ieder geval:

  • a. een omschrijving van de projectresultaten van het maritiem innovatieproject;

  • b. indien de omvang van de verleende subsidie per subsidieontvanger € 125.000 of meer bedraagt, een overzicht waarin de totale kosten van de subsidiabele activiteiten zijn opgenomen, inclusief een kostenopbouw die is toegespitst op de verschillende kostencomponenten en een beschrijving van welk deel van de kosten betrekking heeft op één of meer van de activiteiten als bedoeld in artikel 3.6.2, tweede lid;

  • c. indien de omvang van de verleende subsidie per subsidieontvanger € 50.000 tot € 125.000 bedraagt, een verklaring betreffende werkelijke kosten en opbrengsten waarin wordt aangegeven:

    • 1°. dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht, voorzien van een korte toelichting;

    • 2°. dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan;

    • 3°. wat het totale bedrag van de gerealiseerde subsidiabele kosten is;

    • 4°. wat het totale bedrag van de gerealiseerde eigen bijdrage is.

Artikel 3.6.15 Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 3.6.2, eerste lid, bevat, met uitzondering van de niet-economische onderzoeksactiviteiten, staatsteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3.6.16 Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 24 oktober 2029, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn verleend.

ARTIKEL II

In de tabel van artikel 1 van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2024 wordt boven de eerste rij van titel 3.7 een rij ingevoegd, luidende:

Titel 3.6: Maritieme innovatieprojecten

3.6.2, eerste lid,

   

24-10-2024 t/m 30-01-2025

€ 7.500.000

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 24 oktober 2024.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 21 oktober 2024

De Minister van Economische Zaken, D.S. Beljaarts

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Aanleiding, doel en openstelling

Deze regeling strekt tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2024. Met deze wijzigingsregeling wordt een subsidiemodule Maritieme innovatieprojecten ingevoerd en opengesteld.

1.1 Aanleiding

De ondernemingen die actief zijn binnen de (maak)industrie van de maritieme sector (hierna: de maritieme maakindustrie) hebben zwaar te lijden onder het gebrek aan financiële innovatiemiddelen. Het betreft hier een internationaal opererende sector, met grote opgaven op het gebied van het behoud van strategische autonomie in het kader van scheepsbouw en -onderhoud. De sector is essentieel voor de waarborging van de vitale belangen van Nederland, zoals het borgen van militaire veiligheid, transport over water, het kunnen bouwen en onderhouden van energie-, data en andere infrastructuur op zee, en het onderhoud van waterwegen. De Nederlandse maritieme maakindustrie heeft een sterke kennis- en concurrentiepositie opgebouwd en wil deze behouden. Het vergt echter structurele investeringen in onderzoeks- en ontwikkelprojecten om deze positie te behouden (en zo mogelijk te versterken). De laatste jaren lopen omzetten en winstmarges echter sterk terug, en hierdoor staan R&D-investeringen sterk onder druk voor onderzoeks- en ontwikkelprojecten, die van belang zijn voor het toekomstig verdienvermogen van de sector en de transitie op meerdere deelgebieden (zie paragraaf 1.2).

Het innovatieve vermogen van de maritieme maakindustrie wordt dus gehinderd door het gebrek aan structurele specifieke financiële middelen voor innovatieprojecten. Hierdoor kunnen onderwerpen voor innovatie slechts incidenteel geadresseerd worden of (onnodig) kostbaar en risicovol zijn. Voor de jaren 2024 en 2025 wordt het zonder financiële steun moeilijk nieuwe, ambitieuze innovatieprojecten uit te voeren, anders dan de projecten die vallen binnen de Tijdelijke subsidieregeling Maritiem Masterplan (zie hierover paragraaf 1.2 van deze toelichting). Als gevolg hiervan zou de Nederlandse maritieme maakindustrie op achterstand kunnen raken op enkele belangrijke deelgebieden. Dit zou ertoe kunnen leiden dat innovatieve ondernemingen uit de Nederlandse maritieme maakindustrie niet langer concurrerend kunnen zijn, waardoor kennis en werkgelegenheid uit Nederland zou kunnen wegvloeien, bijvoorbeeld naar Aziatische landen. Daarbij komt dat Nederland voor haar vitale belangen niet zomaar terug zal kunnen vallen op andere Europese landen, omdat op dit moment al 96% van de scheepsbouwmarkt in handen van Aziatische ondernemingen is. Er kwamen dan ook signalen van uit de Nederlandse maritieme maakindustrie over de impact van het gebrek aan R&D-investeringen en de effecten die dit teweeg kan brengen in deze sector. Ook is er gesignaleerd dat de aansluiting van de diverse subsidieregelingen op de wensen van de maritieme maakindustrie inadequaat is, die (onder meer) beschikbaar zijn voor de maritieme maakindustrie, en dat deze zich niet richten op (de beoogde fases van) onderzoek of ontwikkeling.

De voorgaande knelpunten zijn verwerkt in de sectoragenda voor de maritieme maakindustrie, die in oktober 2023 is aangeboden aan de Tweede Kamer door de bewindspersonen van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (thans het Ministerie van Economische Zaken (EZ)), het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (I&W) en het Ministerie van Defensie. De sectoragenda bevat onder meer een omschrijving van de doelstellingen voor de financiering van de Nederlandse maritieme maakindustrie, zodat invulling wordt gegeven aan de door de Tweede Kamer breed gesteunde moties waarin onder meer verzocht is tot invoering van een integraal beleid voor de Nederlandse maritieme maakindustrie (zie motie Graus cum suis)1, tot versterking en bescherming van regionale scheepsbouwclusters (zie motie Van der Plas)2, voor de bescherming van infrastructuur op de Noordzee (zie motie Boswijk)3, voor maritieme veiligheid (zie motie Stoffer), over de tonnageregeling en afdrachtvermindering zeevaart (motie Stoffer)4 en tot het strategisch benutten van overheidsaanbestedingen voor de Nederlandse maritieme maakindustrie (zie motie Graus cum suis)5. Om de in deze moties gesignaleerde beleidsdoelen te kunnen realiseren, is er (onder meer) voor gekozen om een financiële stimulans te geven aan de Nederlandse maritieme maakindustrie, via een nieuwe subsidiemodule voor Maritieme innovatieprojecten.

1.2 Doelstellingen

Met deze regeling wordt de subsidiemodule maritieme innovatieprojecten ingevoerd in titel 3.6 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies. Het doel van deze subsidiemodule is het behoud en de verbetering van de concurrentiepositie, toekomstbestendigheid, wendbaarheid en strategische autonomie op het gebied van scheepsbouw en onderhoud van in Nederland gevestigde ondernemingen binnen de maritieme maakindustrie op de internationale markt met het oog op de Nederlandse vitale belangen. Er wordt onder meer beoogd dat: meer innovatieve ideeën in de innovatietrechter kunnen belanden. Met ‘innovatietrechter’ wordt hier het proces bedoeld waarmee uit een veelheid aan risicovolle innovatieve ideeën, via stapsgewijze ontwikkeling en gerichte eliminatie uiteindelijk de kansrijke innovaties naar de markt worden gebracht. Er wordt daarbij dan ook beoogd een stimulans te geven om kansrijke innovaties beter te laten doorstromen naar de markt. Het is de bedoeling dat innovatieve ideeën ontwikkeld of doorontwikkeld worden door de partijen die hiervoor het meest geschikt zijn.

Op grond van de subsidiemodule Maritieme innovatieprojecten kan subsidie worden verstrekt aan (1) ten minste twee maritieme ondernemingen en, (2) eventueel, een onderzoeksorganisatie voor het in een samenwerkingsverband van deze partijen uitvoeren van een maritiem innovatieproject. Dit project moet gericht zijn op het uitvoeren van onderzoek naar of ontwikkelen van producten of diensten ten behoeve van de maritieme maakindustrie. Met subsidie aan maritieme ondernemingen en/of onderzoeksorganisaties moet private samenwerking en, eventueel, (indirect) publiek-private samenwerking voor strategisch belangrijke innovaties gestimuleerd worden. Private samenwerking (en ook publiek-private samenwerking) is namelijk cruciaal vanwege het belang van ecosystemen, het verlagen van de investeringsdrempels en het delen van de investeringsrisico’s. Een maritiem innovatieproject bevat een samenhangend geheel van activiteiten bestaande uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek en/of experimentele ontwikkeling. Concreet moet een maritiem innovatieproject gericht zijn op onderzoek of ontwikkeling ten behoeve van de maritieme maakindustrie, dat een bijdrage kan leveren aan de verwezenlijking van één of meer van de doelen, zoals omschreven in de artikelsgewijze toelichting op artikel 3.6.2.

Van belang is dat de subsidiemodule Maritieme innovatieprojecten bedoeld is als aanvullend subsidie-instrument ten opzichte van de Tijdelijke subsidieregeling Maritiem Masterplan van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (I&W). De subsidiemodule Maritieme innovatieprojecten is primair gericht op het innovatietraject waarin technologieën voor op of aan een schip naar een hoger TRL-niveau worden getild (lees: worden ontwikkeld of doorontwikkeld). Het doel hiervan is om deze technologieën gereed te maken voor daadwerkelijke toepassing in de praktijk. De Tijdelijke subsidieregeling Maritiem Masterplan ondersteunt daarentegen projecten die hier complementair aan zijn, waarbij de focus ligt bij (de latere fase van) het daadwerkelijk inbouwen en demonstreren van innovatieve technologieën bij nieuwbouw of retrofit schepen. Een voorbeeld van het verschil tussen de voormelde subsidie-instrumenten is de subsidiëring van (door)ontwikkeling van energiebesparende technologieën op grond van de subsidiemodule Maritieme innovatieprojecten, die niet voor subsidie in aanmerking komen onder de Tijdelijke subsidieregeling Maritiem Masterplan. Daarnaast ondersteunt de Tijdelijke subsidieregeling Maritiem Masterplan ook de monitoring van deze nieuwe technologieën nadat het schip in commercieel gebruik is genomen. De gegevens die daarbij verzameld worden kunnen weer als input dienen voor innovatieprojecten in de subsidiemodule Maritieme innovatieprojecten, waarmee een doorontwikkeling van de desbetreffende technologieën kan plaatsvinden. De subsidiemodule Maritieme innovatieprojecten en de Tijdelijke subsidieregeling Maritiem Masterplan hebben dus andere aandachtsgebieden, doch kunnen elkaar aanvullen, om de impact van de te bereiken doelen voor de maritieme maakindustrie te versterken.

1.3 Openstelling en verdeling van het subsidieplafond

Met deze wijzigingsregeling wordt de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2024 aangepast in verband met de openstelling van de subsidiemodule Maritieme innovatieprojecten. De subsidiemodule Maritieme innovatieprojecten wordt opengesteld vanaf 24 oktober 2024 om 9.00 uur tot en met 30 januari 2025 om 17.00 uur. Het subsidieplafond is vastgesteld op € 7.500.000. Dit subsidieplafond wordt aan de hand van (kwalitatieve) rangschikkingscriteria (via een open tender) verdeeld. Hierbij zal de beoordeling van de projecten plaatsvinden door een onafhankelijke adviescommissie. De hoogst gerangschikte subsidieaanvragen worden gehonoreerd, voor zover het subsidieplafond toereikend is.

2. Staatssteun

Op grond van de subsidiemodule Maritieme innovatieprojecten wordt subsidie verstrekt voor een maritiem innovatieproject voor het ontwikkelen van producten of diensten die leiden tot verwezenlijking van een aantal doelstellingen zoals opgenomen in artikel 3.6.2, eerste lid.

2.1 Reikwijdte van de subsidie

De subsidie is bestemd voor een maritiem innovatieproject van een samenwerkingsverband van (1) ten minste twee maritieme ondernemingen en (2) eventueel, onderzoeksorganisaties. Dit project bevat een samenhangend geheel van activiteiten, die kunnen bestaan uit onderzoeksactiviteiten (in de vorm van fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek en/of experimentele ontwikkeling). De voorgaande activiteiten kunnen zowel economische als niet-economische onderzoeksactiviteiten betreffen.

Bij economische onderzoeksactiviteiten (uitgevoerd door een maritieme onderneming of onderzoeksorganisatie die als onderneming opereert) is er sprake van staatssteun die gerechtvaardigd wordt door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening6. Het deel van de subsidiabele kosten dat voor subsidie in aanmerking komt (de basis steunintensiteit) bedraagt 100% bij (fundamenteel onderzoek), 65% bij industrieel onderzoek en 40% bij experimentele ontwikkeling. Hierbij is gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het basispercentage bij industrieel onderzoek van 50 procent en experimentele ontwikkeling van 25 procent op te hogen met 15 procentpunten, omdat op grond van artikel 3.6.10 moet worden voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 25, zesde lid, onderdeel b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Daarnaast kunnen de percentages van de basis steunintensiteit voor industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling op grond van de subsidiemodule maritieme innovatieprojecten worden verhoogd met: (a) 10 procentpunten voor door een middelgrote onderneming gemaakte en betaalde kosten betreffende industrieel onderzoek, (b) 15 procentpunten voor door een kleine onderneming gemaakte en betaalde kosten betreffende industrieel onderzoek en (c) 20 procentpunten voor door een kleine onderneming gemaakte en betaalde kosten betreffende experimentele ontwikkeling. Deze percentages vallen binnen de marges van het toepasselijke staatssteunkader (artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening). Hierbij is van belang dat er geen gebruik gemaakt is van de mogelijkheid uit de algemene groepsvrijstellingsverordening om voor economisch industrieel onderzoek van kleine ondernemingen de basis steunintensiteit op te hogen met 20 procentpunten. Er is gekozen voor een ophoging met 15 procentpunten, omdat de ophoging van het subsidiepercentage van industrieel onderzoek op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening slechts toegestaan is tot een maximum van 80 procent. Deze ophoging tot 80 procent is in dit geval bewerkstelligd door een subsidiepercentage te hanteren van 65% bij industrieel onderzoek (lees: een percentage van 50 procent voor industrieel onderzoek plus 15 procentpunten voor daadwerkelijke samenwerking) plus een mogelijke opslag van 15 procentpunten voor een kleine onderneming = ten hoogste 80% subsidie voor een kleine onderneming bij het uitvoeren van industrieel onderzoek in daadwerkelijke samenwerking. Ook wordt gebleven onder de aanmeldingsdrempels opgenomen in artikel 4, onderdeel i, subonderdelen I, II en III, van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Daarnaast wordt ook voldaan aan de overige randvoorwaarden uit de algemene groepsvrijstellingsverordening, die worden omschreven in de hierna volgende paragraaf 2.2. In de subsidiemodule Maritieme innovatieprojecten wordt, waar nodig, verwezen naar de relevante basis in de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Bij niet-economische onderzoeksactiviteiten (onafhankelijk uitgevoerd door een onderzoeksorganisatie met het oog op meer kennis en een beter inzicht) is er geen sprake van staatssteun. Hierop is dus geen steunkader en ook geen maximum steunintensiteit van toepassing. Er is daarom voor gekozen de steunintensiteit vast te stellen op een percentage van 100%, zodat een maximale stimulans aan de voormelde subsidiabele activiteiten wordt gegeven. Wel zijn de niet-economische onderzoeksactiviteiten van onderzoeksorganisaties in onderhavige subsidiemodule nader afgebakend. Voor wat al dan niet onder niet-economische activiteiten van onderzoeksorganisaties wordt verstaan, wordt aangesloten bij het zogenaamde O&O&I-steunkader7 op grond waarvan randvoorwaarden en waarborgen zijn opgenomen in de artikelen 3.6.2 en 3.6.11.

2.2 Transparantie, cumulatie, stimulerend effect en overige voorwaarden

De steunverlening voor economische onderzoeksactiviteiten is aan randvoorwaarden onderworpen, zodat voldaan wordt aan de volgende voorwaarden van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • Ten eerste wordt met artikel 22, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna kaderbesluit), samen met artikelen 3.6.3 en 3.6.4, gewaarborgd dat de steun overeenkomstig artikel 5 van de algemene groepsvrijstellingsverordening transparant is.

  • Ten tweede wordt met het maximumsubsidiebedrag, opgenomen in artikel 3.6.3, derde en vierde lid, gebleven onder de toepasselijke aanmeldingsdrempels voor individuele subsidieverstrekking, opgenomen in artikel 4, eerste lid, onderdeel I, subonderdelen i, ii en iii van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Onder de subsidiemodule maritieme innovatieprojecten kan namelijk maximaal € 2.000.000 aan subsidie worden verleend (waarvan maximaal 80% aan een subsidieontvanger binnen het desbetreffende project).

  • Ten derde waarborgen de artikelen 6, 7, 8 en 22, eerste lid, onderdeel b, onder 4°, van het kaderbesluit dat wordt voldaan aan de eisen betreffende cumulatie, opgenomen in artikel 8 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • Tot slot heeft de steun (overeenkomstig artikel 6 van de algemene groepsvrijstellingsverordening) een stimulerend effect, omdat de subsidiabele activiteiten pas zullen starten nadat de aanvraag om subsidie (hierna: subsidieaanvraag) is ingediend, wat onder meer is gewaarborgd in artikel 22, eerste lid, onderdeel c, van het kaderbesluit. Ook kunnen de subsidiabele activiteiten pas starten nadat een samenwerkingsovereenkomst is gesloten tussen de subsidieontvangers uit het samenwerkingsverband (zie artikelen 3.6.6, eerste lid, en 3.6.12, eerste lid).

2.3 Kennisgeving en openbare bekendmaking van gegevens inzake steunverlening

Van de publicatie van de invoering van en openstelling van de subsidiemodule Maritieme innovatieprojecten, alsook van toekomstige publicaties van wijzigingen en openstellingen van de subsidiemodule Maritieme innovatieprojecten, zal een kennisgeving aan de Europese Commissie worden gedaan, conform artikel 11, onder a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Omdat een subsidie die op grond van de subsidiemodule Maritieme innovatieprojecten voor economische onderzoeksactiviteiten wordt verleend staatssteun bevat die onder meer door de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt gerechtvaardigd, maakt de Minister van EZ binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de gegevens, genoemd in artikel 1.8 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies, bekend.

3. Regeldruk

3.1 Algemeen

Deze regeling betreft de invoering van de subsidiemodule Maritieme innovatieprojecten. Deze subsidiemodule heeft administratieve lasten tot gevolg, samenhangend met de subsidieaanvraag en de aanvraag tot subsidievaststelling.

3.2 Informatieverplichtingen

Om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen, moet een subsidieaanvraag worden ingediend waarin of waarbij bepaalde informatie verschaft moet worden. In artikel 3.6.13 zijn informatieverplichtingen opgenomen ten aanzien van de gegevens die de subsidieaanvraag moet bevatten en van welke bescheiden deze vergezeld dient te gaan. Voor de subsidieaanvraag is een aantal minimale informatievereisten opgenomen over de subsidieaanvrager, het project en de (eventuele) andere deelnemers aan het project, die nodig zijn om de subsidieaanvraag te kunnen behandelen. Hiervoor wordt vanuit RVO.nl een aantal standaard formats verstrekt die ingevuld moeten worden.Daarnaast moet de subsidieaanvraag vergezeld gaan van een aantal documenten (zie de artikelsgewijze toelichting op artikel 3.6.12).

Na een positieve beoordeling van de subsidieaanvraag komt deze in aanmerking voor subsidie. Het project moet uiterlijk gestart en afgerond worden binnen de termijnen, genoemd in artikel 3.6.6. Om tussentijds zicht te houden op de voortgang van het desbetreffende project zal op grond van artikel 39 van het kaderbesluit jaarlijks een tussenrapportage over de voortgang van het project van de penvoerders van de subsidieontvangers uit een samenwerkingsverband worden verlangd. Deze tussenrapportages kunnen na afronding van het project ook gedeeltelijk gebruikt worden bij de uiteindelijke vaststelling van de subsidie. Ook kan tussentijds om aanvullende informatie verzocht worden (zie de artikelsgewijze toelichting op artikel 3.6.11).

Na afronding of vroegtijdige beëindiging van het project moet de subsidieontvanger een aanvraag tot subsidievaststelling indienen waarin deze (met gebruik van beschikbare formulieren en in de vorm van een eindrapportage) informatie moet verschaffen. Voor de aanvraag tot subsidievaststelling zijn de informatieverplichtingen opgenomen in artikel 50 van het kaderbesluit. Er is evenwel voor gekozen om deze informatieverplichtingen in artikel 3.6.14 nader in en aan te vullen, ten behoeve van de borging van een adequate beoordeling van de doeltreffendheid en doelmatigheid van de verstrekte subsidies (zie de artikelsgewijze toelichting op artikel 3.6.14).

3.3 Berekening van de administratieve lasten

Voor de berekening van de administratieve lasten is het volgende van belang:

  • De verwachting is dat per samenwerkingsverband 100 uur aan de indiening van de subsidieaanvraag besteed wordt (bestaande uit onder meer de kennisname van de regeling, alsook verdere voorbereiding, het opstellen en indienen van de subsidieaanvraag, inclusief het opstellen van alle daarbij behorende documenten). Uitgaande van 8 ingediende subsidieaanvragen zou het totale aantal uren voor het indienen van de subsidieaanvragen hiermee dan uitkomen op 800 uur (8 subsidieaanvragen x 100 uur).

  • De verwachting is dat 5 subsidieaanvragen worden toegekend en de gemiddelde looptijd van een project vier jaar zal zijn. Gedurende die periode dient een project- en urenregistratie bij te worden gehouden, jaarlijks een voortgangsrapportage verstrekt te worden en in de loop van die jaren zullen voortgangsgesprekken gehouden worden. De verwachting is dat per samenwerkingsverband 40 uur per jaar besteed wordt aan voormelde monitoringsactiviteiten van het gesubsidieerde project. Uitgaande van deze verwachting zou het totale aantal uren voor deze monitoringsactiviteiten uitkomen op 800 uur (5 toegekende subsidieaanvragen x 40 aan werkzaamheden per jaar, x projectduur van gemiddeld vier jaar.

  • De verwachting is dat de werkzaamheden ten behoeve van de eindverantwoording om te komen tot subsidievaststelling (zoals onder meer het opstellen van de eindrapportage en het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling) gemiddeld 50 uur in beslag zullen nemen per samenwerkingsverband. Uitgaande van 5 gehonoreerde projecten zou het totale aantal uren voor het indienen van de aanvragen tot subsidievaststelling hiermee dan uitkomen op 250 uur (5 projecten x 50 uur voor het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling).

  • De verwachting is dat de verplichtingen na afloop van de subsidievaststelling 40 uur per samenwerkingsverband in beslag zullen nemen, bestaande uit het meewerken aan een eindevaluatie van de subsidiemodule en de verplichting tot kennisverspreiding bedoeld in artikel 3.6.11, derde lid. Uitgaande van 5 gehonoreerde projecten zou het totale aantal uren hiervoor dan uitkomen op 200 uur (5 projecten x 40 uur voor verplichtingen).

Voor de berekening van de administratieve lasten is van belang dat uit het voorgaande volgt dat de tijdsbesteding (het totale aantal uren werk om aan de voormelde informatieverplichtingen te kunnen voldoen) naar verwachting uitkomt op 2.050 uur, waarvoor het toepasselijke uurtarief € 80 bedraagt (zie artikel 3.6.4, tweede lid). De totale administratieve lasten van alle projecten gezamenlijk komen dan uit op € 164.000. Dit is circa 2,19 procent van het subsidieplafond van € 7.500.000.

3.4 Beoordeling door Adviescollege toetsing regeldruk

Deze wijzigingsregeling is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). ATR heeft in haar advies aangegeven dat de regeling kan worden vastgesteld nadat met de volgende adviespunten rekening is gehouden.

  • 1. Bij de beoordeling van het nut en noodzaak van de subsidiemodule Maritieme innovatieprojecten wordt door ATR verwezen naar de achtergrond en het doel hiervan, zoals omschreven in paragraaf 1.1 en 1.2 van het algemene deel van deze toelichting. ATR stelt vast dat de subsidieregeling tijdelijk van aard is, terwijl er volgens de toelichting (in paragrafen 1.1 en 1.2 van het algemene deel van deze toelichting) behoefte is aan structurele ondersteuning. Een tijdelijke subsidiemodule zal dit structurele probleem volgens ATR niet oplossen. ATR adviseert dan ook om te overwegen de subsidiemodule een permanent karakter te geven. Op grond van artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016 is echter al gekozen voor het meest structurele karakter (lees: de langslopende termijn van vijf jaar) die een subsidiemodule mag hebben. Bij een positieve evaluatie na deze periode van vijf jaar en de aanwezigheid van voldoende financiële middelen zal eventueel na voorhang bij de Tweede Kamer tot verlenging van deze subsidiemodule worden overgegaan. Zie ook de artikelsgewijze toelichting op artikel 3.6.16.

  • 2. ATR geeft aan dat met argumenten onderbouwd wordt waarom niet is gekozen voor een minder belastend alternatief (bijvoorbeeld verdeling van het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst, in plaats van op volgorde van rangschikking). Na ambtelijke afstemming met ATR is verduidelijk dat de verwachting is dat er een grotere interesse in de subsidiemodule Maritieme innovatieprojecten aanwezig zal zijn dan dat er financiële middelen beschikbaar zijn. In deze subsidiemodule is dan ook gekozen voor een beoordeling waarbij geselecteerd wordt (1) op grond van een aantal absolute afwijzingsgronden uit artikel 3.6.7 (waarbij onder meer afwijzing plaatsvindt indien een score van minder dan 13 punten is behaald op een schaal van 25 op de rangschikkingscriteria uit artikel 3.6.8) en, voor zover er op grond van artikel 3.6.7, geen afwijzing plaatsvindt, (2) wordt bezien welke subsidieaanvragen het beste voldoen aan de gestelde rangschikkingscriteria uit artikel 3.6.8, om te beoordelen welke subsidieaanvragen passen binnen het subsidieplafond uit artikel II van deze regeling). Hiermee wordt beoogd dat de schaarse middelen eerlijk, en met de grootste maatschappelijke meerwaarde worden verdeeld. Zie ook de artikelsgewijze toelichting op de artikelen 3.6.7 en 3.6.8. Deze voorgaande onderbouwing heeft dan ook niet tot nadere opmerkingen van ATR geleidt.

  • 3. ATR constateert dat er aandacht is besteed aan de praktische uitvoeringsaspecten zoals het beschikbaar stellen van formats door RVO voor de projectvoorstellen en de subsidievaststelling daarbij (zie hierover paragraaf 3.2 van het algemene deel van deze toelichting). Ook heeft ATR geen verdere opmerkingen gemaakt over de werkbaarheid van de subsidiemodule, mede omdat na ambtelijke afstemming is verduidelijkt dat de complexiteit van de subsidiemodule verband houdt met de wens om deze breed toegankelijk te houden zowel met betrekking tot de beoogde subsidieontvangers, de aard van het subsidiabele onderzoek en de thematische afbakening. De belangrijkste keuzes voor de inhoud en vorm van de subsidiemodule zijn besproken met vertegenwoordigers van de maritieme maakindustrie. Hierbij is ook specifiek ingegaan op de toegankelijkheid van deze subsidiemodule voor kleine en middelgrote ondernemingen. Met het oog op een gelijk speelveld is er gekozen om niet met direct belanghebbende (grote, middelgrote of kleine ondernemingen) in dialoog te gaan. Deze onderbouwing heeft niet tot nadere opmerkingen van ATR geleid.

  • 4. Tot slot oordeelt ATR dat de regeldrukparagraaf (lees: paragrafen 3,1, 3.2 en 3.3 van deze algemene toelichting) goed inzicht geeft in de regeldruk.

4. Uitvoering

De uitvoering van deze subsidiemodule is in handen van RVO.nl, onderdeel van het Ministerie van EZ. Deze subsidiemodule wordt uitvoerbaar en handhaafbaar geacht.

II. Artikelsgewijs

Artikel I (Regeling Nationale EZK- en LNV-subsidies)

Titel 3.6 Maritieme innovatieprojecten

Met artikel I is een nieuwe titel 3.6 opgenomen in de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies. Deze titel bevat de subsidiemodule Maritieme innovatieprojecten.

Artikel 3.6.1 Begripsbepalingen

In dit artikel zijn de begripsbepalingen opgenomen die van belang zijn voor de subsidiemodule Maritieme innovatieprojecten. Op deze begripsbepalingen wordt ingegaan in de artikelsgewijze toelichting op de artikelen 3.6.2, 3.6.3 en 3.6.4.

Artikel 3.6.2 Subsidieverstrekking

Dit artikel bevat een uitwerking van de reikwijdte van het doel, subsidiabele activiteiten en subsidieontvangers. Op de inhoud en achtergrond hiervan wordt in de volgende passages nader ingegaan.

Doelstelling van de subsidie (artikel 3.6.2, eerste lid)

Op grond van de subsidiemodule Maritieme innovatieprojecten kan subsidie worden verstrekt voor het uitvoeren van een maritiem innovatieproject. Dit project moet gericht zijn op het uitvoeren van onderzoek naar of het ontwikkelen van producten of diensten ten behoeve van de maritieme maakindustrie. De maritieme maakindustrie is een sector waarin diverse natuurlijke personen of rechtspersonen zich actief bezighouden met het ontwikkelen, ontwerpen, bouwen, verbouwen onderhouden of repareren van schepen, drijvende structuren, scheepscomponenten of scheepssystemen, die geschikt zijn voor gebruik bij de scheepvaart, marine, havens, offshore of de natte waterbouw en de toeleveranciers hiervan. Concreet moet een maritiem innovatieproject gericht zijn op het ontwikkelen van producten of diensten ten behoeve van de maritieme maakindustrie dat zou kunnen leiden tot verwezenlijking van een aantal van de volgende doelstellingen.

(a) het verminderen van emissies en verbeteren van de energie efficiëntie

(Richting nul emissies: klimaat, milieu en onderwatergeluid)

Het eerste doel is het ontwikkelen van methoden, technieken of toepassingen dan wel het verwerven van kennis wat zou kunnen leiden tot het verminderen van emissies van gassen, stoffen, geur en onderwatergeluid en het verbeteren van de energie-efficiëntie, om uitstoot te verminderen respectievelijk energie te besparen bij het gebruik van een schip dan wel activiteiten die hiermee verband houden. Het gaat hierbij om het verminderen van de uitstoot van (klimaat)gassen, zoals CO2 en methaanslip, de uitstoot van (vervuilende, stoffen, zoals NOx, SOx en fijnstof, en de uitstoot van geluid, zoals door (boven en onderwater)geluid. De ontwikkelde methoden, technieken of toepassingen zouden de gewenste reductie tot gevolg moeten hebben of inzichten moeten geven hoe de gewenste reductie bereikt zou kunnen worden bij het gebruik van bestaande of nog te bouwen schepen. Het uiteindelijke doel is om methoden, technieken of toepassingen op bestaande of nieuwe schepen te implementeren, zodat (op termijn) richting nul emissies gekomen kan worden van de uitstoot van schadelijke stoffen, gassen of geluid (die negatieve effecten (kunnen) hebben op klimaat of milieu dan wel onderwatergeluid). Daarnaast is het doel om de energie-efficiëntie te verbeteren, door bijvoorbeeld op basis van onderzoek naar operationele ervaring en data een beter inzicht te krijgen in en te zorgen voor (door))ontwikkeling van de volgende generatie energiebesparende en emissiereducerende methoden, technieken of toepassingen bij het gebruik van bestaande of nog te bouwen schepen. Om deze doelstellingen te verwezenlijken kunnen onderzoeks- of ontwikkelactiviteiten uitgevoerd worden, die bijvoorbeeld zouden kunnen bestaan uit onder meer het ontwikkelen van methoden, technieken of toepassingen dan wel het verwerven van kennis over nabehandelingssystemen8, methoden of technieken voor toepassing van e-fuels op schepen9, hulpwindvoortstuwing van schepen en/of technieken voor energiemanagement aan boord van schepen10.

(b) Het verbeteren van het veilig delen of slim gebruiken van maritieme data over de hele levenscyclus van een schip

Het tweede doel is het ontwikkelen van methoden, technieken of toepassingen dan wel het verwerven van kennis wat zou kunnen leiden tot het verbeteren van het veilig delen en/of slim gebruiken van maritieme data bij het gebruik van een schip dan wel activiteiten die hiermee verband houden gedurende de hele levenscyclus van het desbetreffende schip. Hieronder wordt mede begrepen het ontwikkelen van vernieuwende methoden of technieken op basis van Artificiële Intelligentie (AI). Met de maritieme innovatieprojecten op dit gebied wordt dan ook ingespeeld op de snelle ontwikkelingen van nieuwe technologie, zoals de ontwikkeling van AI, Machine Learning en digitale replica’s van fysieke systemen of processen (Digital Twinning). Deze ontwikkelingen bieden mogelijkheden om data op een slimme manier te gebruiken in de gehele levenscyclus van schepen en de bijhorende operaties (op zee, in de haven etc.).

(c) Slimme en veilige scheepvaart

Het derde doel is het ontwikkelen van methoden, technieken of toepassingen dan wel het verwerven van kennis wat zou kunnen leiden tot een veiliger en slimmer schip dan wel drijvend object of activiteiten die hiermee verband houden. Door toepassing van slimme digitale technieken op bemande schepen en onbemande systemen kan ervoor gezorgd worden dat taken op zee en binnenwateren efficiënter, duurzamer en veiliger uitgevoerd worden. Om deze doelstellingen te verwezenlijken kunnen onderzoeks- of ontwikkelactiviteiten uitgevoerd worden, die bijvoorbeeld zouden kunnen bestaan uit de ontwikkeling van methoden om het risico van de aanvaring van schepen te beoordelen en te voorkomen11, ontwikkelen van methodes en technologieën voor het voorkomen van aanvaringen en aan de grond lopen in beperkt vaarwater, ontwikkeling van methoden voor het beperken van belasting van zeegang op mens, schip en lading, onderzoek naar mens-machine interactie bij autonoom varen en bij beslissingsondersteuning aan boord en onderzoek naar de toepassing en daarvoor benodigde aanpassing van onbemande drones voor autonome activiteiten op en onder water. Ook kan bijvoorbeeld onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheden tot het autonoom varen, toepassingen voor beslissingsondersteuning bij complexe operaties voor de bemanningen aan boord van een schip, methoden voor sensor en datagedreven (preventief) onderhoud aan een schip en mogelijkheden om data over de conditie van een schipeenvoudig inzichtelijk te maken via bijvoorbeeld Digital Twin technieken.

(d) (door)ontwikkeling van slimme, digitale, modulaire en circulaire scheepsbouw

Het vierde doel is het ontwikkelen van nieuwe of het doorontwikkelen van bestaande methoden, technieken of toepassingen voor het meer duurzaam, slim of circulair bouwen van schepen. Hierdoor zou de Nederlandse maritieme maakindustrie in staat moeten zijn internationaal concurrerend en duurzaam te bouwen. Het gaat hierbij om het toepassen van een circulaire aanpak in ontwerp, bouw, onderhoud en modificaties (lees: aanpassingen) gedurende de levensduur van schepen. Om deze doelstellingen te verwezenlijken kunnen onderzoeks- of ontwikkelactiviteiten uitgevoerd worden, die bijvoorbeeld zouden kunnen bestaan uit onder meer de ontwikkeling van nieuwe vormen van digitale en bedrijfseconomische technieken (ter ondersteuning van samenwerking)12, onderzoek naar methoden of technieken voor automatisering en robotisering van de productie (lees: de bouw) van schepen en scheepssystemen, ontwikkeling van standaarden voor ontwerp, engineering en bouwprocessen (met het oog op efficiënte opschaling van productieprocessen) en ontwikkeling van digitale methoden om het materiaalgebruik (bij de bouw, reparatie, vervanging en upgrade) gedurende de gehele levenscyclus van een schip inzichtelijk en traceerbaar te maken.

(e) Het vergroten van de maritieme bijdrage aan duurzame economische groei op zee (Duurzame Blauwe Economie: maritieme aspecten van offshore energie, drijvende oplossingen, voedingsproductie op zee en grondstoffen)

Het vijfde doel is het ontwikkelen van vernieuwende methoden of technieken ten behoeve van het uitvoeren van duurzame economische activiteiten op zee (die in balans zijn met de natuur), om duurzame economische groei op zee te vergroten. Het gaat hierbij om de bijdrage van de maritieme maakindustrie aan de ontwikkeling van methoden of technieken die ondersteunend zijn bij of nadere invulling kunnen geven aan het gebruik van de mogelijkheden van offshore energie, voedselproductie en delving van grondstoffen op zee. Het gaat dus niet om de elektrische of chemische energieopwekking of -omzetting, of de voedselproductie of delvingsmethodologie zelf. Om deze doelstellingen te verwezenlijken kunnen onderzoeks- of ontwikkelactiviteiten uitgevoerd worden, die bijvoorbeeld betrekking hebben op methodes en technieken vanuit de maritieme maakindustrie voor de ontwikkeling van duurzame en robuuste opwekking van energie op en uit water, voor nieuwe opschaalbare systemen voor voedselproductie op of in water, voor ontwikkeling van circulaire methodes of technieken voor drijvende werk- en woonruimte op grote wateren en op zee, onderzoek naar de duurzame winning van grondstoffen op zee, ontwikkeling van methoden om vervuiling uit water te halen en ontwikkeling van methodes en meettechnieken om vervuiling van binnenwateren, zeeën en oceanen en het leven daarin op te sporen, te meten en te monitoren.

Voor een nadere omschrijving van de (en mogelijke andere) voorbeelden die in bovenstaande doelstellingen a tot en met e zijn gegeven wordt verwezen naar de website van RVO, die tijdens de openstellingsperiode van de subsidiemodule maritieme innovatieprojecten een uitgebreidere en gedetailleerdere beschrijving hiervan zal bevatten.

Subsidiabele activiteiten en subsidieontvangers (artikel 3.6.2, tweede lid)

De subsidie is bestemd voor een maritiem innovatieproject. Een maritiem innovatieproject bevat een samenhangend geheel van activiteiten, bestaande uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek en/of experimentele ontwikkeling, dat dus moet plaatsvinden binnen de doelen zoals omschreven in artikel 3.6.2, eerste lid. Deze subsidiabele activiteiten worden verder afgebakend in artikel 1.1 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies dat voor de invulling van deze activiteiten verwijst naar de begripsbepalingen van fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling zoals deze zijn opgenomen in artikel 2, onderdelen 84, 85 en 86 van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel 16, subonderdelen n, r, en k, van het O&O&I-steunkader. Ook kunnen deze voorgaande onderzoeksactiviteiten worden onderverdeeld in (a) ten minste economische onderzoeksactiviteiten en (b) eventueel, (aanvullende) niet-economische onderzoeksactiviteiten. Voor de vraag of de onderzoeksactiviteiten al dan niet als economisch kwalificeren, is van belang wat het doel en de aard van deze onderzoeksactiviteiten is en door welke soort subsidieontvanger deze onderzoeksactiviteiten worden uitgevoerd. Hierop wordt nader ingegaan in de volgende passages.

Subsidieontvangers voor de uitvoering van economische en niet-economische onderzoeksactiviteiten (artikel 3.6.2, tweede lid)

De subsidieontvangers kunnen bestaan uit entiteiten die kwalificeren als (1) maritieme ondernemingen en (2) eventueel, onderzoeksorganisaties, die voor zover deze subsidieontvangers als onderneming opereren, op grond van artikel 39a van het kaderbesluit voor de eerste voorschotbetaling een vaste inrichting of dochteronderneming (lees: vestiging) in Nederland moeten hebben. De subsidieontvanger (die als onderneming opereert) moet er dus voor zorgen dat deze vlak voor of vlak na de beschikking tot subsidieverlening (lees: subsidietoezegging), doch in ieder geval uiterlijk voorafgaand aan de eerste voorschotbetaling, een vestiging in Nederland heeft. Daarnaast zijn nog de hierna volgende aspecten betreffende de kwalificatie van de subsidieontvanger en aanverwante subsidiabele activiteiten van belang.

Allereerst kan een subsidieontvanger kwalificeren als maritieme onderneming. Een maritieme onderneming is op grond van de definitie in artikel 3.6.1 een onderneming die een bijdrage kan leveren aan de doelstellingen en economische onderzoeksactiviteiten als bedoeld in artikel 3.6.2, eerste en tweede lid, onderdeel a. Een onderneming is op grond van artikel 1 van het kaderbesluit iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent. Voor zover bijvoorbeeld verenigingen, stichtingen of andere entiteiten economische activiteiten uitvoeren, kwalificeren deze entiteiten onder deze subsidiemodule (1) (in algemene zin) als onderneming en (2) (meer specifiek) als een maritieme onderneming. Een uitzondering hierop vormen entiteiten die als onderzoeksorganisatie kwalificeren. Deze onderzoeksorganisaties zullen bij het verrichten van de voormelde economische onderzoeksactiviteiten, bedoeld in artikel 3.6.2, tweede lid, onderdeel a, namelijk ook als onderneming opereren (zie in dit verband ook de recente uitspraak van het Hof van Justitie van 13 oktober 2022, gevoegde zaken C-164/21 en C-318/21 over het begrip ‘organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding’). Deze onderzoeksorganisaties kunnen echter niet als maritieme onderneming kwalificeren, omdat deze onderzoeksorganisaties slechts (aanvullend) onderzoek zouden kunnen verrichten (dat dus van belang is voor de entiteiten die wel als maritieme onderneming kwalificeren). Wel kan een onderzoeksorganisatie (net als een maritieme onderneming) economische onderzoeksactiviteiten verrichten als bedoeld in artikel 3.6.2, tweede lid, onderdeel a. De economische activiteiten bestaan in dit geval uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek en/of experimentele ontwikkeling om toepassingen te ontwikkelen die aangeboden kunnen worden op een markt. Met deze afbakening wordt aangesloten bij het staatssteunrecht.

Ten tweede kan een onderzoeksorganisatie subsidie ontvangen voor niet-economische onderzoeksactiviteiten, die onafhankelijk uitgevoerd worden met het oog op het verwerven van meer kennis en een beter inzicht. Het onafhankelijk uitvoeren van deze onderzoeksactiviteiten is van belang om deze activiteiten als niet economisch te kunnen kwalificeren. Onder deze subsidiemodule kunnen de niet-economische activiteiten van onderzoeksorganisaties bestaan uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek en/of experimentele ontwikkeling, zolang deze onafhankelijk (los van wensen van ondernemingen en niet met een directe link met het aanbieden op een markt) verricht worden. Deze subsidiemodule sluit voor de reikwijdte van deze activiteiten aan bij paragraaf 2.1.1 van het O&O&I-steunkader.

Verhoudingen binnen het samenwerkingsverband van subsidieontvangers (artikel 3.6.2, derde lid)

De subsidieontvangers dienen de subsidiabele onderzoeksactiviteiten in een samenwerkingsverband (zoals gedefinieerd in artikel 1 van het kaderbesluit) uit te voeren. Dit samenwerkingsverband (a) moet bestaan uit ten minste twee subsidieontvangers die als maritieme onderneming kwalificeren en (b) kan eventueel, daarnaast worden aangevuld met één of meer subsidieontvangers die als een onderzoeksorganisatie kwalificeren. Voor het verdere subsidieproces worden alle deelnemers aan het samenwerkingsverband beschouwd als individuele subsidieaanvragers. De penvoerder zal binnen dit samenwerkingsverband de communicatie rondom de aanvraag om subsidieverlening en subsidievaststelling moeten verzorgen. Er zijn in deze subsidiemodule geen bepalingen opgenomen over welke soort partij de penvoerder van een samenwerkingsverband moet zijn, omdat het voor de uitvoering van het project niet van belang is welke partij in de regel de leidende rol heeft bij het ontwikkelen van een product of dienst. De penvoerder dient namens (alle deelnemers uit) het samenwerkingsverband de subsidieaanvraag in (zie artikel 20 van het kaderbesluit). Het is de bedoeling dat de penvoerder zelf ook subsidiabele activiteiten verricht. De beschikking tot subsidieverlening wordt verzonden aan de penvoerder, maar de subsidie zal uiteindelijk verleend en betaald worden aan de subsidieontvanger (individuele deelnemer uit het samenwerkingsverband) die de desbetreffende subsidiabele activiteiten uitvoert. Deze betalingen aan de individuele subsidieontvangers zullen tijdens de looptijd van het project plaatsvinden via voorschotten op grond van het bepaalde in de artikelen 45 tot en met 48 van het kaderbesluit. Vervolgens moet de penvoerder namens (alle deelnemers uit) het samenwerkingsverband de aanvraag tot subsidievaststelling indienen binnen dertien weken nadat de subsidiabele activiteiten moeten zijn voltooid (zie artikelen 50 en 51 van het kaderbesluit en artikel 3.6.14).

Aantal subsidieaanvragen (artikel 3.6.2, vierde lid)

In dit artikellid wordt bepaald dat er slechts één subsidieaanvraag mag worden ingediend per maritiem innovatieproject. Met dit artikellid wordt voorkomen dat voor hetzelfde project meerdere subsidieaanvragen ingediend worden door diverse partners uit het samenwerkingsverband.

Artikel 3.6.3 Hoogte subsidie

In dit artikel is voor de subsidiemodule Maritieme innovatieprojecten aangegeven welke steunintensiteiten en welk maximum subsidiebedrag voor de subsidiabele kosten gehanteerd worden.

Steunintensiteit (artikel 3.6.3, eerste en tweede lid)

In artikel 3.6.3, eerste en tweede lid, zijn de subsidiepercentages (steunintensiteiten) opgenomen. Hierbij is van belang dat een onderscheid wordt gemaakt tussen de subsidieverlening voor economische onderzoeksactiviteiten en niet-economische onderzoeksactiviteiten.

  • De subsidie voor economische onderzoeksactiviteiten bedraagt op grond van artikel 3.6.3, eerste lid, onderdeel a, 100 procent van de subsidiabele kosten bij fundamenteel onderzoek, 65 procent bij industrieel onderzoek en 40 procent bij experimentele ontwikkeling. Hierbij is gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het basispercentage bij industrieel onderzoek van 50 procent en experimentele ontwikkeling van 25 procent op te hogen met 15 procentpunten, omdat op grond van artikel 3.6.10 moet worden voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 25, zesde lid, onderdeel b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Daarnaast kunnen de percentages behorend bij industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling ook nog eens worden opgehoogd met (a) 10 procentpunten voor door een middelgrote onderneming gemaakte en betaalde kosten betreffende industrieel onderzoek, (b) 15 procentpunten voor door een kleine onderneming gemaakte en betaalde kosten betreffende industrieel onderzoek, (c) 20 procentpunten voor door een kleine onderneming gemaakte en betaalde kosten betreffende experimentele ontwikkeling. Onder een onderneming wordt dan verstaan een maritieme onderneming of een onderzoeksorganisatie die economische activiteiten verricht (zie de artikelsgewijze toelichting op artikel 3.6.2). De voormelde percentages vallen binnen de marges van het toepasselijke staatssteunkader (artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening).

  • De subsidie voor niet-economische onderzoeksactiviteiten bedraagt op grond van artikel 3.6.3, eerste lid, onderdeel b, 100 procent van de subsidiabele kosten bij alle subsidiabele onderzoeksactiviteiten (fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling). Dit percentage is in overeenstemming met de Europese regels betreffende staatssteun, omdat op niet-economische onderzoeksactiviteiten geen Europees staatsteunkader (en dus ook geen begrenzing in steunintensiteiten) van toepassing is, voor zover de steunintensiteit niet meer bedraagt dan 100% van de subsidiabele kosten. Er is daarom ook gekozen om de steunintensiteit vast te stellen op een percentage van 100%, zodat een maximale stimulans aan de voormelde subsidiabele activiteiten wordt gegeven.

Voor de verdere achtergrond wordt verwezen naar paragraaf 2 van het algemene deel van deze toelichting.

Maximum subsidiebedrag (artikel 3.6.3, derde lid)

In dit artikellid wordt bepaald dat de subsidie ten hoogste € 2.000.000 per maritiem innovatieproject bedraagt. Er is voor dit maximum gekozen om ervoor te zorgen dat in voldoende mate geschikte (omvangrijke) projecten ondersteund kunnen worden, zonder dat bijvoorbeeld één project het subsidieplafond grotendeels of geheel kan gebruiken. Ook wordt met dit maximumsubsidiebedrag gebleven binnen de zogenaamde drempelbedragen die op grond van artikel 4, eerste lid, onderdeel i, subonderdelen i, ii en iii, van de algemene groepsvrijstellingsverordening van toepassing zijn op bepaalde activiteiten die vallen onder artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening (zie paragraaf 2 van het algemene deel van deze toelichting).

Verder wordt bepaald dat de subsidie niet meer kan bedragen dan 50% van de totale subsidiabele kosten van het maritiem innovatieproject. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat de subsidieontvangers in bepaalde mate (eigen of andere) financiële middelen zullen inzetten om een (kansrijk) project te financieren.

Verdeling van het subsidiebedrag (artikel 3.6.3, vierde lid)

Dit artikellid bepaalt dat binnen het samenwerkingsverband waarin het maritiem innovatieproject wordt uitgevoerd ten hoogste 80 procent van de subsidie bestemd kan zijn voor één deelnemer in het samenwerkingsverband. Hiermee wordt beoogd om ervoor te zorgen dat ook de andere deelnemers uit het samenwerkingsverband een substantiële bijdrage zullen leveren aan het maritiem innovatieproject.

Artikel 3.6.4 Subsidiabele kosten

Soorten subsidiabele kosten (artikel 3.6.4, eerste lid)

In het eerste lid van dit artikel is (in aanvulling op artikel 10 kaderbesluit) bepaald wat de subsidiabele kosten zijn voor de subsidiemodule Maritieme innovatieprojecten.

Allereerst is hierbij van belang dat op grond van artikel 10 kaderbesluit het uitgangspunt is dat alleen de redelijk gemaakte kosten die direct verbonden zijn met de uitvoering van een activiteit in aanmerking kunnen komen voor subsidie. In het vervolg van artikel 10 van het kaderbesluit wordt dit uitgangspunt verder uitgewerkt via specifieke regels die betrekking hebben op de vraag welke kosten wel en niet in aanmerking komen voor subsidie. Hiermee wordt gewaarborgd dat het verband tussen de kosten en de subsidiabele activiteit (direct en duidelijk) aanwezig is.

Ten tweede is van belang dat in aanvulling op voorgaande bepaling voor de subsidiemodule Maritieme innovatieprojecten in artikel 3.6.4 bepaald is welke kosten voor subsidie in aanmerking komen. Het betreffen hier de kosten die vermeld staan in artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, die betrekking hebben op economische onderzoeksactiviteiten. Voor de kosten voor niet-economische onderzoeksactiviteiten zijn niet direct bepalingen in een Europees staatssteunkader opgenomen. Vanwege de eenduidigheid is er evenwel voor gekozen om zowel voor economische als niet-economische onderzoeksactiviteiten aan te sluiten bij de begrenzing van de kostensoorten zoals opgenomen in artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Voor de berekeningsmethoden voor het bepalen van de subsidiabele kosten wordt verwezen naar artikelen 11 tot en met 14 van het kaderbesluit, die de subsidieontvanger de keuze geeft om de subsidiabele kosten te berekenen met behulp van (a) de integrale kostensystematiek (IKS), (b) de loonkosten plus vaste-opslag-systematiek of (c) de vaste-uurtarief-systematiek (zie over b en c ook artikel 3.6.4, tweede en derde lid). Daarnaast moet bij het verrichten van de onderhavige subsidiabele activiteiten ook voldaan worden aan de berekeningsmethoden uit het toepasselijke Europese steunkader (in dit geval artikel 7 van de algemene groepsvrijstellingsverordening) zoals deze zijn neergelegd in artikel 1.7 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies.

Uurtarief (artikel 3.6.4, tweede en derde lid)

Het tweede lid van dit artikel bevat een vast uurtarief dat gehanteerd moet worden bij twee van de drie voorgaande berekenmethoden uit het kaderbesluit, die de subsidieontvanger zou kunnen kiezen. Het gaat hierbij om een uurtarief van € 80 dat gebruikt kan worden bij het bepalen van de hoogte van de subsidiabele kosten die gemaakt worden op grond van (1) de loonkosten plus vaste-opslag-systematiek, bedoeld in artikel 13, tweede lid, van het kaderbesluit, of (2) de vaste-uurtarief-systematiek, bedoeld in artikel 14 van het kaderbesluit.

Het gebruik van het voorgaande uurtarief komt in de praktijk op het volgende neer:

  • Indien de subsidieaanvrager kiest voor de loonkosten plus vaste-opslag-systematiek, bedoeld in artikel 13 van het kaderbesluit, worden de subsidiabele kosten berekend door de directe loonkosten per uur te vermenigvuldigen met het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gemaakt, vermeerderd met: (a) een vaste opslag voor indirecte kosten uitgedrukt als een percentage van de loonkosten, welk percentage bij ministeriële regeling wordt vastgesteld, (b) de kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn, en (c) de aan derden betaalde kosten. Voor zover geen loonkosten worden gemaakt, maar niettemin arbeid wordt verricht, wordt voor de berekening van de kosten van die arbeid inclusief de opslag voor indirecte kosten, bedoeld in onderdeel a, uitgegaan van het bij deze ministeriële regeling vastgestelde vaste uurtarief van € 80.

  • Indien de subsidieaanvrager kiest voor de vaste-uurtarief-systematiek, worden de subsidiabele kosten op grond van artikel 14 van het kaderbesluit berekend door het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gemaakt te vermenigvuldigen met het voormelde vaste uurtarief van € 80 waarin zowel de directe loonkosten als daaraan toegerekende indirecte kosten zijn begrepen, vermeerderd met (a) de kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn en (b) de aan derden betaalde kosten.

Het voormelde vaste uurtarief van € 80 is van belang om te voorkomen dat door diverse subsidieaanvragers verschillende tarieven voor de subsidiabele kosten voor (arbeid) worden gebruikt. Er is voor gekozen om onder deze subsidiemodule een vast uurtarief van € 80 te hanteren, in plaats van het gebruikelijke uurtarief van € 60, opgenomen in artikel 3.1.1 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (die in artikel 3.6.4, derde lid, dan ook buiten toepassing wordt verklaard voor deze subsidiemodule). De reden hiervoor is dat het uurtarief van € 60 niet passend is (voor de maritieme maakindustrie), gelet op de prijsstijgingen en inflatie van de afgelopen jaren. Een indexatie naar een uurtarief van € 80 wordt dan ook passend geacht. Hiermee wordt ook aangesloten bij de prijsindexaties van vergelijkbare subsidieregelingen voor de maritieme sector, zoals de Tijdelijke subsidieregeling maritiem masterplan.

Artikel 3.6.5 Verdeling van het subsidieplafond

Dit artikel bepaalt op welke wijze het subsidieplafond wordt verdeeld. De verdeling vindt plaats op volgorde van rangschikking van de subsidieaanvragen. De subsidieaanvragen betreffende maritieme innovatieprojecten worden hoger gerangschikt naarmate deze meer bijdragen aan het doel van deze subsidiemodule. Hoe hoger een subsidieaanvraag betreffende een maritiem innovatieproject wordt gerangschikt, hoe groter de kans is dat het voor subsidie in aanmerking komt. Alleen aan de subsidieaanvragen voor maritieme innovatieprojecten die na de rangschikking binnen het subsidieplafond passen, wordt subsidie verleend. Op het moment dat het subsidieplafond zal worden overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van de subsidieaanvragen die bij de beoordeling gelijk zijn gerangschikt, overeenkomstig het kaderbesluit, vastgesteld door middel van loting.

Artikel 3.6.6 Start- en realisatietermijn

In dit artikel is bepaald dat met de uitvoering van een op grond van deze subsidiemodule gesubsidieerd maritiem innovatieproject moet worden gestart binnen uiterlijk zes maanden na de subsidieverlening, doch niet eerder dan het tijdstip waarop de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in artikel 3.6.12, eerste lid, aan de minister verstrekt is. Op deze wijze wordt gewaarborgd dat het desbetreffende project spoedig van start zal gaan, nadat door de subsidieontvanger moet zijn voldaan aan alle voorwaarden voor de subsidieverlening, inclusief de verplichting tot verstrekking van een samenwerkingsovereenkomst (zie hierover de artikelsgewijze toelichting op artikel 3.6.12, eerste lid).

Aanvullend hierop is de realisatietermijn vastgesteld op vier jaar na de startdatum van het project. Dit betekent dat het desbetreffende maritiem innovatieproject binnen vier jaar gerealiseerd moet zijn nadat door de subsidieontvanger gestart is met het project. Indien uit het bij de subsidieaanvraag aangeleverde projectplan blijkt dat het maritiem innovatieproject niet binnen deze termijn gerealiseerd zou kunnen worden, wordt de subsidie afgewezen op grond van artikel 23, aanhef en onderdeel b, van het kaderbesluit. Er is voor deze termijn gekozen, omdat verwacht wordt dat een maritiem innovatieproject binnen de gestelde realisatietermijn kan worden afgerond.

Van belang is nog wel dat artikel 37, derde lid, van het kaderbesluit in geval van vertraging van de uitvoering van de activiteiten of het essentieel wijzigen hiervan aan de Minister van EZ de bevoegdheid geeft om ontheffing te verlenen van de verplichting om de activiteiten overeenkomstig het projectplan van de subsidieontvanger (en dus ook conform de beoogde start- en realisatietermijn) uit te voeren.

Artikel 3.6.7 Afwijzingsgronden

Dit artikel bevat de afwijzingsgronden die, in aanvulling op de afwijzingsgronden uit artikel 22 en 23 van het kaderbesluit, van toepassing zijn.

Allereerst wordt de subsidieaanvraag afgewezen indien na toepassing van artikel 3.6.8, eerste en tweede lid, voor een criterium, bedoeld in artikel 3.6.8, eerste lid, minder dan 13 punten zijn toegekend. De subsidieaanvragen worden verdeeld op volgorde van rangschikking van de aanvragen en in artikel 3.6.8, eerste lid, zijn de zogenaamde rangschikkingscriteria voor deze verdeling opgenomen, waarvoor op grond van artikel 3.6.8, tweede lid, per rangschikkingscriterium ten minste één en ten hoogste vijfentwintig punten worden toegekend. De bedoeling van deze afwijzingsgrond is dat alleen projecten die van voldoende kwaliteit zijn, gehonoreerd zullen worden. Een project wordt als kwalitatief voldoende beschouwd in het geval, met een schaal van één tot en met vijfentwintig punten, een score van dertien punten is behaald voor elk rangschikkingscriterium, opgenomen in artikel 3.6.8, eerste lid.

Ten tweede wordt de subsidieaanvraag afgewezen indien de subsidiabele kosten onder een bepaald minimumbedrag liggen. De subsidieaanvraag wordt dan ook afgewezen indien de subsidiabele kosten minder dan € 250.000 bedragen. Hierdoor zullen kleinere projecten niet voor subsidie in aanmerking kunnen komen. Op deze wijze worden subsidieaanvragen gestimuleerd die voldoende massa hebben, zodat de subsidieaanvragers binnen het samenwerkingsverband significante stappen kunnen zetten en gefragmenteerde inzet van publieke financiële middelen voorkomen wordt.

Ten derde wordt de subsidieaanvraag afgewezen indien de te verlenen subsidie voor een bepaalde subsidieaanvrager binnen het samenwerkingsverband minder dan € 50.000 zou bedragen. Op deze wijze wordt ervoor gezorgd dat de bijdrage per subsidieaanvrager voldoende substantieel is binnen een samenwerkingsverband dat het project uitvoert.

Ten vierde wordt de subsidieaanvraag afgewezen voor zover voor het uitvoeren van dezelfde activiteiten, bedoeld in artikel 3.6.2, tweede lid, ten behoeve van dezelfde doelen, bedoeld in artikel 3.6.2, eerste lid, (1°) eerder subsidie verstrekt is aan een deelnemer uit het samenwerkingsverband op grond van deze titel of (2°) subsidie is of zou kunnen worden verstrekt op grond van de Tijdelijke subsidieregeling Maritiem Masterplan. Met deze afwijzingsgronden wordt beoogd om dubbele subsidiëring van dezelfde activiteiten te voorkomen, zonder dat aanvullende subsidiëring van complementaire of vervolg activiteiten wordt uitgesloten (zie voor de achtergrond paragraaf 1.2 uit het algemene deel van deze toelichting).

Artikel 3.6.8 Rangschikkingscriteria

In dit artikel zijn criteria opgenomen op basis waarvan de subsidieaanvragen gerangschikt worden. Een subsidieaanvraag wordt hoger gerangschikt naarmate het project meer bijdraagt aan deze rangschikkingscriteria. De rangschikkingscriteria bevinden zich in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, van artikel 3.6.8. Per rangschikkingscriterium wordt op grond van artikel 3.6.8, tweede lid, ten minste één en ten hoogste vijfentwintig punten toegekend. Aan de subsidieaanvraag van het project dat het hoogst gerangschikt is, wordt (voor zover het subsidieplafond nog niet is overschreden) subsidie verleend, tenzij de subsidieaanvraag voor het desbetreffende project op grond van artikel 3.6.7 afgewezen zou moeten worden (onder andere vanwege een score van minder dan dertien punten op een van de rangschikkingscriteria). Bij de rangschikking gaat het om de volgende rangschikkingscriteria.

(a) Bijdrage aan het doel van de subsidiemodule op het desbetreffende deelgebied of deelgebieden

Aan een subsidieaanvraag voor een maritiem innovatieproject wordt een hoger aantal punten toegekend naarmate het maritiem innovatieproject meer bijdraagt aan de doelen, genoemd in artikel 3.6.2, eerste lid, die uitgebreid worden beschreven in paragraaf 1.2 van het algemene deel van deze toelichting.

Voor de rangschikking is van belang dat op dit criterium hoger wordt gescoord naarmate er meer sprake is van technologische vernieuwing. Het kan daarbij gaan om de ontwikkeling van nieuwe producten of diensten, of om producten of diensten met wezenlijke vernieuwingen of wezenlijk nieuwe toepassingen. De internationale stand der techniek is de maatstaf. De aanvrager dient de huidige stand van onderzoek en techniek te beschrijven, welke knelpunten er nog zijn en wat de toegevoegde waarde van het project is (welke stap in onderzoek en ontwikkeling er door het project gezet wordt). Hierbij scoren subsidieaanvragen voor projecten die een marginale technische verbetering beogen lager dan voorstellen die een technologische doorbraak nastreven.

(b) kwaliteit van het projectplan van het maritiem innovatieproject

Een subsidieaanvraag wordt hoger gerangschikt naarmate de kwaliteit van het bij de subsidieaanvraag gevoegde projectplan en begroting beter is.

Een projectplan scoort hoger op dit criterium in het geval er een duidelijke omschrijving gegeven wordt van de onderzoeksmethode, inhoudelijke aanpak, (per partner) uit te voeren activiteiten, de projectfases met meetbare indicatoren (inclusief go/no go momenten), de te gebruiken middelen en de resultaten. Het gaat hier dus om een heldere beschrijving en onderbouwing van de activiteiten in de tijd (wie doet wat en wanneer). Daarnaast moet een adequate inventarisatie en analyse aanwezig zijn van de risico’s die een succesvolle uitvoering van het project kunnen bedreigen en wat voor mitigerende maatregelen hiervoor genomen (kunnen) worden. Ook moet worden onderbouwd waarom het projectplan uitvoerbaar is conform de projectbeschrijving.

Een projectvoorstel en begroting scoort hoger op dit criterium in het geval de beschikbare financiële middelen effectiever en efficiënter worden ingezet. Een projectvoorstel scoort hierop beter als de financiële middelen effectiever worden ingezet met het oog op de te bereiken doelen van het projectvoorstel. De financiële middelen betreffen zowel de gevraagde subsidie als andere financiële middelen waarmee het project gefinancierd wordt. Om te voorkomen dat er onnodig veel kosten opgevoerd worden, wordt bij de beoordeling meegewogen welke impact het projectvoorstel kan hebben op de doelstellingen gerelateerd aan de totale subsidiabele kosten die opgevoerd worden. Projectvoorstellen die meer impact zullen hebben ten opzichte van de totale opgevoerde kosten scoren hoger dan voorstellen die met dezelfde kosten minder impact hebben.

(c) De geschiktheid van het samenwerkingsverband

Aan een subsidieaanvraag voor een maritiem innovatieproject worden meer punten toegekend naarmate het samenwerkingsverband meer geschikt is om het project uit te voeren.

Allereerst gaat dit criterium over wie het project gaan uitvoeren en of de benodigde competenties en ervaring bij de deelnemers in het samenwerkingsverband en de projectorganisatie aanwezig zijn. Dit kan aangetoond worden door documenten met daarin een beknopte beschrijving van de projectorganisatie en de kennis, ervaring en capaciteiten van de bij de uitvoering van een maritiem innovatieproject betrokken entiteiten (rechtspersonen of natuurlijke personen).

Ten tweede moet bij dit criterium aangetoond worden dat de inrichting van de projectorganisatie binnen het samenwerkingsverband adequaat is, waaronder mede begrepen de structuur van de projectorganisatie en taakverdeling.

Tot slot wordt bij dit criterium ook getoetst aan de mate van samenwerking tussen de deelnemers binnen het samenwerkingsverband, waaronder mede begrepen een adequate verdeling en verbinding van de werkpakketten. Er dient dan ook aangetoond te worden dat er sprake is van feitelijke samenwerking tussen de partners binnen het samenwerkingsverband, bijvoorbeeld door een adequate kennisuitwisseling. De partners binnen het samenwerkingsverband dienen onderscheidende en complementaire specifieke technische expertise te hebben. Hierdoor wordt de toegevoegde waarde van de samenwerking groter en daarmee stijgt de kans op een vervolgsamenwerking.

(d) de commerciële haalbaarheid

Aan een subsidieaanvraag voor een maritiem innovatieproject worden meer punten toegekend naar mate de commerciële haalbaarheid van de in het maritiem innovatieproject behaalde resultaten naar verwachting groter is. Met dit criterium wordt gekeken naar de toepassingsmogelijkheden en slaagkans van de met het project te ontwikkelen producten of diensten op de Nederlandse en internationale markt. Er dient daarom een adequate kwantitatieve onderbouwing verstrekt te worden van de verwachte afzetmarkt, bestaande uit een omschrijving van de soorten potentiële afnemers. De aannames en inschattingen dienen expliciet gemaakt te worden. Daarbij wordt ingegaan op welke stappen nog gezet moeten worden om de markt te bereiken en welke kosten en welke termijnen daarbij horen.

Artikel 3.6.9 Adviescommissie

In dit artikel wordt bepaald dat er een Adviescommissie Maritieme Innovatie is, die tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 3.6.8. Er wordt aan de adviescommissie geen advies gevraagd over de te beoordelen afwijzingsgronden, opgenomen in artikelen 22 en 23 van het kaderbesluit en artikel 3.6.7, omdat deze zaken niet primair tot de expertise van de adviescommissie behoren, alsook omdat deze expertise al in voldoende mate aanwezig is. De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vijf leden, zodat voldoende expertise aanwezig zal zijn. De voorzitter en de andere leden van de commissie worden door de minister voor een termijn van ten hoogste één jaar benoemd, zodat na de beoordeling van de subsidieaanvragen ook nog (indien gewenst) inlichtingen bij deze adviescommissie ingewonnen kunnen worden over de wijze waarop de voltooide beoordeling heeft plaatsgevonden.

Artikel 3.6.10 Verplichtingen betreffende samenwerking bij economische activiteiten door maritieme ondernemingen of onderzoeksorganisaties

Dit artikel heeft betrekking op de verplichtingen voor maritieme ondernemingen of onderzoeksorganisaties die economische onderzoeksactiviteiten uitvoeren. Bij het uitvoeren van de economische onderzoeksactiviteiten, bedoeld in artikel 3.6.2, tweede lid, onderdeel a, zijn er een aantal voorwaarden die vervuld moeten worden, om voor subsidie (en met name het verhoogde subsidiepercentage bij industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, bedoeld in artikel 3.6.3, eerste lid, onderdeel a, onder 2° en 3°,) in aanmerking te kunnen komen (zie de artikelsgewijze toelichting op artikel 3.6.3, eerste lid). De subsidieontvanger kan hierbij kiezen of deze voldoet aan de voorwaarde uit onderdeel a of de voorwaarde uit onderdeel b van artikel 3.6.10.

Allereerst zou de subsidieontvanger ervoor kunnen kiezen om te voldoen aan de voorwaarde uit artikel 3.6.10, onderdeel a. Op grond hiervan moeten de economische onderzoeksactiviteiten door de maritieme ondernemingen en/of onderzoeksorganisatie(s) worden uitgevoerd in daadwerkelijke samenwerking. Voor het begrip ‘daadwerkelijke samenwerking’ verwijst artikel 1.1 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies naar artikel 2, onderdeel 90, van de algemene groepsvrijstellingsverordening dat onder ‘daadwerkelijke samenwerking’ verstaat samenwerking tussen ten minste twee onafhankelijke partijen om kennis of technologie uit te wisselen of om een gemeenschappelijke doelstelling op basis van een taakverdeling te bereiken, waarbij de partijen samen de omvang van het samenwerkingsproject bepalen, bijdragen aan de tenuitvoerlegging ervan, en het risico en de resultaten ervan delen. Eén of meer partijen kunnen de volledige kosten van het project dragen en zodoende de andere partijen bevrijden van de aan het project verbonden financiële risico's. Contractonderzoek en het verrichten van onderzoeksdiensten worden niet als vormen van samenwerking beschouwd. In de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in artikel 3.6.12, eerste lid, moeten de afspraken over deze samenwerking worden neergelegd. Ook moet worden voldaan aan ten minste één van de voorwaarden, bedoeld in artikel 25, zesde lid, onderdeel b, onder i, van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Dit betekent dat het project daadwerkelijke samenwerking moet behelzen (1) tussen ondernemingen waarvan er ten minste één een kleine of middelgrote onderneming is, of wordt uitgevoerd in ten minste twee lidstaten of in een lidstaat en in een overeenkomstsluitende partij bij de EER-overeenkomst (lees: overeenkomst van de Europese Economische Ruimte), en geen van de ondernemingen meer dan 70% van de in aanmerking komende kosten voor haar rekening neemt of (2) tussen een onderneming en één of meer onderzoeksorganisaties, waarbij deze organisaties ten minste 10% van de in aanmerking komende kosten dragen en het recht hebben hun eigen onderzoeksresultaten te publiceren.

Ten tweede zou de subsidieontvanger ervoor kunnen kiezen om te voldoen aan de voorwaarden uit artikel 3.6.10, onderdeel b. Op grond hiervan moeten de projectresultaten van de economische onderzoeksactiviteiten ruim worden verspreid via conferenties, publicaties, open access-repositories, of gratis of opensource-software, bedoeld in artikel 25, zesde lid, onderdeel b, onder ii, van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Aan deze kennisverspreiding kan mogelijk al (gedeeltelijk) invulling worden gegeven doordat de subsidieontvanger voldoet aan de verplichting tot kennisverspreiding die op alle subsidiabele activiteiten en subsidieontvangers van toepassing is, maar het valt niet uit te sluiten dat (in bepaalde gevallen) een bredere kennisverspreiding nodig is (die niet beperkt is in tijd en niet beperkt is tot niet-bedrijfsgevoelige informatie).

Artikel 3.6.11 Verplichtingen betreffende samenwerking bij niet-economische activiteiten door onderzoeksorganisaties

Dit artikel heeft betrekking op de verplichtingen voor onderzoeksorganisaties die niet-economische onderzoeksactiviteiten uitvoeren.

Afgescheiden boekhouding van niet-economische onderzoeksactiviteiten (artikel 3.6.11, eerste lid, onderdeel b)

Bij het in een samenwerkingsverband uitvoeren van niet-economische onderzoeksactiviteiten is het van belang dat er een duidelijk onderscheid gemaakt kan worden tussen economische en niet-economische onderzoeksactiviteiten. Om te kunnen beoordelen welke onderzoeksactiviteiten niet-economisch van aard zijn, dient de onderzoeksorganisatie een gescheiden boekhouding bij te houden tussen economische- en niet-economische onderzoeksactiviteiten, waarin ook de niet-economische onderzoeksactiviteiten van het maritiem innovatieproject kunnen worden onderscheiden (zie artikel 3.6.11, eerste lid, onderdeel b). Hiermee wordt invullinggegeven aan paragraaf 2.1.1, onderdeel 16, van het O&O&I-steunkader, waarin wordt bepaald dat niet-economische en economische onderzoeksactiviteiten en de kosten, financiering en inkomsten ervan duidelijk kunnen worden onderscheiden, zodat kruissubsidiëring van de economische activiteiten (met de subsidie voor niet-economische onderzoeksactiviteiten) wordt vermeden. Het bewijs van een correcte toerekening van kosten, financiering en inkomsten kan worden geleverd door (het overleggen van) de financiële jaarrekeningen van de betrokken onderzoeksorganisatie.

Het verrichten van niet-economische onderzoeksactiviteiten in een samenwerkingsverband (artikel 3.6.11 eerste lid, onderdelen a en b, tot en met vierde lid, juncto artikel 3.6.12, eerste lid)

Voor het uitvoeren van onderzoeksactiviteiten in een samenwerkingsverband is het volgende van belang.

Allereerst moet er op grond van artikel 3.6.11, eerste lid, aanhef en onderdeel a, sprake zijn van daadwerkelijke samenwerking met maritieme ondernemingen of andere onderzoeksorganisatie(s) die economische activiteiten verricht(en) (hierna: tezamen aangeduid als onderneming), waarvoor in artikel 1.1 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies onder meer wordt verwezen naar de begripsbepaling in paragraaf 1.3, onderdeel h, van het O&O&I-steunkader. Op grond hiervan bestaat daadwerkelijke samenwerking uit een samenwerking tussen ten minste twee onafhankelijke partijen om kennis of technologie uit te wisselen of om een gemeenschappelijke doelstelling op basis van een taakverdeling te bereiken. Hierbij dienen de partijen samen de omvang van het samenwerkingsproject te bepalen, bij te dragen aan de tenuitvoerlegging ervan, en het risico en de resultaten ervan te delen. Vanzelfsprekend worden contractonderzoek en het verrichten van onderzoeksdiensten niet als vormen van samenwerking beschouwd. Artikel 3.6.11 bewerkstelligt voorts dat, in het geval er sprake is van fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling door een onderzoeksorganisatie, de voordelen die een onderzoeksorganisatie geniet niet als indirecte staatssteun doorgegeven worden aan een onderneming waarmee de onderzoeksorganisatie in samenwerking activiteiten verricht. Aan welke voorwaarden bij daadwerkelijke samenwerking voldaan moet worden is verder uitgewerkt in paragraaf 2.2.2 van het O&O&I-steunkader, waarvan randnummer 28 bepaalt dat de voorwaarden van een samenwerkingsproject, met name wat betreft de bijdrage in de kosten ervan, het delen in de risico’s en uitkomsten ervan, de verspreiding van de resultaten, de toegang tot en de regels voor de toewijzing van intellectuele-eigendomsrechten vóór de aanvang van het maritiem innovatieproject moeten zijn overeengekomen. Naast de verplichting tot daadwerkelijke samenwerking, opgenomen in artikel 3.6.11, eerste lid, onderdeel a, is in artikel 3.6.12, eerste lid, dan ook een aanvullende verplichting voor de subsidieaanvrager(s) opgenomen om voorafgaand aan de start van het maritiem innovatieproject een samenwerkingsovereenkomst te sluiten waarin onder meer voormelde afspraken neergelegd zijn.

Ten tweede wordt met artikel 3.6.11, derde lid, onderdeel c, verzekerd dat een onderzoeksorganisatie en een onderneming ten opzichte van elkaar handelen als normale marktpartijen. Deze voorwaarden zijn in lijn met de vereisten uit paragraaf 2.2.2, randnummers 29 en 30, van het O&O&I-steunkader. Wanneer maritieme innovatieprojecten gezamenlijk door ondernemingen en onderzoeksorganisaties worden uitgevoerd, is de Europese Commissie volgens randnummer 29 van het O&O&I-steunkader van oordeel dat er met de gunstige samenwerkingsvoorwaarden via die entiteiten geen indirecte staatssteun aan de deelnemende ondernemingen wordt verleend indien aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • (a) de deelnemende ondernemingen dragen de volledige kosten van de activiteiten van het project. Deze voorwaarden is niet opgenomen in artikel 3.6.11, eerste lid, onderdeel c, omdat in een samenwerkingsverband dat het maritieme innovatieproject uitvoert zowel onderzoeksorganisaties als maritieme ondernemingen kosten zullen maken, en derhalve subsidieontvanger zijn;

  • (b) de resultaten van de samenwerking die geen intellectuele-eigendomsrechten opleveren kunnen breed worden verspreid en alle intellectuele-eigendomsrechten die de activiteiten van de onderzoeksorganisatie opleveren worden volledig toegekend aan die entiteiten (zie voor deze voorwaarde artikel 3.6.11, eerste lid, onderdeel c, onder 1°;

  • (c) uit het maritiem innovatieproject ontstane intellectuele-eigendomsrechten, alsmede daarmee verband houdende toegangsrechten, worden aan de verschillende samenwerkende partners toegekend op een wijze die een passende afspiegeling is van hun werkpakketten, bijdragen en respectieve belangen. Bij voormelde toegangsrechten, opgenomen in artikel 3.6.11, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, kan gedacht worden aan gebruiksrechten en licenties;

  • (d) de onderzoeksorganisaties ontvangen een vergoeding die gelijkwaardig is aan de marktprijs voor de intellectuele-eigendomsrechten die uit hun activiteiten ontstaan en worden overgedragen aan de deelnemende ondernemingen of waartoe de deelnemende ondernemingen toegangsrechten kregen toegewezen. Het absolute bedrag van – financiële en niet financiële – bijdragen van de deelnemende ondernemingen in de kosten van de activiteiten van de onderzoeksorganisatie die de betrokken intellectuele-eigendomsrechten hebben opgeleverd, kan op die vergoeding in mindering worden gebracht (zie voor deze voorwaarde artikel 3.6.11, eerste lid, onderdeel c, onder 3°, en het tweede lid. Voorts bewerkstelligt een onderzoeksorganisatie dat de voormelde vergoeding overeenstemt met de marktprijs, door één van de alternatieven te kiezen die opgesomd staan en uitgewerkt zijn in artikel 3.6.11, derde lid, onderdelen a tot en met d, en vierde lid. Hiermee wordt invulling gegeven aan randnummer 30 van het O&O&I-steunkader.

Indien geen van de vorenstaande voorwaarden is vervuld, zal de volledige waarde van de bijdrage van de onderzoeksorganisatie aan het maritiem innovatieproject (overeenkomstig randnummer 31 van het O&O&I-steunkader) worden beschouwd als een (economisch) voordeel voor de samenwerkende ondernemingen, waarvoor de regels inzake staatssteun gelden. In dat geval zal gekeken moeten worden of de (indirecte) subsidieverlening aan deze ondernemingen past binnen de grenzen van het dan toepasselijke staatssteunkader (artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening).

Buiten toepassing verklaring artikel 1.9 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (artikel 3.6.11, vijfde lid)

Tot slot is van belang dat in artikel 1.9 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies een soortgelijke (minder verregaande) bepaling als in artikel 3.6.11 is opgenomen. Om te voorkomen dat er een verschil in interpretatie tussen artikelen 1.9 en 3.6.11 zou ontstaan, is artikel 1.9 niet van toepassing verklaard op deze subsidiemodule.

Artikel 3.6.12 Verplichtingen betreffende verstrekking van een samenwerkingsovereenkomst, voortgangsrapportages en kennisverspreiding

Voor de subsidiemodule Maritieme innovatieprojecten bevat artikel 3.6.12 een aantal verplichtingen betreffende de verstrekking van een samenwerkingsovereenkomst, voortgangsrapportages en kennisverspreiding.

Allereerst bevat artikel 3.6.12, eerste lid, de verplichting voor de subsidieontvangers om binnen uiterlijk acht weken na dagtekening van de beschikking tot subsidieverlening, een samenwerkingsovereenkomst te verstrekken aan de minister, die is gesloten tussen de deelnemers binnen het samenwerkingsverband ten behoeve van de uitvoering van het maritiem innovatieproject. Bij het niet voldoen aan de verplichting tot verstrekking van een samenwerkingsovereenkomst wordt de subsidieverlening niet opgeschort. maar zolang deze samenwerkingsovereenkomst niet aanwezig is, zullen er ingevolge artikel 4:56 van de Awb geen voorschotten worden betaald, en kan het uitblijven van de verstrekking van een samenwerkingsovereenkomst ingevolge artikel 4:46, tweede lid, van de Awb, leiden tot een lagere vaststelling van het subsidiebedrag. Dit zelfde geldt in het geval de samenwerkingsovereenkomst niet aan bepaalde minimumeisen voldoet. In deze samenwerkingsovereenkomst moeten verschillende zaken worden geregeld.

  • In deze samenwerkingsovereenkomst moet worden bepaald op welke wijze wordt omgegaan met de bijdrage in de kosten, het delen in de risico’s en uitkomsten, de verspreiding van de resultaten en de toegang tot en de regels voor de toewijzing van intellectuele eigendomsrechten, zodat duidelijk is hoe de resultaten tot stand moeten komen en wat het belang en rol van de diverse partijen is. Voor de omschrijving van de bijdrage in de kosten geldt dat deze uitgebreider moet zijn (een hoger detailniveau moet bevatten) dan de omschrijving van de kosten die bij de subsidieaanvraag gevoegd moet worden op grond van artikel 3.6.13, derde lid, onderdeel b. Ook voor de overige elementen uit de samenwerkingsovereenkomst geldt dat deze in feite een nadere uitwerking zijn van een deel van het projectplan, bedoeld in artikel 3.6.13, derde lid, onderdeel a, betreffende met name de wijze waarop het desbetreffende project door verschillende samenwerkingspartners binnen het samenwerkingsverband uitgevoerd gaat worden en wat de verdere randvoorwaarden voor de samenwerking zijn.

  • In deze samenwerkingsovereenkomst moet worden gewaarborgd dat voldaan wordt aan ten minste de voorwaarden, bedoeld in artikel 3.6.10, en, voor zover van toepassing, de voorwaarden, bedoeld in artikel 3.6.11. Voor de achtergrond zie de artikelsgewijze toelichting op de artikelen 3.6.10 en 3.6.11.

Ten tweede bevat het tweede lid een verplichting voor de subsidieontvangers om gedurende de looptijd van het maritiem innovatieproject op verzoek van de minister inlichtingen te verstrekken omtrent de voortgang van de verrichte of te verrichten activiteiten of resultaten van het maritiem innovatieproject, die gebruikt kunnen worden voor het monitoren van de voortgang van het maritiem innovatieproject. Het gaat hierbij om verzoeken voor (laagdrempelige) contactmomenten waarin de subsidieontvangers of de penvoerder namens alle subsidieontvangers via een eenvoudig middel (zoals de telefoon, de e-mail of een kort verslagje) informatie verstrekken over de voortgang van het project. Dergelijke verzoeken voor (laagdrempelig) contact zullen met terughoudendheid worden gedaan en hebben mede tot doel subsidieontvangers te helpen hun project tot een succes te maken. Deze (laagdrempelige) verplichting tot het verstrekken van inlichtingen is aanvullend op de verplichting tot een (uitgebreidere) jaarlijkse voortgangsrapportage, die op grond van artikel 39 van het kaderbesluit via de subsidiebeschikking zal worden opgelegd aan de subsidieontvangers (lees: penvoerder van het samenwerkingsverband).

Ten derde bevat het derde lid een verplichting voor de subsidieontvangers om binnen één jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling tot bekendmaking over te gaan van de niet-bedrijfsgevoelige kennis en de resultaten die met het maritieme innovatieproject zijn opgedaan, inclusief de niet-bedrijfsgevoelige kennis en informatie over de eventueel ontwikkelde producten of diensten en mogelijke bijhorende vervolgstappen voor de doorontwikkeling hiervan. Het voorgaande betekent dat slechts die kennis hoeft te worden gedeeld, waaruit blijkt wat het maritiem innovatieproject aan nieuwe inzichten heeft opgeleverd, zonder dat precies hoeft te worden vrijgegeven op welke wijze de kennis is vergaard. Om te voorkomen dat derden de onderzoeksresultaten eenvoudig kunnen reproduceren (lees: het competitieve voordeel van de betrokken maritieme onderneming(en) verloren gaat), betreft het hier dus slechts een verplichting tot basale kennisdeling over welke producten en/of diensten ontwikkeld zijn en de bijdrage die deze leveren aan vraagstukken op het terrein van de maritieme maakindustrie, alsook wat de indirecte opbrengsten van het project zijn, zoals eventueel informatie over (de scope van) nog te verrichten (niet-gesubsidieerd) vervolgonderzoek. Aan de kennisdelingsverplichting kan voldaan worden door ten minste een éénmalige openbaarmaking van de voorgaande informatie via een daarvoor geschikte conferentie, publicatie, open ccess-repositories dan wel gratis of opensource-software. Met deze kennisdeling kan bijgedragen worden aan de versnelling van de verdere brede implementatie van de in het gesubsidieerde maritieme innovatieproject opgedane kennis (binnen de relevante sectoren), alsook de kennisvalorisatie vanuit onderzoeksorganisaties naar maritieme ondernemingen. Ook kunnen door deze informatievoorziening de kosten voor navolgers verlaagd worden (die gemaakt worden bij toekomstige maritieme innovatieprojecten of investeringsprojecten), omdat geleerd kan worden van de afgeronde gesubsidieerde maritieme innovatieprojecten.

Tot slot wordt opgemerkt dat ook gekozen kan worden voor een (andere of bredere) vorm van kennisdeling, die overeenkomt met artikel 25, zesde lid, onderdeel b, onder ii, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, in het geval dat de subsidieontvanger niet wil of kan voldoen aan de voorwaarden uit artikel 25, zesde lid, onderdeel a, onder ii, van de algemene groepsvrijstellingsverordening. (zie hiervoor de artikelsgewijze toelichting op artikel 3.6.10).

Artikel 3.6.13 Informatieverplichtingen

In dit artikel zijn informatieverplichtingen opgenomen ten aanzien van de gegevens die de subsidieaanvraag moet bevatten of waarvan deze vergezeld dient te gaan.

Informatieverstrekking in de subsidieaanvraag (artikel 3.6.13, eerste en tweede lid)

Het eerste en tweede lid van dit artikel maken duidelijk welke informatie in een subsidieaanvraag opgenomen moet worden. Het betreft hier onder meer de minimale informatievereisten over de subsidieaanvrager en het project, die nodig zijn om de subsidieaanvraag te kunnen behandelen. Deze vereisten sluiten (grotendeels) aan bij de wijze waarop andere (vergelijkbare) subsidiemodules in de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies zijn vormgegeven. Ook wordt hierin bepaald dat de basisgegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, moeten worden verstrekt. Daarnaast moeten er ook gegevens verstrekt worden over de grootte van de onderneming van de subsidieaanvrager, indien de subsidieaanvrager een maritieme onderneming is. Op deze wijze kan beoordeeld worden of aan de criteria van de subsidiemodule voldaan wordt.

Informatieverstrekking in de bijlage bij de subsidieaanvraag (artikel 3.6.13, derde lid)

In het derde lid wordt bepaald dat de subsidieaanvraag vergezeld dient te gaan van bepaalde bescheiden.

Allereerst moet de subsidieaanvraag op grond van artikel 3.6.13, derde lid, onderdelen a en b, vergezeld gaan van (a) een projectomschrijving van het doel of doelen en de activiteiten van het maritiem innovatieproject en (b) een projectbegroting (in plaats van bijvoorbeeld een mijlpalenbegroting) waarin een omschrijving wordt gegeven van (1°) de omvang van de gevraagde subsidie, (2°) de totaal te maken kosten bij de uitvoering van het maritiem innovatieproject, inclusief een beschrijving van welk deel van de kosten betrekking heeft op één of meer van de activiteiten als bedoeld in artikel 3.6.2, tweede lid, en (3°) informatie over de wijze waarop elke deelnemer in het samenwerkingsverband zijn eigen aandeel in de projectkosten financiert, voor zover deze kosten betrekking hebben op materialen of prototypes. Met deze informatie kan een adequaat beeld verkregen worden van de doelstellingen en werkzaamheden binnen het maritiem innovatieproject en aanverwante kosten, zodat onder meer getoetst kan worden aan de minimale eisen betreffende de doelstelling, kwaliteit van het projectplan en de kosten, opgenomen in de rangschikkingscriteria, opgenomen in artikel 3.6.8, eerste lid, onderdelen a en b.

Ten tweede moeten op grond van artikel 3.6.13, derde lid, onderdeel c, ook documenten verschaft worden met daarin een beknopte beschrijving van de projectorganisatie en de kennis, ervaring en capaciteiten van de bij de uitvoering van een maritiem innovatieproject betrokken organisaties of personen. De informatie over deze organisaties en/of personen is van belang om de geschiktheid van de subsidieaanvrager(s) te kunnen beoordelen, waaraan onder meer getoetst wordt via de minimale eisen op dit gebied, opgenomen in het rangschikkingscriterium, opgenomen in artikel 3.6.8, eerste lid, onderdeel c.

Ten derde moet op grond van artikel 3.6.13, derde lid, onderdeel d, een plan verschaft worden dat betrekking heeft op de wijze waarop de kennisverspreiding, bedoeld in artikel 3.6.12, plaatsvindt.

Wijze van informatieverstrekking (artikel 19 kaderbesluit)

Tot slot is van belang dat op grond van artikel 19, eerste lid, van het kaderbesluit een subsidieaanvraag moet worden ingediend met gebruikmaking van een middel (lees: digitale loket, formats en/of formulieren) dat beschikbaar wordt gesteld. Dit middel zal aan het begin van de openstellingsperiode beschikbaar worden gesteld via www.rvo.nl. De bij de subsidieaanvraag in te dienen documenten kunnen ook in de Engelse taal worden aangeleverd.

Artikel 3.6.14 Aanvraag tot subsidievaststelling

Voor de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies zijn de verplichtingen inzake subsidievaststelling opgenomen in artikel 50 van het kaderbesluit. Er is evenwel voor gekozen om deze verplichtingen in dit artikel nader in te vullen. Dit artikel bevat een opsomming van de informatie die in ieder geval opgenomen moet worden in het eindverslag, bedoeld in artikel 50, tweede lid, onderdeel a, van het kaderbesluit, dat bij de aanvraag tot subsidievaststelling wordt ingediend. Deze onderdelen dienen ervoor om te bezien of de subsidiabele activiteiten daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, alsook of de subsidiabele activiteiten tot het gewenste eindresultaat hebben geleid. Het eindverslag dient in ieder geval de volgende zaken te bevatten: (a) een omschrijving van de projectresultaten van het maritiem innovatieproject, (b) indien de omvang van de verleende subsidie per subsidieontvanger € 125.000 of meer bedraagt, een overzicht waarin de totale kosten van de subsidiabele activiteiten zijn opgenomen, inclusief een kostenopbouw die is toegespitst op de verschillende kostencomponenten en een beschrijving van welk deel van de kosten betrekking heeft op één of meer van de activiteiten als bedoeld in artikel 3.6.2, tweede lid, en (c) indien de omvang van de verleende subsidie per subsidieontvanger € 50.000 tot € 125.000 bedraagt, een verklaring betreffende werkelijke kosten en opbrengsten, waarin wordt aangegeven: (1°) dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht, voorzien van een korte toelichting, (2°) dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan, (3°) wat het totale bedrag van de gerealiseerde subsidiabele kosten is en (4°) wat het totale bedrag van de gerealiseerde eigen bijdrage is. Opgemerkt wordt dat bij de voorgaande informatieverplichtingen in onderdelen b en c een onderscheid is gemaakt tussen de eisen aan de aan te leveren informatie bij een hogere of lagere subsidie, omdat het Raamwerk voor uitvoering van subsidies (RUS) voor verschillende subsidiehoogtes andere voorwaarden stelt aan de op te leggen informatieverplichtingen.

De verdere effecten van de subsidie kunnen (later ook nog) via een evaluatie getoetst worden. Op grond van artikel 41 van het kaderbesluit dient de subsidieontvanger namelijk gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling medewerking te verlenen aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de aan hem verleende subsidie, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd. Deze medewerking kan dan ook gevraagd worden tijdens de looptijd van het maritieme innovatieproject, alsook na afloop hiervan, tot vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 3.6.15 Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 3.6.2, eerste lid, bevat, met uitzondering van de niet-economische onderzoeksactiviteiten, staatsteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Voor een uitgebreidere toelichting op de staatssteunaspecten wordt verwezen naar paragraaf 2 van het algemene deel van deze toelichting.

Artikel 3.6.16 Vervaltermijn

In artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016 is bepaald dat subsidieregelingen een vervaltermijn van maximaal vijf jaren bevatten. Artikel 3.6.16 geeft invulling aan voormelde bepaling. Dit artikel bepaalt namelijk voor de onderhavige subsidiemodule wat de vervaldatum is. Deze subsidiemodule vervalt na vijf jaar, met ingang van 24 oktober 2029. Te zijner tijd zal bezien worden of het wenselijk is deze titel te verlengen. De (mogelijke) ontwerpregeling inzake een dergelijke verlenging zal, overeenkomstig artikel 4.10, zevende lid, van de Comptabiliteitswet 2016, aan de Tweede Kamer worden overgelegd.

Artikel II (Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2024)

In de tabel van artikel 1 van de Regeling openstelling EZK- en LNV- subsidies 2024 is aangegeven in welke periode de diverse subsidiemodules van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies zijn opengesteld en wat het subsidieplafond bedraagt. Hieraan is ook de openstelling van de subsidiemodule Maritieme innovatieprojecten toegevoegd.

Voor de subsidiemodule Maritieme innovatieprojecten loopt de openstellingsperiode van 24 oktober 2024 om 9.00 uur tot en met 30 januari 2025 om 17.00 uur. Het subsidieplafond wordt vastgesteld op € 7.500.000.

Artikel III (inwerkingtreding)

Deze regeling treedt in werking met ingang van 24 oktober 2024. Met de datum van inwerkingtreding wordt afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van elk kwartaal in werking treden en dat ministeriële regelingen minimaal twee maanden voor inwerkingtreding bekend moeten worden gemaakt. Dat kan in dit geval worden gerechtvaardigd, omdat de doelgroep gebaat is bij spoedige inwerkingtreding van deze regeling. Op deze wijze wordt de doelgroep de mogelijkheid geboden om spoedig subsidieaanvragen in te dienen. Vasthouden aan de systematiek van de vaste verandermomenten en bekendmakingstermijn zou hebben betekend dat subsidieaanvragen pas vanaf het eerstvolgende vaste verandermoment op 1 januari 2025 ingediend zouden kunnen worden. Ook heeft de doelgroep voldoende tijd om aanvragen in te dienen en voor te bereiden, omdat de subsidiemodule opengesteld wordt vanaf 24 oktober 2024 tot en met 30 januari 2025.

De Minister van Economische Zaken, D.S. Beljaarts


X Noot
1

Kamerstukken II 2022/23, 36 200-XIII, nr. 29.

X Noot
2

Kamerstukken II 2022/23, 36 200-XII, nr. 88.

X Noot
3

Kamerstukken II 2021/22, 35 925-X, nr. 22.

X Noot
4

Kamerstukken II 2021/22, 35 925-X, nr. 36.

X Noot
5

Kamerstukken II 2022/23, 31 409, nr. 392 en Kamerstukken II 2023/24, 36 410-XIII, nr. 36.

X Noot
6

Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187).

X Noot
7

Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (C(2022) 7388 final).

X Noot
8

Nabehandelingssystemen zijn systemen die bij een (productie)proces vrijgekomen gassen of stoffen verwerken (lees: behandelen), zodat deze minder schadelijke elementen bevatten of minder schadelijk zijn geworden op het moment dat deze uitgestoten worden vanuit het schip naar de omgeving. Deze onderzoeks- en ontwikkelactiviteiten dienen als aanvulling op de ontwikkeling en demonstratie van carbon capture, waarvoor subsidie verstrekt kon en kan worden onder de Tijdelijke subsidieregeling Maritiem masterplan.

X Noot
9

Anders dan de methoden of technieken die ontwikkeld en gedemonstreerd worden binnen de gesubsidieerde projecten die vallen onder de Tijdelijke subsidieregeling Maritiem masterplan.

X Noot
10

Zoals het uitvoeren van onderzoek naar of het ontwikkelen van technieken die gebruikt kunnen woorden voor energiemanagement aan boord van schepen, alsook technieken die gebruikt kunnen worden voor het terugwinnen van energie.

X Noot
11

Het gaat hierbij om de ontwikkeling van methoden om effectanalyses te kunnen maken over deze risico’s op aanvaringen tussen schepen onderling en schepen versus constructies, in het bijzonder op de Noordzee.

X Noot
12

Het gaat hierbij met name om samenwerking in de keten van scheepsontwerp, toeleverancier voor de bouw, bouw van het schip tot en met de reder.

Naar boven