Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur | Staatscourant 2024, 33735 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur | Staatscourant 2024, 33735 | beleidsregel |
De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,
Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;
Besluit:
De Minister wijst op aanvraag een haven of plaats voor aanlanding, overlading, lossen of onderhoudswerkzaamheden enkel aan indien de aanvrager aantoont dat:
a. de haven of plaats technisch geschikt is voor de activiteiten, bedoeld in de aanhef, waar de aanwijzing op van toepassing is;
b. de aanvraag past binnen het bestemmingsplan; en
c. de weegsystemen van de haven of plaats voldoen aan het gestelde bij of krachtens de controleverordening.
Bij de beoordeling van een aanvraag als bedoeld in artikel 2 houdt de Minister voorts rekening met:
a. de meerwaarde van de desbetreffende haven of plaats ten opzichte van de reeds aangewezen havens en plaatsen, gelet op het verwachte aantal aanlandingen in de desbetreffende haven of plaats en de voorzieningen van de reeds aangewezen havens en plaatsen;
b. het draagvlak bij de betrokken gemeenten en de raadpleging van betrokken ondernemers; en
c. de uitvoerbaarheid voor de NVWA.
De Minister beslist voor het einde van het jaar op een aanvraag, indien de aanvraag voor 1 september van het desbetreffende jaar is ingediend.
Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 31 oktober 2024
De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, J.F. Rummenie
Op grond van diverse Europese verordeningen moeten er havens en plaatsen worden aangewezen voor de visserij. Voorbeelden zijn verordening 2016/2336, verordening 2019/833 en verordening 2016/1627.1 Vis mag uitsluitend aangeland, gelost of overgeladen worden door een vissersvaartuig in een daarvoor aangewezen haven of plaats. Op dit moment is dit geregeld in de artikelen 6, 14, 75, 77, 78, 124 en 133 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij. Met enige regelmaat worden bij het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) verzoeken ingediend om nieuwe aanlandhavens en losplaatsen aan te wijzen in de Uitvoeringsregeling zeevisserij. De aangewezen havens en plaatsen inclusief toegestane lostijden staan vermeld in bijlagen 2 en 3 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij. Hierin is bijvoorbeeld uitvoering gegeven aan verordeningen waarin de maatregelen van regionale organisaties voor visserijbeheer zijn omgezet. Zo is in artikel 78a, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij een aantal havens aangewezen in het kader van het SPRFMO-verdrag2. Ook in NEAFC3, NAFO4 en ICCAT-verband5 zijn er in Nederland havens aangewezen voor de aanlanding van specifieke soorten of visserijproducten gevangen in specifieke gebieden.
Het doel van deze beleidsregel is het op voorhand inzichtelijk maken van de criteria waaraan een aanvraag voor een nieuwe aanlandhaven, losplaats of andere haven of plaats zal worden getoetst. Dit geeft duidelijkheid aan de ondernemer. Bij toewijzing van de aanvraag zal het besluit van de Minister de vorm hebben van een aanpassing van bijlage 2 of 3 bij de Uitvoeringsregeling zeevisserij. Dit is een besluit waar tegen bezwaar en beroep open staat.
Een nieuwe haven en/of plaats aanwijzen of het wijzigen van al aangewezen havens en/of plaatsen moet een algemeen en breed gedragen belang dienen. Dit kan immers leiden tot meer kosten voor toezicht en handhaving die worden betaald uit gemeenschapsgeld. De voorgestelde criteria toetsen vóór de aanwijzing van deze havens en plaatsen voornamelijk op gebruik, uitwijkmogelijkheden en breed gedragen belang.
Uit de aanvraag voor een nieuwe aanlandhaven of -plaats moet blijken dat deze technisch geschikt is voor de activiteiten waar de haven of plaats voor aangewezen wordt (artikel 2 onderdeel a). De activiteiten van een haven kunnen bestaan uit het faciliteren van schepen en afhandeling van vracht. Bij technische geschiktheid wordt gelet op de technische faciliteiten (o.a. walstroom, bunkeren water/gasolie, vrieshuis of veiling aanwezig), de toegankelijkheid van de haven/kade voor meerdere typen vissersvaartuigen (o.a. diepte van de haven, hoogte van de kade etc.) en toegankelijkheid van de haven/kade voor verder transport (o.a. bereikbaarheid voor vrachtwagens). Ten slotte wordt er, waar relevant, gelet op de aanwezigheid van een Border Control Post.
Op grond van artikel 2, onderdelen b en c, wijst de Minister een haven enkel aan als de aanvrager aantoont dat zijn aanvraag past binnen het bestemmingsplan en dat de weegfaciliteiten voldoen aan het gestelde bij of krachtens de Controleverordening. Voor de uitvoering van het ‘Steekproefplan ‘wegen aan boord’, bedoeld in bijlage b1 bij de Uitvoeringsregeling zeevisserij, is de aanwezigheid van weegfaciliteiten ook een vereiste. Voorts moet een haven passen in het bestemmingsplan.
Als aan de voorwaarden uit artikel 2 is voldaan betekent dit nog niet dat een aanvraag wordt ingewilligd. De Minister beoordeelt vervolgens nog of de aanvraag respectievelijk de haven voldoet aan de criteria uit artikel 3. Het eerste criterium in dit artikel is de meerwaarde van de nieuwe aanlandhaven of plaats ten opzichte van reeds aangewezen havens of plaatsen. De meerwaarde moet duidelijk onderbouwd worden in de aanvraag. Bij de beoordeling hiervan zal rekening worden gehouden met het volgende:
– de voorzieningen van de reeds aangewezen havens of plaatsen in de nabije omgeving; en
– het verwachte aantal aanlandingen (volumes, soorten en vangstgebieden) van de aan te wijzen haven en of deze aanlandingen aangetrokken worden van reeds aangewezen havens of plaatsen.
Hieruit volgt dat als reeds aangewezen havens of plaatsen al vergelijkbare voorzieningen hebben, het verwachte aantal aanlandingen van de aan te wijzen haven of plaats beperkt is, of de verwachte aanlandingen aangetrokken zullen worden van reeds aangewezen havens of plaatsen, de Minister een aanvraag kan afwijzen. Het heeft namelijk altijd de voorkeur een bestaande haven aan te passen dan een nieuwe haven aan te wijzen omdat hier de voorzieningen voor toezicht en controle van de NVWA reeds aanwezig zijn.
Het tweede criterium van artikel 3 is het draagvlak voor de aanvraag bij de betrokken gemeente(n) en de consultatie van betrokken ondernemingen, zoals visafslagen en/of havenbedrijven. Dit moet schriftelijk worden aangetoond. Op deze manier kunnen alle betrokken belangen in kaart worden gebracht die de Minister moet meewegen. Zo wordt voorkomen dat gemeenschapsgeld wordt ingezet voor een individueel bedrijfsbelang.
Een aanvraag voor aanwijzing van een aanlandhaven, losplaats of onderhoudshaven zal na indiening bij LVVN schriftelijk bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op uitvoerbaarheid worden getoetst. Hierbij zal onder andere gekeken worden naar de beschikbare capaciteit bij de NVWA voor controle en handhaving en de bereikbaarheid van de nieuwe locatie. De NVWA zal namelijk te allen tijde adequaat haar werkzaamheden moeten kunnen uitvoeren.
Indien de Minister de aanvraag toewijst, zal de Minister de bijlage 2 of 3 bij de Uitvoeringsregeling zeevisserij aanpassen. In Europees verband zal de nieuw aangewezen haven of plaats voorts worden voorgelegd aan de andere lidstaten en vervolgens in de Europese systemen moeten worden verwerkt. Vanaf dat moment kunnen zowel Nederlandse als buitenlands gevlagde schepen de nieuwe aanlandhaven of losplaats opgeven als aanlandplek in het logboek en de verkoopdocumenten.
Indien een aanvraag wordt ingediend voor 1 september zal de Uitvoeringsregeling zeevisserij bij inwilliging van de aanvraag in principe voor het einde van het jaar worden aangepast. Het is ook mogelijk om een aanvraag op of na 1 september in te dienen. In dat geval kan de aanvraag worden beoordeeld, maar kan de Minister nog niet een besluit nemen voor het einde van het desbetreffende jaar. De hierboven genoemde procedures moeten namelijk nog doorlopen worden. Het besluit wordt dan uiterlijk aan het einde van het volgende jaar genomen. Er is in artikel 4 gekozen voor een datum en niet voor een termijn omdat het uit oogpunt van efficiency wenselijk is om deze procedures voor meerdere aanvragen gelijktijdig te doorlopen.
De voorgenomen criteria voor aanwijzing van een haven of plaats zijn afgestemd met de sector. In dit overleg kwam vooral naar voren dat het in de conceptversie van deze beleidsregel gebruikte criterium dat er ‘significant gebruik’ moet worden gemaakt van de aan te wijzen haven of plaats een onduidelijk criterium is. Dit criterium is derhalve geschrapt. Daarnaast was onduidelijk wat in de conceptversie van deze beleidsregel werd bedoeld met ‘vergelijkbare haven’. Deze term is veranderd naar ‘een haven met vergelijkbare voorzieningen’ en nader geduid in deze toelichting. Deze beleidsregeling wijkt voorts op een aantal andere onderdelen af van de criteria die eerder zijn besproken met de sector. Dit was nodig om de criteria beter toetsbaar en uitvoerbaar te maken.
Deze beleidsregel wordt uitgevoerd door het Ministerie van LVVN, aangezien aanvragen moeten worden ingediend bij dit ministerie. De beleidsregel zal niet tot extra uitvoeringskosten leiden. Het verwerkingsproces van de aanvragen door het Ministerie van LVVN blijft inhoudelijk hetzelfde als voorheen. Hetgeen wijzigt is dat het proces van aanvragen en af-/aanwijzen van een nieuwe aanlandhaven of -plaats meer gestructureerd is. De uitvoeringskosten bij het Ministerie van LVVN zouden daarom ook af kunnen nemen. Ook voor de NVWA geldt dat er geen extra taken bijkomen in het kader van toezicht tijdens het proces van aanwijzing. Slechts wanneer een nieuwe aanlandhaven of -plaats wordt aangewezen zullen er voor de NVWA gevolgen zijn in de uitvoering. Hier kan rekening mee worden gehouden door de NVWA in de uitvoerbaarheidstoets die voor aanwijzing door de NVWA wordt uitgevoerd. Deze toets werd voorheen ook gedaan dus zorgt niet voor extra uitvoeringslasten.
Het is met deze beleidsregel duidelijk welke onderbouwing de aanvrager bij de Minister van LVVN moet aanleveren en op welk moment deze moet worden aangeleverd. Naar verwachting leidt dit niet tot extra regeldruk voor ondernemers omdat er geen extra onderbouwing hoeft te worden aangeleverd bij een aanvraag vergeleken met de onderbouwing die eerder werd gevraagd. De enige wijziging in werkwijze is dat de onderbouwing nu gelijktijdig met de aanvraag moet worden ingediend en dat deze niet meer in delen tijdens het aanvraagproces wordt opgevraagd. De totale regeldruk verandert dus niet.
De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, J.F. Rummenie
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-33735.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.