Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 10 oktober 2024, nr. 2024-0000675332, tot indexatie van het wettelijk minimumloon en bekendmaking van het wettelijk minimumloon per 1 januari 2025

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel op artikel 14, eerste en tiende lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag;

Besluit:

Artikel 1

De bedragen, genoemd in artikel 8, eerste lid, onder a en b, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag worden met ingang van 1 januari 2025 onderscheidenlijk als volgt vastgesteld:

  • a. € 14,06;

  • b. € 2.191,80.

Artikel 2

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2025.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Y.J. van Hijum

TOELICHTING

Uitgangspunt van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) is dat de algemene welvaartsontwikkeling zo mogelijk ook tot uitdrukking moet komen in de inkomens van werknemers met een minimumloon, en van uitkeringsgerechtigden. Dit uitgangspunt is vervat in de hoofdregel van artikel 14 van de WML. Dit artikel koppelt het minimumloon en de sociale uitkeringen aan de contractloonontwikkeling.

Afwijking van de hoofdregel is alleen mogelijk indien sprake is van een bovenmatige loonontwikkeling, dan wel volumeontwikkeling in de sociale zekerheidsregelingen (artikel 14, vijfde lid, van de WML). De toelichting geeft aan dat het gaat om een loonontwikkeling die de werkgelegenheid schade zou berokkenen, dan wel om een groei van het aantal uitkeringsgerechtigden die een premie- of belastingdrukverhoging van betekenende mate teweeg zou brengen.1 De verhouding tussen inactieven en actieven, de zogenaamde i/a-ratio, wordt genoemd als een indicator die bruikbaar is voor deze afweging.

Afwijking van de hoofdregel is op dit moment niet aan de orde. Lonen stijgen momenteel sneller dan de prijzen, maar deze loonontwikkeling is gezien de groei van de prijs van de toegevoegde waarde en de arbeidsproductiviteit in de afgelopen jaren niet bovenmatig. Verder is de werkloosheid historisch gezien laag. Voor de i/a-ratio raamt het Centraal Planbureau (CPB) de komende jaren een stijgende trend. Dit is echter niet zozeer een gevolg van de loonontwikkeling, maar vooral van de vergrijzende bevolking.

Aanpassingspercentage indexatie bedraagt 2,75%

In artikel 14, eerste tot en met derde lid, van de WML, wordt de aanpassing van het minimumloon geregeld. Hierbij wordt uitgegaan van het gemiddelde van de procentuele ontwikkeling van de contractlonen in de marktsector, de gepremieerde en gesubsidieerde sector en bij de overheid, zoals dat door het CPB wordt berekend.

Het aanpassingspercentage is, conform hetgeen wettelijk is geregeld, als volgt vastgesteld. Uitgangspunt is de helft van de CPB-raming voor de contractloonstijging in 2025 zoals gepubliceerd in de MEV 2025. Dit is 0,5 x 4,304 procent = 2,152 procent. Dit bedrag wordt aangepast aan het zogenaamde na-ijleffect uit het voorafgaande jaar (artikel 14, eerste lid, onderdeel b, van de WML). Dat is het verschil tussen de ontwikkeling van de contractlonen zoals deze voor 2024, blijkens bekendmaking in de CEP-raming uit maart 2024, was geraamd en de ontwikkeling van de contractlonen zoals deze voor 2024, blijkens bekendmaking in de MEV uit september 2024, nader is geraamd. Dit verschil bedraagt 0,597 procentpunt. De uitkomst van de berekening is 2,750 procent en vormt het onafgeronde aanpassingspercentage. Het (onafgeronde) minimumloon, zoals berekend voor de aanpassing per 1 juli 2024 wordt verhoogd met dit onafgeronde percentage.

Minimumuurloon

Per 1 januari 2024 is de Wet invoering minimumuurloon in werking getreden. De invoering van het minimumuurloon is een wijziging in de systematiek van het minimumloon.

Vanaf 1 januari 2024 is het verplicht om werknemers per uur minimaal het wettelijke minimumuurloon te betalen. De invoering van het minimumuurloon betekent dat er geen vaste minimum dag-, week- en maandlonen meer voorgeschreven worden door de wet. Per sector kan de omvang van een voltijds dienstverband verschillen (bijvoorbeeld 36, 38 of 40 uur per week). Onder de ‘oude’ WML was in die gevallen eenzelfde minimum maandbedrag van toepassing. Dat leidde er in de praktijk toe dat bij een voltijds dienstverband van 40 uur feitelijk een lager uurloon gold dan bij een voltijds dienstverband van bijvoorbeeld 36 uur. Door de invoering van het wettelijk minimumuurloon op 1 januari 2024 geldt voor werknemers in alle sectoren één uniform minimumuurloon. Voor werknemers die het minimumloon verdienen en een voltijds dienstverband van méér dan 36 uur per week hebben (bijvoorbeeld 37 of 40 uur) heeft de invoering van het wettelijk minimumuurloon tot een loonsverhoging geleid. Dat komt doordat de hoogte van het wettelijk minimumuurloon ten tijde van de invoering is afgeleid van het minimummaandloon destijds bij een voltijds dienstverband van 36 uur.

Het minimumuurloon bedraagt per 1 januari 2025 bruto € 14,06 per uur

Na de (wettelijke) afronding wordt het bruto wettelijk minimumuurloon per 1 januari 2025 vastgesteld op € 14,06 per uur.2

In totaal neemt het brutominimumuurloon voor personen van 21 jaar en ouder (na afronding) als gevolg van de indexatie per 1 januari 2025 toe met 2,78 procent ten opzichte van het uurbedrag dat gold op 1 juli 2024.

Het referentiemaandloon bedraagt per 1 januari 2025 bruto € 2.191,80 per maand.

Benadrukt wordt dat door de inwerkingtreding van de Wet invoering minimumuurloon per 1 januari 2024 het referentiemaandloon van artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de WML niet langer als basis dient voor het minimumloon waarop de werknemer uit hoofde van een dienstbetrekking recht heeft (dat is sinds 1 januari 2024 het minimumuurloon). Het referentiemaandloon wordt nog wel gebruikt voor het vaststellen van de hoogte en de indexatie van diverse uitkeringen. Het referentiemaandloon wordt op grond van de wet afgerond op een veelvoud van 60 cent. Ten opzichte van 1 juli 2024 stijgt het referentiemaandloon met 2,73 procent.

De met het wettelijk minimumuurloon corresponderende wettelijke minimumjeugdlonen zijn geregeld in het Besluit minimumjeugdloon3:

Leeftijd

Staffeling

Per uur

21 jaar en ouder

100,0%

€ 14,06

20 jaar

80,0%

€ 11,25

19 jaar

60,0%

€ 8,44

18 jaar

50,0%

€ 7,03

17 jaar

39,5%

€ 5,55

16 jaar

34,5%

€ 4,85

15 jaar

30,0%

€ 4,22

Voor werknemers die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst die is aangegaan in verband met een beroepsbegeleidende leerweg (bbl) gelden alternatieve staffels, die zijn vastgesteld in het Besluit minimumjeugdloon. Voor leerlingen in de bbl in de leeftijd van 15 tot en met 17 jaar en 21 jaar gelden bovenstaande bedragen. In afwijking van bovenstaande gelden voor leerlingen in de bbl in de leeftijd van 18 tot en met 20 jaar de hiermee corresponderende wettelijke minimumjeugdlonen:

Leeftijd

Staffeling

Per uur

20 jaar

61,5%

€ 8,65

19 jaar

52,5%

€ 7,38

18 jaar

45,5%

€ 6,40

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Y.J. van Hijum


X Noot
1

Kamerstukken II 1990–1991, 22 012 nr. 3.

X Noot
2

Per 1 juli 2024 bedroeg het bruto wettelijk minimumuurloon € 13,68 per uur (Staatscourant 2024, 13508).

Naar boven