Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Commissariaat voor de Media | Staatscourant 2024, 32660 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Commissariaat voor de Media | Staatscourant 2024, 32660 | beleidsregel |
Het Commissariaat voor de Media,
Gelet op de artikelen 2.61 tot en met 2.69 van de Mediawet 2008, de artikelen 5 tot en met 9 van de Mediaregeling 2008 en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht,
Besluit:
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
de Mediawet 2008;
de Mediaregeling 2008;
het Commissariaat voor de Media;
de aanvraag voor een aanwijzing als bedoeld in artikel 2.65 van de wet;
een periode van vijf jaar als bedoeld in artikel 2.65 van de wet;
de gehele procedure van aanwijzing van een regionale publieke media-instelling voor de verzorging van de publieke mediadiensten op regionaal niveau als bedoeld in artikel 2.61, eerste lid, van de wet;
het gebied waarin de (potentiële) regionale publieke media-instelling de publieke mediadienst wenst uit te voeren respectievelijk uitvoert, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de wet;
het programmabeleid bepalend orgaan (pbo) als bedoeld in artikel 2.61, tweede lid, onder c van de wet;
aanwijzing van een regionale publieke media-instelling voor een aanwijzingsperiode aansluitend op de voorgaande aanwijzingsperiode in de provincie waarvoor de regionale publieke media-instelling reeds is aangewezen.
Een aanvraag tot aanwijzing als regionale publieke media-instelling kan worden ingediend voor één provincie of meerdere aan elkaar grenzende provincies wanneer het Commissariaat de aanwijzingsprocedure heeft opengesteld, met inachtneming van de bepalingen opgenomen in deze beleidsregel.
1. Het Commissariaat kondigt veertien maanden voorafgaand aan de datum waarop de aanwijzingsperiode van rechtswege eindigt, aan de provinciale staten van de betrokken provincie(s) aan wanneer de huidige aanwijzingsperiode eindigt en wat de uiterlijke indieningsdatum is waarop aanvragen bij het Commissariaat kunnen worden ingediend.
2. Het Commissariaat maakt één jaar voordat de aanwijzingsperiode van rechtswege eindigt in de Staatscourant en aan de zittende regionale publieke media-instellingen bekend wat de uiterlijke indieningdatum is waarop geïnteresseerde partijen een aanvraag bij het Commissariaat kunnen indienen voor de volgende aanwijzingsperiode. Door de bekendmaking in de Staatscourant is de aanwijzingsprocedure opengesteld.
3. Een aanvraag dient bij het Commissariaat te worden ingediend na openstelling van de aanwijzingsprocedure als bedoeld in het tweede lid en uiterlijk zes maanden voor het aflopen van de huidige aanwijzingsperiode. Dit geldt zowel voor aanvragen van zittende regionale publieke media-instellingen als voor aanvragen van andere geïnteresseerde partijen.
4. Aanvragen die na afloop van de termijn als bedoeld in het derde lid worden ingediend, worden in beginsel afgewezen.
1. Voor het indienen van een aanvraag om aangewezen te worden als regionale publieke media-instelling dient gebruik te worden gemaakt van het (digitale) aanvraagformulier, zoals dat op de website van het Commissariaat ter beschikking is gesteld.
2. Een aanvraag wordt ingediend en ondertekend door een daartoe bevoegd persoon en dient ten minste te bevatten:
a. de naam en het (e-mail)adres van de aanvragende rechtspersoon en van de natuurlijke persoon die de aanvraag indient;
b. de dagtekening;
c. de naam/namen van de provincie(s) waarvoor een aanvraag tot aanwijzing als regionale publieke media-instelling wordt ingediend;
d. een exemplaar van de notarieel vastgelegde statuten van de aanvragende rechtspersoon;
e. de ledenlijst van de mediaraad, waaruit blijkt wat de belangrijkste in de provincie(s) voorkomende maatschappelijke, culturele, godsdienstige en geestelijke stromingen zijn en door welke leden van de mediaraad deze stromingen worden vertegenwoordigd, inclusief een verklaring dat geen van de leden van de mediaraad een onverenigbare nevenfunctie heeft.
3. Naast de verplicht in te dienen documenten, zoals bedoeld in het tweede lid, beveelt het Commissariaat sterk aan om de volgende documenten in te dienen als onderdeel van de aanvraag, betrekking hebbend op de aanvragende rechtspersoon;
a. het uittreksel van de Kamer van Koophandel, inclusief een overzicht van de namen en functies van de bestuursleden;
b. het beleidsplan;
c. het redactiestatuut;
d. (concept)samenwerkingsovereenkomsten;
e. een raming van de financiële middelen die voor het volgende kalenderjaar nodig zijn om het voorgenomen media-aanbod te verwezenlijken en een raming voor de daaropvolgende vier jaar, inclusief een toelichting op de begrote inkomsten en uitgaven.
4. In het geval dat een aanvraag niet voldoet aan de in het tweede lid genoemde vereisten, wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld om de aanvraag binnen een termijn van twee weken aan te vullen. Indien de aanvrager geen gebruikmaakt van die gelegenheid of de verstrekte gegevens en documenten onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, kan het Commissariaat de aanvraag buiten behandeling stellen.
Stukken die in aanvulling of ter wijziging van de initiële aanvraag zijn ingediend na verloop van de indieningstermijn, zoals bedoeld in het derde lid van artikel 3 van deze beleidsregel, worden door het Commissariaat doorgestuurd naar de provinciale staten van de betrokken provincie(s), indien deze stukken gelet op de stand van het adviestraject redelijkerwijs nog meegenomen kunnen worden door de provinciale staten.
1. Indien een aanvraag voldoet aan de indieningsvereisten als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van deze beleidsregel, stuurt het Commissariaat de aanvraag uiterlijk twee weken na het verstrijken van de geldende indieningstermijn voor advies door naar de provinciale staten van de betrokken provincie(s).
2. In het geval een aanvraag bij ontvangst door het Commissariaat niet voldoet aan de indieningsvereisten als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van deze beleidsregel en deze aanvraag binnen de hersteltermijn van twee weken alsnog aan de indiengingsvereisten voldoet, stuurt het Commissariaat de aangevulde aanvraag uiterlijk twee weken na het verstrijken van de hersteltermijn door naar de provinciale staten van de betrokken provincie(s).
1. In het advies dat de provinciale staten op grond van artikel 2.61, derde lid, van de wet aan het Commissariaat uitbrengen, dienen de provinciale staten uitsluitend vast te stellen:
a. of de aanvrager een rechtspersoon naar Nederlands recht is met volledige rechtsbevoegdheid;
b. of de aanvrager zich blijkens de statuten uitsluitend of hoofdzakelijk ten doel stelt op regionaal niveau de publieke mediaopdracht uit te voeren door media-aanbod te verzorgen dat is gericht op de bevrediging van maatschappelijke behoeften die in de provincie leven; en
c. of de aanvrager statutair over een orgaan beschikt dat representatief is voor de belangrijkste in de desbetreffende provincie(s) voorkomende maatschappelijke, culturele, godsdienstige en geestelijke stromingen en het beleid voor het media-aanbod bepaalt.
2. Bij de beoordeling van het criterium genoemd in het eerste lid, sub c, dienen de provinciale staten in ieder geval te beoordelen of:
a. de belangrijkste maatschappelijke, culturele, geestelijke en godsdienstige stromingen binnen de desbetreffende provincie vertegenwoordigd zijn binnen de mediaraad;
b. de leden van de mediaraad afgevaardigden zijn van organisaties die actief zijn binnen de stroming die het desbetreffende lid van de mediaraad vertegenwoordigt en/of de leden van de mediaraad aantoonbare ervaring of kennis hebben waardoor zij als representant van de betreffende stroming kunnen worden aangemerkt.
3. Bij het uitbrengen van het advies aan het Commissariaat, dient de provincie mee te sturen:
a. een ondertekend en deugdelijk gemotiveerd statenbesluit;
b. het bijbehorende statenvoorstel van gedeputeerde staten, inclusief alle stukken die aan het statenvoorstel ten grondslag zijn gelegd;
c. een internetlink naar de openbare opname van de Provinciale Statenvergadering waarin het besluit is genomen; en
d. de ledenlijst van de mediaraad op basis waarvan de provinciale staten het besluit tot vaststelling van het advies hebben genomen.
1. In het geval dat meerdere aanvragen voldoen aan de wettelijke criteria als bedoeld in artikel 2.61, tweede lid, van de wet, dient te worden beoordeeld welke van de aanvragers het beste in staat wordt geacht om de functie van regionale publieke media-instelling voor de provincie te vervullen. In dat kader vraagt het Commissariaat de provinciale staten van de desbetreffende provincie – in aanvulling op het advies als bedoeld in artikel 7 van deze beleidsregel – advies aan het Commissariaat uit te brengen, te noemen het voorkeursadvies.
2. De provinciale staten dienen het voorkeursadvies, als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, uit te brengen op basis van een beoordeling van de aanvragen aan de hand van de volgende criteria:
a. de mate van representativiteit en borging van het functioneren van de mediaraad;
b. de mate waarin is uitgewerkt hoe de aanvrager de sociaal-culturele diversiteit van de inwoners binnen het regionale verzorgingsgebied wil bedienen, daaronder begrepen de mate van zichtbaarheid en vindbaarheid van het media-aanbod;
c. de vraag in hoeverre de aanvrager in het kader van de uitvoering van de publieke media-opdracht van plan is om samen te werken met andere media-instellingen en maatschappelijke organisaties binnen het regionale verzorgingsgebied;
d. de mate en wijze van de beoogde interactie met en participatie van de inwoners bij het uitvoering geven aan de publieke media-opdracht binnen het regionale verzorgingsgebied;
e. de vraag of sprake is van een professioneel geborgde organisatie;
f. de vraag of de plannen van de aanvrager een realistische raming bevatten van de financiële middelen die voor het volgende kalenderjaar nodig zijn om het voorgenomen media-aanbod te verwezenlijken en een realistische raming voor de daaropvolgende vier kalenderjaren, inclusief een toelichting op de begrote inkomsten en uitgaven.
3. Bij het uitbrengen van het voorkeursadvies aan het Commissariaat dient de provincie mee te sturen:
a. een ondertekend en deugdelijk gemotiveerd statenbesluit ter vaststelling van het voorkeursadvies;
b. het bijbehorende statenvoorstel van gedeputeerde staten inclusief alle stukken die aan het voorstel ten grondslag zijn gelegd; en
c. een internetlink naar de openbare opname van de Provinciale Statenvergadering waarin het besluit tot vaststelling van het voorkeursadvies is genomen.
1. De provinciale staten brengen uiterlijk achttien weken na ontvangst van de door het Commissariaat doorgestuurde aanvraag of aanvragen advies uit aan het Commissariaat.
2. De provinciale staten kunnen eenmalig en gemotiveerd het Commissariaat verzoeken om uitstel van de termijn van achttien weken voor het uitbrengen van advies. De termijn voor het uitbrengen van advies kan met maximaal vier weken worden verlengd.
3. Van het tweede lid kan worden afgeweken als ten genoegen van het Commissariaat kan worden aangetoond dat sprake is van bijzondere omstandigheden, waardoor het niet redelijk wordt geacht dat de provinciale staten binnen de verlenging van vier weken advies uitbrengen.
1. Het Commissariaat beoordeelt de aanvraag in samenhang met het advies van de provinciale staten. Bij deze beoordeling toetst het Commissariaat of:
a. het advies van de provinciale staten op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen; en
b. het advies deugdelijk is gemotiveerd.
2. Indien het advies voldoet aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden, legt het Commissariaat dit advies in beginsel ten grondslag aan het besluit op de aanvraag, tenzij in de omstandigheden van het geval zwaarwegende gronden bestaan om van het advies af te wijken. Indien wordt afgeweken van het advies, wordt dit in het besluit op de aanvraag gemotiveerd.
3. Indien het Commissariaat van mening is dat het advies niet voldoet aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden, kan het Commissariaat de provinciale staten verzoeken een aanvullend advies uit te brengen. Daarbij wordt aangegeven binnen welke termijn het aanvullende advies dient te worden uitgebracht.
1. Indien het Commissariaat voornemens is een aanvraag geheel of gedeeltelijk af te wijzen, maakt het Commissariaat dit voornemen kenbaar aan alle betrokken partijen en stelt het Commissariaat de betreffende aanvrager in de gelegenheid om binnen twee weken na ontvangst van het voornemen een zienswijze naar voren te brengen bij het Commissariaat.
2. De betreffende aanvrager kan eenmalig en gemotiveerd het Commissariaat verzoeken om uitstel van de termijn van twee weken voor het indienen van een zienswijze.
3. De inhoud van een zienswijze wordt meegenomen bij het nemen van het besluit op de aanvraag.
4. Indien het Commissariaat vanwege een uitgebrachte zienswijze aanleiding ziet om nadere informatie op te vragen, worden partijen daarvan in kennis gesteld.
1. Indien gedurende de aanwijzingsprocedure blijkt dat in de mediaraad van de aanvragende media-instelling leden zitting hebben die een nevenfunctie uitoefenen die de onafhankelijkheid van het media-aanbod kunnen beïnvloeden, kan het Commissariaat de aanvraag afwijzen.
2. Met inachtneming van de status van de aanwijzingsprocedure wordt, alvorens het Commissariaat een besluit tot afwijzing neemt, de desbetreffende media-instelling een mogelijkheid tot het indienen van een zienswijze geboden.
Indien sprake is van meerdere aanvragen die voldoen aan de eisen die worden gesteld op grond van artikel 2.61, tweede lid, van de wet en de betrokken provinciale staten geen voorkeursadvies uitbrengen, als bedoeld in artikel 8 van deze beleidsregel, kan het Commissariaat één van de aanvragers aan als regionale publieke media-instelling aanwijzen op basis van loting door een notaris.
1. Het Commissariaat neemt in beginsel binnen vier weken na ontvangst van het advies van de provinciale staten een besluit op de aanvraag.
2. Wanneer een van de aanvragers ingevolge het bepaalde in artikel 11 van deze beleidsregel in de gelegenheid wordt gesteld een zienswijze in te dienen, neemt het Commissariaat in beginsel een besluit binnen vier weken na het verstrijken van de termijn als bedoeld in het eerste lid van artikel 11 van deze beleidsregel.
3. Van het bepaalde in dit artikel kan worden afgeweken indien de omstandigheden van het geval een langere beslistermijn vergen.
1. De eerstvolgende aanwijzingen die na de ingangsdatum van deze beleidsregel door het Commissariaat worden afgegeven, treden in werking per 1 januari 2026. Voor de daaropvolgende aanwijzingsperiodes geldt dat aanwijzingen in werking treden met ingang van de concessie zoals bedoeld in artikel 2.60K van de wet, dan wel met ingang van het zesde jaar van die concessie.
2. Een aanwijzing geldt voor de duur van vijf jaar.
3. Wanneer de aanwijzingsperiode reeds is verstreken op het moment dat het Commissariaat een besluit neemt op de aanvraag of aanvragen, gaat de aanwijzing met terugwerkende kracht in per de datum zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel.
4. Een aanwijzing als regionale publieke media-instelling is niet overdraagbaar en is naar haar aard niet vatbaar voor overgang onder algemene titel.
Het Commissariaat voor de Media houdt toezicht op de naleving van de Mediawet en de Wet op de vaste boekenprijs. Het toezicht betreft radio, televisie, ‘videodiensten op aanvraag’ en Nederlandse boekuitgaven. Een van de andere wettelijke taken van het Commissariaat betreft het behandelen van toegangsaanvragen van media-instellingen. Daaronder vallen ook aanvragen van media-instellingen die (opnieuw) als regionale-publieke media-instelling aangewezen willen worden.
Regionale publieke media-instellingen verzorgen op regionaal niveau media-aanbod, dat tot doel heeft een breed en divers publiek te voorzien van informatie, waaronder journalistieke inhoud, cultuur en educatie. Regionale publieke media-instellingen moeten aan bepaalde voorschriften van de Mediawet 2008 (hierna: de wet) voldoen, die er onder meer toe dienen om de non-commercialiteit, de redactionele onafhankelijkheid en de kwaliteit van de bestuurlijke organisatie van de regionale publieke media-instellingen te waarborgen.
Per provincie kan het Commissariaat slechts één regionale publieke media-instelling aanwijzen, voor een periode van vijf jaar (artikel 2.65, eerste lid, van de wet). Een uitzondering op deze regel is van toepassing op de provincie Zuid-Holland; voor deze provincie kunnen maximaal twee regionale publieke media-instellingen worden aangewezen (artikel 2.62, tweede lid van de wet).
Omdat een aanwijzing als regionale publieke media-instelling een schaars recht is, is het leerstuk van schaarse rechten van toepassing op de aanwijzingsprocedure. Dit leerstuk vloeit voort uit het gelijkheidsbeginsel en het transparantiebeginsel en is tot ontwikkeling gekomen in het Europese recht (zoals de Aanbestedingsrichtlijn en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie) en vervolgens ook in de nationale rechtspraak. Het leerstuk van schaarse rechten behelst een beginsel van gelijke kansen, op grond waarvan het bestuursorgaan bij de verdeling van schaarse rechten aan geïnteresseerde partijen ruimte moet bieden om naar de beschikbare vergunning(en) mee te dingen.
Deze beleidsregel is opgesteld vanuit de behoefte om de aanwijzingsprocedure voor (potentiële) regionale publieke media-instellingen en provinciale staten te verduidelijken en de procedure zo zorgvuldig en kenbaar mogelijk te kunnen doorlopen. In deze beleidsregel zijn daarom bepalingen opgenomen over onder andere de in acht te nemen termijnen, indieningsvereisten en beoordelingscriteria.
De in deze beleidsregel gebruikte begrippen uit de wet hebben dezelfde betekenis als in artikel 1 van de wet is omschreven. Voor zover begrippen worden gebruikt die niet zijn omschreven in artikel 1 van de wet, zijn deze begrippen gedefinieerd in deze beleidsregel.
Blijkens artikel 2.64, eerste lid, van de van de wet kunnen aanvragen voor meer dan één provincie worden ingediend.
Omdat de wet de mogelijkheid biedt om voor meer dan één provincie een aanvraag in te dienen, is in artikel 2 van de beleidsregel aandacht besteed aan deze mogelijkheid. Tot het moment van inwerkingtreding van deze beleidsregel is het in de praktijk nooit voorgekomen dat één rechtspersoon een aanwijzing als regionale publieke media-instelling heeft (gehad) voor meer dan één provincie.
Dit artikel moet worden gelezen in verhouding tot het drielagenstelsel dat de wet kent voor de uitvoering van de publieke media-opdracht (landelijk, regionaal en lokaal). Dat betekent dat het geografische verzorgingsgebied van een regionale publieke media-instelling niet de omvang mag benaderen van het geografische verzorgingsgebied van landelijke publieke media-instellingen, om oneigenlijke concurrentie met de landelijke publieke media-instellingen tegen te gaan en het regionale karakter te behouden bij de uitvoering van de publieke media-opdracht. In geval een aanvraag ziet op meerdere, aangrenzende provincies dient daarbij het belang van sociale, culturele en geografische samenhang binnen het verzorgingsgebied in acht te worden genomen.
Het Commissariaat acht het van belang om provinciale staten er tijdig op te wijzen dat de aanwijzingsprocedure wordt opengesteld, gelet op de adviserende taak van de provinciale staten in de aanwijzingsprocedure. Het Commissariaat kondigt daarom veertien maanden voorafgaand aan de datum waarop een aanwijzingsperiode van rechtswege eindigt, aan de desbetreffende provinciale staten de datum van het eindigen van deze aanwijzingsperiode aan. Daarbij informeert het Commissariaat de provinciale staten binnen welk tijdvak aanvragen voor de opvolgende aanwijzingsperiode bij het Commissariaat kunnen worden ingediend.
Om een gelijk speelveld te waarborgen, is het van belang tijdig en op een kenbare wijze bekend te maken wat het tijdvak is waarin aanvragen kunnen worden ingediend. Het Commissariaat maakt daarom via publicatie in de Staatscourant (via www.officielebekendmakingen.nl) bekend wanneer de indieningstermijn aanvangt en eindigt. Daarnaast is op de website van het Commissariaat het ‘Register publieke media-instellingen’ gepubliceerd waaruit kan worden afgeleid wanneer aanvragen ter verkrijging van een aanwijzing als regionale publieke media-instelling ingediend kunnen worden. Ook publiceert het Commissariaat de aanwijzingsbesluiten voor regionale publieke media-instellingen op zijn website. Daarmee is ook inzichtelijk wanneer een aanwijzing in een bepaalde provincie eindigt en binnen welk tijdvak een aanvraag kan worden ingediend. Het Commissariaat vraagt ook de provinciale staten om de openstelling van de aanwijzingsprocedure en de indieningstermijn binnen de provincie kenbaar te maken.
In artikel 7 van de Mediaregeling (hierna: de regeling) is bepaald dat een aangewezen regionale publieke media-instelling uiterlijk zes maanden voor het einde van de lopende aanwijzingsperiode de aanvraag voor een nieuwe aanwijzing moet indienen, als de regionale publieke media-instelling voor een aansluitende periode van vijf jaar aangewezen wil worden. De bestendige praktijk bij het Commissariaat is dat die termijn ook voor nieuwe aanvragers wordt aangehouden. De achterliggende gedachte voor het aanhouden van dezelfde indieningstermijn is het voeren van een ordentelijke, zorgvuldige en transparante procedure. Omdat op grond van artikel 2.63, tweede lid, van de wet per provincie slechts één regionale publieke media-instelling kan worden aangewezen, dient de aanwijzingsprocedure op een zodanige manier te worden vormgegeven dat elke aanvrager gelijke kansen heeft om in aanmerking te komen voor een aanwijzing. Het aanhouden van dezelfde indieningstermijn is daarvoor een belangrijke waarborg. Met inachtneming van artikel 6 van deze beleidsregel stuurt het Commissariaat alle aanvragen gelijktijdig ter advisering door naar de provinciale staten, uiterlijk twee weken na het verstrijken van de indieningsdatum.
Om ervoor te zorgen dat de aanwijzingsprocedure ordentelijk verloopt, is in het vierde lid bepaald dat aanvragen die na afloop van de indieningstermijn worden ingediend, in beginsel worden afgewezen. Hiervan kan bijvoorbeeld worden afgeweken in geval geen enkele aanvraag is ingediend voordat de indieningstermijn is verstreken en alsnog een aanvraag wordt ingediend. In het kader van de continuïteit van het media-aanbod is het wenselijk dat die aanvraag dan alsnog in behandeling wordt genomen. Aanvragen die zijn ingediend voordat het Commissariaat de aanwijzingsprocedure voor de provincie(s) heeft opengesteld, worden afgewezen.
In het eerste lid is bepaald dat voor het indienen van de aanvraag gebruik dient te worden gemaakt van een (digitaal) formulier dat op de website van het Commissariaat beschikbaar wordt gesteld. In dit aanvraagformulier zijn de in het tweede lid genoemde indieningsvereisten verwerkt.
Op grond van artikel 2.61, tweede lid, van de wet kunnen uitsluitend rechtspersonen (stichtingen en verenigingen) een aanvraag indienen voor een aanwijzing. Degene(n) die namens de rechtspersoon een aanvraag indient, dient daartoe op grond van de statuten bevoegd te zijn.
De in het tweede lid opgesomde aspecten zijn ontleend aan artikel 4:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (a t/m b) en aan artikel 5 van de regeling (c t/m e). In het overzicht van de samenstelling van de mediaraad (e) moeten de belangrijkste maatschappelijke, culturele, godsdienstige en geestelijke stromingen worden opgenomen die voorkomen in de provincie(s) waarvoor een aanvraag wordt ingediend. Daarbij moeten de namen van de leden van de mediaraad worden opgenomen, evenals de organisaties die de leden van de mediaraad vertegenwoordigen. Deze informatie is relevant voor het advies dat de betrokken provinciale staten uit dienen te brengen over de vereiste representativiteit van de mediaraad, als verwoord in artikel 2.61, tweede lid, onder c van de wet.
Het overzicht van de samenstelling van de mediaraad (e) bevat een verklaring waaruit blijkt dat geen van de leden van de mediaraad een onverenigbare nevenfunctie heeft. Deze verklaring dient ondertekend te worden door de voorzitter van de aanvragende rechtspersoon, dan wel door een of meer andere bestuursleden van de aanvragende rechtspersoon die volgens de statuten van de rechtspersoon ondertekeningsbevoegd zijn.
Het Commissariaat beveelt sterk aan om naast de verplicht in te dienen documenten ook de volgende documenten in te dienen als onderdeel van de aanvraag: een uittreksel van de Kamer van Koophandel, het beleidsplan, het redactiestatuut, (concept)samenwerkingsovereenkomsten, een overzicht van de namen en functies van de bestuursleden, een raming van de financiële middelen die voor het volgende kalenderjaar nodig zijn om het voorgenomen media-aanbod te verwezenlijken en een raming voor de daaropvolgende vier kalenderjaren, inclusief een toelichting op de begrote inkomsten en uitgaven. Wanneer meerdere aanvragen worden ingediend voor dezelfde provincie, zijn de voornoemde documenten relevant voor de provinciale staten om advies uit te brengen aan het Commissariaat over de vraag welke partij het beste in staat wordt geacht de functie van regionale publieke media-instelling te kunnen uitvoeren. Zie artikel 8 van deze beleidsregel voor meer informatie over dit onderwerp.
In het vierde lid is bepaald dat het Commissariaat een aanvraag buiten behandeling kan laten als niet wordt voldaan aan de vereisten in het tweede lid van dit artikel. De aanvrager krijgt in beginsel twee weken de tijd om een incomplete aanvraag aan te vullen. In het schriftelijke bericht van het Commissariaat waarin wordt verzocht de aanvraag aan te vullen, maakt het Commissariaat inzichtelijk welke gegevens nog ontbreken voor het in behandeling kunnen nemen van de aanvraag.
Het Commissariaat stuurt stukken die een aanvrager indient in aanvulling of ter wijziging van de initiële aanvraag na afloop van de indieningstermijn zoals bedoeld in het derde lid van artikel 3 van deze beleidsregel, ter advisering door naar de provinciale staten indien deze stukken gelet op de stand van het adviestraject redelijkerwijs nog meegenomen kunnen worden door de provinciale staten. Voordat het Commissariaat de ingediende stukken doorstuurt naar de provinciale staten, beoordeelt het Commissariaat of de aanvullende stukken redelijkerwijs nog kunnen worden meegenomen in het adviestraject. Dat zal bijvoorbeeld in het geval van louter administratieve wijzigingen het geval zijn. Indien de gedeputeerde staten ten behoeve van de provinciale staten reeds een statenvoorstel hebben uitgebracht, hanteert het Commissariaat in beginsel het uitgangspunt dat grote wijzigingen in of aanvullingen op de initiële aanvraag niet meer kunnen worden meegenomen. In dat geval stuurt het Commissariaat de stukken dus niet door naar de provincie. Dit geldt ook voor wijzigingen in de samenstelling van de mediaraad van een aanvrager, die zich voordoen nadat een statenvoorstel is uitgebracht. Het Commissariaat wil met deze bepaling het belang van het doen van een tijdige, volledige en actuele aanvraag benadrukken en vertraging in de procedure voorkomen. Bovenal draagt deze bepaling bij aan een eerlijk procedureverloop met waarborging van gelijke kansen van aanvragers.
Wanneer zich gedurende de aanwijzingsprocedure wijzigingen voordoen in het (post)adres, de statuten, de samenstelling van de mediaraad of het bestuur, dient de aanvrager het Commissariaat hiervan direct op de hoogte te stellen.
In het eerste lid van artikel 6 van de regeling is bepaald dat het Commissariaat aanvragen voor een aanwijzing binnen twee weken na het verstrijken van de indieningstermijn ter advisering voorlegt aan de provinciale staten. Dit betekent dat het Commissariaat ingediende aanvragen tot die datum aanhoudt. In geval van meerdere aanvragen voor dezelfde provincie(s) worden de aanvragen gelijktijdig ter advisering doorgestuurd aan de provinciale staten. Zo ontvangen de provinciale staten van het Commissariaat één keer een adviesaanvraag, inclusief de ingediende aanvraag of aanvragen. Het Commissariaat acht het wenselijk dat de provinciale staten alle aanvragen gelijktijdig ontvangen, zodat de adviesprocedure efficiënt gevoerd kan worden.
Om te voorkomen dat provinciale staten werk gaan steken in incomplete aanvragen die na het bieden van een hersteltermijn niet zijn aangevuld en buiten behandeling kunnen worden gesteld, is in het tweede lid bepaald dat het Commissariaat aanvragen pas doorstuurt als deze voldoen aan alle vereisten om de aanvraag in behandeling te kunnen nemen. Voldoet een aanvraag niet aan de indieningsvereisten, dan wordt in beginsel een termijn van twee weken geboden om de aanvraag aan te vullen. Het Commissariaat maakt voor de aanvrager inzichtelijk op welk(e) punt(en) de aanvraag dient te worden aangevuld. Maakt de aanvrager geen of niet volledig gebruik van de geboden herstelmogelijkheid, dan kan het Commissariaat de aanvraag om die reden buiten behandeling stellen.
In artikel 2.61, derde lid, van de wet is bepaald dat de provinciale staten advies dienen uit te brengen aan het Commissariaat over de eisen die zijn genoemd in het tweede lid van artikel 2.61 van de wet. De provinciale staten zijn in dit stadium van de aanwijzingsprocedure dus bij wet aangewezen als adviseur als bedoeld in afdeling 3.3 van de Algemene wet bestuursrecht. Het wettelijk advies ziet uitsluitend op de eisen om aangewezen te worden als regionale publieke media-instelling, zoals opgenomen in artikel 2.61, tweede lid, van de wet.
In het eerste lid van artikel 7 van de beleidsregel zijn de eisen als genoemd in het tweede lid van artikel 2.61 van de wet uitgeschreven. De onder a en b genoemde eisen betreffen formele eisen. Ten aanzien van de onder c genoemde eis dienen de provinciale staten een beoordeling uit te voeren die is toegespitst op de specifieke situatie in de provincie. De achtergrond van het verplichte advies dat in een aanwijzingsprocedure door de provincie moet worden uitgebracht, is dat de provinciale staten als geen ander op de hoogte zijn van de in de provincie levende maatschappelijke behoeften, alsmede inzicht hebben in de representativiteit van een instelling (mediaraad) voor de belangrijkste in de betrokken provincie voorkomende maatschappelijke, culturele, godsdienstige en geestelijke stromingen. Dit is inmiddels ook al geruime tijd als vaste overweging in de beschikkingenpraktijk van het Commissariaat verwoord.
Van de provinciale staten wordt verlangd dat zij tijdig de belangrijkste voorkomende stromingen in de provincie kenbaar maken, zodat aanvragers daarmee rekening kunnen houden bij het voorbereiden van hun aanvraag.
Als invulling van de wettelijk omschreven toetsing onder c, heeft het Commissariaat in het tweede lid nader bepaald welke aspecten de provinciale staten daarbij in ieder geval dienen te betrekken. Leden van de mediaraad kunnen representatief worden geacht voor een bepaalde stroming, omdat zij door een organisatie zijn afgevaardigd die binnen een bepaalde stroming actief is of omdat zij door ervaring en werkzaamheden een goede band hebben met de stroming, kennis hebben van die stroming en ook bekend zijn als representant van een stroming en benaderbaar zijn door mensen en organisaties. Daarnaast hebben omroepen de mogelijkheid om de mediaraad aan te vullen met leden die op persoonlijk titel deelnemen. De representatieve leden moeten wel altijd de meerderheid vormen. Vanuit het oogpunt van diversiteit, mate van zeggenschap en stabiliteit van de mediaraad acht het Commissariaat het wenselijk dat ieder lid maximaal één stroming vertegenwoordigt. Het staat de provinciale staten vrij om dit mee te wegen bij het uitbrengen van hun advies.
In geval van een aanvraag voor meerdere provincies dienen de provinciale staten van elke betrokken provincie de aanvraag te beoordelen op basis van de eigen (provinciale) situatie, met inachtneming van het feit dat de aanvraag betrekking heeft op meerdere provincies. Het is daarbij niet nodig dat de betrokken provinciale staten in een gezamenlijke vergadering een advies uitbrengen over de aanwijzingsaanvraag of -aanvragen. Het is ook niet nodig dat de adviezen op eenzelfde manier geformuleerd worden. Om de aanwijzing voor meerdere provincies te kunnen verlenen, dienen de adviezen van de desbetreffende provinciale staten wel eensluidend positief te zijn. Het Commissariaat kan besluiten een aanvraag gedeeltelijk toe te wijzen, bijvoorbeeld in de situatie dat één van de provinciale staten positief adviseren en de andere provinciale staten negatief adviseren. Dit is in het belang van de continuïteit van het media-aanbod. De aangewezen regionale publieke media-instelling dient de samenstelling van de mediaraad in overeenstemming te brengen met het verzorgingsgebied waarvoor zij de aanwijzing uiteindelijk heeft verkregen. Het Commissariaat verricht bij een gedeeltelijke toewijzing van een aanvraag na één jaar een tussentijdse toets op de representativiteit van de mediaraad.
In de Algemene wet bestuursrecht is opgenomen dat het Commissariaat zich bij besluitvorming pas op het advies mag baseren indien hij zich ervan heeft vergewist dat het onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden (artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht) en het advies een deugdelijke motivering bevat (artikel 3:49 van de Algemene wet bestuursrecht). Daarom is in het derde lid opgenomen dat de provincie de volgende documenten dient toe te sturen: een ondertekend en gemotiveerd statenbesluit, het bijbehorende statenvoorstel van gedeputeerde staten inclusief alle stukken die aan het voorstel ten grondslag zijn gelegd, een internetlink naar de openbare opname van de Provinciale Statenvergadering waarin het besluit is genomen en de ledenlijst van de mediaraad op basis waarvan de provinciale staten het besluit tot vaststelling van het advies hebben genomen. In de praktijk wordt door de gedeputeerde staten veelal een statenvoorstel opgesteld waarin een voorstel is uitgeschreven voor het uit te brengen advies. De provinciale staten dienen bij het nemen van het statenbesluit uitdrukkelijk op te nemen dat wordt ingestemd met het statenvoorstel van gedeputeerde staten en de motivering van het statenvoorstel. In het geval de provinciale staten afwijken van het statenvoorstel van gedeputeerde staten, dient dit in het statenbesluit tot vaststelling van het advies te worden gemotiveerd. De provinciale staten dienen zich in hun rol als adviseur ervan te vergewissen dat de motivering in het statenvoorstel het statenbesluit kan dragen. Alleen bij een gedegen gemotiveerd advies kan het Commissariaat zich daarop baseren bij het nemen van het besluit. In het geval dat de (inhoud van) het advies nadere vragen oproept, kan het Commissariaat de provinciale staten verzoeken om een nadere toelichting op het uitgebrachte advies. Het Commissariaat geeft in dat geval concreet aan op welk punt het advies een nadere onderbouwing of toelichting behoeft.
Als sprake is van een zorgvuldig tot stand gekomen en deugdelijk gemotiveerd advies, legt het Commissariaat het advies in beginsel ten grondslag aan het besluit op de aanvraag of aanvragen. Indien het Commissariaat een van het advies afwijkend besluit neemt, worden de redenen daarvoor in de motivering van het besluit vermeld (artikel 3:50 van de Algemene wet bestuursrecht).
De samenstelling van de mediaraad kan aan verandering onderhevig zijn. Daarom is in het derde lid bepaald dat de provinciale staten in het advies aan het Commissariaat, aan de hand van een overzicht van de leden van de mediaraad, dienen aan te geven welke samenstelling van de mediaraad door de provinciale staten is beoordeeld. Zoals eerder uiteen is gezet in de toelichting bij artikel 5 van deze beleidsregel, dient de aanvrager het Commissariaat direct op de hoogte te stellen van eventuele wijzigingen in de samenstelling van de mediaraad.
In het kader van een zorgvuldige voorbereiding bij het nemen van een besluit op meerdere aanvragen (artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht), verzoekt het Commissariaat de provinciale staten in aanvulling op het advies over de eisen in artikel 2.61, tweede lid, van de wet om advies aan het Commissariaat uit te brengen over de vraag welke van de aanvragers het beste in staat wordt geacht om de functie van regionale publieke media-instelling voor de provincie te vervullen. Dit stelt het Commissariaat in staat om een besluit te nemen op basis van factoren die voor het functioneren van de instelling van belang kunnen zijn, zoals bedoeld in artikel 2.63 van de wet. De achterliggende gedachte van deze adviesvraag is dat de provinciale staten als geen ander op de hoogte zijn van de in de provincie levende maatschappelijke behoeften, alsmede inzicht hebben in de representativiteit van een instelling voor de belangrijkste in de betrokken provincie voorkomende maatschappelijke, culturele, godsdienstige en geestelijke stromingen. Bovendien zijn de provinciale staten een democratisch gelegitimeerd orgaan, verkozen door de inwoners op wie het media-aanbod gericht moet zijn. Het zogeheten voorkeursadvies dient ook vanuit dit oogpunt te worden vormgegeven.
Om in de aanwijzingsprocedure een gelijk speelveld te creëren tussen de aanvragers en vanuit het oogpunt van rechtszekerheid, is het van belang dat voor alle aanvragers duidelijk is aan de hand van welke criteria hun aanvragen beoordeeld worden, zodat zij daarop kunnen anticiperen in hun aanvraag. In het tweede lid is daarom opgenomen welke criteria de provinciale staten bij het uitbrengen van het voorkeursadvies moeten betrekken. Dit waarborgt een transparant en uniform beoordelingskader om tot besluitvorming te komen in de situatie dat meerdere aanvragen zijn ingediend voor dezelfde provincie. De in het tweede lid opgenomen criteria houden verband met de in de provincie levende maatschappelijke behoeften, de vraag of de desbetreffende instelling representatief is voor het vertegenwoordigen van de in de provincie voorkomende stromingen en de mate van professionaliteit van de aanvrager.
Bij het beoordelen van deze criteria mogen de provinciale staten geen aspecten betrekken die zien op programma-inhoud van het media-aanbod van de aanvragers. Dit houdt verband met artikel 2.1, tweede lid, onder d, van de wet waarin is bepaald dat publieke mediadiensten media-aanbod verzorgen dat onafhankelijk is van overheidsinvloeden. Bij besluitvorming dient het Commissariaat zich ervan te vergewissen dat bij het nemen van het besluit geen aspecten (uit het voorkeursadvies) zijn betrokken die raken aan de inhoud van het media-aanbod.
Indien de gedeputeerde staten en/of de provinciale staten het wenselijk achten ondersteuning te krijgen bij het toetsen van aanvragen aan de criteria die bij het voorkeursadvies betrokken moeten worden, beveelt het Commissariaat de gedeputeerde staten en/of de provinciale staten sterk aan daarvoor de stichting Regionale Publieke Omroep (RPO) te benaderen. De RPO is het samenwerkings- en coördinatieorgaan voor de uitvoering van de publieke mediaopdracht op regionaal niveau. De uitvoering van het concessiebeleidsplan van de RPO, de jaarbegrotingen, de prestatieovereenkomst tussen de Minister en de RPO alsmede de afspraken die zijn en worden gemaakt over de samenwerking tussen de regionale publieke omroepen onderling, met de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) en met de lokale publieke omroepen, worden uitgevoerd door daartoe op grond van de wet aangewezen regionale publieke omroepen. Een advies van de RPO over de te verwachten bijdrage van de aanvrager hieraan, gedurende de periode waar de concessie en de aangevraagde aanwijzing op zien, kan provinciale staten dan ook betrekken in zijn oordeel over de voorliggende criteria.
Het derde lid betreft een opsomming van stukken die de provincie dient mee te sturen bij het uitbrengen van het voorkeursadvies van de provinciale staten, zodat het Commissariaat de onderbouwing van het voorkeursadvies kan beoordelen.
In artikel 6, tweede lid, van de regeling is bepaald dat de provinciale staten binnen achttien weken na ontvangst van de aanvraag advies uitbrengen aan het Commissariaat. Deze termijn geldt ook voor het uitbrengen van het voorkeursadvies.
Omdat in artikel 2.65, eerste lid, van de wet is bepaald dat een aanwijzing na vijf jaar van rechtswege vervalt en de ingangsdatum van nieuwe aanwijzingen is gekoppeld aan de concessieperiode van de RPO, is het wenselijk dat het Commissariaat een aanwijzingsbesluit neemt voordat de huidige aanwijzingen vervallen. Het is dan ook van belang dat de provinciale staten tijdig invulling en uitvoering geven aan de adviestaak die bij hen is neergelegd. Wanneer uitstel op grond van omstandigheden noodzakelijk is, dan kan de termijn voor het uitbrengen van het advies met maximaal vier weken worden verlengd. De provinciale staten dienen daartoe tijdig een schriftelijk gemotiveerd verzoek aan het Commissariaat te doen. Bij dit verzoek om uitstel dienen de provinciale staten ook aan te geven wat het alternatieve tijdspad is waarbinnen het advies wordt uitgebracht.
In het derde lid is bepaald dat kan worden afgeweken van het eerste en tweede lid en langer uitstel kan worden verleend, als sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is bijvoorbeeld sprake als in de adviestermijn sprake is van een recesperiode of een tussentijdse wisseling van de provinciale staten, waardoor het advies door de nieuwe statenleden dient te worden uitgebracht. Omdat een aanwijzing na vijf jaar van rechtswege vervalt, gaat het Commissariaat terughoudend om met deze mogelijkheid. De provinciale staten dienen ook in dit geval een schriftelijk gemotiveerd verzoek aan het Commissariaat te richten. Indien uitstel wordt verleend, stelt het Commissariaat in afstemming met de provinciale staten een nieuwe termijn vast waarbinnen het advies wordt uitgebracht.
Het Commissariaat beoordeelt de aanvraag of aanvragen in samenhang met het advies van de provinciale staten. Zoals in de toelichting bij artikel 7 reeds is uiteengezet, geldt wat betreft het advies dat op grond van artikel 2.61 van de wet is uitgebracht dat het Commissariaat op grond van de Algemene wet bestuursrecht zich ervan dient te vergewissen dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen en deugdelijk is gemotiveerd. Op grond van artikel 3:50 Algemene wet bestuursrecht gaat het Commissariaat niet lichtvaardig aan dit wettelijk advies voorbij.
Ten aanzien van het voorkeursadvies beoordeelt het Commissariaat tevens of het advies op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en deugdelijk is gemotiveerd. Daarbij is van belang dat de provinciale staten aan de hand van de criteria, als genoemd in het tweede lid van artikel 8 van deze beleidsregel, voldoende inzichtelijk hebben gemaakt op basis van welke argumenten hun voorkeur uitgaat naar aanwijzing van een van de aanvragende partijen. Gelet op de wetsgeschiedenis bij artikel 2.61, derde lid van de wet, de jurisprudentie en de democratische legitimatie van de provinciale staten, past het Commissariaat enige terughoudendheid bij de beantwoording van de vraag welke media-instelling de voorkeur dient de krijgen. Evenals bij zijn advisering over de representativiteit van de mediaraad van een regionale publieke media-instelling, hecht het Commissariaat grote waarde aan het voorkeursadvies van de provinciale staten. De provinciale staten hebben immers goed zicht op de beantwoording van de vraag welke media-instelling naar verwachting de functie van regionale publieke media-instelling in de desbetreffende provincie het beste kan uitoefenen, om vervolgens daarvoor zijn voorkeur uit te spreken.
Als sprake is van een zorgvuldig en deugdelijk gemotiveerd advies, dan legt het Commissariaat het advies in beginsel ten grondslag aan het besluit. Indien het Commissariaat een van het advies afwijkend besluit neemt, worden de redenen daarvoor in de motivering van het besluit vermeld. Indien het Commissariaat van mening is dat een uitgebracht advies niet voldoet aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden, kan het Commissariaat de provinciale staten verzoeken om een aanvullend advies.
Indien het Commissariaat voornemens is om een aanvraag (gedeeltelijk) af te wijzen, wordt de desbetreffende aanvrager eerst in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen, welke zal worden betrokken in de besluitvorming. Dit is bijvoorbeeld aan de orde indien de provinciale staten negatief hebben geadviseerd ten aanzien van (één van de) eisen als bedoeld in artikel 2.61, tweede lid van de wet en het Commissariaat derhalve voornemens is de aanvraag af te wijzen. Indien sprake is van meerdere aanvragen, is het vaste procedure dat het Commissariaat de aanvrager, waarvoor het voornemen tot (gedeeltelijke) afwijzing bestaat, in de gelegenheid stelt om binnen twee weken bij het Commissariaat een zienswijze in te dienen. Het Commissariaat kan beslissen een zienswijze te delen met de betrokken provinciale staten en/of eventuele andere aanvrager(s) binnen de procedure, als het Commissariaat dat nodig acht voor een zorgvuldige besluitvorming. Als de zienswijze niet binnen de gestelde termijn is ingediend en ook geen uitstel van de termijn is verzocht, wordt het besluit genomen zonder inachtneming van een zienswijze.
De onafhankelijkheid van het media-aanbod staat hoog in het vaandel. Dat betekent dat in een representatieve mediaraad geen leden zitting hebben die een nevenfunctie uitoefenen die mogelijk de onafhankelijkheid van het media-aanbod kunnen beïnvloeden. Het is in beginsel de verantwoordelijkheid van een aanvragende media-instelling om na te gaan of eventuele nevenfuncties bij de leden aanwezig zijn en of deze al dan niet verenigbaar zijn met hun functie als lid van de mediaraad bij een (potentiële) regionale publieke media-instelling. De aanvragende media-instelling moet in ieder geval alert zijn op nevenfuncties zoals bijvoorbeeld een lidmaatschap van een van beide Kamers der Staten-Generaal, het provinciaal bestuur en provinciale staten, een dienstbetrekking bij een ministerie of provincie, een bestuurslidmaatschap van of een dienstbetrekking bij een publieke media-instelling, een betrekking bij de regionale omroep, betrokkenheid bij een productiebedrijf waaraan de regionale publieke media-instelling de verzorging van (een deel van) haar media-aanbod heeft uitbesteed en/of een betrekking bij een commerciële media-instelling. Per geval dient te worden bekeken of sprake is van onverenigbaarheid. Dit hoeft niet in alle gevallen zo te zijn. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een commissie Milieu en Mobiliteit (een commissie als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Provinciewet). Deze commissie heeft in principe geen raakvlak met regionale media. Een lidmaatschap of betrekking bij een commerciële media-instelling hoeft niet per definitie invloed te hebben op de regionale publieke media-instelling. Om onverenigbaarheid te voorkomen en de onafhankelijkheid van het media-aanbod te bewaken, kunnen waarborgen worden opgenomen om de schijn van commerciële beïnvloeding te voorkomen. Een (potentiële) regionale publieke media-instelling dient hier zorg voor te dragen en dit soort omstandigheden dienen te worden uitgevraagd, zodat gewaarborgd is dat de mediaraad onafhankelijk van commerciële en politieke invloeden kan functioneren. Het Commissariaat raadt aan het voorgaande ook te laten gelden voor de bestuursleden van de (potentiële) regionale publieke media-instelling.
Indien gedurende de aanwijzingsprocedure blijkt dat mogelijk sprake is van een onverenigbare nevenfunctie in de mediaraad van een aanvragende media-instelling, kan het Commissariaat de aanvraag afwijzen. Afhankelijk van de status van de aanvraag wordt de desbetreffende media-instelling een termijn voor het indienen van een zienswijze geboden.
Zoals volgt uit artikel 8 van deze beleidsregel vraagt het Commissariaat bij meerdere aanvragen aan de desbetreffende provinciale staten om een voorkeursadvies uit te brengen voor één van de aanvragende media-instellingen. Indien de provinciale staten besluiten geen voorkeursadvies uit te brengen, maar op basis van het wettelijk advies (zie ook artikel 7 van deze beleidsregel) wel kan worden geconcludeerd dat de aanvragen voldoen aan de eisen die zijn genoemd in het tweede lid van artikel 2.61 van de wet, dan gaat het Commissariaat in beginsel uit van de situatie dat alle aanvragende media-instellingen in gelijke mate in staat zijn om de functie van regionale publieke media-instelling in de desbetreffende provincie uit te oefenen. In dat geval kan het Commissariaat, om willekeur te voorkomen, één van de aanvragers aanwijzen op basis van een loting door een notaris. In de toelichting van artikel 9 is toegelicht dat het Commissariaat groot belang hecht aan een voorkeursadvies van de provinciale staten. Het toepassen van aanwijzing door middel van loting ziet het Commissariaat derhalve als een ‘ultimum remedium’.
In het eerste lid is bepaald dat het Commissariaat in beginsel binnen vier weken na ontvangst van het advies van de provinciale staten een besluit neemt op de aanvraag.
Van de in het eerste lid genoemde termijn kan worden afgeweken, bijvoorbeeld indien sprake is van het opvragen van een zienswijze of indien het Commissariaat het voor zorgvuldige besluitvorming noodzakelijk acht om nadere informatie/toelichting op te vragen. Indien sprake is van een aanvraag voor meerdere provincies vindt de besluitvorming voor de betrokken provincies in beginsel gelijktijdig plaats nadat alle adviezen van de betreffende provinciale staten zijn ontvangen en beoordeeld. Dit kan er tevens toe leiden dat een langere termijn wordt genomen dan de normaliter geldende vier weken. Het Commissariaat stelt de aanvragende partijen in dat geval in kennis van de nieuwe beslistermijn.
Op grond van artikel 9.14F van de wet treden de eerstvolgende aanwijzingen die na de ingangsdatum van deze beleidsregel worden verstrekt in werking op 1 januari 2026. Voor de daaropvolgende aanwijzingsperiodes geldt dat de aanwijzing in werking treedt met ingang van de concessie zoals bedoeld in artikel 2.60K van de wet, dan wel met ingang van het zesde jaar van die concessie. Een aanwijzing geldt voor de duur van vijf jaar.
Indien sprake is van aanwijzing van een nieuwe media-instelling als regionale publieke media-instelling, kan een overgangsperiode tussen de voorgaande aanwijzingsperiode en de nog aan te vangen aanwijzingsperiode worden bepaald. Het per direct stoppen met het verzorgen van het media-aanbod zonder te voorzien in een afbouwperiode kan onder omstandigheden onevenredig en niet haalbaar zijn. Tegelijkertijd heeft de nieuw aangewezen publieke media-instelling tijd nodig om op te starten. De programmering moet worden opgezet, contracten moeten worden gesloten et cetera. Met het oog hierop kan het Commissariaat voorzien in een overgangsperiode, zodat de overgang van de regionale publieke media-instelling op de nieuw aangewezen regionale publieke media-instelling in praktische zin goed kan verlopen. Van de provincie en de media-instelling wordt verwacht dat zij hier onderling afspraken over maken en dat zij zich inspannen om deze eventuele overgangsperiode niet onredelijk lang te laten zijn. Het Commissariaat zal hierover in overleg treden met de media-instellingen en de desbetreffende provincie(s). In beginsel gaat het Commissariaat uit van een maximale overgangsperiode van twee maanden.
Het Commissariaat streeft ernaar de besluitvorming over de aanvragen plaats te laten vinden voordat de huidige aanwijzingsperiodes van rechtswege zijn verstreken. Zo kunnen de aanwijzingen ingaan op het wettelijk voorgeschreven moment, zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel.
Wanneer de aanwijzingsperiode reeds is verstreken op het moment dat het Commissariaat een besluit neemt op de aanvraag of aanvragen, gaat de aanwijzing met terugwerkende kracht in per de datum zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel. Dit geldt ook in gevallen waarin het Commissariaat een nieuwe rechtspersoon aanwijst als regionale publieke media-instelling, evenals in gevallen waarin het verzorgingsgebied van een reeds aangewezen regionale publieke media-instelling wijzigt. De reden waarvoor het Commissariaat in deze gevallen aanwijst met terugwerkende kracht kent een wettelijke basis. De wet bepaalt dat een aanwijzing van een regionale publieke media-instelling op een specifieke datum moet ingaan en een looptijd moet kennen van vijf jaar. Dat resulteert erin dat de aanwijzingen van alle regionale publieke media-instellingen geldig zijn voor exact dezelfde, vijfjarige periode. Dat is niet alleen wenselijk gelet op het wettelijk vastgestelde aanvangsmoment van de aansluitende aanwijzingsperiodes, maar ook omdat er daardoor een zo’n goed mogelijke afstemming kan plaatsvinden tussen het verzorgen van de publieke mediaopdracht van de regionale publieke media-instelling en het concessiebeleidsplan van de RPO als bedoeld in de artikelen 2.60K tot en met 2.60O van de wet. Het concessiebeleidsplan van de RPO kent eenzelfde doorlooptijd als de aanwijzingen van regionale publieke media-instellingen.
Een aanwijzing als regionale publieke media-instelling betreft een schaars recht, aangezien er per provincie maar één regionale publieke media-instelling kan worden aangewezen, ook als er meer (potentiële) aanvragers zijn. Het leerstuk van schaarse rechten is dus op de aanwijzingsprocedure van toepassing. Dit leerstuk vloeit voort uit het gelijkheidsbeginsel en het transparantiebeginsel en is tot ontwikkeling gekomen in het Europese recht (zoals de Aanbestedingsrichtlijn en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie) en vervolgens ook in de nationale rechtspraak. Het leerstuk van schaarse rechten behelst een beginsel van gelijke kansen, op grond waarvan het bestuursorgaan bij de verdeling van schaarse rechten aan geïnteresseerde partijen ruimte moet bieden om naar de beschikbare vergunning(en) mee te dingen. Dat brengt met zich mee dat een aanwijzing als regionale publieke media-instelling niet overdraagbaar is en naar haar aard niet vatbaar is voor overgang onder algemene titel.
Op dit artikel is geen toelichting van toepassing.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-32660.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.