Besluit van de Minister van Asiel en Migratie van 18 september 2024, nummer WBV 2024/20, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Minister van Asiel en Migratie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf A1/5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

5.1. Wijzigen van visa

De Visadienst verstaat onder wijziging van een visum:

  • a. het omzetten van een enkelvoudig visum in een visum voor meer binnenkomsten;

  • b. het verlengen van de geldigheidsduur van een visum (artikel 33 Visumcode).

Ad a.

De Visadienst mag, als zich nieuwe feiten en omstandigheden voordoen, bij wijze van uitzondering een visum dat is afgegeven door één van de Schengenlidstaten voor één binnenkomst omzetten naar een visum voor meer binnenkomsten. De ZHP zet visa voor in de eenheid Rotterdam verblijvende zeelieden om naar een visum voor meer binnenkomsten.

De Visadienst of de ZHP moet terughoudend zijn bij het omzetten van een enkelvoudig visum naar een visum voor meer binnenkomsten, omdat de integriteit en betrouwbaarheid van de aanvrager in principe slechts in het land van herkomst afdoende kan worden getoetst. Het omzetten van een enkelvoudig visum naar een visum voor meer binnenkomsten wordt gezien als een verlenging van de geldigheidsduur: het maakt een langer verblijf in het Schengengebied mogelijk dan als het visum niet zou worden omgezet.

De vreemdeling moet bij de aanvraag voor het omzetten van enkelvoudige naar meervoudige visa een beroep doen op tenminste één van de volgende situaties:

  • overmacht;

  • humanitaire redenen;

  • ernstige beroepsmatige redenen;

  • persoonlijke redenen.

De Visadienst of de ZHP toetst bij de beoordeling van de aanvraag voor het omzetten naar een meervoudig reisvisum allereerst de noodzaak van de omzetting aan de volgende voorwaarden:

  • de vreemdeling maakt voldoende aannemelijk dat het bij de aanvraag van het enkelvoudige visum niet al in rede lag een meervoudig visum aan te vragen; en

  • de vreemdeling toont aan dat er sprake is van overmacht, van onvoorziene en ernstige beroepsmatige of persoonlijke redenen.

De vreemdeling mag in de laatste 180 dagen voor de aanvraag niet al langer dan 90 dagen in het Schengengebied hebben verbleven.

De Visadienst of de ZHP toetst vervolgens de redenen die de vreemdeling aanvoert voor het omzetten van het enkelvoudige visum in een visum voor meer binnenkomsten. De vreemdeling moet aantonen dat hij belang heeft bij de mogelijkheid meer dan een keer het Schengengebied binnen te reizen. De door de vreemdeling aangevoerde redenen, die kunnen zijn gelegen in de beroepsmatige of persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling, moeten van voldoende zwaarwegende aard zijn.

De Visadienst of de ZHP toetst tenslotte bij de omzetting van het visum alle overige voorwaarden voor de afgifte van een visum nogmaals en beoordeelt of:

  • a. de vreemdeling voldoet aan de toelatingsvoorwaarden zoals gesteld in artikel 6, eerste lid, onder a, c, d en e, SGC;

  • b. de vreemdeling beschikt over een geldige ziektekostenverzekering;

  • c. de vreemdeling het voornemen heeft werkelijk naar het land van herkomst terug te keren;

  • d. de vreemdeling een gewaarborgde toelating heeft in een ander land.

De vreemdeling mag door de omzetting van het visum niet vaker dan de Visadienst of de ZHP op grond van de aangevoerde omstandigheid noodzakelijk acht, gebruik maken van meervoudige binnenkomsten en van de eerder toegekende vrije termijn.

De vreemdeling mag door de omzetting van het visum niet:

  • de verblijfsduur aangegeven in het eerder verleende visum overschrijden;

  • bij de herhaalde binnenkomst meer dan 90 dagen per 180 dagen in het Schengengebied verblijven.

De vreemdeling mag door de omzetting van het visum naar een visum voor meer binnenkomsten in ieder geval niet het visum gebruiken voor een ander doel dan het doel waarvoor het visum is afgegeven.

De Visadienst of de ZHP brengt in het geldige document voor grensoverschrijding van de vreemdeling een nieuwe Schengenvisumsticker aan als een reisvisum voor meer reizen geldig wordt gemaakt. De Visadienst of de ZHP brengt de Schengenvisumsticker op een afzonderlijk vel papier aan als de vreemdeling houder is van een visumverklaring.

Ad b.

De Visadienst is de bevoegde autoriteit om over te gaan tot het verlengen van de geldigheidsduur van door één van de Schengenlidstaten afgegeven visa. De IND-loketten zijn verantwoordelijk voor de verlenging van de geldigheidsduur van visa.

De ZHP is verantwoordelijk voor het verlengen van de geldigheidsduur van visa voor in de eenheid Rotterdam verblijvende zeelieden bij de grensdoorlaatpost Rotterdam-Havens.

De Visadienst mag de geldigheidsduur van een visum, indien zeer bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, nog eens verlengen met maximaal 90 dagen op grond van artikel 25 Visumcode, in geval van een nationale verlenging van de geldigheidsduur van het visum, waarbij de geldigheid van het visum wordt beperkt tot de Benelux. Deze zeer bijzondere omstandigheden moeten in ieder geval gebaseerd zijn op overmacht of op strikt humanitaire redenen.

Daarnaast mag de Visadienst op grond van het wezenlijk Nederlands belang tot een nationale verlenging van de geldigheidsduur van een visum overgaan. Het betreft hier zeer bijzondere gevallen waarbij in ieder geval de volgende nationale belangen in het geding zijn:

  • het internationaal aanzien van Nederland;

  • economische belangen van Nederland; of

  • culturele belangen van Nederland.

De Visadienst beperkt bij de aanwezigheid van een wezenlijk Nederlands belang de geldigheid van het visum tot Nederland.

De Visadienst merkt in dit verband als zeer bijzondere gevallen aan:

  • studenten die op basis van het Erasmus Mundus programma langer in het Schengengebied willen verblijven;

  • deelnemers van internationale gezelschappen zoals Cirque du Soleil.

Verlenging van de geldigheidsduur boven de 90 dagen is in die gevallen noodzakelijk om het Erasmus Mundus programma of de voorstelling hier te lande te kunnen volbrengen of te geven. In de overige gevallen moet er sprake te zijn van zeer bijzondere omstandigheden die gebaseerd zijn op overmacht of op strikt humanitaire redenen.

Zie hiervoor onder ad a voor het plaatsen van een Schengenvisumsticker.

Bijzondere categorieën

  • Houders van een geprivilegieerdendocument afgegeven door het Ministerie van BuZa; de geldigheidsduur van het visum van deze vreemdelingen hoeft niet te worden verlengd;

  • Houders van een diplomatiek paspoort die niet in het bezit zijn van een door het Ministerie van BuZa afgegeven geprivilegieerdendocument: de directie Kabinet en Protocol van het Ministerie van BuZa is verantwoordelijk voor verlenging van de geldigheidsduur van het visum;

  • Surinaamse onderdanen die op medische indicatie voor een behandeling in Nederland zijn en voor dit doel ook in het bezit waren gesteld van een visum en waarvan het visum op nationale gronden is verlengd tot 180 dagen. De Visadienst mag deze vreemdelingen voortzetting van het verblijf verlenen als voortzetting van de behandeling in Nederland medisch noodzakelijk is;

Aan scholieren van derde landen die rechtmatig in Nederland verblijven, kan ter vereenvoudiging van het organiseren van schoolreizen binnen de EU een reizigerslijst voor scholieren worden afgegeven overeenkomstig het besluit van de Raad van de EU van 30 november 1994 (94/795/JBZ). Model M7 bevat een standaard reizigerslijst.

B

Paragraaf A1/8 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

8. Bijzondere categorieën

Werkzoekende zeelieden

Een zeeman die werk wil zoeken aan boord van een zeeschip in een haven in het Schengengebied, zonder dat uit een verklaring van de rederij/scheepsagent de mogelijkheid van aan- of overmonstering blijkt, moet aan alle voorwaarden voor toegang voldoen.

Voor een werkzoekende zeeman mag het zeemansboekje niet in de plaats van het paspoort treden om te voldoen aan de voorwaarde dat de vreemdeling in het bezit moet zijn van een geldig document voor grensoverschrijding.

Als aan alle overige voorwaarden voor toegang wordt voldaan mag het hoofd van de grensdoorlaatpost aan een werkzoekende zeeman aan de grens een visum met een geldigheid van maximaal vijftien dagen afgeven als in het geldig document voor grensoverschrijding het benodigde visum ontbreekt. Indien nodig mag de vreemdeling in uitzonderlijke gevallen na afloop van de termijn van vijftien dagen een verlenging van de geldigheidsduur van het visum vragen bij de Visadienst of voor zover het een in de eenheid Rotterdam verblijvende zeeman betreft bij de ZHP.

De werkzoekende zeeman moet bovendien met een zeemansboekje (-paspoort) of andere bewijsmiddelen kunnen aantonen dat hij het beroep van zeeman uitoefent.

Werknemers op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat

Een vreemdeling die via Nederland naar een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat wil reizen of die komende van een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat Nederland wil inreizen moet voldoen aan alle normale voorwaarden voor toegang. Het verkeer van en naar een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat moet plaatsvinden via een grensdoorlaatpost gedurende de tijd dat deze is opengesteld. De vreemdeling moet de normale in- en uitreisformaliteiten vervullen.

De ambtenaar belast met de grensbewaking controleert de vreemdeling niet op bestaansmiddelen als de vreemdeling aantoont dat hij op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat is tewerkgesteld.

De ambtenaar belast met de grensbewaking stelt bij vertrek uit Nederland naar een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat vast of de vreemdeling aan alle voorwaarden voor toegang heeft voldaan.

Een vreemdeling die werkzaam is als medewerker op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat mag een visum, geldig voor meer inreizen, aanvragen op de Nederlandse diplomatieke en consulaire vertegenwoordiging in Antwerpen. De vreemdeling moet zich voor het aanvragen van een visum in persoon melden en moet in het bezit zijn van de volgende bewijsmiddelen:

  • een arbeidscontract met een bedrijf dat een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat exploiteert, gevestigd in Nederland, dan wel met een vertegenwoordiger in Nederland;

  • een geldig document voor grensoverschrijding, dat niet een zeemansboekje is, waaruit moet blijken dat de vreemdeling op het moment waarop hij de aanvraag doet voor een visum voor meer inreizen legaal verblijf heeft in Nederland;

  • een door het bedrijf dat een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat exploiteert getekende garantverklaring als bedoeld in bijlage 6a en 6b VV.

Als de vreemdeling de bovenstaande bewijsmiddelen overlegt, stelt het Nederlandse Consulaat-Generaal de vreemdeling in het bezit van een visum met een maximale geldigheidsduur van vijf jaar. De geldigheidsduur van het visum mag niet langer zijn dan de geldigheidsduur van het arbeidscontract of het geldige document voor grensoverschrijding.

Werknemers op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat werken afwisselend veertien dagen op die mijnbouwinstallatie en hebben veertien dagen verlof aan de wal. Voor dit verlof aan de wal gelden de normale voorwaarden voor kort verblijf in Nederland.

Deze beleidsregels gelden ook als de vreemdeling niet werkzaam is op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat maar bij een bedrijf dat ondersteunend werkt voor die mijnbouwinstallatie (bijvoorbeeld de zogenaamde ‘suppliers’).

In Nederland voor lang verblijf toegelaten vreemdelingen

Wanneer de vreemdeling een redelijke grond kan aanvoeren voor zijn verlate terugkeer mag de ambtenaar belast met de grensbewaking toegang verlenen aan:

  • de houder van een geldig paspoort;

  • de houder van een verblijfsvergunning waarvan de geldigheidsduur nog maar korte tijd is verstreken. De ambtenaar belast met de grensbewaking moet onmiddellijk het verblijfsrecht van de vreemdeling nagaan. Als de ambtenaar belast met de grensbewaking de vreemdeling doorlaat moet de ambtenaar met toepassing van artikel 4.26 Vb een meldplicht opleggen aan de vreemdeling.

De ambtenaar belast met de grensbewaking moet voor vaststelling van het verblijfsrecht van de vreemdeling contact opnemen met de vreemdelingenpolitie van de politieregio in welke de gestelde woon- of verblijfplaats van de vreemdeling is gelegen, dan wel met de IND als de vreemdeling niet kan aantonen of aannemelijk kan maken dat hem lang verblijf in Nederland is toegestaan.

In de overige Schengenstaten voor lang verblijf toegelaten vreemdelingen

De ambtenaar belast met de grensbewaking weigert niet de toegang aan houders van een geldige Belgische of Luxemburgse verblijfsvergunning enkel op de grond dat zij niet in het bezit zijn van hun geldige document voor grensoverschrijding. De ambtenaar belast met de grensbewaking controleert niet op het bezit van bestaansmiddelen bij deze vreemdelingen, wanneer zij in het bezit zijn van geldige reistickets naar België of Luxemburg. De bovenstaande beleidsregels gelden ook voor vreemdelingen die in het bezit zijn van het vereiste document voor grensoverschrijding en een geldige Belgische of Luxemburgse mvv (autorisation de séjour provisoire), mits in deze machtiging staat vermeld dat zij geldig is voor binnenkomst in het Beneluxgebied.

Uitgenodigde vluchtelingen

De IND kondigt de komst van een vreemdeling die als vluchteling door de Nederlandse regering is uitgenodigd van te voren bij de ambtenaar belast met de grensbewaking aan. De ambtenaar belast met de grensbewaking verleent deze vreemdeling toegang. De ambtenaar belast met de grensbewaking vangt deze vreemdeling bij aankomst op en begeleidt deze vreemdeling naar aanmeldcentrum Schiphol. De IND stelt deze vreemdeling in de gelegenheid om een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te dienen.

Staatlozen

Voor staatlozen wordt verwezen naar het op 28 september 1954 te New York gesloten Staatlozenverdrag. In dit verdrag wordt onder een staatloze verstaan: een persoon die door geen enkele staat, krachtens diens wetgeving, als onderdaan wordt beschouwd.

De autoriteiten van het land waar een staatloze is toegelaten stelt de vreemdeling in de regel in het bezit van een vreemdelingenpaspoort.

Een vreemdeling is op grond van Verordening 539/2001 EG vrijgesteld van de visumplicht als hij in het bezit is van een reisdocument dat is afgegeven door een lidstaat van de EU aan:

  • staatlozen; of

  • andere personen zonder nationaliteit die rechtmatig verblijf hebben in die lidstaat.

C

Paragraaf A2/12.6 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

12.6. Invoeren van signaleringen in het SIS of E&S

SIS

De IND voert een signalering inzake terugkeer in SIS in van de vreemdeling, die

  • een terugkeerbesluit krijgt of heeft gekregen van de daartoe bevoegde ambtenaar als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, VV. Bij dit terugkeerbesluit kan ook een inreisverbod of een besluit in de zin van artikel 24, eerste lid, onder a, Vo (EU) 2018/1861 zijn opgelegd;

  • gesignaleerd is vanwege een inreisverbod opgelegd vóór 7 maart 2023, dat nog niet in werking is getreden en er een procedurele gebeurtenis plaatsvindt die leidt tot signalering. De IND wist dan de signalering vanwege het inreisverbod; of

  • een terugkeerbesluit zonder inreisverbod heeft gekregen vóór 7 maart 2023 en voor zover bekend bij de IND, nog niet voldaan heeft aan de vertrekplicht en er een procedurele gebeurtenis plaatsvindt die leidt tot signalering.

De IND voert een signalering met het oog op weigering van toegang en verblijf in SIS in van:

  • een vreemdeling, die niet beschikt over een verblijfsvergunning inclusief asiel in een andere lidstaat of dit niet heeft aangetoond, en

    • ongewenst is verklaard op grond van artikel 67 Vw;

    • een besluit heeft gekregen in de zin van artikel 24, eerste lid, onder a, Vo (EU) 2018/1861; of

    • daadwerkelijk het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten, en aan wie:

      • een zwaar inreisverbod met de rechtsgevolgen van 66a, zevende lid, Vw is opgelegd; of

      • een licht inreisverbod met de rechtsgevolgen van artikel 66a, zesde lid, Vw is opgelegd;

  • een vreemdeling aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd in verband met het gebruik van een vals document voor grensoverschrijding of identiteitspapieren. De signaleringsduur is 5 jaar;

  • een vreemdeling aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd in verband met een aan drugssmokkel gerelateerd misdrijf. De signaleringsduur is 5 jaar;

  • een vreemdeling bij wie concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. De signaleringsduur is 10 jaar; of

  • een vreemdeling bij wie concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde. De signaleringsduur is 2 jaar.

De IND voert de signalering inzake terugkeer of met het oog op weigering van toegang en verblijf ook in als de vreemdeling al in SIS is gesignaleerd door een andere lidstaat, zolang de signaleringen niet onverenigbaar zijn met elkaar.

Na de ontvangst van een terugkeerbevestiging van een door Nederland in SIS gesignaleerde vreemdeling, moet de IND:

  • de signalering inzake terugkeer wissen; en

  • de signalering met het oog op weigering toegang en verblijf invoeren, als aan de vreemdeling ook een inreisverbod of een besluit in de zin van artikel 24, eerste lid, onder a, Vo (EU) 2018/1861 is opgelegd.

De gegevens die een lidstaat bij een signalering in ieder geval in SIS moet invoeren staan vermeld in artikel 4 van Vo (EU) 2018/1860.

Daarnaast voert de IND in ieder geval de gegevens van een verblijfsdocument in SIS in, als:

  • de vreemdeling:

    • zich uitgeschreven heeft uit de BRP op grond van emigratie; of

    • met onbekende bestemming is vertrokken; en

  • de geldigheidsduur van het verblijfsdocument nog niet is verlopen en het verblijfsdocument niet is ingeleverd bij de IND. De einddatum van de signalering is gelijk aan de einddatum van het verblijfsdocument.

Rangorde van signaleringen in SIS

De signalering in SIS vanwege een inreisverbod of vanwege een terugkeerbesluit in combinatie met een inreisverbod gaat voor, als er ook sprake is van een besluit tot signalering.

Als het niet (meer) mogelijk is om de vreemdeling vanwege een inreisverbod of vanwege het terugkeerbesluit in combinatie met het inreisverbod te signaleren, wordt de vreemdeling vanwege het besluit tot signalering gesignaleerd. De vreemdeling wordt dan indien mogelijk gesignaleerd in SIS, en anders in E&S.

Als de vreemdeling een terugkeerbesluit zonder inreisverbod heeft gekregen en ook een besluit tot signalering, dan gaat de signalering in SIS vanwege een besluit tot signalering voor op de signalering inzake terugkeer.

E&S

In het E&S staan o.a. vreemdelingenrechtelijke signaleringen, zoals:

  • een op grond van artikel 67 Vw ongewenst verklaarde onderdaan van een van de lidstaten of diens familie- of gezinsleden;

  • een op grond van artikel 67 ongewenst verklaarde vreemdeling die geen verblijfsvergunning (ook geen verblijfsvergunning asiel) (meer) heeft in Nederland en zich niet in Nederland bevindt;

  • een op grond van artikel 67 Vw ongewenst verklaarde vreemdeling die zich niet in Nederland bevindt en een verblijfsvergunning inclusief asiel heeft in één van de lidstaten;

  • een vreemdeling die een besluit krijgt in de zin van artikel 24, eerste lid, onder a, Vo (EU) 2018/1861;

  • een op grond van artikel 67 ongewenst verklaarde vreemdeling, die

    • niet heeft aangetoond over een verblijfsvergunning in een andere lidstaat te beschikken; en

    • ongewenst is verklaard vanwege een andere grond dan openbare orde of niet voldoet aan artikel 24, eerste lid, onder a, Vo (EU) 2018/1861;

  • een vreemdeling met een verblijfsvergunning inclusief asiel in een van de lidstaten die zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden van artikel 12 Vw; de termijn van signalering is maximaal zes maanden; en

  • een mvv-plichtige vreemdeling die niet (langer) voldoet aan de voorwaarden waaronder de mvv is afgegeven. De duur van deze signalering wordt gelijk gesteld met de (resterende) duur van de afgegeven mvv.

Wanneer signaleren in SIS mogelijk is, gaat dit altijd voor op signaleren in E&S.

D

Paragraaf A3/6.3 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

6.3. Geen uitzetting ondanks de vertrekplicht

In de volgende gevallen vindt in ieder geval geen uitzetting van vreemdelingen plaats ondanks het feit dat de vertrekplicht van kracht is:

  • a. als door een buitenlandse autoriteit de opsporing (en aanhouding ter fine van uitlevering) van een vreemdeling is of wordt gevraagd;

  • b. als de vreemdeling een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend tegen de voorgenomen uitzetting en de uitspraak op de voorlopige voorziening in Nederland mag worden afgewacht;

  • c. als een vreemdeling tenminste aan een van de volgende voorwaarden voldoet:

    • 1. de vreemdeling is als verdachte van een misdrijf aangehouden en het strafonderzoek is niet door het OM beëindigd;

    • 2. de vreemdeling heeft een strafvervolging wegens een misdrijf lopen en op de strafvervolging is niet onherroepelijk beslist;

    • 3. de vreemdeling is tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf veroordeeld en de opgelegde straf of strafrechtelijke maatregel is niet ondergaan;

    • 4. aan de vreemdeling is een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd en de vrijheidsontnemende maatregel is niet ondergaan;

  • d. als er voor de vreemdeling:

    • 1. een beletsel bestaat om terug te keren naar het land van herkomst in verband met ernstige schade (artikel 3 EVRM) of een gegronde vrees voor vervolging; en

    • 2. er ook geen ander land kan worden aangewezen waarnaar de vreemdeling kan terugkeren.

  • e. als de vreemdeling naar een derde land moet vertrekken, niet zijnde zijn land van herkomst of land van doorreis.

In de onder c genoemde vier situaties mag wel tot uitzetting worden overgegaan als het OM of het CJIB hiertegen binnen drie werkdagen geen bezwaar maakt.

In de situatie gemeld onder d. wordt in het terugkeerbesluit opgenomen dat:

  • de vreemdeling Nederland, het grondgebied van de EU (met uitzondering van Ierland), EER en Zwitserland moet verlaten binnen een gestelde vertrektermijn;

  • de vreemdeling niet zal worden uitgezet naar het land van herkomst; en

  • het voornemen tot uitzetting wel blijft bestaan (zie ook paragraaf C2/10.3.2 Vc).

Als in de situatie gemeld onder d. op een later moment wordt vastgesteld dat artikel 3 EVRM zich niet meer verzet tegen uitzetting van de vreemdeling dan wel dat de vreemdeling niet langer te vrezen heeft voor vervolging, neemt de IND een besluit waaruit blijkt dat er niet langer een terugkeerbeletsel is. Dit besluit maakt de IND kenbaar aan de vreemdeling. Hiertegen kan de vreemdeling rechtsmiddelen aanwenden.

E

Paragraaf A3/7.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

7.2. De aanvraagprocedure

7.2.1. De schriftelijke aanvraag

De vreemdeling die een aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw wil indienen, maakt daarvoor gebruik van het formulier ‘Aanvraag uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw’ en voegt de relevante medische gegevens en bewijsmiddelen als hieronder vermeld toe.

De IND stelt het aanvraagformulier en bijlagen beschikbaar via de website www.ind.nl;

De vreemdeling legt bij de schriftelijke aanvraag alle bewijsmiddelen als bedoeld in paragraaf A3/7.2.4 Vc over.

7.2.2. Vertrekplicht tijdens aanvraag om uitstel vertrek op grond van artikel 64 Vw

Het indienen van de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw schort de vertrekplicht niet op. In afwachting van het besluit op de aanvraag, heeft de vreemdeling geen rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 Vw.

In beginsel maakt de DT&V geen gebruik van de bevoegdheid tot uitzetting van de vreemdeling, zolang op de aanvraag op grond van artikel 64 Vw niet is beslist.

Het indienen van de aanvraag op grond van artikel 64 Vw schort de door het COA te volgen procedures tot beëindiging van verstrekkingen ingevolge de Rva niet op.

Als de IND de aanvraag afwijst, brengt de IND de vreemdeling hier schriftelijk van op de hoogte.

7.2.3. Ambtshalve toets medische aspecten in de asielprocedure

De IND toetst op grond van artikel 6.1e Vb ambtshalve tijdens de eerste asielprocedure of een vreemdeling in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw. De IND kan bij de ambtshalve toets medische informatie betrekken, die is verkregen tijdens het medisch advies in de rust- en voorbereidingstermijn. De IND neemt ook overige medische omstandigheden mee, die tijdens de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd tot uiting komen.

In verband met de ambtshalve toets op grond van artikel 6.1e Vb moet de vreemdeling een recente, volledige ingevulde en ondertekende toestemmingsverklaring verstrekken en zijn identiteit en nationaliteit laten vaststellen zoals beschreven in paragraaf A3/7.2.4 Vc.

De IND past de ambtshalve toets ook toe bij intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of bij afwijzing van de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van die vergunning. De IND toetst in dat geval uitsluitend ambtshalve als de vreemdeling de voor die beoordeling relevante medische gegevens en overige bescheiden heeft overgelegd.

Bij tweede of volgende aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd geldt de ambtshalve toets niet.

De IND past de ambtshalve toets niet toe als artikel 6.1e, tweede lid, Vb van toepassing is.

De IND maakt een meeromvattende beschikking over het besluit op de asielaanvraag en de ambtshalve toets aan artikel 64 Vw. De meeromvattende beschikking wordt zoveel mogelijk in de algemene asielprocedure en in ieder geval in de verlengde asielprocedure gemaakt.

Voor de ambtshalve toets in reguliere zaken wordt verwezen naar paragraaf B1/3.4.1.1 Vc.

7.2.4. Bewijsmiddelen

De vreemdeling legt bij de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw in ieder geval de volgende bewijsmiddelen over:

  • 1. een ingevulde en ondertekende toestemmingsverklaring, niet ouder dan zes maanden, met vermelding van de behandelaar(s) bij wie de vreemdeling momenteel onder behandeling staat;

  • 2. een gedagtekend en ondertekend schriftelijk bewijs van de medische behandelaar(s), niet ouder dan zes weken op het moment waarop het bewijs overgelegd wordt, waaruit blijkt:

    • de naam, het adres en het registratienummer van het register van Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg of het Nederlands Instituut van Psychologen van de behandelaar(s);

    • welke medische klachten de vreemdeling heeft, waarvoor hij door de behandelaar(s) wordt behandeld;

    • de datum van de start van de behandeling en als dit bekend is de verwachte einddatum van de behandeling.

  • 3. relevante medische gegevens, dat wil zeggen meer gedetailleerde informatie over:

    • de actuele klachten en diagnose die de behandelaar heeft geconstateerd;

    • de medische voorgeschiedenis;

    • de aard van de ingezette of in te zetten behandeling;

    • de voorgeschreven medicatie (indien van toepassing);

    • het beloop van de behandeling en de te verwachten duur ervan.

  • 4. een kopie van een geldig document voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocument of andere bewijsmiddelen waarmee de vreemdeling inzicht in zijn identiteit en nationaliteit geeft.

Ad. 3.

De relevante medische gegevens moeten aan alle volgende voorwaarden voldoen:

  • afkomstig zijn van de behandelaar(s) van de vreemdeling;

  • een antwoord bevatten op alle vragen die het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft gesteld in haar brief aan de behandelaar(s). Deze brief maakt onderdeel uit van de bijlage ‘toelichting en bewijsmiddelen medische omstandigheden’;

  • geen antwoorden bevatten op andere vragen dan die gesteld door het BMA.

Ad. 4.

Als de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding beschouwt de IND de volgende documenten als een bewijsmiddel van identiteit en nationaliteit:

  • een schriftelijke verklaring van de autoriteiten van het land waarvan de vreemdeling onderdaan is, waarin de autoriteiten van dat land motiveren waarom de vreemdeling niet in het bezit wordt gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding; en

  • aanvullende gegevens en bewijsmiddelen met betrekking tot zijn identiteit en nationaliteit zoals een identiteitskaart, een geboorteakte of een nationaliteitsverklaring.

7.2.5. Herstel verzuim

De IND vraagt de vreemdeling of zijn gemachtigde in ieder geval om aanvullende informatie of bewijsmiddelen als:

  • het aanvraagformulier niet volledig is ingevuld;

  • de door de vreemdeling verstrekte informatie niet duidelijk is;

  • de relevante medische gegevens of overige bewijsmiddelen niet volledig zijn of in het geheel ontbreken.

Het BMA beoordeelt in dit kader of de relevante medische gegevens zijn aangeleverd. Als het BMA oordeelt dat de vreemdeling niet alle relevante medische gegevens heeft overgelegd, dan meldt het BMA dit bij de IND.

De IND geeft schriftelijk aan de vreemdeling aan, welke gegevens ontbreken. De eerder ingestuurde medische stukken hoeft de vreemdeling niet opnieuw naar de IND te sturen. Als deze medische stukken ouder zijn geworden dan drie maanden dan moet de vreemdeling zorgen voor een actualisering van de medische stukken en deze naar de IND zenden.

De IND stelt de aanvraag buiten behandeling of wijst de aanvraag af als de vreemdeling niet binnen de door de IND gegeven termijn het verzuim heeft hersteld.

Paragraaf B1/3.4.1.3 Vc is van overeenkomstige toepassing.

7.2.6. Raadplegen BMA

Bij de beoordeling van de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw verzoekt de IND het BMA om een advies uit te brengen, als de IND dit op grond van de overgelegde bewijsmiddelen nodig acht om de aanvraag te beoordelen.

  • De IND verzoekt het BMA in ieder geval niet om een advies uit te brengen als de vreemdeling incomplete of ontbrekende bewijsmiddelen als genoemd in paragraaf A3/7.2.4 Vc overlegt en deze niet heeft aangevuld, ondanks dat de IND hem daartoe in de gelegenheid heeft gesteld.

  • Het raadplegen van BMA is niet nodig als het gaat om een aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw bij zwangerschap, tuberculose of klinische opname (zie ook paragrafen A3/7.3.2.6, A3/7.3.2.7 en A3/7.3.2.8 Vc).

  • De vreemdeling hoeft zijn medische situatie niet aan te tonen als de DT&V, het COA of de ambtenaar belast met grensbewaking, concrete aanwijzingen heeft dat de vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen. De vreemdeling moet in ieder geval onder behandeling staan bij een behandelaar. De ambtenaar belast met de uitzetting of ontruiming of de ambtenaar van de DT&V moet ook zonder nadere onderbouwing van het beroep op artikel 64 Vw door de vreemdeling zich ervan vergewissen of de uitzetting achterwege moet blijven en bij de IND een medisch advies (laten) vragen.

  • De IND vraagt het BMA geen informatie over behandelmogelijkheden in het land van herkomst als de vreemdeling zijn identiteit en nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt. In dat geval is niet duidelijk in welk land naar behandelmogelijkheden moet worden gezocht en wordt uitgegaan van het bestaan ervan.

  • De IND vraagt het BMA geen informatie over behandelmogelijkheden in het land van herkomst -bij een (ambtshalve) verzoek om toepassing van artikel 64 Vw- als de vreemdeling afkomstig is uit één van onderstaande landen: een Europese lidstaat en IJsland, Noorwegen, Zwitserland en Liechtenstein, Verenigd Koninkrijk, Australië, Japan, Canada, Singapore, Nieuw Zeeland, Israël, Qatar, Koeweit en de Verenigde Staten.

Afkomstig uit een land van herkomst ziet niet alleen op personen met de nationaliteit van een van de betrokken landen, maar ook op vreemdelingen die een verblijfsrecht hebben verkregen in de genoemde landen.

F

Paragraaf A3/7.3 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

7.3. Verlening uitstel vertrek op grond van artikel 64 Vw

7.3.1. Algemeen

De IND doet, onder verwijzing naar het medisch advies van BMA, schriftelijk alle volgende mededelingen aan de vreemdeling:

  • dat uitstel van vertrek wordt verleend op grond van artikel 64 Vw;

  • de duur van het uitstel van vertrek.

De IND verleent uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw met als ingangsdatum de datum van de aanvraag om uitstel van vertrek door de vreemdeling.

Uitzondering hierop is de situatie dat:

  • de vreemdeling de voor de aanvraag relevante bewijsmiddelen na het indienen van de aanvraag heeft aangeleverd. Dan geldt als ingangsdatum de datum, waarop de vreemdeling zijn aanvraag compleet heeft gemaakt;

  • de IND de vreemdeling uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw verleent in afwachting van definitieve besluitvorming. Dan geldt als ingangsdatum de datum van het besluit, waarbij uitstel van vertrek is verleend (zie paragraaf A3/7.3.2 Vc).

De duur van het uitstel van vertrek is gelijk aan de periode die in het medisch advies van BMA is genoemd, waarvoor de vreemdeling naar verwachting onder behandeling zal staan, met een maximum van een jaar.

De IND informeert de DT&V dat uitzetting tijdelijk achterwege blijft. Als de vreemdeling aanspraak wil maken op Rva-verstrekkingen, informeert de IND ook het COA.

Als de vreemdeling beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, plaatst de IND daarin een sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen (bijlage 7g VV), met vermelding van de duur van het uitstel van vertrek. De periode van dit uitstel mag de geldigheidsduur van het document niet overschrijden. Als de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, dan geldt een van de volgende situaties:

  • als artikel 64 Vw voor de duur van minder dan zes weken wordt toegepast, krijgt de vreemdeling een brief van de IND waarin staat voor hoe lang het uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw geldt;

  • als artikel 64 Vw voor de duur van meer dan zes weken wordt toegepast, krijgt de vreemdeling een document W2, met een inlegvel, voorzien van een sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen (bijlage 7g VV). De geldigheidsduur van het document W2 is altijd gelijk aan de periode van het uitstel van vertrek.

Na afloop van het uitstel van vertrek ontstaat de plicht voor de vreemdeling om Nederland te verlaten overeenkomstig de vertrektermijn van het gelijktijdig met de toekenning of voordien gegeven terugkeerbesluit. Er is geen nieuw besluit nodig.

De IND trekt het verleende uitstel van vertrek in, als de vreemdeling onvoldoende actief heeft gewerkt aan:

  • het realiseren van zijn vertrek.

Van een vreemdeling wordt verwacht dat hij:

  • een medisch dossier overlegt ter vertaling voor een medisch behandelaar in het land van herkomst, als daar om wordt gevraagd;

  • probeert op andere wijze in het bezit te komen van documenten om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen waarmee hij vervangende reisdocumenten kan verkrijgen om Nederland te kunnen verlaten (zie paragraaf B8/4 Vc).

De DT&V stelt vast of er sprake is van voldoende medewerking door de vreemdeling.

7.3.2. Toepassing van artikel 64 Vw in afwachting van (definitieve) besluitvorming

De IND kan besluiten om toepassing te geven aan artikel 64 Vw in afwachting van definitieve besluitvorming.

7.3.2.1. Tijdens beoordeling aanvraag om uitstel vertrek

De IND stelt vast of de vreemdeling alle bewijsmiddelen heeft overgelegd die nodig zijn om bij het BMA een medisch advies op te vragen voor de beoordeling van de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw (zie paragraaf A3/7.2.4 Vc).

De IND past artikel 64 Vw toe, in afwachting van de beslissing op de aanvraag om uitstel van vertrek, als de IND vaststelt dat:

  • de vreemdeling een aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw heeft ingediend;

  • de vreemdeling bij deze aanvraag alle bewijsmiddelen als genoemd in paragraaf A3/7.2.4 Vc heeft overgelegd op de wijze zoals beschreven in die paragraaf; en

  • het BMA heeft aangegeven geen medisch advies binnen twee weken uit te kunnen brengen.

De IND verleent in dat geval uitstel van vertrek voor maximaal zes maanden vanaf de datum van de beschikking, waarbij artikel 64 Vw wordt toegepast. Het uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw vervalt;

  • nadat de zes maanden zijn verstreken; of

  • na het definitieve besluit op de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw; of

  • na het besluit als bedoeld in paragraaf A3/7.1.5. en paragraaf 7.3.2.2.

Als de IND na zes maanden nog geen besluit heeft genomen, past de IND ambtshalve opnieuw artikel 64 Vw toe.

Paragraaf A3/7.3.1 Vc is van toepassing met betrekking tot het plaatsen van een verblijfssticker dan wel het verstrekken van een brief of W2-document.

De vreemdeling aan wie het in deze paragraaf beschreven uitstel van vertrek is verleend, heeft recht op opvang in afwachting van definitieve besluitvorming op zijn aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw als hij een uitgeprocedeerde asielzoeker is of een asielzoeker die zich in de hoger beroepsfase van de asielprocedure bevindt.

7.3.2.2. Toepassing van artikel 64 Vw in afwachting van definitieve besluitvorming tijdens de algemene asielprocedure

In de algemene asielprocedure kan in afwachting van definitieve besluitvorming uitstel van vertrek worden verleend op grond van artikel 64 Vw, als:

  • de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden afgewezen in de algemene asielprocedure;

  • de intentie bestaat om BMA-onderzoek op te starten in het kader van artikel 64 Vw na ontvangst van de bewijsmiddelen en -stukken; en

  • het advies van BMA niet binnen de termijnen van de algemene asielprocedure wordt verwacht.

De vreemdeling wordt op moment van (het voornemen tot) afwijzen van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd een toestemmingsverklaring toegezonden en erop gewezen dat de uitzetting achterwege blijft op grond van artikel 64 Vw, voor een periode van zes maanden of zoveel korter tot dat een ambtshalve besluit wordt genomen.

7.3.2.3. Toepassing van artikel 64 Vw in afwachting van definitieve besluitvorming tijdens verlengde asielprocedure

In de verlengde asielprocedure kan in afwachting van definitieve besluitvorming uitstel van vertrek worden verleend op grond van artikel 64 Vw, als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt afgewezen en de intentie bestaat om BMA-onderzoek op te starten, dan wel reeds opgestart is, in het kader van artikel 64 Vw na ontvangst van de bewijsmiddelen en -stukken.

De vreemdeling wordt op het moment van (het voornemen tot) afwijzen van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd een toestemmingsverklaring toegezonden en erop gewezen dat de uitzetting achterwege blijft op grond van artikel 64 Vw, voor een periode van zes maanden of zoveel korter totdat een ambtshalve besluit wordt genomen.

Als de IND het BMA advies afwacht dan wordt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen nadat het BMA advies is afgerond.

7.3.2.4. Opvang in afwachting van definitieve besluitvorming op een aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw

De vreemdeling kan, onder voorwaarden, op grond van de Rva in aanmerking komen voor opvang als de IND uitstel van vertrek heeft verleend in afwachting van definitieve besluitvorming als bedoeld in paragraaf A3/7.3.2 Vc.

De vreemdeling die meent op grond van vorenstaande in aanmerking te komen voor opvang, richt zich met dat verzoek tot het COA.

7.3.2.5. Procedure bij zwangerschap/ bevalling

Bij zwangerschap van een vreemdeling blijft de uitzetting per vliegtuig achterwege gedurende de periode van zes weken voor tot zes weken na de bevalling. Dit is de periode van zes weken vanaf de eerste dag dat de vermoedelijke datum van de bevalling uit een verklaring van een arts of verloskundige blijkt. De vreemdeling moet deze verklaring van een arts of verloskundige aan de IND verstrekken.

7.3.2.6. Procedure bij tbc

De IND schort de uitzetting van de vreemdeling en van zijn gezinsleden op als bij de vreemdeling of een van zijn gezinsleden tbc is geconstateerd. Uitzondering hierop vormt de situatie waarbij deze vreemdeling of een van zijn gezinsleden overgedragen wordt op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 of overdracht zal plaatsvinden aan een bij de Verordening (EU) nr. 604/2013 aangesloten land waarmee een terug- en overname overeenkomst is gesloten. Zie paragraaf A3/7.4.2 Vc.

Voor de toepassing van artikel 64 Vw wegens tbc is geen advies van het BMA nodig en is ook geen toestemmingsverklaring vereist. Een gedagtekende verklaring van een GG&GD arts geldt als afdoende bewijs, dat de vreemdeling aan tbc lijdt. Deze verklaring moet vermelden dat de vreemdeling tbc heeft en wat de te verwachten behandeltermijn is. De verklaring van de GG&GD-arts mag niet ouder zijn dan twee weken.

Als sprake is van verdenking van tbc, zal de vreemdeling in beginsel uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw krijgen tot het onderzoek naar tbc is voltooid.

Als de IND aan de vreemdeling uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw verleent, dan is paragraaf A3/7.3.2 Vc van toepassing.

De IND beëindigt het uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw, als de vreemdeling bij wie tbc is geconstateerd:

  • zich onttrekt aan de medische behandeling; en

  • er geen besmettingsgevaar aanwezig is.

In dat geval is er niet langer een reisbeletsel op grond van artikel 64 Vw.

7.3.2.7. Procedure bij klinische opname

De IND kan uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw verlenen zonder hiervoor medisch advies aan het BMA te vragen. De vreemdeling moet hiervoor een opnameverklaring van het ziekenhuis overleggen, die niet ouder mag zijn dan twee weken.

De IND verleent uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw zonder BMA-advies als:

  • de vreemdeling klinisch is opgenomen

  • de vreemdeling een actieve medische behandeling ondergaat die niet buiten de kliniek mogelijk is;

  • in dit verband niet in staat is om te reizen.

De IND verleent in deze gevallen uitstel van vertrek voor de duur van de opname tot een maximum van een half jaar. Het verleende uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw vervalt van rechtswege twee weken na beëindiging van opname.

Opname in klinieken of instellingen die geen direct klinisch behandeldoel hebben maar bv een langdurig verblijfsdoel (bv. begeleid wonen projecten), wordt niet aangemerkt als klinische opname die aan reizen in de weg staat. In dat geval verleent de IND geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw.

G

Paragraaf A4/4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

4.1. Algemeen

De IND legt een besluit tot signalering op als:

  • de aanwezigheid van de derdelander op het grondgebied van Nederland een bedreiging vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid; en

  • er een individuele beoordeling heeft plaatsgevonden waarbij de persoonlijke omstandigheden van de derdelander zijn betrokken en is bezien wat de gevolgen van een weigering van toegang en verblijf voor de derdelander zijn.

Er wordt aangenomen dat er in ieder geval sprake is van een bedreiging van de openbare orde of de nationale veiligheid als:

  • een derdelander in een lidstaat is veroordeeld voor een strafbaar feit waarvoor een vrijheidsstraf van ten minste één jaar geldt; of

  • er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de derdelander een ernstig strafbaar feit, onder meer een terroristisch misdrijf, heeft gepleegd of er zijn duidelijke aanwijzingen dat hij overweegt een dergelijk feit te plegen op het grondgebied van een lidstaat; of

  • er concrete aanwijzingen zijn dat een derdelander een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of nationale veiligheid; of

  • de derdelander het Unierecht of het nationale recht voor binnenkomst in en verblijf op het grondgebied van de lidstaten heeft omzeild of gepoogd heeft deze te omzeilen.

Voor de toepassing van het begrip 'gevaar voor de nationale veiligheid' wordt verwezen naar paragraaf B1/4.4 Vc.

Een inreisverbod en een besluit tot signalering kunnen naast elkaar bestaan. Als een zwaar inreisverbod met de rechtsgevolgen van artikel 66a, zevende lid, Vw is opgelegd, wordt aangenomen dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor het opleggen van een besluit tot signalering.

Voor de signalering van de vreemdeling vanwege het besluit tot signalering wordt verwezen naar paragraaf A2/12 Vc en als er ook een terugkeerbesluit in combinatie met een inreisverbod is opgelegd wordt verwezen naar paragraaf naar A2/12.6 Vc.

H

Paragraaf B1/4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

4.2. Geldig document voor grensoverschrijding

4.2.1 Terminologie

In de Vw is sprake van een document voor grensoverschrijding. In de praktijk is dat meestal een paspoort. In de Vc wordt daarom de term paspoort gebruikt. De verplichting te moeten beschikken over een paspoort, wordt het paspoortvereiste genoemd.

4.2.2 Belang paspoort

Naast het gebruik als reisdocument is een paspoort vooral van belang voor de vaststelling van de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling.

4.2.3 Vrijstelling paspoortvereiste

De IND kan de aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afwijzen, als de vreemdeling niet beschikt over een geldig paspoort (zie artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, Vw)

In artikel 3.72 Vb is geregeld dat de aanvraag niet wordt afgewezen als de vreemdeling naar het oordeel van de IND heeft aangetoond dat hij door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld.

Het is aan de vreemdeling om te onderbouwen dat hij door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit gesteld kan worden van een geldig paspoort.

De vreemdeling moet daarbij ook aantonen dat hij zelf al het mogelijke heeft gedaan om door zijn eigen autoriteiten in het bezit gesteld te worden van een geldig paspoort.

Hierbij wordt onder andere het volgende betrokken:

  • heeft de vreemdeling een oprechte inspanning geleverd om de paspoortaanvraag te onderbouwen, zoals:

    • terugkeer naar het land van herkomst om de afgifte van een paspoort te bewerkstelligen;

    • overleggen van alle relevante documenten, die door de autoriteiten worden verlangd voor afgifte van een paspoort;

    • inzet van bijvoorbeeld familieleden of derden in het land van herkomst voor het verkrijgen van (bron)documenten, die nodig zijn voor het verkrijgen van een paspoort;

  • is er een overtuigende verklaring gegeven omtrent het ontbreken van relevante documenten;

  • de omstandigheden en administratieve praktijk in het land van herkomst; en

  • eventuele contra-indicaties.

Verder kan de IND de volgende documenten meenemen in de afweging of een vreemdeling van het paspoortvereiste vrijgesteld kan worden:

  • een schriftelijke verklaring van de autoriteiten van het land waarvan de vreemdeling onderdaan is, waarin de autoriteiten van dat land motiveren waarom de vreemdeling niet in het bezit wordt gesteld van een geldig paspoort.

De IND bekijkt alle overgelegde documenten en/of afgelegde verklaringen in onderlinge samenhang.

De volgende redenen leiden niet tot het oordeel dat de vreemdeling heeft aangetoond dat hij door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig paspoort kan worden gesteld:

  • de vreemdeling moet terug naar het land van herkomst om daar de afgifte van een geldig paspoort te bewerkstelligen;

  • de vreemdeling moet zijn militaire plicht vervullen in het land van herkomst voor het verkrijgen van een geldig document van grensoverschrijding;

  • de vreemdeling kan vanwege een belastingschuld of te hoge leges geen paspoort verkrijgen; of

  • de vreemdeling ondergaat een medische behandeling in Nederland.

Daarnaast is het mogelijk om vrijstelling te verlenen van het paspoortvereiste, als:

  • de diplomatieke vertegenwoordiging(en) van het land, waarvan de vreemdeling onderdaan is, gesloten is/zijn en het land in oorlog verkeert;

  • de autoriteiten alleen een paspoort willen afgeven, als de vreemdeling een geldige verblijfsvergunning voor Nederland overlegt bij zijn aanvraag om een paspoort (waarbij de vreemdeling wel een bewijs overlegt, dat hij een paspoortaanvraag heeft ingediend);

  • de autoriteiten bij vermissing van een paspoort geen nieuw paspoort verstrekken, onder de voorwaarden dat

    • de vreemdeling een proces-verbaal van vermissing van het paspoort kan overleggen; en

    • het de IND bekend is dat de autoriteiten van een land van herkomst deze procedure volgen; of

  • van de vreemdeling op dit moment in redelijkheid niet kan worden verwacht, dat hij zich tot zijn eigen autoriteiten in het land van herkomst wendt om een geldig paspoort te verkrijgen.

De IND wijst de aanvraag verder niet af wegens het ontbreken van een geldig paspoort, als de vreemdeling behoort tot een van de volgende categorieën:

  • de vreemdeling is onderdaan van Somalië (zolang er geen internationaal erkend centraal gezag is in Somalië en Nederland de Somalische autoriteiten en door hen uitgegeven documenten niet erkent);

  • de vreemdeling is als kind hier te lande geboren en vraagt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf bij ouder (familie- of gezinslid) aan (alleen als de vreemdeling voldoet aan de overige voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’).

Ook wijst de IND de aanvraag niet af wegens het ontbreken van een geldig paspoort, als de IND ambtshalve een verblijfsvergunning verleent in het kader van de volgende verblijfsdoelen:

  • verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling (zie B8);

  • verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten (zie B8).

Als de vreemdeling:

  • dezelfde nationaliteit heeft als de referent; en

  • de referent een asielstatus heeft;

dan verlangt de IND in beginsel dat de vreemdeling een paspoort overlegt bij de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Als de vreemdeling in dat geval aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in het bezit gesteld kan worden van een paspoort, dan stelt de IND de vreemdeling vrij van het paspoortvereiste. Als de vreemdeling zelf een asielstatus uit het buitenland heeft en geen reisdocument kan verkrijgen van het land dat de asielstatus heeft toegekend, is vorenstaande van overeenkomstige toepassing.

Als de referent een genaturaliseerde voormalig asielstatushouder is, wordt in beginsel vastgehouden aan het paspoortvereiste van de vreemdeling, tenzij de vreemdeling individuele redenen aanlevert, op grond waarvan toch van het paspoortvereiste moet worden afgezien.

Als de vreemdeling niet beschikt over een paspoort dan moet de vreemdeling op andere manieren zijn identiteit en nationaliteit kunnen aantonen, bijvoorbeeld met een identiteitskaart, geboorteakte of nationaliteitsverklaring (waarbij documenten met foto een hogere bewijswaarde hebben dan documenten zonder foto).

4.2.4 Bewijsmiddelen

De IND merkt een geldig paspoort dat door de Nederlandse autoriteiten wordt erkend, aan als geldig document voor grensoverschrijding.

De IND merkt een paspoort, afgegeven zonder deugdelijk identificatieproces (ook wel: blanco paspoort) in beginsel niet aan als een geldig paspoort (zie verder paragraaf B1/4.2.5 Vc).

4.2.5 Paspoort, afgegeven zonder deugdelijk identificatieproces (‘blanco paspoort’)

De IND merkt een paspoort als paspoort, afgegeven zonder deugdelijk identificatieproces aan, als bij aanvraag en/of afgifte geen kenbare toetsing heeft plaatsgevonden van de identiteit van de houder van het paspoort.

Een indicatie dat sprake is van een dergelijk paspoort kan zijn:

  • het ontbreken van (uit- of inreis)stempels in het paspoort, terwijl het paspoort in het land van herkomst is afgegeven;

  • het paspoort bevat geen handtekening of de handtekening is met behulp van druktechniek aangebracht;

  • een afwijkende handtekening in het paspoort (in vergelijking met eerdere paspoorten of wat in de IND-administratie bekend is);

  • het buitenlands paspoort is niet in persoon aangevraagd.

Zolang vaststaat dat identificatie van de vreemdeling heeft plaatsgevonden, is er geen sprake van een paspoort, afgegeven zonder deugdelijk identificatieproces. Dit kan onder andere blijken uit:

  • de vreemdeling is geïdentificeerd bij aanvraag en/of afgifte van het paspoort;

  • de vreemdeling heeft als paspoort een elektronisch reisdocument overgelegd, waar op de chip biometrische kenmerken zijn opgenomen als vingerafdrukken, gezichtsherkenning of irisscan;

  • het paspoort is gebruikt voor internationale grensoverschrijding en bevat in- en uitreisstempels;

  • het paspoort is al eerder gebruikt bij een (eerste) vergunningverlening en geaccepteerd als bewijsmiddel; of

  • de vreemdeling heeft eerder een paspoort, afgegeven na deugdelijk identificatieproces overgelegd, waarvan de personalia overeenkomen met het opvolgende paspoort, afgegeven zonder deugdelijk identificatieproces.

Als er sprake is van een paspoort, afgegeven zonder deugdelijk identificatieproces, en er daardoor ook twijfel aan de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling bestaat, dan wordt herstelverzuim geboden. De vreemdeling wordt gevraagd om bewijsmiddelen over te leggen en uitleg te geven die de twijfel wegnemen.

Het algemene uitgangspunt is dat de vreemdeling moet aantonen dat het paspoort terecht aan hem is verstrekt. Het paspoort kan alleen worden geaccepteerd, als gebleken is dat het paspoort authentiek is en aan de rechtmatige houder is afgegeven. De vreemdeling kan bijvoorbeeld door het overleggen van een (zo nodig) gelegaliseerde verklaring van de autoriteiten van het land van afgifte aantonen dat het paspoort authentiek is en aan hem als rechtmatige houder is afgegeven.

De verklaring kan worden gelegaliseerd door de legalisatiebalie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Legalisatie van de consulaire verklaring maakt in dit verband ook onderdeel uit van het bewijs dat er een deugdelijke toetsing aan de identiteit heeft plaatsgevonden. Immers, de identiteitscheck is alleen deugdelijk te noemen als deze is gedaan door de daartoe bevoegde autoriteiten.

Het is niet vereist dat in de bewijsmiddelen is opgenomen dat de persoon zich fysiek heeft geïdentificeerd, dan wel dat de betreffende autoriteit de persoon aan de hand van een ander identiteitsdocument heeft geïdentificeerd dan het paspoort, afgegeven zonder deugdelijk identificatieproces.

Als de IND gerede twijfel heeft of bij de aanvraag en afgifte van een nationaal paspoort een goede identiteitsvaststelling heeft plaatsgevonden en daarom ook twijfel bestaat aan de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling, dan kan de IND de vreemdeling vragen om een nationale identiteitskaart over te leggen. Zeker als bij een identiteitskaart sprake is van een chip met biografische en biometrische gegevens, dan kan een dergelijke identiteitskaart mogelijk de twijfel aan de identiteit en nationaliteit wegnemen.

Als de handtekening in het paspoort van de vreemdeling ontbreekt, dan moet de vreemdeling zich wenden tot de autoriteiten van het land van herkomst en de handtekening alsnog in het paspoort plaatsen in het bijzijn van de bevoegde autoriteiten. De vreemdeling moet een (indien nodig gelegaliseerde) verklaring verkrijgen bij de bevoegde autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is, waaruit blijkt dat de handtekening onder toezicht van de autoriteiten van het land van herkomst is geplaatst. Deze (indien nodig gelegaliseerde) verklaring moet de vreemdeling vervolgens overleggen bij de IND.

Als het niet mogelijk is om alsnog een handtekening in het paspoort te plaatsen, dan moet de vreemdeling een nieuw paspoort aanvragen bij de autoriteiten van het land van herkomst. De IND ontheft de vreemdeling in dat geval in beginsel niet van de verplichting van het overleggen van een geldig paspoort.

Als er geen twijfel bestaat aan de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling, dan werpt de IND het bezit van een paspoort, afgegeven zonder deugdelijk identificatieproces, niet tegen.

I

Paragraaf B1/9.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

9.1. Inleiding

Uit artikel 55a Vw volgt dat de IND boetes op kan leggen aan zowel de (erkend) referent als aan de vreemdeling.

De IND kan een bestuurlijke boete in ieder geval aan de referent opleggen in het geval van een overtreding van één van de volgende wettelijke verplichtingen:

  • 1. De zorgplicht van de erkend referent;

  • 2. De informatieplicht van de referent;

  • 3. Het volledig en naar waarheid afleggen van eigen verklaringen; en

  • 4. De administratieplicht van de referent.

De IND kan een bestuurlijke boete opleggen aan een vreemdeling als sprake is van het overtreden van de informatieplicht.

De IND kan een bestuurlijke boete alleen opleggen aan de vreemdeling als:

  • a. de vreemdeling geen referent heeft;

  • b. het aannemelijk is dat de vreemdeling op de hoogte was van het feit dat zijn referent niet langer voldeed aan zijn wettelijke verplichtingen als referent; of

  • c. het gegevens betreft waar alleen de vreemdeling van op de hoogte is.

Ad b:

De IND kan geen bestuurlijke boete opleggen als de vreemdeling binnen twee weken nadat hij op de hoogte raakte van het feit dat de referent niet langer aan zijn wettelijke verplichting voldeed, de IND die informatie verstrekt.

Ad c:

De vreemdeling heeft zich niet gehouden aan de uit artikel 4.43, Vb voortvloeiende termijn van vier weken.

De IND stelt de vreemdeling schriftelijk op de hoogte dat de referent niet langer aan zijn wettelijke verplichtingen voldoet als de IND grond heeft om aan te nemen dat de vreemdeling daarvan niet op de hoogte is. De vreemdeling krijgt een termijn van twee weken om de gegevens te controleren en wijzigingen aan te brengen.

De IND kan ook een bestuurlijke boete opleggen aan de vreemdeling in de volgende gevallen:

  • de vreemdeling wordt op grond van artikel 4.38 Vb gevorderd informatie te verschaffen; en

  • de vreemdeling verschaft de gevraagde informatie niet of houdt zich niet aan de in de vordering bedoelde termijn.

J

Paragraaf B4/1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven voor:

  • lerend werken; of

  • seizoenarbeid.

De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 2u Vw, 3.30c en 3.39 Vb.

K

Paragraaf B4/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

3.1. Beleidsregels

Risico op illegale migratie

De IND neemt in ieder geval aan dat de vreemdeling een risico vormt op illegale migratie, als bedoeld in artikel 3.30c, tweede lid, Vb, wanneer de vreemdeling in de periode van 3 jaar voorafgaand aan de aanvraag eerder illegaal in Nederland heeft verbleven.

Middelen van bestaan

De IND neemt aan dat de vreemdeling die seizoenarbeid verricht zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan in de zin van artikel 3.74, eerste lid, Vb juncto artikel 3.19, eerste lid, VV als het UWV een positief advies heeft afgegeven voor de te verrichten arbeid.

Beslistermijn

De IND beslist op grond van 2u, eerste lid Vw binnen 90 dagen na ontvangst van een aanvraag om verlening of wijziging van een machtiging tot voorlopig verblijf voor ‘seizoenarbeid’.

Uitzondering daarop is de aanvraag om verlening of wijziging van een machtiging tot voorlopig verblijf voor ‘seizoenarbeid’ van een vreemdeling, die binnen 5 jaar een herhaalde aanvraag voor seizoenarbeid indient. In dat geval beslist de IND binnen 60 dagen.

L

Paragraaf B9/2.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

2.3.1. Algemene verblijfsvoorwaarden

Op grond van artikel 3.51, vierde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder a, VV verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als:

  • de vreemdeling voldoet aan de algemene toelatingsvoorwaarden van artikel 16, eerste lid, Vw, met uitzondering van c en k;

  • de vreemdeling meerderjarig is;

  • de vreemdeling op het moment waarop het Nederlanderschap werd verleend ten minste drie aaneengesloten jaren op grond van artikel 8, aanhef en onder a, b, e, of l, Vw in Nederland verbleef;

  • de vreemdeling het hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst; en

  • de aanvraag is ontvangen binnen twee jaar na verlies van het Nederlanderschap op grond van:

    • artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, RWN in het kader van de intrekkingsprocedure van het Nederlanderschap. De IND stelt als voorwaarde voor het verlenen van een verblijfvergunning dat een vreemdeling gedurende de periode waarin op hem de verplichting rustte om afstand te doen van zijn oorspronkelijke (niet-Nederlandse) nationaliteit, door het afleggen van een verklaring afstand heeft gedaan van zijn Nederlandse nationaliteit. Deze afstandsverplichting volgt uit artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d of e, RWN; of

    • artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d of e, RWN.

M

Paragraaf B9/6.3 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

6.3. Afsluitingsregeling – algemeen

De IND verleent de verblijfsvergunning op grond van artikel 3.51, vierde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder b, VV.

De IND beoordeelt de Afsluitingsregeling op basis van:

  • alle lopende procedures inzake de Definitieve Regeling, waaronder (hoger) beroepsprocedures. De vreemdeling hoeft in dat geval geen nieuwe aanvraag in te dienen;

  • ambtshalve herbeoordeling van aanvragen op grond van de Definitieve Regeling, indien de eerdere afwijzing op grond van enkel het meewerkcriterium in rechte onaantastbaar is geworden. In paragraaf B9/6.4 Vc is geregeld onder welke voorwaarden en op welke van twee manieren vreemdelingen voor herbeoordeling in aanmerking kunnen komen;

  • aanvragen op grond van de Afsluitingsregeling, ingediend na 29 januari 2019 en uiterlijk binnen twee weken na inwerkingtreding van deze regeling, overeenkomstig paragraaf B9/6.8 Vc. De IND merkt vóór de inwerkingtreding van dit WBV ingediende aanvragen, waarin een beroep wordt gedaan op (de strekking van) eerdergenoemde Kamerbrief van 29 januari 2019, aan als aanvragen op grond van de Afsluitingsregeling. Vreemdelingen hoeven in dat geval niet opnieuw een schriftelijke aanvraag in te dienen.

Vreemdelingen die buiten deze termijn een aanvraag indienen, kunnen zich niet beroepen op de Afsluitingsregeling.

Voor zover in dit hoofdstuk niet anders is bepaald, gelden de bepalingen van hoofdstuk B1 onverkort.

N

Paragraaf B9/8.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

8.2. Bijzondere voorwaarden na een (huwelijks)relatie

Op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning uitsluitend als de vreemdeling naast de in paragraaf B9/8.1 Vc genoemde voorwaarden ook voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • de vreemdeling is een huwelijk, geregistreerd partnerschap of duurzame en exclusieve relatie aangegaan met een referent die zelf verblijfsrecht van niet-tijdelijke aard heeft; en

  • de (huwelijks)relatie bestaat vijf jaren (of heeft vijf jaren bestaan) en de vreemdeling heeft ten minste vijf jaren op grond van die (huwelijks)relatie een verblijfsvergunning gehad.

Op grond van artikel 3.51, negende lid, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning aan de vreemdeling op wie artikel 13 Besluit 1/80 van toepassing is als:

  • aan hem de in artikel 3.31b Vb bedoelde vergunning is verleend (zie B11) en hij uiterlijk op het moment waarop de geldigheidsduur van die verblijfsvergunning verstrijkt, beschikt over een arbeidsplaats voor nog een jaar waarmee hij zelfstandig en duurzaam voldoende middelen van bestaan als bedoeld in de artikelen 3.73 tot en met 3.75 Vb verwerft; of

  • hij drie jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid van een persoon met een niet-tijdelijk verblijfsrecht, en is voldaan aan de voorwaarden voor het verlengen van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning.

O

Paragraaf B9/8.5 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

8.5. Gezinsleden van houders van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ verleend na verblijf in het kader van medische behandeling

Op grond van artikel 3.51, vierde lid, Vb in combinatie met artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder l, VV verleent de IND een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ alleen aan de vreemdeling die aan de volgende voorwaarden voldoet:

  • de hoofdpersoon bij wie verblijf is verleend, is op grond van artikel 3.51, eerste lid, onderdeel a, ten tweede, of artikel 3.51, eerste lid, onderdeel b, Vb, in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ na:

    • a. drie jaar als houder van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’; of

    • b. twee jaar als houder van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’ die verleend is direct nadat zijn uitzetting uit Nederland op grond van artikel 64 Vw gedurende ten minste een jaar achterwege was gebleven; en

  • de vreemdeling heeft gedurende de gehele periode voldaan aan alle voorwaarden voor verlenging van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning;

  • de vreemdeling voldoet, op het moment waarop hij de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ indient, aan alle voorwaarden voor verlenging van de oorspronkelijke verblijfsvergunning;

  • de vreemdeling dient tegelijkertijd met, of op een latere datum dan de hoofdpersoon een aanvraag in voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’; en

  • de vreemdeling voldoet aan de algemene verblijfsvoorwaarden genoemd in artikel 16 Vw. De vreemdeling hoeft niet te beschikken over voldoende middelen van bestaan of een verklaring van een referent (als gevolg van art. 3.51, vierde lid, Vb).

P

Paragraaf B9/8.6 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

8.6. Verblijf wegens bijzondere individuele omstandigheden na verblijf als familie- of gezinslid

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijk humanitaire gronden’ op grond van artikel 3.51, vierde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder c, VV als:

  • de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.50, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vb of artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, Vb; en

  • de vreemdeling heeft onderbouwd dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor de vreemdeling blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen. Voor een uitwerking van de bijzondere individuele omstandigheden die een rol in dit kader kunnen spelen zoekt de IND aansluiting bij de bijzondere omstandigheden genoemd in paragraaf B9/11 Vc.

Q

Paragraaf B9/8.7 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

8.7. Bijzondere voorwaarden na verblijf bij houder blauwe kaart

In aanvulling op de in artikel 3.51 Vb, tweede lid, aanhef en onder a en b, Vb opgenomen voorwaarden, verleent de IND de gezinsleden van de houder van de Europese blauwe kaart een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd alleen als het gezinslid, naast de in paragraaf B9/8.1 genoemde voorwaarden, ook voldoet aan de volgende voorwaarde:

  • het gezinslid heeft twee jaren voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

Deze voorwaarde geldt ook in aanvulling op artikel 3.51, vierde lid, aanhef en onder a en b, Vb voor de gezinsleden van een langdurig ingezetene met de aantekening ‘voormalig houder van een Europese blauwe kaart’.

R

Paragraaf B9/10 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

10. Na verblijf als slachtoffer van mensenhandel die hiervan geen aangifte kan of wil doen

De IND verleent een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ op grond van artikel 3.51, vierde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder d, VV, als:

  • het slachtoffer aantoont dat de dreiging op grond waarvan de verblijfsvergunning is verleend voortduurt, waardoor het slachtoffer geen medewerking kan verlenen aan het strafproces; of

  • uit recente medische informatie blijkt dat een fysieke of psychische aandoening het slachtoffer (nog steeds) in de weg staat om medewerking te verlenen aan het strafproces; of

  • het slachtoffer op het moment van de aanvraag minderjarig is en uit een recente verklaring van de politie of KMar blijkt dat van de vreemdeling (nog steeds) niet verwacht kan worden medewerking te verlenen aan het strafproces in verband met diens minderjarigheid.

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ op grond van artikel 3.51, vierde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder d, VV, als:

  • de vreemdeling ten minste één jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning als slachtoffer van mensenhandel die hiervan om zwaarwegende redenen geen aangifte kan of wil doen of anderszins geen medewerking kan of wil verlenen aan de strafrechtelijke opsporing en vervolging van de mensenhandelaar; en

  • geen sprake meer is van een ernstige bedreiging, een fysieke of psychische beperking of minderjarigheid, waardoor het slachtoffer geen medewerking kan verlenen aan het strafproces; en

  • er sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard, die rechtstreeks verband houden met mensenhandel, waardoor van de vreemdeling niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.

S

Paragraaf B9/11 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

11. Na verblijf als slachtoffer van (dreigend) eergerelateerd geweld of van (dreigend) huiselijk geweld

De IND verleent een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder i en j, Vb, als de vreemdeling aantoont dat de dreiging op grond waarvan de verblijfsvergunning is verleend voortduurt.

Is van een voortduring van (de dreiging van) het geweld geen sprake meer, dan verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’, op grond van artikel 3.51, vierde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder e, VV, als er sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard waardoor de vreemdeling blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen.

Bijzondere individuele omstandigheden

De IND neemt aan dat bijzondere individuele omstandigheden in ieder geval gelegen kunnen zijn in:

  • a. de situatie van alleenstaande vrouwen in het land van herkomst;

  • b. de maatschappelijke positie van vrouwen in het land van herkomst;

  • c. de omstandigheid dat in het land van herkomst geen naar maatstaven van dat land aanvaardbaar te achten opvang aanwezig is;

  • d. de zorg die de vrouw/ouder heeft voor kinderen die in Nederland zijn geboren en/of een opleiding volgen;

  • e. aantoonbaar ondervonden (seksueel) geweld binnen de familie; of

  • f. de banden met Nederland.

De IND houdt bij de beoordeling rekening met de situatie van vreemdelingen en hun kinderen, die tegen hun wil en zonder identiteits- en verblijfsdocumenten in het land van herkomst zijn achtergelaten.

Ad a., b. en c.

De IND kent aan deze factoren zwaar gewicht toe als:

  • sprake is van gedwongen uithuwelijking in het land van herkomst; of

  • de eigen familie in het land van herkomst de vrouw heeft verstoten; of

  • de vrouw naar het recht van het land van herkomst niet de mogelijkheid heeft te scheiden.

Ad e.

De IND verleent de verblijfsvergunning als de vreemdeling aantoont dat huiselijk geweld binnen de familie heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de (huwelijks)relatie.

Bij een minderjarige vreemdeling is het in verband met de leeftijd van de vreemdeling niet noodzakelijk dat de gezinsband met de referent is verbroken.

Ad d. en f.

De IND kent aan deze factoren zwaar gewicht toe als:

  • sprake is van in Nederland geboren kinderen, of kinderen met (ook) de Nederlandse nationaliteit; en

  • aannemelijk wordt gemaakt dat deze kinderen niet eenvoudig op te lossen problemen ondervinden bij toegang tot een schoolopleiding in het land van herkomst.

T

Paragraaf B9/12 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

12. Na verblijf als slachtoffer of slachtoffer-aangever van mensenhandel

Op grond van artikel 3.51, vierde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder f, VV verleent de IND de verblijfsvergunning aan de vreemdeling bedoeld in artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder a, en b, en g, Vb, als de vreemdeling aan één van de volgende voorwaarden voldoet:

  • 1. de officier van justitie besluit tot vervolging over te gaan ter zake van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan en dat heeft geleid tot verlening van de verblijfsvergunning op grond van artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder a, b, en g, Vb;

  • 2. het gerechtshof heeft het beklag als bedoeld in artikel 12 WvSv ter zake van mensenhandel gegrond verklaard en het gerechtshof heeft de officier van justitie bevolen strafvervolging ter zake van mensenhandel in te stellen; of

  • 3. er loopt een strafzaak en het slachtoffer verblijft drie jaar onafgebroken op basis van een verblijfsvergunning op grond van het beleid inzake mensenhandel in Nederland.

Ad 1

Een vervolgingsbeslissing is voldoende, als mensenhandel een onderdeel vormt van de tenlastelegging.

Ad 2

De IND kan de verblijfsvergunning zowel ambtshalve (artikel 3.6b Vb) als op aanvraag verlenen.

Als de vreemdeling geen aanvraag heeft ingediend, maar wel de beschikking van het gerechtshof heeft overlegd waarin het gerechtshof het beklag gegrond heeft verklaard, verleent de IND de verblijfsvergunning ambtshalve. De ingangsdatum van deze vergunning is de datum van de beschikking van het gerechtshof, als op die datum ook aan de overige voorwaarden voor een verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk wordt voldaan.

Als de vreemdeling een aanvraag heeft ingediend, verleent de IND de verblijfsververgunning met als ingangsdatum de datum van de aanvraag, als op die datum aan alle voorwaarden voor een verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk wordt voldaan.

Als de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op één van de gronden die onder 1, 2 en 3 zijn beschreven, verleent de IND een verblijfsvergunning als de vreemdeling heeft onderbouwd dat op grond van bijzondere individuele omstandigheden die rechtstreeks verband houden met mensenhandel, niet kan worden gevergd dat hij Nederland verlaat.

De IND betrekt in elk geval de volgende factoren bij de beoordeling of van de vreemdeling kan worden gevergd dat hij Nederland verlaat:

  • risico van represailles ten opzichte van de vreemdeling en zijn familie en de mate van bescherming daartegen die de autoriteiten in het land van herkomst bereid en in staat zijn te bieden;

  • risico van vervolging in het land van herkomst, bijvoorbeeld op grond van prostitutie; en

  • de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst.

U

Paragraaf B9/13 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

13. Na verblijf als getuige-aangever van mensenhandel

Op grond van artikel 3.51, vierde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder g, VV verleent de IND een verblijfsvergunning aan de vreemdeling bedoeld in artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder c, Vb als: de vreemdeling heeft onderbouwd dat op grond van bijzondere individuele omstandigheden, die rechtstreeks verband houden met mensenhandel, niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.

De IND betrekt in elk geval de volgende factoren bij de beoordeling of van de vreemdeling kan worden gevergd dat hij Nederland verlaat:

  • risico van represailles ten opzichte van de vreemdeling en zijn familie en de mate van bescherming daartegen die de autoriteiten in het land van herkomst bereid en in staat zijn te bieden. Als de aangifte door de vreemdeling heeft geleid tot een veroordeling van de verdachte moet bij de beoordeling van het risico voor represailles per geval bezien worden of zwaar gewicht moet worden toegekend aan de veroordeling;

  • risico van vervolging in het land van herkomst, bijvoorbeeld op grond van prostitutie; en

  • de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst.

V

Paragraaf B9/14.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

14.1. Privéleven

De IND verleent de verblijfsvergunning voor het uitoefenen van het privéleven in de zin van artikel 8 EVRM op grond van artikel 3.51, vierde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder h, VV.

Volgens de jurisprudentie van het EHRM wordt het begrip privéleven gevormd door de volgende elementen:

  • het recht op identiteit;

  • het recht op persoonlijke ontwikkeling;

  • het recht om relaties aan te gaan met andere mensen en te ontwikkelen met andere mensen en de buitenwereld;

  • elementen als vereenzelviging met een bepaald geslacht, naam, seksuele oriëntatie en seksueel leven; en

  • geestelijke stabiliteit.

De IND betrekt bij de beoordeling van een beroep op het uitoefenen van privéleven op grond van artikel 8 EVRM in ieder geval:

  • de vraag of aan de vreemdeling in Nederland verblijf is toegestaan op grond van een verblijfsvergunning;

  • de verblijfsduur in Nederland; en

  • het totaal van de in het gastland aangegane sociale banden en de intensiteit daarvan.

W

Paragraaf B9/15 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

15. Plaatsing in een pleeggezin of instelling op verzoek van een ander land op grond van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (HKBV)

De IND verleent op grond van artikel 3.51, vierde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder i, VV, een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan een buitenlandse minderjarige vreemdeling, die vanuit een ander land op grond van het HKBV wordt geplaatst in een pleeggezin of in een instelling in Nederland, als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de Nederlandse Centrale autoriteit heeft een verklaring afgegeven, waarin staat dat de Nederlandse Centrale autoriteit instemt met de plaatsing van de vreemdeling in een pleeggezin of instelling in Nederland (instemmingsverklaring);

  • de Centrale Autoriteit van het land van herkomst van de vreemdeling heeft het besluit genomen om in te stemmen met de plaatsing van de vreemdeling in een pleeggezin of in een instelling in Nederland (instemmingsbesluit);

  • de Nederlandse Centrale autoriteit heeft vastgesteld dat de vreemdeling niet meer zal kunnen terugkeren naar de oorspronkelijke gezinssituatie en tot zijn 18de jaar in een pleeggezin of instelling in Nederland zal gaan verblijven;

  • het gezag over de vreemdeling moet door de autoriteiten van het land van herkomst zijn geregeld;

  • de aspirant-pleegouders hebben rechtmatig verblijf, als bedoeld artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw, of zijn Nederlander.

De IND wijst de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.51, vierde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder i, VV niet af wegens het ontbreken van voldoende middelen van bestaan.

X

Paragraaf B9/16.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

16.2. Gezagsbeëindiging

De IND verleent op grond van artikel 3.51, vierde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder j, VV op aanvraag of ambtshalve op grond van artikel 3.6b Vb een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ aan een minderjarige vreemdeling als:

  • 1. Het gezag van de ouder(s) over de minderjarige vreemdeling is beëindigd door de kinderrechter; én

  • 2. De minderjarige vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op enige andere grond dan in deze paragraaf genoemd.

Y

Paragraaf B9/16.5 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

16.5. Niet-tijdelijk verblijf na verblijf als minderjarige vreemdeling met een kinderbeschermingsmaatregel

De IND verleent op grond van artikel 3.51, vierde lid, Vb en artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder j, VV op aanvraag of ambtshalve op grond van artikel 3.6b Vb een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ aan een onder toezicht gestelde minderjarige vreemdeling als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. De minderjarige vreemdeling is gedurende één jaar in bezit geweest van een verblijfsvergunning onder de beperking ̀ tijdelijke humanitaire gronden´ op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb en artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder f, VV;

  • 2. Uit het advies van de DT&V blijkt dat de ondertoezichtstelling niet overdraagbaar is aan het land van herkomst of aan een ander land waarvan kan worden aangenomen dat er toegang wordt verleend.

De IND wijst de aanvraag af, als niet aan deze voorwaarden wordt voldaan. De IND wijst de aanvraag eveneens af, als de minderjarige vreemdeling of zijn gemachtigde niet met bescheiden heeft aangetoond welke hulpverlening hij nodig heeft, waardoor de IND geen advies kan opvragen bij de DT&V.

Z

Paragraaf B9/17 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

17. Beschermde getuige in beschermingsprogramma van de Politie Landelijke Eenheid

Op grond van artikel 3.51, vierde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder k, VV verleent de IND een verblijfsvergunning aan de vreemdeling als:

  • De vreemdeling nog immer is opgenomen in het getuigenbeschermingsprogramma van de Politie Landelijke eenheid; en

  • De vreemdeling nog immer voldoet aan de algemene toelatingsvoorwaarden van artikel 16, eerste lid Vw, met uitzondering van de subcategorie c en k.

AA

Paragraaf B9/20.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

20.2. Verblijfsspecifiek

Oud-Nederlanders geboren en getogen in Nederland

De IND beschouwt een geboorteakte als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling geboren is in Nederland.

Buiten Nederland geboren meerderjarige oud-Nederlanders

De IND beschouwt een geldig Nederlands document voor grensoverschrijding als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling niet woont in het land waarvan hij onderdaan is.

Oud-Nederlanders o.g.v. artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d en f, RWN

De IND beschouwt een geldig Nederlands document voor grensoverschrijding dat door Nederland wordt erkend als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling meerderjarig is.

De IND beschouwt een besluit tot intrekking van het Nederlanderschap als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling het Nederlanderschap heeft verloren omdat hij na de totstandkoming van zijn naturalisatie heeft nagelaten al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen.

De IND beschouwt een afschrift uit de BRP waaruit blijkt dat de vreemdeling is ingeschreven als ingezetene, als bewijsmiddel waaruit blijkt dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf in Nederland heeft.

De IND beschouwt een besluit tot intrekking van het Nederlanderschap als bewijs dat de aanvraag binnen twee jaar na intrekking van het Nederlanderschap is ingediend.

Oud-Nederlanders o.g.v. artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, RWN

De IND beschouwt een geldig document voor grensoverschrijding dat door Nederland wordt erkend als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling meerderjarig is.

De IND beschouwt een verklaring van afstand van de Nederlandse nationaliteit als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling het Nederlanderschap heeft verloren.

De IND beschouwt een afschrift uit de BRP waaruit blijkt dat de vreemdeling is ingeschreven als ingezetene, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf in Nederland heeft.

De IND beschouwt een afschrift uit de BRP waarin de datum is opgenomen waarop afstand is gedaan van de Nederlandse nationaliteit als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling de aanvraag heeft ingediend binnen twee jaar nadat door de vreemdeling afstand is gedaan van het Nederlanderschap.

Remigratie en terugkeeroptie op grond van artikel 8 Remigratiewet

De IND beschouwt een afschrift van de beschikking van de SVB, waarin het recht op de basisvoorzieningen of de remigratievoorzieningen is toegekend en waarin de vertrekdatum van de vreemdeling is vermeld, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling de aanvraag heeft ingediend binnen één jaar na remigratie uit Nederland met toepassing van de Remigratiewet.

Terugkeeroptie minderjarige vreemdelingen

De IND beschouwt een geldig Nederlands document voor grensoverschrijding als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling minderjarig is.

Verblijfsvergunning na overlijden referent

De IND beschouwt een afschrift van de overlijdensakte als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de huwelijks- of (geregistreerd) partner, ouder, adoptie- of pleegouder van de vreemdeling is overleden.

Verblijfsvergunning na medische behandeling

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de medische behandeling van de vreemdeling voor ten minste één jaar noodzakelijk is:

  • een door de medische behandelaars van de vreemdeling volledig ingevulde en ondertekende ‘Bijlage bewijs omtrent medische situatie vreemdeling’, die niet ouder is dan zes weken;

  • een door de vreemdeling zelf volledig ingevulde en ondertekende ‘Bijlage toestemmingsverklaring medische gegevens’ die niet ouder is dan zes maanden; en

  • relevante medische gegevens zoals beschreven in paragraaf A3/7.1 Vc.

Huiselijk geweld

De IND beschouwt als bewijsmiddel van huiselijk geweld:

  • a. recente bescheiden van de politie, zoals een aangifte of een melding huiselijk geweld; of

  • b. een recente verklaring van de politie of het OM dat het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld.

Ad a: De IND verlangt niet van een minderjarige dat deze aangifte doet tegen zijn eigen ouder(s) of een melding maakt van huiselijk geweld door zijn eigen ouder(s).

Bij deze bewijsmiddelen dient ook recente medische informatie van de (vertrouwens)arts of een recente verklaring van een andere hulpverlener of recente gegevens over verblijf in de opvang of andere objectieve gegevens uit betrouwbare bron te worden overgelegd, waaruit voldoende moet blijken dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden.

De IND beoordeelt op basis van de inhoud van alle hiervoor genoemde bewijsmiddelen de aannemelijkheid van het gestelde huiselijk geweld.

Daarnaast beschouwt de IND ook als bewijsmiddel van huiselijk geweld:

  • de beschikking waaruit blijkt dat het huwelijk door de Nederlandse rechter nietig is verklaard omdat het huwelijk onder dwang is gesloten zoals bedoeld in artikel 1:71 lid 1 BW.

Slachtoffer mensenhandel

De IND beschouwt de dagvaarding of een andere verklaring van het OM als bewijsmiddel waaruit blijkt dat het OM tot vervolging overgaat ter zake van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan.

De IND beschouwt een verklaring van de politie, KMar of het OM als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de strafzaak, op basis waarvan de vreemdeling een verblijfsvergunning heeft gehad in het kader van het beleid op het gebied van mensenhandel, nog loopt.

De IND beschouwt een door de vreemdeling overgelegde beschikking van het gerechtshof, waaruit blijkt dat het gerechtshof het beklag als bedoeld in artikel 12 WvSv ter zake van mensenhandel gegrond heeft verklaard en de officier van justitie bevolen heeft strafvervolging van ter zake van mensenhandel in te stellen, als bewijsmiddel.

De IND beschouwt een verklaring van de politie of KMar als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat van de vreemdeling nog steeds niet verwacht kan worden medewerking te verlenen aan het strafproces, omdat de ernstige bedreigingen in Nederland door de mensenhandelaar voortduren.

De IND beschouwt medische informatie als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat er nog steeds sprake is van een fysieke of psychische aandoening die aan het verlenen van medewerking aan het strafproces in de weg staat. De medische informatie moet afkomstig zijn van een behandelaar die in het register van Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg of in het register van het Nederlands Instituut van Psychologen is ingeschreven.

De IND beschouwt een verklaring van de politie of KMar als bewijsmiddel waaruit blijkt dat van de vreemdeling nog steeds niet verwacht kan worden medewerking te verlenen aan het strafproces in verband met de minderjarigheid van de vreemdeling. De IND beschouwt een geldig document voor grensoverschrijding als bewijsmiddel waaruit blijkt dat de vreemdeling op het moment van de aanvraag minderjarig is. Als de vreemdeling op grond van artikel 3.72 Vb wordt vrijgesteld van het vereiste om te beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding, dan dient hij zijn minderjarigheid met andere bewijsmiddelen te onderbouwen. Daarbij wordt betrokken of sprake is van bewijsnood.

Getuige-aangever mensenhandel

De IND beschouwt een afschrift van de rechterlijke uitspraak in de strafzaak als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de strafzaak heeft geleid tot een onherroepelijke veroordeling voor mensenhandel.

Privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM

De IND beschouwt bewijsstukken waaruit de banden met Nederland en de intensiteit daarvan blijken als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling privéleven heeft opgebouwd in Nederland.

Plaatsing in een pleeggezin of instelling op verzoek van een ander land op grond van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996

De IND beschouwt de instemmingsverklaring van de Nederlandse Centrale autoriteit als bewijsmiddel dat de Nederlandse Centrale autoriteit heeft ingestemd met de plaatsing van de vreemdeling in een pleeggezin of instelling in Nederland.

De IND beschouwt het instemmingsbesluit van de Centrale autoriteit van het land van herkomst van de vreemdeling als bewijsmiddel dat de Centrale autoriteit van het land van herkomst van de vreemdeling heeft besloten om in te stemmen met de plaatsing van de vreemdeling in een pleeggezin of instelling in Nederland.

De IND beschouwt een verklaring van de Nederlandse Centrale autoriteit als bewijsmiddel dat de vreemdeling niet meer zal kunnen terugkeren naar de oorspronkelijke gezinssituatie en tot zijn 18de jaar in een pleeggezin of instelling zal gaan verblijven.

De IND beschouwt een verklaring van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst als bewijsmiddel dat het gezag over de vreemdeling is geregeld.

Minderjarige vreemdelingen met een kinderbeschermingsmaatregel

De IND beschouwt een uitspraak van de kinderrechter als bewijsmiddel dat het gezag van de ouders over een minderjarige vreemdeling is beëindigd en dat er een voogd is benoemd.

De IND beschouwt de beschikking van de kinderrechter als bewijsmiddel dat de ondertoezichtstelling is verlengd.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit blijkt welke hulpverlening de minderjarige vreemdeling nodig heeft als bedoeld in B9/16.5 Vc:

  • het rapport van de Raad voor Kinderbescherming; of, indien van recenter datum:

  • het rapport van de gecertificeerde instelling, als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die de kinderbeschermingsmaatregel uitvoert.

De IND beschouwt uitsluitend een advies van de DT&V als bewijsmiddel dat de ondertoezichtstelling van een minderjarige vreemdeling niet overdraagbaar is aan het land van herkomst of aan een land waarvan kan worden aangenomen dat er toegang kan worden verleend.

AB

Paragraaf B10/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

2.3. Ontzegging of beëindiging rechtmatig verblijf

Rechtsmisbruik en fraude

Op grond van artikel 8.25 Vb ontzegt of beëindigt de IND het rechtmatig verblijf van de vreemdeling als:

  • de burger van de Unie of diens familielid onjuiste gegevens heeft verstrekt of gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens zouden leiden of hebben geleid tot weigering van toegang of verblijf; of

  • het familielid met een Nederlander in een andere lidstaat verblijft of heeft verbleven en dit verblijf in de andere lidstaat niet daadwerkelijk is geweest; of

  • sprake is van rechtsmisbruik.

Op grond van artikel 8.25 Vb ontzegt of beëindigt de IND het rechtmatig verblijf van de vreemdeling tevens als sprake is van kunstmatig gedrag dat als enig doel heeft het door het EU-recht gewaarborgde recht van vrij verkeer en verblijf te krijgen en dat, hoewel het formeel voldoet aan de voorwaarden die het EU-recht stelt, in strijd is met het doel van het EU-recht.

De IND beschouwt in ieder geval het verkrijgen van verblijfsrecht op grond van richtlijn 2004/38/EG met het enkele doel om inbreuk te maken op de nationale wet- en regelgeving als strijdig met het EU-recht.

Openbare orde en openbare veiligheid

Op grond van artikel 8.22, eerste lid, Vb ontzegt of beëindigt de IND het rechtmatig verblijf als het persoonlijke gedrag van een burger van de Unie of diens familielid een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, tenzij analoge toepassing van artikel 3.77 of 3.86 Vb niet tot verblijfsbeëindiging zou leiden.

De IND ontzegt of beëindigt het rechtmatig verblijf ook op grond van veelvuldig gepleegde lichte strafbare feiten, waarbij elk strafbaar feit op zich niet tot ontzegging of beëindiging zou kunnen leiden. Bij het ontzeggen of beëindigen van het rechtmatig verblijf op grond van veelvuldig gepleegde lichte strafbare feiten wordt rekening gehouden met de aard van de strafbare feiten, het aantal strafbare feiten en de veroorzaakte schade voor de samenleving. Als ondergrens hanteert de IND de glijdende schaal voor veelplegers als genoemd in artikel 3.86, vierde en vijfde lid, Vb.

De IND legt een ongewenstverklaring op overeenkomstig paragraaf A4/3.1 Vc. Voor de signalering van de burger van de Unie of het familielid van een burger van de Unie: zie paragraaf A2/12.6 Vc.

Volksgezondheid

Op grond van artikel 8.23, eerste lid, Vb ontzegt of beëindigt de IND het rechtmatig verblijf van de vreemdeling als de in artikel 8.23, eerste lid, Vb genoemde gevallen zich voordoen.

Beroep op de algemene middelen

Tenzij persoonlijke omstandigheden zich hiertegen verzetten, beëindigt de IND in aanvulling op artikel 8.16 Vb het rechtmatig verblijf van een economisch niet-actieve burger van de Unie bij een beroep op de algemene middelen als de burger van de Unie of diens familielid:

  • in de eerste twee jaar van dat verblijf een – al dan niet aanvullend – beroep doet op een uitkering in het kader van de Pw;

  • in het derde jaar van dat verblijf twee maanden of langer een eerste, meer dan aanvullend beroep doet op de Pw of gedurende drie maanden of meer een aanvullend beroep doet op de Pw;

  • in het vierde jaar van dat verblijf vier maanden of langer een eerste, meer dan aanvullend beroep doet op de Pw of gedurende zes maanden of meer een aanvullend beroep doet op de Pw;

  • in het vijfde jaar van dat verblijf zes maanden of langer een eerste, meer dan aanvullend beroep doet op de Pw of gedurende negen maanden of meer een aanvullend beroep doet op de Pw;

  • in achtereenvolgende jaren van verblijf of binnen een jaar meermalen een beroep doet op een uitkering in het kader van de Pw; of

  • binnen drie jaren van verblijf vijftien maanden of meer een aanvullend beroep doet op een uitkering in het kader van de Pw.

De IND betrekt in ieder geval de volgende persoonlijke omstandigheden bij de belangenafweging:

  • de reden waarom de burger van de Unie niet in staat is in zijn levensonderhoud en dat van zijn familieleden te voorzien en of deze reden van tijdelijke dan wel permanente aard is;

  • de banden die de burger van de Unie nog heeft met zijn land van herkomst;

  • de gezinssituatie;

  • de medische situatie (gezondheidstoestand);

  • leeftijd;

  • overige beroepen op (sociale) voorzieningen;

  • de mate van sociale zekerheidspremies die eerder zijn betaald;

  • de mate van integratie in Nederland van de burger van de Unie en zijn familieleden;

  • nabije toekomstverwachting of burger van de Unie nog bijstand nodig zal hebben.

Het is aan de betrokken burger van de Unie om relevante gegevens en bescheiden ter zake te verstrekken.

Een (aanvullend) beroep op een uitkering in het kader van de Pw heeft in ieder geval géén gevolgen voor het verblijfsrecht als de burger van de Unie of diens familielid:

  • slachtoffer is van huiselijk geweld en dit op dezelfde wijze heeft aangetoond als bij de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier onder een beperking verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden na huiselijk geweld op grond van artikel 3.51, vierde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder e, VV; of

  • slachtoffer is van mensenhandel en voldoet aan de voorwaarden die worden gesteld aan verblijf als slachtoffer-aangever of getuige-aangever mensenhandel (zie paragraaf B8/3).

De IND beëindigt het verblijfsrecht van een burger van de Unie niet wegens een (aanvullend) beroep op een uitkering in het kader van de Pw als:

  • de burger van de Unie de verzorgende ouder is van een minderjarig kind dat is toegelaten tot het algemene onderwijs, het leerlingstelsel of de beroepsopleiding en gebruik maakt van het recht op onderwijs; en

  • de burger van de Unie hier te lande als werknemer arbeid verricht of heeft verricht.

Het verblijfsrecht van de burger van de Unie die de verzorgende ouder is van een minderjarig kind, eindigt bij de meerderjarigheid van het kind, tenzij de aanwezigheid van de verzorgende ouder nodig is om de opleiding te kunnen voortzetten en voltooien.

De IND verstaat onder een aanvullend beroep op een uitkering in het kader van de Pw een beroep van maximaal 50% van de toepasselijke bijstandsnorm. Als de burger van de Unie of diens familielid een uitkering Pw krijgt van meer dan 50% van de toepasselijke bijstandsnorm, dan beschouwt de IND dit als een meer dan aanvullend beroep.

Niet langer voldoen aan de voorwaarden en beëindiging EU-recht

In aanvulling op artikel 8.16 Vb geldt dat de IND:

  • in specifieke gevallen van redelijke twijfel onderzoekt of de burger van de Unie of diens familielid nog altijd aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf als genoemd in de artikelen 8.12 tot en met 8.15 Vb voldoet; en

  • het verblijfsrecht van de burger van de Unie of diens familielid per beschikking beëindigt als de IND vaststelt dat de burger van de Unie of diens familielid niet langer aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf voldoet.

Rechtsgevolgen

Na een beslissing van de IND tot ontzegging of beëindiging van het rechtmatig verblijf, of een beslissing gericht op de vaststelling dat er geen rechtmatig verblijf is, geldt het volgende:

  • de burger van de Unie of diens familielid heeft van rechtswege niet langer rechtmatig verblijf;

  • de burger van de Unie of diens familielid moet Nederland binnen vier weken uit eigen beweging verlaten, bij gebreke waarvan hij kan worden uitgezet;

  • het instellen van bezwaar heeft opschortende werking tenzij artikel 8.24, derde lid, Vb van toepassing is; en

  • het instellen van beroep heeft geen opschortende werking.

De vertrektermijn wordt alleen bekort tot minder dan vier weken in dringende gevallen in de zin van artikel 8.24, derde lid, Vb. Hiervan is in ieder geval sprake als:

  • het persoonlijk gedrag van de burger van de Unie of diens familielid een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt als bedoeld in artikel 8.22 Vb; of

  • sprake is van rechtsmisbruik of fraude, als bedoeld in artikel 8.25 Vb.

AC

M63 is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 1.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 oktober 2024.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 18 september 2024

De Minister van Asiel en Migratie, namens deze, A.W.H. Bertram directeur-generaal Migratie

BIJLAGE 1

Model M63: Voorstel intrekking verblijfsvergunning en/of beëindiging EU-verblijfsrecht en/of oplegging ongewenstverklaring en/of uitvaardiging inreisverbod en/of oplegging besluit tot signalering

TOELICHTING

ALGEMEEN

Dit verzamel-WBV strekt tot aanpassing van de Vreemdelingencirculaire 2000 en bevat verbeteringen en verduidelijkingen van bestaande beleidsregels, redactionele aanpassingen en verwerking van jurisprudentie.

ARTIKELSGEWIJS

A, B

De regio Rotterdam-Rijnmond is achterhaald sinds 2013. De juiste benaming nu is eenheid Rotterdam. Gelet hierop is dit aangepast in A1/5.1 Vc en A1/8 Vc.

C, G

De grondslag voor het opleggen van een inreisverbod – zowel een zwaar als een licht inreisverbod – staat opgenomen in artikel 66a, eerste en tweede lid, Vw. Een zwaar inreisverbod kent de rechtsgevolgen zoals die zijn opgenomen in artikel 66a, zevende lid, Vw. Een licht inreisverbod kent de rechtsgevolgen zoals die zijn opgenomen in artikel 66a, zesde lid, Vw. Dit leidt tot de volgende twee aanpassingen in de Vc.

In A4/4.1 Vc is om die reden taalkundig verduidelijkt dat het moet gaan om een zwaar inreisverbod met de rechtsgevolgen van artikel 66a, zevende lid, Vw en niet om een zwaar inreisverbod op grond van artikel 66a, zevende lid, Vw als het gaat om de voorwaarden op grond waarvan een besluit tot signalering kan worden opgelegd.

In A2/12.6 Vc is om die reden taalkundig verduidelijkt dat het moet gaan om een zwaar inreisverbod met de rechtsgevolgen van artikel 66a, zevende lid, Vw en niet om een zwaar inreisverbod op grond van artikel 66a, zevende lid, Vw als het gaat om signaleren in SIS vanwege het opleggen van deze maatregel in combinatie met het ontbreken van een verblijfsvergunning. Eveneens is daarom taalkundig verduidelijkt dat het moet gaan om een licht inreisverbod met de rechtsgevolgen van artikel 66a, zesde lid, Vw en niet om een licht inreisverbod op grond van artikel 66a, zesde lid, Vw als het gaat om het signaleren in SIS vanwege het opleggen van deze maatregel in combinatie met het ontbreken van een verblijfsvergunning.

D

In WBV 2024/7 van 29 maart 2024 is in paragraaf A3/6.3 Vc, gelet op de tekst van artikel 3, derde lid Terugkeerrichtlijn, ten onrechte ‘land van bestendig verblijf’ aan de tekst toegevoegd. Daarom wordt ‘land van bestendig verblijf’ nu weer doorgehaald in de tekst van paragraaf A3/6.3 Vc.

E, F

In het WBV 2022/23 gepubliceerd op 23 september 2022 (nr. 25406) is het toegankelijkheidsonderzoek door de DT&V bij een artikel 64 Vw-procedure komen te vervallen. Paragraaf A3/7.3.2.2 Vc is in dit WBV geschrapt. Per abuis is deze tekst blijven staan op wetten.nl. Daarom is deze alsnog gedeletet met dit WBV en zijn de opvolgende subparagrafen vernummerd. Vanwege het vervallen van het toegankelijkheidsonderzoek door de DT&V is het niet meer nodig de verklaring paspoort bij medische omstandigheden te overleggen. Dit is in A3/7.2, A3/7.3.2.3 en A3/7.3.2.4 Vc geschrapt.

H

In paragraaf B1/4.2 Vc is een nadere uitwerking gegeven van de beleidsregels voor de toepassing van het paspoortvereiste en de mogelijkheden tot het vrijstellen van het paspoortvereiste. Verder zijn in paragraaf B1/4.2.5 Vc regels opgenomen hoe te handelen, als een vreemdeling een paspoort heeft overgelegd, afgegeven zonder dat een deugdelijk identificatieproces heeft plaatsgevonden (ook bekend als ‘blanco paspoort’).

Verder is in paragraaf B1/4.2.5 Vc opgenomen dat de IND de vreemdeling kan vragen een identiteitskaart over te leggen, als de IND twijfelt of bij de aanvraag/afgifte van een paspoort een deugdelijke identiteitsvaststelling heeft plaatsgevonden.

De nieuwe regels die nu in de Vc zijn opgenomen waren eerder opgenomen in de informatieberichten IB 2022/40 en IB 2019/23. Het betreft hier derhalve geen nieuw beleid, maar de vastlegging van een bestendige gedragslijn. Dit geldt niet voor het mogelijk laten overleggen van een identiteitskaart met chip met biografische en biometrische gegevens in paragraaf B1/4.2.5 Vc, die als nieuwe beleidsregel aan de Vc is toegevoegd.

I, L, M, N, O, P, Q, R, S, T, U, V, W, X, Y, Z, AB

Op 16 juni 2024 is o.a. artikel 3.51 Vb gewijzigd (Stb. 2024-15). In artikel 3.51 Vb wordt onder vernummering van het derde tot en met achtste lid en het vierde tot en met negende lid, een nieuw lid ingevoegd.

Op diverse plaatsen in de Vc werd echter nog naar het oude derde lid verwezen. Dit moet – gelet op het voorgaande – het vierde lid van artikel 3.51 Vb zijn. Met deze wijziging zijn de verwijzingen in de Vc aangepast.

Daarnaast is artikel 4.43 Vb 'hernummerd' in die zin dat de subleden zijn komen te vervallen. Dit is aangepast in B1/9.1 Vc.

Tenslotte zijn twee verwijzingen ‘lid 1’ naar ‘eerste lid’ aangepast, zodat een eenduidige schrijfwijze wordt aangehouden. Dit is aangepast in B9/8.5 Vc.

J, K

Op grond van artikel 16, eerste lid richtlijn 2014/36/EU (seizoenarbeidersrichtlijn) faciliteert een lidstaat de hernieuwde binnenkomst van derdelanders die in de loop van de voorafgaande vijf jaar ten minste eenmaal als seizoenarbeider in de betrokken lidstaat werden toegelaten en die tijdens elk van hun verblijven de voorwaarden die gelden voor seizoenarbeiders krachtens deze richtlijn volledig hebben nageleefd. Op grond van het tweede lid kan van facilitering sprake zijn door een versnelde procedure die leidt tot een besluit over de aanvraag van een seizoenarbeidersvergunning of een visum voor verblijf van langere duur.

Om de hernieuwde binnenkomst te faciliteren is de beslistermijn verkort naar 60 dagen zodat voldaan wordt aan de seizoenarbeidersrichtlijn. Paragraaf B4/3.1 Vc is hierop aangepast. Verder is in paragraaf B4/1 Vc voor de volledigheid een verwijzing naar artikel 2u Vw opgenomen.

AA

Naar aanleiding van de aanpassing van paragraaf B9/12 Vc in WBV 2024/13 van 1 juli 2024 had ook paragraaf B9/20.2 Vc (bewijsmiddelenparagraaf) moeten worden aangepast, omdat in B9/12 een bewijsmiddel wordt genoemd, namelijk de beschikking van het gerechtshof, waaruit blijkt dat het beklag artikel 12 WvSv mensenhandel gegrond wordt verklaard. Dit wordt met dit WBV hersteld.

AC

Sinds 7 maart 2023 is het mogelijk om een besluit tot signalering te nemen. Het voorstel tot het opleggen van een besluit tot signalering was nog niet opgenomen in een model of op een andere wijze formeel vastgelegd. Daarom is deze optie toegevoegd aan M63. Op deze manier wordt aangesloten bij de al bestaande praktijk waarbij de Korpschef van de politie of de Commandant der Koninklijke Marechaussee (KMar) een voorstel kan doen tot het opleggen van een besluit tot signalering ex artikel 67a Vw. Tevens sluit dit aan bij de verdere digitale samenwerking tussen de IND en de politie/KMar

Daarnaast zijn het opleggen van ongewenstverklaring, het uitvaardigen van een inreisverbod en het opleggen van een besluit tot signalering als aparte opties weergegeven in het model. Deze kunnen naast gezamenlijk, namelijk ook afzonderlijk van elkaar worden uitgevaardigd/opgelegd. Op deze manier is in één opslag duidelijk om welke maatregel het gaat. Dit heeft voordelen voor de praktijk en is daarnaast handig voor de digitale verwerking binnen de IND.

Ten slotte is de optie het beëindigen van EU-verblijfsrecht als bedoeld in richtlijn 2004/38/EG toegevoegd aan het model. Hiermee wordt de staande praktijk gecodificeerd.

De Minister van Asiel en Migratie, namens deze, A.W.H. Bertram directeur-generaal Migratie

Naar boven