Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 30 januari 2024, nr. 2023-0000597805, tot wijziging van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 in verband met het invoegen van titel 2.10 en enkele wijzigingen in de hoofdstukken 1, 2 en 9

De Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op verordening (EU), nr. 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PbEU 2021, L 231) en verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie (PbEU 2021, L 231);

Gelet op artikel 4:89, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de artikelen 2 en 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies en de artikelen 3, eerste, derde en vierde lid, 5 en 8, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluiten:

ARTIKEL I

De Subsidieregeling JTF 2021–2027 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1 komt de begripsbepaling van de-minimisverordening te luiden:

de-minimisverordening:

verordening (EU) nr. 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2023, L 15.12.2023);

B

Artikel 1.4, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De Minister van SZW legt de rechtvaardiging en de gronden waarop de rechtvaardiging berust neer in een document dat hij in zijn administratie bewaart en dat beschikbaar en raadpleegbaar is indien een subsidieverstrekking staatssteun kan opleveren en deze kan worden gerechtvaardigd door:

    • 1°. de de-minimisverordening; of

    • 2°. de artikelen 14, 15, 17, 18, 21, 22, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 36, 36bis, 36ter, 38, 38bis, 38ter, 39, 41, 42, 43, 45, 46, 47, 48, 49, 52, 53, 56, 56ter en 56quater van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

C

In artikel 2.3.6, eerste lid, wordt ‘29 maart 2024’ vervangen door ‘26 april 2024’.

D

In artikel 2.3.13 wordt ‘30 maart 2024’ vervangen door ‘31 december 2027’.

E

In artikel 2.4.6, eerste lid, wordt ‘29 maart 2024’ vervangen door ‘26 april 2024’.

F

Artikel 2.4.14 komt te luiden:

Artikel 2.4.14. Vervaltermijn

  • 1. Deze titel vervalt met ingang van 31 december 2027.

  • 2. Artikel 9.2.1.1 vervalt met ingang van 30 maart 2024.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid blijven deze titel en artikel 9.2.1.1 van toepassing op reeds ingediende aanvragen.

G

In artikel 2.7.6, eerste lid, wordt ‘29 februari 2024’ vervangen door ‘24 mei 2024’.

H

In artikel 2.8.5 wordt, onder vernummering van het tweede tot derde lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Indien in het subsidieplafond middelen uit EZK-cofinanciering zijn opgenomen, wordt een aanvraag onder deze titel eveneens beschouwd als een aanvraag voor EZK-cofinanciering op grond van Hoofdstuk 9.

I

Artikel 2.8.15 komt te luiden:

Artikel 2.8.15. Vervaltermijn

Deze titel en artikel 9.2.1.4 vervallen met ingang van 1 januari 2027, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op subsidies die voor deze datum zijn aangevraagd.

J

In artikel 2.9.6 wordt ‘31 maart 2024’ vervangen door ‘26 april 2024’.

K

In artikel 2.9.15 wordt ‘31 maart 2024’ vervangen door ‘31 december 2027’.

L

Titel 2.10 komt te luiden:

Titel 2.10. Energiearmoede JTF

Artikel 2.10.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

duurzaamheidadviseur:

een persoon die particuliere woningeigenaren helpt bij het verduurzamen van hun woning;

energiearmoede:

het verband tussen armoede en de kosten van energie onder andere veroorzaakt door een slechte financiële situatie van de betrokken huishoudens, de lage energie-efficiëntie van de woning en stijgende energieprijzen;

energie-efficiëntie:

hoeveelheid bespaarde energie die wordt vastgesteld door het verbruik vóór en ná de invoering van een maatregel ter verbetering van de energie-efficiëntie te meten of te ramen, gecorrigeerd voor externe factoren die het energieverbruik beïnvloeden;

energieprestatie:

berekende of gemeten hoeveelheid energie die nodig is om aan de vraag naar energie te voldoen die verband houdt met een normaal gebruik van een gebouw, waaronder energie die wordt gebruikt voor verwarming, koeling, ventilatie, warmwatervoorziening en verlichting;

laag inkomen:

inkomen niet hoger dan de inkomensgrens, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015;

particuliere woningeigenaar:

natuurlijke persoon die, alleen of gezamenlijk met een persoon als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a of b, van de Wet bevordering eigenwoningbezit een woning volledig in eigendom verkrijgt en daarin zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben;

slecht geïsoleerde woning:
  • a. woning met energielabel D, E, F of G; of

  • b. indien er geen energielabel is, een woning waarvan minimaal twee van de volgende delen niet of slecht zijn geïsoleerd: de vloer en de bodem, de gevel, waaronder de spouwmuur, het dak en de zolder/vlieringvloer, de ramen en deuren;

werkingsgebied:

gemeenten Emmen, Westerwolde, Stadskanaal, Pekela, Veendam, Oldambt, Midden-Groningen en Eemsdelta die deel uitmaken van de JTF-regio Groningen-Emmen, bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, onderdeel a.

Artikel 2.10.2. Doel subsidie

Het doel van de subsidie op basis van deze titel is het mogelijk maken van toegang tot nieuwe vormen van energie voor alle inwoners in het werkingsgebied door projecten uit te voeren die passen binnen:

  • a. Spoor 2, voor zover dit ziet op het uitvoeren van energie-efficiëntie maatregelen voor particuliere woningeigenaren in het werkingsgebied, die dat zelf niet kunnen financieren vanwege energiearmoede; of

  • b. Spoor 3, voor zover dit ziet op het opleiden van duurzaamheidadviseurs en van werknemers en werkzoekenden om energiebesparende maatregelen door te kunnen voeren, gericht op het voorkomen en bestrijden van energiearmoede of het mogelijk maken van toegang tot nieuwe vormen van energie.

Artikel 2.10.3. Doelgroep

De Minister van SZW verstrekt op aanvraag subsidie voor een project aan:

  • a. een gemeente; of

  • b. een penvoerder namens de afzonderlijke gemeenten in een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1.4, vijfde lid.

Artikel 2.10.4. Subsidiabele activiteiten

Subsidie op basis van deze titel kan worden verstrekt voor activiteiten ten behoeve van:

  • a. een programmatische aanpak van energiebesparende maatregelen van het aantal slecht geïsoleerde woningen die in de subsidie aanvraag zijn opgegeven, gericht op het terugdringen van energiearmoede, door particuliere woningeigenaren met een laag inkomen te ondersteunen met het doorvoeren van energiebesparende maatregelen van slecht geïsoleerde woningen met als doel de verbetering van de energieclassificatie van de woning met minstens één energielabel; of

  • b. het opleiden van duurzaamheidadviseurs en de bij- en omscholing van werknemers en werkzoekenden, gericht op het vergroten en versterken van de arbeidsmobiliteit in het werkingsgebied.

Artikel 2.10.5. Subsidieplafond en wijze van verdeling
  • 1. Het subsidieplafond bedraagt voor:

    • a. activiteiten als bedoeld in artikel 2.10.4, onderdeel a: € 5.000.000; en

    • b. activiteiten als bedoeld in artikel 2.10.4, onderdeel b: € 1.000.000.

  • 2. De Minister van SZW verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van ontvangst van de aanvragen, overeenkomstig artikel 1.18.

Artikel 2.10.6. Aanvraagperiode

Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 1 februari 2024 9.00 uur tot en met 12 april 2024 17.00 uur.

Artikel 2.10.7. Hoogte van de subsidie
  • 1. De subsidie bedraagt 100 procent van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.10.8.

  • 2. Het percentage, bedoeld in het eerste lid, kan naar beneden worden bijgesteld, indien de bepalingen ten aanzien van staatssteun daartoe aanleiding geven.

  • 3. Indien het een project betreft gericht op activiteiten als bedoeld in artikel 2.10.4, onderdeel a, bedraagt de subsidie ten hoogste voor de gemeente:

    • a. Emmen € 1.351.900;

    • b. Westerwolde € 470.650;

    • c. Stadskanaal € 474.403;

    • d. Pekela € 227.443;

    • e. Veendam € 409.098;

    • f. Oldambt € 629.785;

    • g. Midden-Groningen € 812.190; en

    • h. Eemsdelta € 624.531.

  • 4. Indien het een project betreft gericht op activiteiten als bedoeld in artikel 2.10.4, onderdeel b, bedraagt de subsidie ten hoogste voor de gemeente:

    • a. Emmen € 270.380;

    • b. Westerwolde € 94.130;

    • c. Stadskanaal € 94.880;

    • d. Pekela € 45.489;

    • e. Veendam € 81.820;

    • f. Oldambt € 125.957;

    • g. Midden-Groningen € 162.438; en

    • h. Eemsdelta € 124.906.

  • 5. Indien het beschikbare bedrag voor een gemeente, bedoeld in het derde en vierde lid, na sluiting van de aanvraagperiode, bedoeld in artikel 2.10.6, niet volledig is benut, kan het resterende bedrag geheel of gedeeltelijk worden toegevoegd aan het beschikbare bedrag voor een of meer andere gemeenten.

  • 6. De Minister van SZW maakt verschuivingen van het beschikbare budget bekend op www.snn.nl.

Artikel 2.10.8. Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.11, eerste lid, komen uitsluitend de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a. loonkosten inclusief overheadkosten;

  • b. loonverletkosten; of

  • c. andere kosten waarvoor een factuur of document met gelijkwaardige bewijskracht kan worden overgelegd.

Artikel 2.10.9. Starttermijn en looptijd
  • 1. Met de uitvoering van de op grond van deze titel gesubsidieerde projecten wordt gestart binnen drie maanden na de subsidieverlening.

  • 2. De uitvoering van het project is binnen 36 maanden na dagtekening van de verleningsbeschikking voltooid.

  • 3. Op verzoek van de subsidieontvanger kan de Minister van SZW de termijn, bedoeld in het eerste of tweede lid, verlengen.

Artikel 2.10.10. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 1.25 beslist de Minister van SZW afwijzend op een aanvraag, indien:

  • a. de activiteiten niet worden uitgevoerd in het werkingsgebied of de resultaten niet aantoonbaar ten goede komen aan het werkingsgebied;

  • b. er onvoldoende vertrouwen is in de technische of economische haalbaarheid van het project;

  • c. minder dan 80 procent van de subsidie ingezet wordt ter verbetering van de positie van de particuliere woningeigenaren; of

  • d. het project onvoldoende bijdraagt aan het verbeteren van woningen met energielabels D, E, F, G.

Artikel 2.10.11. Beoordelingscriteria
  • 1. Gelet op artikel 1.20, tweede lid, wordt een project uitsluitend beoordeeld op de onderdelen a, d, e en f van artikel 1.20, eerste lid.

  • 2. Gelet op artikel 1.20, derde lid, bedraagt het maximale aantal punten per onderdeel als bedoeld in het eerste lid ten hoogste:

    • a. voor de mate waarin het project bijdraagt aan de doelstellingen van het Programma JTF Nederland 2021–2027: 30 punten;

    • b. voor de hoogte van het economisch of financieel toekomstperspectief van het project: 20 punten;

    • c. voor de kwaliteit van het projectplan: 30 punten;

    • d. voor de mate waarin het project bijdraagt aan duurzame ontwikkeling en aan maatschappelijke-sociale impact: 20 punten.

Artikel 2.10.12. Voorschot
  • 1. De Minister van SZW verleent op aanvraag, vooruitlopend op te maken kosten als bedoeld in artikel 1.30, een voorschot van 20 procent van de verleende subsidie.

  • 2. De Minister van SZW kan onderbouwd afwijken van de in het eerste lid genoemde verstrekking van het voorschot. In ieder geval wordt geen voorschot verleend wanneer de verleningsbeschikking één of meerdere opschortende of ontbindende voorwaarden bevat.

  • 3. De Minister van SZW verleent op aanvraag opvolgende voorschotten op basis van gerealiseerde projectactiviteiten als bedoeld in artikel 1.31.

Artikel 2.10.13. Subsidieaanvraag
  • 1. Onverminderd artikel 1.22 bevat een aanvraag voor subsidie ten minste:

    • a. een volledig ingevuld aanvraagformulier;

    • b. de bij het aanvraagformulier genoemde documenten als bijlagen.

  • 2. De aanvraag wordt ingediend bij het SNN via de link https://www.jtf-webportal.nl/mijn/ of via www.snn.nl.

Artikel 2.10.14. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 februari 2026, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn aangevraagd.

M

In artikel 9.2.1.1, derde lid, wordt ‘22 december 2023’ vervangen door ‘29 maart 2024’.

N

In artikel 9.2.1.3,derde lid, wordt ‘29 februari 2024’ vervangen door ‘24 mei 2024’.

O

Aan paragraaf 9.2.1 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 9.2.1.4. EZK-cofinanciering Strategische groene projecten

  • 1. De Minister van EZK verstrekt subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.8.4.

  • 2. Het subsidieplafond voor subsidie als bedoeld in het eerste lid bedraagt € 6.000.000.

  • 3. Een aanvraag kan worden ingediend tot en met 1 mei 2024 17.00 uur.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 30 januari 2024

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip

TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Inhoud regeling

Met deze wijzigingsregeling worden hoofdstukken 1, 2 en 9 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 gewijzigd.

De wijzigingen in hoofdstuk 1 (Algemene bepalingen) betreffen het aanpassen van een verwijzing naar de de-minimisverordening, omdat op 13 december 2023 de nieuwe de-minimisverordening1 is gepubliceerd en aanpassing van het tweede lid van artikel 1.4 (subsidieverstrekking en staatssteun).

De wijzigingen in hoofdstuk 2 JTF-regio Groningen-Emmen betreffen het verlengen van enkele aanvraagperioden en vervaltermijnen en het vaststellen van subsidietitel 2.10.

De wijziging in hoofdstuk 9 EZK-cofinanciering betreft het toevoegen van cofinanciering van de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) met betrekking tot titel 2.8.

1.1. Titel 2.10 Energiearmoede JTF
1.1.1. Inleiding en doel

Het JTF voor de regio Groningen-Emmen richt zich op een nieuw, economisch en groen perspectief. Door kansongelijkheid is het op dit moment niet voor iedereen mogelijk om te investeren in hernieuwbare energie. In de JTF-regio Groningen-Emmen is de groep particuliere woningeigenaren die te maken heeft met energiearmoede oververtegenwoordigd; daaronder wordt verstaan ‘huishoudens die over een laag inkomen beschikken in combinatie met hoge energielasten dan wel een woning bezitten van energetisch onvoldoende kwaliteit’ (TNO, 2021). Door een tekort aan inkomen is deze groep niet in staat om zelf over te gaan tot de aanschaf en implementatie van energiebesparende maatregelen. Daarnaast dient deze groep eerst meegenomen te worden in het realiseren van de randvoorwaarden voor toegang tot hernieuwbare energie, namelijk een huis van voldoende energetische kwaliteit waardoor het gebruik van/investeringen in hernieuwbare energie gaat renderen. Door directe ondersteuning te bieden bij de realisatie van randvoorwaarden wordt aansluiting gezocht bij het principe ‘no one left behind".

Deze openstelling richt zich primair op het verbeteren van woningen van particuliere woningeigenaren met energiearmoede, door het doorvoeren van energiebesparende maatregelen. In samenspraak met uitvoerende partijen worden particuliere woningbezitters in staat gesteld om, in eigen regie, opdrachten te verstrekken voor het doorvoeren van energiebesparende maatregelen. Daarbij worden de kosten voor uitvoering van deze maatregelen gedragen/voorgefinancierd door de projectaanvragers daar de doelgroep van de regeling zelf niet over de middelen beschikt om dergelijke opdrachten te bekostigen.

Particuliere woningeigenaren met een relatief laag inkomen beschikken veelal over onvoldoende financiële middelen om energie-efficiëntie maatregelen te treffen. Om hen ook in staat te stellen mee te kunnen in de energietransitie en toegang te blijven houden tot betaalbare energie, is het van belang hen dekkende financiële ondersteuning te bieden en uitvoeringstechnisch zoveel mogelijk te ontlasten.

1.1.2. Projecten

Met deze titel wil de JTF regio Groningen-Emmen inzetten op een inclusieve energietransitie: ‘no one left behind". Dit doet de regio door in te zetten op een combinatie van voorwaarden van inkomen en energetische woningwaarde om zo een doelgroep te ondersteunen die anders niet of in mindere mate mee kan in de energietransitie. De energie-efficiënte maatregelen zorgen voor minder verbruik van fossiele energie en kunnen, wanneer de woning voldoende geïsoleerd is, een aanzet zijn tot het gebruik van hernieuwbare energie en het aardgasvrij maken van woningen.

Financiële middelen worden beschikbaar gesteld voor de gemeenten binnen de JTF-regio Groningen-Emmen waar de groep van woningeigenaren van woningen met een lage energetische waarde en een laag inkomen oververtegenwoordigd is. De gemeenten verstrekken op hun beurt de middelen aan de betreffende woningeigenaren.

Ook wil de JTF-regio Groningen-Emmen met deze titel werknemers en werkzoekenden bij- en omscholen. Dit doet de regio door middelen beschikbaar te stellen voor het opleiden van duurzaamheidadviseurs en het opleiden tot vakbekwame mensen die de energie-efficiënte maatregelen kunnen uitvoeren.

1.1.3. Vormgeving

De aanvragen worden op volgorde van ontvangst in de openstellingsperiode beoordeeld, volgens het zogenaamde ‘molenaarsprincipe’. Aanvragen worden na compleetheid beoordeeld op grond van vooraf kenbaar gemaakte criteria. Projecten die voldoen aan de minimale vereisten, waaronder een score van minimaal 70 van de 100 punten, worden op volgorde van ontvangst beschikt totdat het voor deze subsidietitel geldende subsidieplafond is bereikt.

Bij het uitvoeren van deze subsidietitel wordt gebruik gemaakt van een deskundigencommissie. De deskundigencommissie adviseert de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW).

Een belangrijk punt dat samenhangt met de inschakeling van een deskundigencommissie is het feit dat de beoordeling (advisering) bestaat uit drie fasen. Eerst wordt een compleetheidstoets gedaan door het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN), de intermediaire instantie voor JTF-regio Groningen-Emmen. Vervolgens wordt het project voorgelegd aan de deskundigencommissie die het project inhoudelijk op kwaliteit beoordeelt en advies geeft ten aanzien van de beoordelingscriteria die zijn opgenomen in artikel 2.10.11.

Indien de Minister van SZW, op advies van de deskundigencommissie, besluit minimaal 70 punten aan het project toe te kennen, wordt ten slotte in de derde stap het project financieel-technisch getoetst. Beoordeeld wordt of het project voldoet aan de eisen om los van de beoordelingscriteria, voor subsidie in aanmerking te komen. Denk hierbij aan de staatssteunregelgeving, de uitvoeringsperiode, de maximaal gevraagde subsidie en sluitendheid van de financiering. In dit kader wordt ook getoetst of de begrote projectkosten voldoen aan de van toepassing zijnde regelgeving. Als na de inhoudelijke toetsing ook de financieel-technische toetsing positief blijkt, dan kan subsidie worden verleend en volgt de verleningsbeschikking. Indien hiertoe aanleiding is kan een afwijkende werkwijze worden gevolgd.

De Verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie (JTF), kent resultaat- en outputindicatoren. Outputindicatoren vormen feitelijk een weerspiegeling van de projectactiviteiten. Bij de aanvraag dient de keuze van outputindicatoren te worden gemotiveerd. De streefwaarden dienen aannemelijk te worden gemaakt. Gedurende de uitvoering van het project dienen realisatiewaarden van indicatoren met bewijsstukken te worden gestaafd.

2. Verhouding tot hoger recht

2.1. Staatssteun

Het is noodzakelijk dat er toetsing plaatsvindt op staatssteunaspecten. In artikel 1.4 van deze subsidieregeling zijn alle relevante artikelen uit de algemene groepsvrijstellingverordening opgenomen die van toepassing kunnen worden verklaard. De intermediaire instantie beoordeelt de projecten bij aanvraag op de regionale bepalingen en beoordelen of het verlenen van staatssteun geoorloofd is.

Een belangrijke voorwaarde bij deze regeling is dat wanneer op grond van staatssteunbeperkingen (zoals de Algemene groepsvrijstellingsverordening of de de-minimisverordening) een lager maximumpercentage aan subsidie geldt, het geldende (lagere) percentage wordt aangehouden bij de subsidieverlening.

Er kan ten aanzien van staatssteun in het algemeen sprake van zijn drie situaties: geen staatssteun (geen economische activiteiten), geoorloofde staatssteun of ongeoorloofde staatssteun. Steun kan worden verleend wanneer geen sprake is van staatssteun of wanneer de steun past binnen geldende staatssteunregels. De bepaling van de (maximale) steun wordt per begunstigde uitgevoerd, wat inhoudt dat de (maximale) subsidiepercentages kunnen verschillen tussen de projectpartners. Op basis van deze berekening wordt vervolgens het subsidiepercentage en subsidiebedrag voor het project als geheel bepaald.

2.2. Financiële-verhoudingswet en Algemene wet bestuursrecht

De middelen voor titel 2.10 (Energiearmoede) komen uit het Europees JTF-fonds. De in aanmerking komende gemeenten krijgen dus geen bijdrage uit ’s Rijks kas in de zin van artikel 15a van de Financiële-verhoudingswet en het gaat in dit geval dus niet om een specifieke uitkering maar om subsidie.

Artikel 4:21, derde lid, van de Awb bepaalt dat die titel niet van toepassing is op de aanspraak op financiële middelen die worden verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift dat uitsluitend voorziet in verstrekking aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld (gemeente zijn daar een voorbeeld van). In dit geval wordt daar echter van afgeweken in de artikelen 3, vierde lid, van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies en 3, tweede lid, van de Kaderwet SZW-subsidies. Op basis daarvan is de subsidietitel van de Awb ook toepassing op deze JTF-subsidie aan gemeenten voor energiearmoede.

3. Regeldruk

Uitgaande van een gemiddelde aanvraag met subsidietoekenning van circa € 2.000.000 is de verwachting dat drie aanvragen worden ingediend bij een duur van drie jaar. Binnen deze openstelling geldt dat er één aanvraag, één wijziging, vijf voortgangsrapportages en één eindrapportage gemaakt moet worden. Samen kost dit in totaal 500 uur per aanvraag voor € 67 per uur hetgeen resulteert in een kostenpost van € 33.500 per aanvraag. Uitgaande van drie gehonoreerde aanvragen leidt dit tot € 100.500 administratieve lasten. Het betreft de kosten aan de kant van de aanvrager voor indienen, verantwoorden en vast laten stellen. Uitgangspunt is verplicht gebruik van Simplified Cost Option (SCO) of integrale kostensystematiek (IKS) voor loonkosten.

4. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij is geplaatst. Met de datum van publicatie en inwerkingtreding wordt afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van een kwartaal in werking treden en twee maanden voordien bekend worden gemaakt. Dat kan in dit geval worden gerechtvaardigd, omdat de doelgroep van deze regeling gebaat is bij spoedige inwerkingtreding.

II ARTIKELEN

Artikel I, onderdeel A

Met dit onderdeel wordt definitie van de-minimisverordening aangepast in verband met de nieuwe de-minimisverordening die op 13 december 2023 is gepubliceerd.

Artikel I, onderdeel B

Met dit onderdeel wordt het tweede lid van artikel 1.4 (subsidieverstrekking en staatssteun) aangepast onder andere naar aanleiding van de wijziging van de Algemene groepsvrijstellingsverordening per 1 juli 2023.

Artikel I, onderdelen C, E, G, J, M en N

Met deze onderdelen worden de aanvraagtermijnen voor titels 2.3, 2.4, 2.7 en 2.9 (JTF-regio Groningen-Emmen) en de bij titel 2.4 en 2.7 horende EZK-cofinanciering verlengd.

Artikel I, onderdelen D, F, en K

Met deze onderdelen worden de vervaltermijnen voor titels 2.3, 2.4 en 2.9 ((JTF-regio Groningen-Emmen) verlengd.

Artikel I, onderdelen H, I en O

Met deze onderdelen wordt EZK-cofinanciering mogelijk gemaakt voor subsidietitel 2.8 JTF-Call 2023 voor strategische, groene projecten en daarvoor een subsidieplafond vastgesteld.

Artikel I, onderdeel L

Dit onderdeel geeft invulling aan titel 2.10. De toelichting op titel 2.10 volgt hieronder.

Artikel 2.10.1. Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de voor deze titel relevante begrippen.

Ten aanzien van het begrip duurzaamheidadviseur geldt dat de duurzaamheidsadviseur tips kan geven om energie te besparen door aanpassingen in het gedrag, isolatie in de woning en de optimalisatie van bestaande installaties en apparaten. Ook kan de duurzaamheidsadviseur helpen bij het opstellen van een financieel plan om de verduurzamingsmaatregelen door te kunnen voeren. De duurzaamheidsadviseur heeft een HBO- of vergelijkbaar niveau.

Ten aanzien van het begrip laag inkomen geldt dat voor het jaar 2023 het dienst van algemeen economisch belang (DAEB) inkomen door de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening is vastgesteld op een inkomen niet hoger dan € 44.035 voor een eenpersoonshuishouding of een inkomen niet hoger dan € 48.625 bij een meerpersoonshuishouding. Het DAEB inkomen is te vinden via de link: https://www.volkshuisvestingnederland.nl.

Voor het begrip particuliere woningeigenaar geldt dat daar waar de natuurlijk persoon leeft en woont wordt gezien als hoofdverblijf. De bewoner staat op dit adres ingeschreven bij de gemeente en slaapt ook in de woning.

Onder een energielabel, genoemd bij het begrip slecht geïsoleerde woning, wordt verstaan een op een gebouw betrekking hebbende schriftelijke verklaring, waarin:

  • het resultaat is vermeld van de berekening van de energieprestatie;

  • de referentiewaarden zijn vermeld waarmee de energieprestatie kan worden vergeleken en beoordeeld; en

  • aanbevelingen staan voor een kosten optimale of kosteneffectieve verbetering van de energieprestatie, tenzij er voor een dergelijke verbetering geen redelijk potentieel is ten opzichte van de geldende energieprestatie-eisen. Deze aanbevelingen zijn technisch haalbaar voor het gebouw waarvoor het energielabel is afgegeven en kunnen een raming bieden van de terugverdientijden of kostenvoordelen gedurende de economische levensduur. Deze aanbevelingen omvatten in ieder geval maatregelen betreffende de ingrijpende renovatie van de bouwschil of technische bouwsystemen en maatregelen voor individuele onderdelen van een gebouw zonder dat er sprake is van een ingrijpende renovatie, alsmede een vindplaats voor extra informatie.

Het bepalen van een energielabel kan door afgifte van gecertificeerde labels door een gespecialiseerd energieprestatieadvies (EPA) adviseur. Ook kan een indicatieve energielabel worden bepaald aan de hand van een tool waarbij een label bij aanvang en een verwacht label na uitvoering van de maatregelen kan worden afgegeven. Het meten wordt gedaan op basis van plausibiliteit. Hierbij wordt op grond van woningtype, woningonderdeel, reeds uitgevoerde isolatiemaatregelen en de te nemen isolatiemaatregelen de huidige energieclassificatie en de na uitvoering van maatregelen te behalen energieclassificatie bepaald. Dit voorkomt dat een aanzienlijk deel van het beschikbaar gestelde budget uitgegeven wordt aan het afgeven van energielabels.

In de definitie voor werkingsgebied is het werkingsgebied voor deze titel beperkt tot de gemeenten Emmen, Westerwolde, Stadskanaal, Pekela, Veendam, Oldambt, Midden-Groningen en Eemsdelta. Deze keuze is gebaseerd op het onderzoek 'Feiten over energiearmoede in Nederland' (TNO, 2021), dat aantoont dat binnen voornoemde gemeenten de groep particuliere woningeigenaren met een laag inkomen en een woning met een lage energetische waarde relatief oververtegenwoordigd is.

Artikel 2.10.2. Doel subsidie

Het doel van deze titel is de energie-efficiëntie van woningen verbeteren. Het gaat daarbij om investeringen in het verbeteren van de energieprestatie van woningen van particuliere woningeigenaren die dat zelf niet kunnen financieren wegens energiearmoede. Dit mede met het oog op het terugdringen van CO2-uitstoot en de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen Ook zet deze titel in op bij- en omscholing van werknemers en werkzoekenden gericht op het doorvoeren van de energiebesparende maatregelen.

Het onderzoek 'Feiten over energiearmoede in Nederland' (TNO, 2021) toont aan dat de groep van huiseigenaren van woningen met lage energetische waarde en een relatief laag inkomen, binnen de JTF-regio Groningen-Emmen oververtegenwoordigd zijn en specifiek binnen de (huidige) gemeenten Emmen, Westerwolde, Stadskanaal, Pekela, Veendam, Oldambt, Midden-Groningen en Eemsdelta. Met het oog op de doelstelling van het JTF, dient deze groep woningeigenaren ondersteund te worden zodat ook zij meekunnen met en onderdeel zijn van de energietransitie. Deze titel zorgt ervoor dat voornoemde gemeenten in staat worden gesteld om huiseigenaren waarbij sprake is van energiearmoede te ondersteunen bij het treffen van energie-efficiëntie maatregelen. Deze maatregelen dragen voor de betreffende woningeigenaren in de regio's direct bij aan het enerzijds terugdringen van energiekosten en anderzijds het verbeteren van het bestaande woningbestand en het vergroten van het maatschappelijk draagvlak van de energietransitie in z'n algemeenheid. Ten slotte creëert de combinatie van activiteiten de benodigde randvoorwaarden voor verdere verduurzaming.

Artikel 2.10.4. Subsidiabele activiteiten

Dit artikel geeft meer duiding aan de aard en inhoud van projecten, waar met deze titel op wordt gedoeld. Binnen een lokale programmatische aanpak, die beschrijft hoe particuliere woningeigenaren hun huis (verder) kunnen verduurzamen, dienen de aanvragers zelf te bepalen hoe ze invulling willen geven aan het ondersteunen van de particuliere woningeigenaren met het doorvoeren van de energiebesparende maatregelen van hun slecht geïsoleerde woning. Dit kan bijvoorbeeld per straat, buurt of type woning. Ook ondersteuning in de vorm van energiebesparingsadvies aan particuliere woningeigenaren kan onderdeel uitmaken van de programmatische aanpak.

Streven van deze titel is ongeveer 1500 woningen via een lokale aanpak van gemeenten energiezuiniger te maken door de woningen ten minste één energieklasse te verbeteren. Aanvragers kunnen hiervoor meerjarige plannen indienen die aansluiten bij de transitievisie en zich zoveel mogelijk richten op het verbeteren van woningen met energielabels D, E, F, G. Dit betekent dat niet in alle individuele gevallen een verbetering van het energielabel zal plaatsvinden.

Daarnaast kan er binnen de meerjarige plannen worden beschreven welke projecten en activiteiten er worden opgezet voor de opleiding van duurzaamheidadviseurs en de bij- en omscholing van werknemers en werkzoekenden gericht op het vergroten en versterken van de arbeidsmobiliteit in het werkingsgebied.

Bij opleiden van werknemers en werkzoekenden gericht op het vergroten en versterken van de arbeidsmobiliteit in het werkingsgebied kan worden gedacht aan het opleiden en certificeren van werknemers en werkzoekenden gericht op energiebesparende werkzaamheden, waarbij vakbekwame mensen worden opgeleid om (deel) werkzaamheden op het gebied van isolerende maatregelen uit te kunnen voeren. Denk bijvoorbeeld aan het installeren van warmtepompen en isolatiewerkzaamheden aan dak, gevel en vloer. Dit om de transitie opgave mogelijk te maken. Het geleerde wordt direct in de praktijk gebracht. De opleidingskosten en de certificeringskosten kunnen binnen dit onderdeel subsidiabel worden gesteld.

Artikel 2.10.7. Hoogte van de subsidie

Een subsidie in het kader van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 is bedoeld als aanvulling op de reeds bestaande (landelijke) subsidiemogelijkheden die er zijn. Als voor dezelfde activiteiten subsidie is verleend door een andere overheidsinstantie wordt deze subsidie in mindering gebracht op de subsidie vanuit deze subsidieregeling.

Op basis van cijfers over het aantal huiseigenaren met energiearmoede in het werkingsgebied uit het onderzoek ’Feiten over energiearmoede in Nederland’ uitgevoerd door TNO is een onderverdeling gemaakt van de hoogte van de subsidie per gemeente.

Artikel 2.10.8. Subsidiabele kosten

Voor opleiding kunnen kosten worden opgevoerd gericht op het inkopen van de opleidingen. Dit valt onder de kostensoort ‘andere kosten waarvoor een factuur of document met gelijkwaardige bewijskracht kan worden overgelegd’. Onder andere kosten waarvoor een factuur of document met gelijkwaardige bewijskracht kan worden overgelegd worden facturen bedoeld die een waarde van meer dan € 250 vertegenwoordigen. Onder andere kosten zullen veelal de kosten van energiebesparende maatregelen vallen.

Ook uren van de bij de doelgroep werkzame medewerkers kunnen subsidiabel zijn. Dit geldt voor de uren die de medewerkers door het volgen van een opleiding niet productief zijn en valt onder de kostensoort ‘loonverletkosten’.

Artikel 2.10.9. Starttermijn en looptijd

Als startdatum voor subsidiabiliteit van de kosten en activiteiten geldt de datum dat een complete aanvraag is ingediend. Wanneer de aanvrager in de aanvraag een andere startdatum invult die later is dan de datum dat een complete aanvraag is ingediend, wordt de latere datum als startdatum voor subsidiabiliteit vastgelegd in de verleningsbeschikking.

Het is van belang dat projecten daadwerkelijk op korte termijn na subsidieverlening worden uitgevoerd. In de verleningsbeschikking zal een einddatum voor het project worden opgenomen, gebaseerd op hetgeen in de aanvraag is aangegeven als de datum waarop het project reëel voltooid zal zijn. De einddatum is medebepalend voor de periode waarin subsidiabele kosten gedeclareerd kunnen worden.

Het is aan de aanvrager om in de aanvraag voldoende te onderbouwen dat de opgegeven periode noodzakelijk is voor het project en dat het project binnen de opgegeven periode volledig kan worden afgerond.

Een project duurt in beginsel maximaal drie jaar (36 maanden). Indien gedurende de projectperiode blijkt dat door onvoorziene omstandigheden een project toch enkele maanden langer de tijd nodig heeft om volledig te worden afgerond, dan kan een verzoek tot verlenging van de projectperiode worden ingediend.

Artikel 2.10.11. Beoordelingscriteria

De beoordeling vindt in drie stappen plaats:

  • 1. beoordeling op volledigheid en ontvankelijkheid door de intermediaire instantie;

  • 2. inhoudelijke beoordeling door de deskundigencommissie; en

  • 3. beoordeling op financieel-technische subsidie-aspecten door de intermediaire instantie.

De beoordeling sluit aan op vier van de zes criteria die in artikel 1.20 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 zijn voorgeschreven. Met het oog op de doelstelling, de inhoud en het karakter van deze titel is de weging van de vier criteria als volgt bepaald:

  • A. voor de mate waarin het project bijdraagt aan de doelstellingen van het Programma JTF Nederland 2021–2027: 30 punten;

  • B. voor de hoogte van het economisch of financieel toekomstperspectief van het project: 20 punten;

  • C. voor de kwaliteit van het projectplan: 30 punten;

  • D. voor de mate waarin het project bijdraagt aan duurzame ontwikkeling en aan maatschappelijke-sociale impact: 20 punten.

A. Mate van bijdrage aan de doelstelling van het Programma JTF Nederland 2021–2027

Bij het beoordelen van dit criterium wordt een oordeel gegeven over de passendheid van de aanvraag in het Operationeel Programma JTF 2021–2027 en meer specifiek de bijdrage aan de output- en resultaatindicatoren waar de openstelling op inzet en het bevorderen van een evenwichtige sociaaleconomische transitie.

Hierbij wordt met name gelet op:

  • de mate waarin de aanvraag aansluit bij het Operationeel Programma JTF 2021–2027;

  • de mate waarin de aanvraag een bijdrage levert aan het bevorderen van een evenwichtige sociaaleconomische transitie en de mate waarin de aanvraag inspeelt op het ‘no one left behind’ principe;

  • de mate waarin het project aansluit bij de indicatoren, zoals aantal woningen met verbeterde energieprestatie, en de mate waarin dit in verhouding staat tot de gevraagde bijdrage (value for money);

  • het aantal deelnemers aan een opleiding die na deelname een kwalificatie halen;

  • de wijze waarop het project complementair is aan bestaande verduurzamingssubsidies;

  • de wijze waarop het verdelen van de subsidiegelden is ingericht. Hiermee wordt onder meer bedoeld de criteria die worden gehanteerd voor het toewijzen van de middelen aan particulieren met energiearmoede. Daarbij moet aandacht geschonken worden aan onderwerpen als inkomen, aanbesteding en het eventueel terugvorderen van de middelen bij particulieren.

B. Mate van economisch of financieel toekomstperspectief

Bij de beoordeling van de projecten wordt een oordeel gegeven over de kosten in relatie tot de maatschappelijke opbrengsten.

Hierbij wordt met name gelet op:

  • de mate waarin de kosten van het project in verhouding staan tot het brede maatschappelijk perspectief;

  • de mate waarin de kosten van het project in verhouding staan tot het aantal te ondersteunen huishoudens en de gemiddelde besparing per huishouden;

  • de mate waarin de kosten van het project in verhouding staan tot het aantal te ondersteunen opleidingen;

  • het toekomstperspectief op werk, of ander of beter werk.

C. Mate van kwaliteit van het projectplan

Bij de beoordeling wordt gekeken naar de kwaliteit van de aanvrager en het projectplan. De planning en organisatie van het project, het beschikbare team zijn beoordelingsaspecten bij dit criterium. Daarnaast kan worden gekeken naar de keuze van activiteiten om het probleem aan te pakken, en met welke argumentatie en bewijskracht die keuzes zijn onderbouwd.

Hierbij wordt met name gelet op:

  • de mate waarin het projectplan een concreet en onderbouwd antwoord geeft op alle onderwerpen van het format. Deze onderbouwing betreft de argumentatie waarom gekozen wordt voor een bepaalde aanpak;

  • de haalbaarheid van de realisatie van het project in relatie tot de risico’s, zoals de planning en inhuur van externe partijen;

  • de mate van concreetheid van de plannen.

D. Mate van bijdrage aan duurzame ontwikkeling en maatschappelijke-sociale impact

Bij het beoordelen van dit criterium wordt een kwalitatief en kwantitatief oordeel gegeven over de mate waarin er binnen het project sprake is van duurzame ontwikkeling en in hoeverre het project een bredere maatschappelijke impact heeft. Hierbij dient duurzame ontwikkeling geïnterpreteerd te worden in overeenstemming met de definitie in het Brundtland Rapport.2 Duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie, zonder de behoeften van toekomstige generaties, zowel hier als in andere delen van de wereld, in gevaar te brengen.

Ook wordt beoordeeld of het project voldoet aan het do no significant harm principe (DNSH).

Hierbij wordt met name gelet op:

  • de mate waarin positief wordt bijgedragen aan efficiënt en circulair gebruik van hulpbronnen;

  • het verhogen van de biodiversiteit, klimaatadaptie en mitigatie;

  • duurzaam watergebruik en beheer;

  • tegengaan van vervuiling van het milieu;

  • de mate waarin in een project bijdraagt aan de beginselen van gendergelijkheid en non-discriminatie in brede zin.

Artikel 2.10.12. Voorschot

Dit artikel bepaalt in welke mate en wanneer bevoorschotting of uitbetaling van subsidie plaatsvindt. Geen voorschotten worden verleend wanneer de beschikking opschortende of ontbindende voorwaarden bevat en deze voorwaarden nog niet zijn vervuld.

Artikel II

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling. Voor verdere toelichting zie paragraaf 4 van het algemene deel van deze toelichting.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip


X Noot
1

Verordening (EU) nr. 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2023, L 15.12.2023).

X Noot
2

Our Common Future: Report of the World Commission on Environment and Development (un.org).

Naar boven