Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport | Staatscourant 2024, 28579 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport | Staatscourant 2024, 28579 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
Gelet op de artikelen 3 en 5 van de Kaderwet VWS-subsidies;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
Algemene Gegevens Beheer-code van een zorgaanbieder zoals geregistreerd in het AGB-register dat wordt beheerd door Vektis;
Verordening (EU) 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op deminimissteun;
bedrijf of organisatie die bevoegd is om beroepspraktijkvorming te verzorgen, als bedoeld in artikel 7.2.8, eerste lid van de Wet educatie en beroepsonderwijs en een erkenning heeft als bedoeld in artikel 1.5.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
Kamer van Koophandel als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de Kamer van Koophandel;
Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
a. instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 of artikel 1.4.1, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs; of
b. instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel g, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
a. beroepsopleiding als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs; of
b. opleiding als bedoeld in artikel 7.3a of 7.3b van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
onderlinge samenwerking tussen zorgaanbieders en onderwijsinstellingen in de wijkverpleging gericht op het organiseren van een regionaal dekkend netwerk van opleidingen in de wijkverpleging met als doel het vergroten van de opleidingscapaciteit;
vergunning als bedoeld in artikel 4, eerste of tweede lid, van de Wet toetreding zorgaanbieders;
nieuwe of doorontwikkelde opleidingsstructuur waarbinnen leerlingen worden opgeleid ten behoeve van het bieden van zorg in de wijkverpleging;
verpleging en verzorging als bedoeld in artikel 2.10 van het Besluit zorgverzekering, geleverd bij cliënten thuis waarvoor zij op grond van een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Zorgverzekeringswet recht hebben op verstrekking of vergoeding;
rechtspersoon die bedrijfsmatig zorg of welzijn verleent, een organisatorisch verband van natuurlijke personen die bedrijfsmatig zorg en of welzijn verlenen of doen verlenen, alsmede een natuurlijk persoon die beroepsmatig zorg en of welzijn verleent;
zorgverzekeraar als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Zorgverzekeringswet;
1. Op subsidies verstrekt op grond van deze regeling is de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS van toepassing, met uitzondering van artikel 10.1 en 7.2.
2. De subsidie is een subsidie als bedoeld in artikel 1.5, onderdeel c, onder 1° van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.
Deze regeling heeft als doel het stimuleren van activiteiten ten behoeve van de totstandkoming van vernieuwde opleidingsstructuren die bijdragen aan het vergroten van de opleidingscapaciteit in de wijkverpleging.
1. De minister kan op aanvraag aan een penvoerder subsidie verstrekken ten behoeve van het samenwerkingsverband voor het organiseren en het voeren van overleg en het schrijven van een breed gedragen plan waarbij de activiteiten bijdragen aan het realiseren van het doel van de regeling, bedoeld in artikel 3.
2. De activiteiten dienen uiterlijk 1 oktober 2025 te zijn afgerond.
Een samenwerkingsverband bestaat uit ten minste:
a. twee zorgaanbieders in de wijkverpleging waaronder de penvoerder; en
b. een onderwijsinstelling die een opleiding verzorgt, blijkens de Registratie Instellingen en Opleidingen.
1. De penvoerder treedt op als subsidieaanvrager namens een samenwerkingsverband en is verantwoordelijk voor het indienen van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.
2. Subsidie wordt enkel verstrekt indien de penvoerder en ten minste een andere zorgaanbieder in de wijkverpleging, beschikken over een toelatingsvergunning en AGB-code.
3. In afwijking van het tweede lid, kan subsidie worden verstrekt indien naar het oordeel van de minister is aangetoond dat het samenwerkingsverband bestaat uit ten minste twee zorgaanbieders in de wijkverpleging, waaronder de penvoerder.
4. Indien de penvoerder mbo-leerlingen begeleidt, wordt subsidie enkel verstrekt indien het een erkend leerbedrijf betreft.
De subsidie bestaat uit:
a. € 13.000 per deelnemer in het samenwerkingsverband tot een maximum van € 78.000; en
b. een vast bedrag van € 22.500 per samenwerkingsverband.
1. Het subsidieplafond bedraagt voor het jaar 2024 € 7.5000.000.
2. De minister verdeelt het ingevolge het subsidieplafond beschikbare bedrag op volgorde van binnenkomst van complete aanvragen, met dien verstande dat wanneer de penvoerder krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is aangevuld als datum van ontvangst geldt.
1. Een aanvraag tot verlening van de subsidie wordt ingediend in de periode van 30 september 2024 tot en met 31 oktober 2024.
2. De minister kan ontheffing of vrijstelling verlenen van de periode, bedoeld in het eerste lid.
3. In aanvulling op artikel 3.3 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS gaat de aanvraag tot subsidieverlening vergezeld van:
a. een opgave van het nummer waarmee de penvoerder en de andere zorgaanbieder in de wijkverpleging geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel;
b. een samenwerkingsovereenkomst ondertekend door alle deelnemers in het samenwerkingsverband; en
c. een de-minimisverklaring als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de de-minimisverordening.
4. Indien de penvoerder of de andere zorgaanbieder in de wijkverpleging, niet beschikt over een toelatingsvergunning en een AGB-code, gaat de aanvraag tot subsidieverlening vergezeld van:
a. een contract tussen een zorgverzekeraar en de betreffende zorgaanbieder, waaruit blijkt dat er in 2024 zorg wordt ingekocht bij deze zorgaanbieder in combinatie met factuur en betaalbewijs in de vorm van een bankafschrift waaruit blijkt dat zorgprestaties in 2024 zijn geleverd; of
b. een schriftelijke verklaring van een zorgverzekeraar aan de betreffende zorgaanbieder in combinatie met een factuur en betaalbewijs in de vorm van een bankafschrift waaruit blijkt dat zorgprestaties in 2024 zijn geleverd.
5. De penvoerder gebruikt een door de minister vastgesteld formulier voor de aanvraag tot subsidieverlening, de de-minimisverklaring, de samenwerkingsovereenkomst en het activiteitenplan, bedoeld in artikel 3.3 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.
De minister verleent bij het besluit tot verlening van de subsidie een voorschot van 100% dat in een keer wordt betaald.
1. De penvoerder zorgt ervoor dat een ordentelijke administratie wordt gevoerd die zodanig is ingericht dat daaruit te allen tijde kan worden nagegaan dat de activiteiten bedoeld in artikel 4, eerste lid, daadwerkelijk zijn verricht.
2. In de administratie wordt in ieder geval bijgehouden middels gespreksverslagen welke overleggen zijn gevoerd tussen de deelnemers van het samenwerkingsverband in het kader van de activiteiten, bedoeld in artikel 4, eerste lid.
3. De administratie wordt op overzichtelijke, controleerbare en doelmatige wijze ingericht.
4. De administratie en de daartoe behorende bescheiden worden gedurende 10 jaren na de vaststelling bewaard.
De minister wijst een subsidieaanvraag in ieder geval af als:
a. aan het samenwerkingsverband al een subsidie is verstrekt voor dezelfde activiteiten op grond van deze of een andere regeling;
b. als er geen de-minimisverklaring bij de aanvraag tot subsidieverlening wordt meegestuurd; en
c. indien door het aangevraagde subsidiebedrag het maximale bedrag aan de-minimissteun per onderneming wordt overschreden.
1. De penvoerder toont aan de hand van een activiteitenverslag aan dat de activiteiten zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de verleende subsidie verbonden verplichtingen.
2. In aanvulling op artikel 7.6 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS, gaat de aanvraag tot vaststelling vergezeld van een breed gedragen plan ondersteund door de deelnemers in het samenwerkingsverband.
3. De penvoerder gebruikt voor de aanvraag tot vaststelling en het aanleveren van het breed gedragen plan een door de minister vastgesteld formulier.
4. Een aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt uiterlijk 1 januari 2026 ingediend.
5. Indien de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en aan de daaraan verbonden verplichtingen is voldaan, wordt de subsidie vastgesteld op het bedrag waarvan de hoogte door de minister bij de verlening is genoemd.
De minister kan een of meer bepalingen van deze regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat de desbetreffende bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. Agema
De wijkverpleging heeft te kampen met een toename van de zorgvraag. Dit komt door een vergrijzende bevolking, de verplaatsing van zorg naar de wijk en een steeds complexer wordende zorgvraag. Tegelijk heeft de sector te maken met een hoge uitstroom omdat de werknemers een hoge gemiddelde leeftijd hebben en dus met pensioen gaan en tevens met een lage instroom van jonge medewerkers. De verwachting is dat bij ongewijzigd beleid er in 2027 een tekort van zo’n 10.500 werknemers in de wijkverpleging ontstaat1.
Het potentieel aan toekomstig nieuwe medewerkers in de wijkverpleging ligt met name bij zij-instromers: mensen die werkervaring hebben (met of zonder zorgachtergrond) en die gemotiveerd zijn voor een baan in de wijkverpleging. Zij-instromers volgen vaak de leren-en-werken-route om in de wijk aan de slag te kunnen als verzorgende of verpleegkundige, zij worden door zorgaanbieders ‘leerlingen’ genoemd en volgen de mbo-beroepsbegeleidende leerweg (BBL) of hbo-duaal route.
Het opleiden van leerlingen in de wijkverpleging is voor werkgevers tijd- en kostenintensief omdat er sprake is van een één op één werk- en begeleidingssituatie. In tegenstelling tot andere zorgsectoren kan er vaak maar één leerling mee naar cliënten. Werkbegeleiders die een leerling begeleiden maken geen productieve (en daarmee declarabele) uren. Daarnaast ontvangen leerlingen wel al een salaris, maar zijn zij niet of maar beperkt inzetbaar. De uitdaging rond opleiden in de wijkverpleging ligt dus met name op het meer/voldoende opleiden en begeleiden van leerlingen.
Het beter organiseren van het opleiden in de wijkverpleging – meer, samen én anders – is nodig om voldoende medewerkers op te leiden om aan de toekomstige zorgvraag in de wijkverpleging te kunnen voldoen.
Door VWS, Actiz, Zorgthuisnl, Beroepsvereniging Verzorgenden Verpleegkundigen en Zorgverzekeraars Nederland is daarom op 17 maart 2023 een akkoord ondertekend – het Investeringsakkoord Opleiden Wijkverpleging (hierna te noemen: IOW) – waarmee geïnvesteerd wordt in het meer, samen en anders opleiden van helpenden, verzorgenden (IG), verpleegkundigen en verpleegkundig specialisten voor de wijkverpleging2. In het coalitieakkoord 2021–20253 zijn middelen beschikbaar gesteld voor het IOW. Vanuit de beschikbare financiële middelen voor 2024 is € 7,5 miljoen beschikbaar voor de Subsidieregeling Inrichten Opleidingsstructuur Wijkverpleging (hierna: de Regeling).
Het doel van de Regeling is dat er voldoende medewerkers voor de wijkverpleging worden opgeleid via vernieuwde opleidingsstructuren. Deze opleidingsstructuren dragen bij aan:
1. meer opleidingscapaciteit in de wijkverpleging;
2. meer (regionale) samenwerking rond opleiden in de wijkverpleging op basis van regiobeelden en -plannen4; en
3. meer inzet op het anders opleiden in de wijkverpleging, zoals inzet van leertechnologie, inzet op actuele thema’s (zoals preventie, informele zorg, cultuur- en diversiteitssensitieve zorg), gebruik maken van innovatieve vormen van begeleiden en inzet op modulair en flexibel opleiden.
Om bovenstaande te bereiken wordt ingezet op samenwerking binnen de wijkverpleging, met onderwijsinstellingen en andere organisaties in zorg en welzijn via samenwerkingsverbanden. De totstandkoming van vernieuwde opleidingsstructuren door deze vraagt om een ontwikkelingsproces van een verkennings-en kennismakingsfase, het komen tot gezamenlijke ambities tot het maken van afspraken inclusief concrete uitvoering. Dit vergt allereerst het organiseren van overleg met elkaar, het veelvuldig overleggen en het vastleggen van afspraken. Dit vraagt tijd en een investering van alle betrokken partijen.
Met deze Regeling wordt een impuls gegeven aan het organiseren van overleg, het overleggen en het schrijven van een breed gedragen plan met als doel te komen tot opleidingsstructuren waarin op innovatieve, toekomstbestendige en efficiënte wijze vorm en inhoud wordt gegeven aan opleiden in de wijkverpleging.
Het is de intentie om de Regeling in 2025 uit te breiden met het bieden van een impuls voor de daadwerkelijke uitvoering van de plannen, met de eerste aanvraagperiode omstreeks maart 2025, en een tweede aanvraagperiode omstreeks oktober 2025. Want het komen tot een breed gedragen plan door het samenwerkingsverband van zorg- en onderwijsinstellingen is een eerste stap, de daadwerkelijke uitvoering van het plan is de tweede belangrijke stap in het bereiken van bovengenoemd doel.
De beoogde subsidieontvangers zijn samenwerkingsverbanden van ten minste twee zorgaanbieders in de wijkverpleging én een onderwijsinstelling eventueel aangevuld met andere samenwerkingspartners, zoals zorgaanbieders, onderwijsinstellingen, kennisinstellingen of werkgeversverenigingen. Het samenwerkingsverband bestaat daarbij dus uit minimaal drie partijen. De zorgaanbieder in de wijkverpleging levert zorg die wordt bekostigd op grond van een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet (Zvw). De aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend door een penvoerder (dit moet een zorgaanbieder in de wijkverpleging zijn) die dit namens het samenwerkingsverband doet. De subsidie wordt verleend aan en verantwoord door de penvoerder van het samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband kan een (bestaand) samenwerkingsverband in een regio zijn. Er kunnen meerdere samenwerkingsverbanden per regio zijn die voor subsidie in aanmerking komen. Er kan ook bovenregionaal worden samengewerkt. Een organisatie kan ook deelnemer zijn van meerdere samenwerkingsverbanden. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat hetzelfde samenwerkingsverband (dezelfde samenstelling van partijen) niet twee keer subsidie kan aanvragen voor de activiteit als bedoeld in artikel 5 van de Regeling.
Voor de beantwoording van de vraag of een overheidsmaatregel ongeoorloofde staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) met zich meebrengt, moet een vijftal elementen cumulatief aanwezig zijn:
1. de begunstigde is een onderneming;
2. de maatregel is afkomstig van en toe te rekenen aan de Staat;
3. de maatregel levert de onderneming een economisch voordeel op;
4. de maatregel is selectief;
5. de maatregel leidt tot (potentiële) vervalsing van de mededinging en een ongunstige beïnvloeding van het intracommunautaire handelsverkeer.
Om te waarborgen dat er bij de subsidieverlening op grond van de Regeling geen sprake is van ongeoorloofde staatssteun, komen de aanvragers enkel in aanmerking voor subsidie als zij voldoen aan de voorwaarden Verordening (EU) nr. 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (hierna: de-minimisverordening). Dit betekent dat de penvoerder van het samenwerkingsverband bij de aanvraag tot subsidieverlening een de-minimisverklaring dient aan te leveren. De penvoerder dient ook de de-minimisverklaringen van de overige deelnemers in het samenwerkingsverband aan te leveren bij de subsidieaanvraag indien de penvoerder subsidiegelden doorgeeft aan die andere deelnemers. Het is de verantwoordelijkheid van de penvoerder om alle stukken aan te leveren.
Hierna worden de administratieve lasten voor subsidieaanvragers- en ontvangers weergegeven conform de Rijksbrede methodiek.
Om voor de subsidie in aanmerking te komen moet de penvoerder namens het samenwerkingsverband een aanvraag doen tot verlening van de subsidie, vergezeld van de volgende documenten:
– Een opgave van het nummer waarmee de zorgaanbieder geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel waarmee de AGB-code en toelatingsvergunning wordt gecontroleerd;
– Door penvoerder en samenwerkende deelnemers getekende samenwerkingsovereenkomst;
– Door penvoerder en eventueel ook door de deelnemers in het samenwerkingsverband ondertekende de-minimisverklaring;
– Indien de penvoerder of de andere zorgaanbieder in de wijkverpleging niet beschikt over een AGB-code en toelatingsvergunning: een contract van 2024 met een zorgverzekeraar of schriftelijke verklaring van een zorgverzekeraar vergezeld van een bijbehorende factuur voor geleverde zorgprestaties in 2024 en een betaalbewijs in de vorm van een bankafschrift;
– Een door de samenwerkende deelnemers opgesteld activiteitenplan zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Kaderregeling subsidies OCW, VWS en SZW (hierna: Kaderregeling).
Een subsidieaanvrager heeft een meldingsplicht (artikel 5.7 van de Kaderregeling) als er zich omstandigheden voordoen of zullen voordoen die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie. Bij de melding worden de relevante stukken overgelegd. Van deze administratieve last is dus alleen sprake als er zich omstandigheden voordoen waardoor melding gedaan moet worden.
Na afloop van de subsidieperiode dient de penvoerder een aanvraag in voor de subsidievaststelling volgens een door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: minister) vastgesteld formulier. Deze dient vergezeld te gaan van de volgende documenten:
– Een activiteitenverslag waaruit blijkt dat de activiteiten zoals benoemd in het activiteitenplan hebben plaatsgevonden en waarmee voldaan is aan de verleende subsidie verbonden verplichtingen;
– Het uiteindelijke breed gedragen plan waaraan geschreven is volgens een vastgesteld formulier.
Omdat het in de Regeling gaat om een subsidiebedrag onder de € 125.000, is er geen financieel verslag en geen accountantsproduct nodig.
De volgende categorieën handelingen zijn geïdentificeerd:
1. Administratieve handelingen, zoals verzamelen bewijsstukken voor aanvraag en verantwoording en het bijhouden van de activiteitenadministratie
2. Bestuurlijke handelingen zoals het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst
3. Management handelingen zoals het beoordelen en ondertekenen van aanvragen en verzoek vaststellen verantwoording
4. Beleidsmatige handelingen zoals het samenstellen van een activiteitenplan en activiteitenverslag
De subsidieaanvragen vallen in de volgende categorie:
1. Subsidieaanvragen tot € 125.000
In onderstaande tabel 2 zijn voor bovenstaande taken de ‘administratieve lasten’ uitgedrukt in tijd en kosten. Hierbij is uitgegaan van 75 aanvragen. Onderscheid is gemaakt tussen de administratieve lasten van een penvoerder en van een deelnemer van het samenwerkingsverband. De tarieven zijn gebaseerd op het Handboek Overheidstarieven 2024.
Taak |
Uitgevoerd door |
Tarief p/u in € |
Afkorting |
---|---|---|---|
2,3 |
Bestuurder (S18) |
114 |
B |
2,3 |
Hoge manager (S14) |
86 |
HM |
4 |
Hoogopgeleide kenniswerker (S12) |
71 |
HOK |
1 |
Administratief personeel (S10) |
56 |
AP |
Taak |
Penvoerder |
Deelnemer |
||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
B |
HM |
HOK |
AP |
B |
HM |
HOK |
AP |
|
Kennisnemen regeling |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
Samenwerkingsovereenkomst |
4 |
1 |
||||||
Aanvraag indienen |
0,5 |
1 |
2 |
|||||
Zorgcontract met bijlagen |
0,5 |
|||||||
De-minimis verklaring |
0,5 |
1 |
0,5 |
1 |
||||
Activiteitenplan |
2 |
8 |
2 |
|||||
Administratie activiteiten1 |
20 |
|||||||
Verzoek vaststelling |
0,5 |
1 |
2 |
2 |
||||
Activiteitenverslag |
16 |
4 |
||||||
Totaal uren |
6 |
5,5 |
29 |
24,5 |
2 |
1,5 |
7 |
2 |
Tarieven |
114 |
86 |
71 |
56 |
114 |
86 |
71 |
56 |
Totaal kosten |
684 |
473 |
2.059 |
1.372 |
228 |
129 |
497 |
112 |
Totaal generaal |
4.588 |
966 |
Toelichting:
Uitgaande van maximaal 75 aanvragen met het maximaal te subsidiëren aantal deelnemers (6) en de penvoerder bedragen de maximale administratieve lasten voor de regeling € 778.800 (75 x (€ 4.588 + 6 x € 966)).
De tarieven in deze berekening zijn gebaseerd op de Handleiding Overheidstarieven 20245 uitgaande van de gemiddelde totale kosten per salarisschaal cao Rijk in 2024, uurtarief contracturen exclusief btw.
Voor de tijdsbesteding is uitgegaan van de ‘Guidelines on the identification and representation of compliance costs in legislative proposals by the federal government’, 2012, Statistisches Bundesamt6, zoals beschreven in het Handboek meting regeldrukkosten.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.
Er worden in principe geen persoonsgegevens opgevraagd en verwerkt in deze Regeling, de risico’s zijn dan ook nihil in relatie tot privacy. Er is daarom ook geen Data Protection Impact Assessment (DPIA) opgesteld voor deze Regeling.
De regeling wordt door de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (hierna: DUS-I) uitgevoerd. De aanvraag en vaststelling voor deze subsidie wordt elektronisch ingediend. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van het aanvraagformulier dat beschikbaar wordt gesteld op www.dus-i.nl.
De veldpartijen die betrokken zijn bij het IOW zijn intensief betrokken bij het opstellen van de Regeling. Aan hen is ook de concept Regeling voorgelegd, dit zijn: Actiz, Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (V&VN), Zorgthuisnl en Zorgverzekeraars Nederland. Ook is de concept Regeling voorgelegd aan: RegioPlus, Nederlandse Raad voor Training en Opleiding (NRTO), Vereniging Hogescholen, de MBO Raad, Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven (SBB). De reacties waren overwegend positief. Vooral de focus op samenwerking tussen onderwijs en zorgsector wordt als positief ervaren, samen moet het arbeidsmarkttekort in de wijkzorg opgepakt worden. Aan de hand van de reacties zijn geen noemenswaardige aanpassingen in de Regeling doorgevoerd.
In artikel 1 worden de begrippen gedefinieerd. De begrippen die nadere uitleg behoeven, bijvoorbeeld omdat ze niet zijn toegelicht in het algemeen deel van deze toelichting, worden hieronder toegelicht.
Met een AGB-code kan worden gecontroleerd of de subsidieaanvrager en de andere zorgaanbieder in de wijkverpleging daadwerkelijk een zorgaanbieder is die in aanmerking komt voor de Regeling. Op basis van het nummer waarmee de zorgaanbieder is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel (hierna: KvK-nummer) controleert de minister de AGB-registratie en de toelatingsvergunning bedoeld in de Wet toetreding zorgaanbieders (hierna: Wtza).
Bij subsidieverstrekking op grond van deze Regeling is er mogelijk sprake van staatssteun. Daarom wordt toepassing gegeven aan de de-minimisverordening. Zie hiervoor ook de toelichting bij het onderdeel staatssteun hierboven.
De onderwijsinstellingen die voor subsidie in aanmerking komen zijn instellingen die door OCW-erkende mbo-opleidingen verzorgen dan wel door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) geaccrediteerde hbo en wo-opleidingen verzorgen. Onderwijsinstellingen die deze kwaliteitsborging niet kunnen aantonen komen niet voor subsidie in aanmerking.
Met de term ‘opleiding’ wordt in deze Regeling een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs bedoeld, of een opleiding als bedoeld in artikel 7.3a of 7.3b van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Daarbij kan gedacht worden aan een opleiding voor Verzorgende of Verpleegkundige. Onderwijsinstellingen die cursussen of trainingen aanbieden die niet gericht zijn op het behalen van een officieel erkend certificaat of diploma komen niet voor subsidie in aanmerking. Hiervoor is gekozen omdat op deze wijze de kwaliteit van de betrokken onderwijsinstelling bij het samenwerkingsverband wordt geborgd.
Bij deze begripsomschrijving gaat het om de vergunning als bedoeld in artikel 4 van de Wtza die moet worden aangevraagd door een instelling die hetzij medisch specialistische zorg verleent of doet verlenen dan wel een instelling is die met meer dan tien zorgverleners zorg of een andere dienst verleent of doet verlenen als omschreven bij of krachtens de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet. Voor de onderhavige Regeling zal het in de praktijk betekenen dat er een toelatingsvergunning aanwezig is waarbij zorg verleend wordt in het kader van de Zorgverzekeringswet.
Met vernieuwde opleidingsstructuren wordt een (opleidings)structuur bedoeld van waaruit in onderlinge samenwerking tussen zorgaanbieders en onderwijsinstellingen de opleidingscapaciteit vergroot kan worden. Deze opleidingsstructuren worden als vernieuwend beschouwt omdat deze structuren in deze vorm nog niet bestaan en doordat deze door samenwerking van onderwijs en werkveld tot stand zijn gekomen. De vernieuwende elementen zijn bijvoorbeeld de inzet op modulair en flexibel opleiden, het inbedden van actuele thema’s in het onderwijs en inzet op leertechnologie. Er is niet één voorop vastgestelde wijze waarop een opleidingsstructuur eruit moet komen te zien. Het is aan de regio’s om dit samen vorm te geven. Het kan bijvoorbeeld een gezamenlijke stichting of bedrijf zijn waar in gezamenlijkheid wordt opgeleid en begeleid, maar het kan ook een efficiënte innovatieve samenwerking zijn gericht op het bieden van voldoende goede begeleiding van leerlingen. Het kan ook zijn dat de structuur verder reikt dan de wijkverpleging, dus dat er tussen verschillende sectoren samen wordt gewerkt rond begeleiding en opleiden van leerlingen, zodat er op grote schaal kennis wordt gemaakt en/of ervaring wordt opgedaan met het werken in diverse sectoren. Ook is het mogelijk dat een al bestaande opleidingsstructuur wordt uitgerold over meerdere regio’s en zo wordt doorontwikkeld.
Wijkverpleging gaat om verpleging en verzorging als bedoeld in artikel 2.10 van het Besluit zorgverzekering, geleverd bij cliënten thuis waarvoor zij op grond van een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Zorgverzekeringswet recht hebben op verstrekking of vergoeding. Het gaat daarbij niet om zorg die gepaard gaat met verblijf als bedoeld in artikel 2.12 van het Besluit zorgverzekering of om kraamzorg als bedoeld in artikel 2.11 van het Besluit zorgverzekering.
Met de definitie van zorgaanbieder wordt aangesloten bij de definitie van zorgaanbieder die gebruikt wordt in de Wet toetreding zorgaanbieders. Daarbij gaat het zowel om zorginstellingen als solistisch werkende zorgverleners.
In de Regeling gaat het om een zorgverzekeraar die zorg financiert op grond van de Zorgverzekeringswet omdat er sprake is van wijkverpleging. Bij de aanvraag tot subsidieverlening dient de penvoerder – in het geval dit niet een Wtza-instelling betreft en niet beschikt over een (juiste) AGB-code – het meest contract van 2024 met- of schriftelijke verklaring van een zorgfinancier te overleggen waarin geleverde zorgprestaties over 2024 zijn opgenomen. Ook geldt dit voor de andere zorgaanbieder in de wijkverpleging waarmee wordt samengewerkt in het samenwerkingsverband. Indien deze geen toelatingsvergunning heeft en AGB-code zal de penvoerder het contract van 2024 met – of schriftelijke verklaring van – een zorgverzekeraar overleggen van deze andere zorgaanbieder in de wijkverpleging om geleverde zorgprestaties in 2024 aan te kunnen tonen. Dit is opgenomen in het vastgestelde format voor de aanvraag tot subsidieverlening. Met deze informatie wordt gecontroleerd dat de zorgaanbieders daadwerkelijk zorg in de wijkverpleging verlenen.
Met dit artikel wordt de Kaderregeling toepassing verklaard op de subsidies verstrekt in het kader van de Regeling met uitzondering van artikel 10.1 en 7.2 daarvan. Uitzonderen van artikel 10.1 maakt het mogelijk om ook subsidies onder de € 125.000 te verlenen voor de subsidiabele activiteit in de Regeling. De uitzondering van artikel 7.2 is opgenomen omdat de aanvraag tot vaststelling niet wordt ingediend binnen 22 weken na de datum waarop de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, uiterlijk moeten zijn verricht of binnen 22 weken na afloop van het boekjaar waarvoor de subsidie is verleend. In deze Regeling is gekozen voor een uiterste datum voor het indienen van de aanvragen tot vaststelling, namelijk 1 januari 2026.
Speciale aandacht verdient hoofdstuk 5 van de Kaderregeling. Dit hoofdstuk geeft een opsomming van de verplichtingen voor de subsidieontvanger, waaronder de meldingsplicht (artikel 5.7 van de Kaderregeling). Ingevolge de meldingsplicht is de subsidieontvanger verplicht te melden (1) wanneer de activiteiten waarvoor subsidie verleend is niet, niet tijdig of niet geheel worden verricht, (2) indien niet, niet tijdig of niet geheel wordt voldaan aan de subsidie verbonden verplichtingen en (3) wanneer zich andere wijzigingen in de omstandigheden voordoen die van belang zijn voor de subsidieverstrekking. Onder deze meldplicht valt in ieder geval de melding die de penvoerder van het samenwerkingsverband bij de minister maakt, indien het daadwerkelijke aantal deelnemers van het samenwerkingsverband wijzigt nadat een aanvraag is gehonoreerd. Ook indien gedurende de subsidieperiode blijkt dat het samenwerkingsverband niet in staat is om het (breed gedragen) plan aan te kunnen leveren bij de aanvraag tot vaststelling door de penvoerder (zie hiervoor artikel 12, tweede lid van de Regeling), dient de penvoerder dit te melden. In navolging daarop zal aan de penvoerder een evaluatie worden gevraagd waarom het niet is gelukt om een breed gedragen plan op te stellen en in te dienen.
In artikel 3 staat het overkoepelende doel van de Regeling omschreven. De Regeling heeft als doel het stimuleren van activiteiten van de totstandkoming van vernieuwde opleidingsstructuren die bijdragen aan een vergrote opleidingscapaciteit in de wijkverpleging. De activiteiten die daarbij gestimuleerd worden zijn: het organiseren van overleg, het overleggen en het schrijven van een breed gedragen plan. Zie hiervoor ook de toelichting bij artikel 4.
Door meer, samen en anders op te leiden via vernieuwde opleidingsstructuren kunnen er efficiency voordelen worden behaald bij het opleiden. Meer samenwerking betekent meer gezamenlijke oplossingen voor de beperkte begeleidingscapaciteit. Deze samenwerking is het meest krachtig als dit regionale (en waar nodig en mogelijk domein-overstijgende) samenwerking tussen zorgaanbieders en opleiders is. Tevens kunnen de problemen met opleiden in de wijkverpleging opgelost worden door in te zetten op anders opleiden: door (sociaal- en technologisch) innovatieve vormen van opleiden en begeleiden toe te passen en in te zetten op ontwikkeling van de begeleiders.
Op grond van de Regeling verstrekt de minister subsidie voor het organiseren van overleg, het overleggen en het schrijven van een breed gedragen plan dat bijdraagt aan het realiseren van het doel van de regeling. Daarbij gaat het om het organiseren van overleg en het overleggen binnen het samenwerkingsverband. Dit is bijvoorbeeld nodig om met elkaar kennis te maken, de situatie te verkennen, om elkaars ambities en belangen te leren kennen, om te komen tot gezamenlijke ambities en doelen. Deze overleggen leiden uiteindelijk tot het maken van concrete afspraken die terecht komen in een breed gedragen plan gericht op het komen tot een vernieuwde opleidingsstructuur.
Het is uiteindelijk de bedoeling dat er gekomen wordt tot een breed gedragen plan. Met een ‘breed gedragen’ plan wordt bedoeld dat alle deelnemers in het samenwerkingsverband het uiteindelijke plan ondersteunen. Het plan dient ook te worden aangeleverd bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie (artikel 13) volgens een vastgesteld formulier door de minister. Uit dit vastgestelde formulier volgt ten eerste dat alle deelnemers in het samenwerkingsverband het breed gedragen plan dienen te ondertekenen. Indien niet alle deelnemers in het samenwerkingsverband het plan ondersteunen, is er geen sprake van een ‘breed gedragen plan’ zoals opgenomen in de Regeling. Ten tweede wordt in het vastgestelde formulier een aantal aspecten opgenomen waar het breed gedragen plan onder andere betrekking op kan hebben. Het gaat om de volgende zes aspecten:
1. de arbeidsmarktopgaven die zijn gesteld in de regiobeelden en -plannen die in het kader van het Integraal Zorgakkoord zijn opgesteld;
2. het aanbieden van ten minste drie uur per week begeleiding aan leerlingen;
3. het opdoen van praktijkervaring bij ten minste drie zorgaanbieders in de wijkverpleging voor leerlingen en stagiaires.
4. het modulair en flexibel opleiden voor minimaal twee certificaten of diploma’s, waarbij de vaardigheden (‘skills’) waarover professionals reeds beschikken het startpunt zijn. Hierbij worden de mogelijkheden van mbo-certificaten, micro-credentials, leermanagementsystemen, kwaliteitsregisters, EVC’s en ‘skills-paspoorten’ benut;
5. het (extra) inbedden van minimaal drie actuele thema’s in het (praktijk)opleiden via strategische opleidingsplannen. De thema’s zijn: preventie, informele zorg, cultuur- en diversiteitssensitieve zorg, duurzaamheid van zorg (wat betreft klimaat- en milieu-impact), reablement (een manier van werken waarmee hulpverleners ouderen helpen hun eigen leven te leiden), positieve gezondheid, medicatieveiligheid, meer aandacht voor (geronto)psychiatrie en onbegrepen gedrag, digitalisering, gebruik van hulpmiddelen en technologie als vervanging of ondersteuning van fysieke zorgverlening, het indiceren van zorg en samenwerking tussen beroepsgroepen en tussen (extra- en intramurale) zorgdomeinen;
6. het ontwikkelen, aanschaffen en implementeren van leertechnologie die het mogelijk maakt om het praktijkleren slimmer in te richten. Dit gaat bijvoorbeeld om het inzetten van Augmented reality, Virtual reality, Webinars, samen aan documenten, formulieren of video’s werken via innovatieve technologie, E-portfolio’s, werken met games, animaties en communicatie-systemen (zoals vloggen en bloggen).
Bovengenoemde zes aspecten zijn in ieder geval opgenomen in het vastgestelde formulier voor het breed gedragen plan die bij de aanvraag tot subsidievaststelling wordt aangeleverd (zie de toelichting bij artikel 13, tweede lid). Het staat (de penvoerder van) het samenwerkingsverband uiteraard vrij om een uitgebreider breder plan te schrijven en deze aanvullingen mee te nemen in het vastgestelde formulier. De subsidie zal niet lager worden vastgesteld indien het breed gedragen plan niet aan bovengenoemde zes aspecten voldoet. Deze aspecten worden in het vastgestelde formulier als richtlijn voor de samenwerkingsverbanden opgenomen.
Zoals aangegeven in het algemene gedeelte van de toelichting is het de intentie om de Regeling in 2025 uit te breiden met het bieden van een impuls voor de daadwerkelijke uitvoering van de plannen met een eerste aanvraagperiode in maart 2025 en een tweede aanvraagperiode in oktober 2025. Want het doel wordt niet alleen bereikt met het komen tot een breed gedragen plan, maar juist met de daadwerkelijke uitvoering van een plan door het samenwerkingsverband van zorgaanbieders en onderwijsinstellingen. Bij de volgende aanvraagrondes zal het gaan om het uitvoeren van plannen voor vernieuwde opleidingsstructuren die (minimaal) voldoen aan bovenstaande zes aspecten. Pas in deze tweede aanvraagperiode met de uitbreiding van de Regeling zullen de (breed gedragen) plannen worden beoordeeld aan onder andere de bovengenoemde aspecten.
In het tweede lid is bepaald dat de activiteiten uiterlijk 1 oktober 2025 moeten zijn afgerond. Zo hebben de samenwerkingsverbanden geruime tijd om tot een breed gedragen plan te komen en kunnen ze dit breed gedragen plan indienen voor een tweede aanvraagperiode voor de uitvoering van de plannen.
Het samenwerkingsverband bestaat uit ten minste twee zorgaanbieders in de wijkverpleging (waarvan een optreedt als penvoerder namens het samenwerkingsverband) én een onderwijsinstelling eventueel aangevuld met andere samenwerkingspartners, zoals zorgaanbieders, onderwijsinstellingen, kennisinstellingen of werkgeversverenigingen. Het samenwerkingsverband bestaat daarbij dus uit minimaal drie partijen. Op basis van de verstrekte gegevens in de samenwerkingsovereenkomst (onder andere het nummer waarmee de (zorg)aanbieder is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel) wordt gecontroleerd of (naast de penvoerder) ook een andere zorgaanbieder in de wijkverpleging deelneemt aan het samenwerkingsverband.
De onderwijsinstelling in het samenwerkingsverband dient een door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap erkende opleiding aan te bieden blijkens de Registratie instellingen en opleidingen. Daarbij gaat het ofwel om een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, ofwel om een opleiding als bedoeld in artikel 7.3a of 7.3b van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
Het is belangrijk dat de penvoerder in het samenwerkingsverband een wijziging van het aantal deelnemers (zowel wanneer dit meer als wanneer dit minder wordt) van het samenwerkingsverband meldt aan DUS-I gelet op de meldplicht. Als er na verlening van de subsidie andere aanbieders of instellingen willen aansluiten bij het samenwerkingsverband dan aangegeven in de samenwerkingsovereenkomst dan kan dit, maar dit heeft geen invloed op het subsidiebedrag dat reeds is verleend aan het samenwerkingsverband. Er kan op die grond geen herziening (naar een hoger bedrag) plaatsvinden van de subsidie. Indien er deelnemers aan het samenwerkingsverband afvallen nadat de subsidieaanvraag is gehonoreerd, kan de minister de subsidie op een lager bedrag vaststellen.
Subsidie op grond van deze Regeling wordt aangevraagd door de penvoerder namens het samenwerkingsverband. De penvoerder is tevens verantwoordelijk voor de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.
De penvoerder en de andere zorgaanbieder in het samenwerkingsverband is een zorgaanbieder die wijkverpleging verleent. Of de penvoerder en de andere zorgaanbieder daadwerkelijk een zorgaanbieder is die wijkverpleging verleent, wordt gecontroleerd aan de hand van het KvK-nummer. Aan de hand van dit nummer controleert de minister in het Landelijk Register Zorgaanbieders (hierna: LRZa) de AGB-code en toelatingsvergunning (tweede lid). Indien de penvoerder of de andere zorgaanbieder niet beschikt over een AGB-code en een toelatingsvergunning (en dus ook niet in het register wordt genoemd) kan de minister toch besluiten in deze gevallen subsidie te verlenen. Dat kan als de penvoerder of de andere zorgaanbieder die niet beschikken over een toelatingsvergunning en AGB-code toch wijkverpleegkundige organisaties blijken te zijn. Dit volgt uit het derde lid van artikel 6. In dit geval worden een aantal stukken bij de aanvraag tot verlening gevoegd om dit te bewijzen. Om welke stukken dit gaat wordt verder toegelicht bij artikel 9. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om een contract van 2024 met een zorgverzekeraar over geleverde zorgprestaties in 2024.
Indien de penvoerder mbo-leerlingen begeleidt moet er sprake zijn van een erkend leerbedrijf. Dit volgt uit het vierde lid van artikel 6. Hiervoor wordt een check gedaan in het register van Stagemarkt.nl. Dit register is te raadplegen op https://stagemarkt.nl/leerbedrijven/.
In artikel 7 is de hoogte van de subsidie bepaalt. Het gaat daarbij om een vast bedrag van:
1. € 13.000 per deelnemer van het samenwerkingsverband tot een maximum van € 78.000; en
2. een vast bedrag van € 22.500 per samenwerkingsverband.
Het maximumbedrag aan subsidie per samenwerkingsverband is daarmee € 100.500. Hieronder volgt een onderbouwing van de bedragen.
1. Het vaste bedrag van € 13.000 per deelnemer tot een maximum van € 78.000 is gebaseerd op het volgende:
Het uitgangspunt is dat twee medewerkers per organisatie zijn betrokken en deze medewerkers beiden 20 keer twee uur besteden aan overleg met een uurtarief per persoon van € 82 euro inclusief btw (uitgaande van schaal 11 van de Handleiding Overheidstarieven 2024). Dit komt neer op de volgende rekensom: 2*20=40*2=80*82= € 6.560 per organisatie voor overleg.
Voor de voorbereidingstijd wordt gerekend met een tijdsbesteding van twee medewerkers gedurende een uur per week. Uitgaande van 40 werkweken in een jaar, overeenkomend met het aantal weken in een schooljaar, komt dit neer op de volgende rekensom 1*40=40*2= 80*82= € 6.560 voor de voorbereidingstijd.
Dit is dan in totaal: 6.560*2= € 13.120, afgerond € 13.000 per deelnemer.
Uitgaande van maximaal zes deelnemers (13.000*6 komt dit neer op een bedrag van € 78.000. Er mogen meer deelnemers in het samenwerkingsverband deelnemen, maar daar krijgt het samenwerkingsverband niet meer subsidie voor.
2. Het vaste bedrag van € 22.500 per samenwerkingsverband is gebaseerd op het volgende:
Voor het (extern) inhuren van een proces/projectbegeleider is gerekend met een vast bedrag van € 20.000. Dit is gebaseerd op een inhuur van 4 uur per week, uitgaande van 40 weken in een jaar, en uitgaande van € 118 euro inclusief BTW per uur (schaal 12 van de Handleiding Overheidstarieven 2024). Totaal kom je dan uit op een bedrag van: 40*4=160*118 = € 18.880 afgerond naar € 20.000 waarvan € 1.120 gereserveerd is voor reiskosten.
In de berekening is uitgegaan van een vast bedrag voor zaalhuur. De zaalhuur is gebaseerd op € 250 per uur uitgaande van 20 overleggen van twee uur = totaal 40 uur aan zaalhuur. Daarbij is er van uitgegaan dat 75% van de overleggen wordt gevoerd op een eigen locatie, hier worden dan ook geen kosten voor gemaakt. Het totaal is dan: 250*40= € 10.000 en daar 25% van is € 2.500 voor zaalhuur. Totaal komt dit neer op (20.000 + 2.5.00 euro =) € 22.500 aan vaste kosten per samenwerkingsverband.
Uiteindelijk kan er voor maximaal € 100.500 aan subsidie worden aangevraagd. Dit bedrag is gebaseerd op een maximum van zes deelnemende partijen in het samenwerkingsverband. Het is dus wel mogelijk dat er meer dan zes partijen aan het samenwerkingsverband deelnemen maar voor die partijen kan er geen extra subsidie worden aangevraagd.
Voor subsidieverlening op grond van deze Regeling is een bedrag van € 7.500.000 beschikbaar. Overschrijding van dit subsidieplafond levert een verplichte weigeringsgrond op. De minister verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van binnenkomst van de complete aanvragen die worden toegewezen. Indien de situatie zich voordoet dat een zorginstelling of de penvoerder van een samenwerkingsverband een onvolledige aanvraag indient, wordt deze in de gelegenheid gesteld de aanvraag aan te vullen, conform artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht. Hierbij geldt de datum van de dag waarop de aanvraag is aangevuld als datum van ontvangst van de gehele aanvraag.
De subsidie wordt op aanvraag verleend. De aanvraag tot subsidieverlening kan door de penvoerder worden ingediend in de periode van 30 september 2024 tot en met 31 oktober 2024. Uit het tweede lid volgt dat de minister vrijstelling of ontheffing kan verlenen van deze termijnen. Er kunnen zich namelijk onvoorziene omstandigheden voordoen waardoor het niet altijd mogelijk is om binnen de gestelde termijn een aanvraag in te dienen. De beoogde penvoerder kan een onderbouwd verzoek tot ontheffing indienen bij DUS-I. Deze moet zo snel mogelijk worden ingediend. In het verzoek geeft de beoogde penvoerder de reden voor ontheffing aan. De minister beslist of ontheffing van de termijn mogelijk en noodzakelijk is.
De aanvraag tot subsidieverlening wordt gedaan via eHerkenning. Voor de aanvraag tot subsidieverlening, de de-minimisverklaring, de samenwerkingsovereenkomst en het activiteitenplan wordt een door de minister vastgesteld formulier gebruikt. Dit formulier is te vinden op www.dus-i.nl. In dit formulier is tevens opgenomen dat de penvoerder een activiteitenplan aanlevert. Het activiteitenplan bevat een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, beschrijft aard, omvang, duur en wijze van uitvoering van de activiteiten en beschrijft met de activiteiten na te streven doelstellingen, resultaten of producten. Dit volgt uit artikel 3.4 van de Kaderregeling. De minister besluit binnen 13 weken na afloop van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend.
Naast dit vastgestelde formulier schrijft het derde lid van dit artikel voor welke gegevens in ieder geval bij de aanvraag moeten worden ingediend door de penvoerder. Het gaat dan in ieder geval om een opgave van het nummer waarmee de penvoerder en de andere zorgaanbieder in de wijkverpleging geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel waarmee tevens de AGB-code en toelatingsvergunning wordt gecontroleerd in het LRZa. Met de toelatingsvergunning en de AGB-code wordt gecontroleerd of de penvoerder en de andere zorgaanbieder in het samenwerkingsverband een zorgaanbieder in de wijkverpleging is. Voor de wijkverpleging gelden vooralsnog de volgende AGB-codes: AGB-code 41 ZZP’ers in de wijkverpleging/PGB-aanbieders/beheerstichtingen en AGB-code 75 thuiszorginstellingen. Indien er in de toekomst ook andere AGB-codes van toepassing zullen zijn op zorgaanbieders in de wijkverpleging zullen deze codes tijdig gepubliceerd worden op de website van DUS-I.
Bij de aanvraag tot subsidieverlening moet ook een samenwerkingsovereenkomst worden aangeleverd door de penvoerder die is ondertekend door alle deelnemers in het samenwerkingsverband (artikel 9, derde lid, onder b). Hiervoor wordt een vastgesteld formulier gebruikt. Tot slot moet er een de-minimisverklaring worden aangeleverd. De de-minimisverklaring wordt aangeleverd door de penvoerder van het samenwerkingsverband. Ook eventuele de-minimisverklaringen van de deelnemers van het samenwerkingsverband levert de penvoerder aan bij de aanvraag tot subsidieverlening. De penvoerder is verantwoordelijk voor het verzamelen van de de-minimisverklaringen van de deelnemers van het samenwerkingsverband. Alle partijen in het samenwerkingsverband dienen een dergelijke verklaring te overhandigen via de penvoerder als er sprake is van de-minimissteun. Voor de samenwerkingsovereenkomst en de de-minimisverklaring wordt ook een vastgesteld formulier gebruikt.
Indien de penvoerder dan wel de andere zorgaanbieder in de wijkverpleging niet beschikt over een toelatingsvergunning en een AGB-code, kan de penvoerder en de andere zorgaanbieder in de wijkverpleging aantonen dat hij en de andere zorgaanbieder in het samenwerkingsverband een zorgaanbieder in de wijkverpleging is, door het overleggen van een contract van 2024 met of een schriftelijke verklaring (die vormvrij is) van een zorgverzekeraar, inclusief bijbehorende factuur voor geleverde zorgprestaties in 2024 en bijbehorend betaalbewijs in de vorm van een bankafschrift. Met zorgprestaties wordt bedoeld de zorg die op basis van dit contract met de zorgfinancier is geleverd. Dit volgt uit het vierde lid van artikel 9. De penvoerder is verantwoordelijk voor het aanleveren van de aanvullende stukken voor de andere zorgaanbieder in de wijkverpleging bij de aanvraag tot subsidieverlening.
De Regeling gaat uit van een voorschot van 100% dat in een keer wordt uitbetaald aan de penvoerder van het samenwerkingsverband. In de verleningsbeschikking wordt aangegeven hoe hoog dit bedrag is.
In artikel 11 is een aparte administratieplicht opgenomen voor de penvoerders van samenwerkingsverbanden. Artikel 5.2 van de Kaderregeling is namelijk niet van toepassing op subsidies als bedoeld in artikel 1.5, onderdeel c, onder 1° van de Kaderregeling (de subsidie als bedoeld in deze Regeling). Daarbij dient te worden opgemerkt dat de administratieplicht van deze Regeling ziet op het bijhouden van een administratie over de uitgevoerde activiteiten (artikel 4, eerste lid) en dat het uitdrukkelijk niet gaat om het bijhouden van een financiële administratie over de uitgevoerde activiteiten. Ingevolge het Uniform Subsidiekader is het bijhouden van een dergelijke financiële administratie namelijk niet toegestaan bij dit type subsidies.
Uit artikel 11 volgt dat de penvoerder voor een ordentelijke administratie zorgt waaruit te allen tijde kan worden nagegaan dat de activiteiten zoals genoemd in het activiteitenplan en activiteitenverslag daadwerkelijk zijn verricht. Uit het tweede lid van artikel 11 volgt dat in deze administratie in ieder geval word bijgehouden de gespreksverslagen van de (digitale) overleggen die zijn gevoerd tussen de deelnemers in het samenwerkingsverband met het oog op de activiteiten in de Regeling (artikel 4, eerste lid). Deze administratie dient te worden bijgehouden door de penvoerder van het samenwerkingsverband. Als bij de verantwoording van de subsidie blijkt dat het ingediende activiteitenverslag en het breed gedragen plan (volgt uit artikel 13, tweede lid) vragen oproept dan wel onvolledig lijkt te zijn kan er een deelwaarneming door de minister worden uitgevoerd. Bij deze deelwaarneming dienen er (geanonimiseerde) stukken te worden aangeleverd uit de administratie van de penvoerder waaruit blijkt dat er overleggen zijn gevoerd tussen de deelnemers van het samenwerkingsverband.
Anders dan in artikel 4:69 van de Awb (dat voor boekjaarsubsidies geldt), geldt voor alle subsidies een bewaartermijn van 10 jaar (vanaf het einde van de periode waarop de subsidieverstrekking betrekking heeft). Voor deze termijn is gekozen in verband met de mogelijkheid dat de subsidie wegens onrechtmatige steun kan worden teruggevorderd door de Europese Commissie. Dit voorschrift is opgenomen in het belang van de penvoerder. Mocht er onderzoek worden gedaan naar mogelijke staatssteun (bijvoorbeeld na een melding van een concurrent) en de penvoerder heeft geen administratie, dan zal hij het gehele bedrag van de subsidie moeten terugbetalen. Het is aan de subsidieontvanger om de administratie toch voor een kortere periode te bewaren.
In artikel 11 staan de gevallen genoemd waarin de minister een subsidieaanvraag afwijst. De minister wijst een subsidieaanvraag in ieder geval af als er al een subsidie is verstrekt aan het samenwerkingsverband voor dezelfde activiteiten op grond van deze of een andere regeling. Indien een penvoerder tweemaal subsidie aanvraagt voor de activiteit van artikel 5 van deze Regeling waarbij het samenwerkingsverband uit identieke deelnemers bestaat, zal deze subsidieaanvraag worden afgewezen.
De subsidieaanvraag wordt ook afgewezen indien er geen de-minimisverklaring bij de aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend. De penvoerder van het samenwerkingsverband dient hiervoor een de-minimisverklaring te overhandigen bij de aanvraag tot subsidieverlening. Indien activiteiten ook door andere deelnemers in het samenwerkingsverband worden uitgevoerd is de penvoerder verantwoordelijk voor het al dan niet aanleveren van de de-minimisverklaringen van deze deelnemers. Ook wordt de subsidie afgewezen indien het genoemde subsidiebedrag in de subsidieaanvraag ervoor zorgt dat het maximale de-minimisbedrag als opgenomen in de de-minimisverordening, wordt overschreden. Conform deze verordening is dit maximale bedrag gesteld op € 300.000 per onderneming per drie kalenderjaren.
De penvoerder van het samenwerkingsverband legt verantwoording af aan de hand van een activiteitenverslag, conform artikel 7.6 van de Kaderregeling. In aanvulling op het activiteitenverslag gaat de aanvraag tot vaststelling vergezeld van het breed gedragen plan (zie hiervoor ook de toelichting bij artikel 5).
Een aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt uiterlijk 1 januari 2026 ingediend. Binnen 22 weken na het indienen van de aanvraag tot vaststelling volgt een beslissing van de minister. Uiteraard wordt er zo snel mogelijk beslist op de aanvraag. Voor de aanvraag tot vaststelling en het aanleveren van het plan wordt een vastgesteld formulier gebruikt die beschikbaar komt op www.dus-i.nl. Dit voorgeschreven formulier heeft zowel betrekking op het activiteitenverslag als op het breed gedragen plan.
Indien blijkt dat de subsidiabele activiteiten niet of slechts deels zijn uitgevoerd, wordt de subsidie met inachtneming van artikel 4:46 van de Algemene wet bestuursrecht lager vastgesteld. Het teveel ontvangen bedrag wordt in dat geval teruggevorderd bij de penvoerder van het samenwerkingsverband. Mocht men geen breed gedragen plan aan kunnen leveren, dan kan de subsidie lager vastgesteld worden. Voor het bepalen van het terug te vorderen bedrag wordt gekeken naar het activiteitenverslag en de daarin aangetoonde inspanning en hoe zich dit verhoudt tot het verleende subsidiebedrag aan de penvoerder. Dit activiteitenverslag wordt aangeleverd door de penvoerder namens het samenwerkingsverband in het kader van de verantwoording van de subsidie (artikel 7.6 van de Kaderregeling). Het activiteitenverslag bevat de volgende voorgeschreven elementen uit de Kaderregeling (artikel 1.1), namelijk:
– een overzicht van de gerealiseerde activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt;
– een beschrijving van de aard, omvang, duur en wijze van de gerealiseerde activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt;
– in hoeverre is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen (indien van toepassing); en
– een vergelijking van de gerealiseerde activiteiten en doelstellingen en de in het activiteitenplan voorgenomen activiteiten en nagestreefde doelstellingen en daarbij een toelichting op de verschillen (indien van toepassing)
Naast deze voorgeschreven elementen uit de Kaderregeling bevat het activiteitenverslag ten minste per samenwerkingspartner de volgende elementen:
– Aantal medewerkers dat betrokken is bij de voorbereiding
– Tijd die zij hebben besteed aan overleg
– Aantal medewerkers dat betrokken is bij het opstellen van het plan van aanpak
– Tijd die zij hebben besteed aan overleg
– Aantal uur dat project/procesbegeleider is ingehuurd
– Aantal uur zaalhuur
Als blijkt dat bij de verantwoording het ingediende activiteitenverslag en het breed gedragen plan vragen oproept dan wel onvolledig lijkt te zijn kan er een deelwaarneming worden uitgevoerd waarbij er (geanonimiseerde) stukken moeten worden aangeleverd uit de administratie van de penvoerder waaruit blijkt dat overleggen zijn gevoerd tussen de deelnemers van het samenwerkingsverband.
Deze bepaling bevat een hardheidsclausule. Toepassing van de hardheidsclausule is aan strenge eisen gebonden en er zal met grote terughoudendheid gebruik van worden gemaakt. Het is evenwel niet op voorhand uit te sluiten dat zich omstandigheden zullen voordoen die noodzaken tot afwijken van deze regeling. Het dient dan te gaan om onbillijkheden van overwegende aard.
In afwijking van de systematiek van vaste verandermomenten bij regelgeving (zoals opgenomen in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving), treedt deze regeling in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Hiervoor is gekozen om de penvoerders van het samenwerkingsverband (zorgaanbieders in de wijkverpleging) zo spoedig mogelijk op de hoogte te brengen van de (voorwaarden in de) Regeling en hen daardoor zo snel mogelijk de gelegenheid te geven om aan de slag te gaan met de aanvraag tot subsidieverlening. De regeling vervalt met ingang van 31 augustus 2029.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. Agema
Rapport Panteia: De situatie op de arbeidsmarkt in de wijkverpleging, 30 april 2020. De situatie op de arbeidsmarkt in de wijkverpleging | Rapport | Rijksoverheid.nl.
Coalitieakkoord 2021 – 2025: Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst (overheid.nl).
Vanuit het Integraal Zorg Akkoord zijn regiobeelden en – plannen opgesteld. Een regiobeeld schetst een regionaal beeld met feiten, cijfers en prognoses over het zorggebruik en het zorgaanbod. De opgaven die uit het regiobeeld naar voren komen, zijn in regioplannen uitgewerkt. Deze beelden en plannen per regio zijn te vinden op: Regionale samenwerking algemeen (dejuistezorgopdejuisteplek.nl)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-28579.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.