Besluit van de Minister voor Rechtsbescherming van 11 januari 2024, nr. 5125931, houdende algemene aanwijzingen inzake de afgifte van tijdelijke certificaten aan jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringsinstellingen (Algemene aanwijzingen tijdelijk certificaat jeugdbescherming en jeugdreclassering 2024)

De Minister voor Rechtsbescherming,

Gelet op artikel 3.1.4, eerste lid, van het Besluit Jeugdwet;

Besluit:

Artikel 1

In deze algemene aanwijzingen wordt verstaan onder:

beëindigingscertificaat:

beëindigingscertificaat als bedoeld in artikel 4, tweede lid;

certificaat:

certificaat als bedoeld in artikel 3.4 van de Jeugdwet;

certificerende instelling:

certificerende instelling als bedoeld in artikel 3.4 van de Jeugdwet;

overbruggingscertificaat:

overbruggingscertificaat als bedoeld in artikel 4, eerste lid;

tijdelijk certificaat:

tijdelijk certificaat als bedoeld in artikel 3.

Artikel 2

De certificerende instelling beoordeelt, indien zij overweegt om een eerder verleend certificaat te schorsen, te beëindigen, het toepassingsgebied daarvan te beperken, of niet te verlengen, of de verlening van een tijdelijk certificaat noodzakelijk is ter borging van de continuïteit van de bij de betrokken gecertificeerde instelling lopende jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringsmaatregelen.

Artikel 3

  • 1. Voor zover dat noodzakelijk is ter borging van de continuïteit van de jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringsmaatregelen, verleent de certificerende instelling aan de betrokken gecertificeerde instelling een tijdelijk certificaat, mits zij het voldoende aannemelijk acht dat de betrokken gecertificeerde instelling in ieder geval passende voorzieningen treft om de veiligheid van jeugdigen voldoende te borgen.

  • 2. De certificerende instelling verbindt aan het tijdelijk certificaat alle voorwaarden die zij nodig acht ter borging van de kwaliteit van de onder de gecertificeerde instelling lopende jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringsmaatregelen en de veiligheid van jeugdigen.

  • 3. De certificerende instelling stelt de Minister voor Rechtsbescherming en voorts de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, de Inspectie Justitie en Veiligheid, de Raad voor de Kinderbescherming en de Raad voor de Rechtspraak onverwijld op de hoogte van het verlenen van het tijdelijk certificaat.

Artikel 4

  • 1. De certificerende instelling verleent het tijdelijk certificaat als overbruggingscertificaat indien:

    • a. de gecertificeerde instelling op enig moment niet aan alle eisen van het normenkader voldoet en dat zou leiden tot de weigering van hercertificering, de intrekking van het certificaat of andere gevallen waarbij de gecertificeerde instelling niet langer over een geldig certificaat zou beschikken;

    • b. naar het oordeel van de certificerende instelling de gecertificeerde instelling passende voorzieningen heeft getroffen om ervoor te zorgen dat de veiligheid van de aan de gecertificeerde instelling voor de uitvoering van jeugdbeschermings- of jeugdreclasseringsmaatregelen toevertrouwde jeugdigen niet in het geding is; en

    • c. het voldoende aannemelijk is dat de gecertificeerde instelling binnen negen maanden na verstrekking van het overbruggingscertificaat alsnog voldoet aan de vereisten voor een nieuw certificaat.

  • 2. In alle overige gevallen verleent de certificerende instelling het tijdelijk certificaat als beëindigingscertificaat.

Artikel 5

  • 1. De certificerende instelling verlengt een overbruggingscertificaat met overeenkomstige toepassing van artikel 3 en artikel 4, eerste lid, indien:

    • a. zij oordeelt dat de gecertificeerde instelling zich voldoende heeft ingespannen om binnen de duur van het overbruggingscertificaat de benodigde verbeteringen door te voeren;

    • b. zij voldoende aannemelijk acht dat de gecertificeerde instelling binnen de duur van de verlenging alsnog in staat is om de benodigde verbeteringen door te voeren.

  • 2. De certificerende instelling verlengt een beëindigingscertificaat, indien alle bij de betrokken gecertificeerde instelling lopende jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringsmaatregelen nog niet aan een of meerdere andere gecertificeerde instelling zijn overgedragen.

Artikel 6

  • 1. De certificerende instelling verleent een overbruggingscertificaat voor de duur van negen maanden en kan dit certificaat eenmalig voor de duur van drie maanden verlengen.

  • 2. De certificerende instelling verleent een beëindigingscertificaat voor de duur van zes maanden en kan dit certificaat eenmalig voor de duur van zes maanden verlengen.

  • 3. De certificerende instelling trekt een beëindigingscertificaat in ieder geval in op het moment dat alle bij de betrokken gecertificeerde instelling lopende jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringsmaatregelen gecontroleerd aan een of meerdere andere gecertificeerde instellingen zijn overgedragen.

Artikel 7

  • 1. De certificerende instelling voorziet de beslissing om een overbruggingscertificaat te verlenen van een schriftelijke onderbouwing, waarbij zij in ieder geval in gaat op de toepasselijkheid van de gronden, bedoeld in artikel 4, eerste lid. In de onderbouwing gaat de certificerende instelling tevens in op de bij de gecertificeerde instelling geconstateerde tekortkomingen en de feiten, omstandigheden, observaties of andere relevante zaken op basis waarvan die tekortkomingen zijn geconstateerd.

  • 2. De certificerende instelling voert drie maanden na de ingangsdatum van het overbruggingscertificaat een tussentijdse toets uit op de inspanningen van de gecertificeerde instelling om binnen de duur van het overbruggingscertificaat de benodigde verbeteringen door te voeren.

  • 3. De certificerende instelling voorziet de beslissing om een beëindigingscertificaat te verlenen zonder daaraan voorafgaand een overbruggingscertificaat te verlenen of zonder dat overbruggingscertificaat te verlengen van een schriftelijke onderbouwing, waarbij zij in ieder geval in gaat op de overwegingen om geen overbruggingscertificaat te verlenen of te verlengen.

Artikel 8

  • 1. De certificerende instelling vermeldt expliciet op het tijdelijk certificaat dat dit geen regulier certificaat of voorlopig certificaat als bedoeld in artikel 3.4, tweede lid, van de Jeugdwet betreft en of het een overbruggingscertificaat, een verlengd overbruggingscertificaat of een beëindigingscertificaat betreft. De certificerende instelling vermeldt dit tevens in het openbare register van gecertificeerde instellingen op haar website.

  • 2. De certificerende instelling vermeldt voorts op het tijdelijk certificaat de duur waarvoor dat certificaat is verleend.

Artikel 9

  • 1. De certificerende instelling vervangt onverwijld na de toezending van deze algemene aanwijzingen alle op dat moment verleende overbruggingscertificaten voor nieuwe overbruggingscertificaten met overeenkomstige toepassing van artikel 3 en artikel 4, eerste lid.

  • 2. De looptijd van de ingevolge het eerste lid afgegeven nieuwe overbruggingscertificaten is negen maanden gerekend vanaf de datum waarop elk van deze eerdere overbruggingscertificaten in werking zijn getreden.

Artikel 10

Deze algemene aanwijzingen worden door toezending daarvan op 11 januari 2024 bekendgemaakt aan de certificerende instelling.

Artikel 11

Deze algemene aanwijzingen worden aangehaald als: Algemene aanwijzingen tijdelijk certificaat jeugdbescherming en jeugdreclassering 2024.

Artikel 12

De Algemene aanwijzingen tijdelijk certificaat jeugdbescherming en jeugdreclassering worden ingetrokken.

Deze algemene aanwijzingen zullen met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind

TOELICHTING

Sinds de invoering van de Jeugdwet in 2015 mogen jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringstaken alleen worden uitgevoerd door daartoe gecertificeerde instellingen. De aangewezen certificerende instelling past daarbij de normen toe die zijn opgenomen in het bij ministeriële regeling vastgestelde normenkader jeugdbescherming en jeugdreclassering.

De certificerende instelling kan indien zij dit noodzakelijk acht, een tijdelijk certificaat verlenen aan de gecertificeerde instelling. Door het verlenen van een tijdelijk certificaat blijven alle wettelijke bepalingen die gelden voor gecertificeerde instellingen van toepassing op de betreffende instelling. Ook blijven de inspecties bevoegd om toezicht te houden op de instelling met een tijdelijk certificaat en kunnen zij ook ingrijpen indien zij dit vanuit hun taak en verantwoordelijkheid noodzakelijk oordelen.

In sommige gevallen constateert de certificerende instelling dat een gecertificeerde instelling niet (geheel) voldoet aan het normenkader. Wanneer bij een gecertificeerde instelling tekortkomingen zijn aangetroffen die op relatief korte termijn kunnen worden opgelost, en de certificerende instelling concludeert dat de gecertificeerde instelling passende voorzieningen heeft getroffen om ervoor te zorgen dat de veiligheid van de aan de gecertificeerde instelling voor de uitvoering van jeugdbeschermings- of jeugdreclasseringsmaatregelen toevertrouwde jeugdigen niet in het geding is, kan een overbruggingscertificaat worden verleend. Daarmee wordt voorkomen dat deze instelling gedurende die korte periode zonder certificaat komt te zitten en niet meer de (lopende) maatregelen mag uitvoeren met het risico op negatieve gevolgen voor de betreffende jeugdigen en gezinnen. Om duidelijkheid te verschaffen over de precieze redenen voor het verlenen van een overbruggingscertificaat, worden eisen gesteld aan de onderbouwing van die beslissing.

Uit de praktijk is gebleken dat de tot nu toe voorgeschreven periode van een overbruggingscertificaat (vier maanden en twee maanden verlenging) te kort is om de benodigde verbeteringen door te kunnen voeren. Gelet hierop worden nieuwe termijnen voorgeschreven, waarbij ook rekening wordt gehouden met de auditcyclus van de certificerende instelling. De duur van een overbruggingscertificaat wordt negen maanden. Om goed zicht te houden op de voortgang op de noodzakelijke verbeteringen, voert de certificerende instelling tussentijds (na drie maanden) een toets uit op de inspanningen van de gecertificeerde instelling daartoe. Na zes maanden wordt een tussenaudit uitgevoerd door de certificerende instelling. Indien een gecertificeerde instelling zich dusdanig heeft verbeterd, wordt na negen maanden een regulier certificaat verstrekt. Als uit de tussenaudit blijkt dat de gecertificeerde instelling zich bijna heeft verbeterd, is er een mogelijkheid van een eenmalige verlenging van drie maanden van het overbruggingscertificaat.

Het kan ook voorkomen dat bij een gecertificeerde instelling tekortkomingen zijn aangetroffen die niet op relatief korte termijn kunnen worden opgelost, en dat de gecertificeerde instelling onvoldoende passende voorzieningen heeft getroffen om ervoor te zorgen dat de veiligheid van de aan de gecertificeerde instelling voor de uitvoering van jeugdbeschermings- of jeugdreclasseringsmaatregelen toevertrouwde jeugdigen niet in het geding is. In dat geval is het van belang dat er voldoende tijd is om de lopende maatregelen op zorgvuldige wijze over te dragen aan andere wel regulier gecertificeerde instellingen. In dat geval kan een beëindigingscertificaat worden verleend voor zes maanden. Indien deze periode te kort blijkt om de cliënten binnen de gecertificeerde instelling over te dragen naar andere instellingen, kan deze periode eenmalig verlengd worden met nogmaals zes maanden.

Met de onderhavige wijzigingen van de algemene aanwijzing wordt beoogd de continuïteit van de jeugdbescherming en jeugdreclassering te waarborgen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 3

De certificerende instelling informeert de Minister voor Rechtsbescherming als stelselverantwoordelijke, de betrokken inspecties en de Raad voor de Kinderbescherming en de Raad voor de Rechtspraak vanuit hun respectievelijke rollen in het proces dat voorafgaat aan het belasten van een gecertificeerde instelling met het uitvoeren van een jeugdbeschermings- of jeugdreclasseringsmaatregel.

Artikel 8

Het tijdelijk certificaat valt niet onder de accreditatienormen en kan dan ook niet op één lijn worden gesteld met een regulier certificaat. Met de verstrekking van een tijdelijk certificaat komt feitelijk immers vast te staan dat de betreffende gecertificeerde instelling niet in voldoende mate aan de in het normenkader jeugdbescherming en jeugdreclassering opgenomen certificeringsnormen voldoet om in aanmerking te kunnen komen voor een regulier certificaat. Daarom is in deze aanwijzingen ook bepaald dat uit het tijdelijke certificaat duidelijk moet blijken dat het geen regulier certificaat betreft en dat daarop moet worden vermeld of het om een (verlengd) overbruggingscertificaat of om een beëindigingscertificaat gaat.

Artikel 9

Deze overgangsbepaling zorgt ervoor dat ook een gecertificeerde instelling die ten tijde van inwerkingtreding van deze regeling al een lopend overbruggingscertificaat heeft de effecten van deze algemene aanwijzingen optimaal kan benutten, waaronder het gebruikmaken van de tijd die wordt gegeven om de benodigde verbeteringen door te voeren.

De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind

Naar boven