Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 januari 2024, nr. 2023-0000594892, tot wijziging van de Regeling Wet kinderopvang ten behoeve van het opnemen van taaleisen voor Duits-, Engels- en Franssprekende beroepskrachten meertalige kinderopvang

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 6, tweede lid, en 15, tweede lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling Wet kinderopvang wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7a. Taaleisen meertalige kinderopvang

De houder van een kindcentrum beschikt over een kopie van een bewijsstuk waaruit blijkt dat de Duits-, Engels- of Franssprekende beroepskracht meertalige kinderopvang:

  • a. de desbetreffende taal voor de deelvaardigheden gesprekken voeren, luisteren en spreken beheerst op niveau B2 van het Europees Referentiekader voor Talen, waarbij de deelvaardigheden afzonderlijk positief zijn beoordeeld;

  • b. de desbetreffende taal beheerst op ten minste niveau C1 van het Europees Referentiekader voor Talen;

  • c. een erkenning heeft als bedoeld in artikel 2 van de Regeling erkenning EU-beroepskwalificaties kinderopvangpersoneel, ten aanzien van diens beroepskwalificaties in de desbetreffende taal, behaald in een land dat het Duits, Engels of Frans als officiële voertaal bezigt;

  • d. op 31 januari 2024 voldeed aan de opleidingseisen, genoemd in artikel 4, tweede lid, onderdeel c, van het Tijdelijke besluit experiment meertalige dagopvang en meertalig peuterspeelzaalwerk; of

  • e. op 31 januari 2024 voldeed aan de opleidingseisen, genoemd in artikel 9a, tweede lid, van de Regeling Wet kinderopvang, zoals die luidde op deze datum.

B

In artikel 9a vervalt het tweede lid, onder vernummering van het derde tot het tweede lid.

C

Na artikel 9a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9aa. Taaleisen meertalige kinderopvang

De houder van het kindcentrum beschikt over een bewijsstuk waaruit blijkt dat de Duits-, Engels- of Franssprekende beroepskracht meertalige kinderopvang:

  • a. de desbetreffende taal voor de deelvaardigheden gesprekken voeren, luisteren en spreken beheerst op niveau B2 van het Europees Referentiekader voor Talen, waarbij de deelvaardigheden afzonderlijk positief zijn beoordeeld;

  • b. de desbetreffende taal beheerst op ten minste niveau C1 van het Europees Referentiekader voor Talen;

  • c. een erkenning heeft als bedoeld in artikel 2 van de Regeling erkenning EU-beroepskwalificaties kinderopvangpersoneel ten aanzien van diens beroepskwalificaties in de desbetreffende taal, behaald in een land dat het Duits, Engels of Frans als officiële voertaal bezigt;

  • d. op 31 januari 2024 voldeed aan de opleidingseisen, genoemd in artikel 9a, tweede lid, van de Regeling Wet kinderopvang, zoals die luidde op deze datum; of

  • e. op 31 januari 2024 voldeed aan de opleidingseisen, genoemd in artikel 4, tweede lid, onderdeel c, van het Tijdelijke besluit experiment meertalige dagopvang en meertalig peuterspeelzaalwerk.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 februari 2024.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip

TOELICHTING

I Algemeen deel

1. Inhoud regeling

1.1 Algemeen

Na afloop van het experiment meertalige dagopvang, is in de Wet kinderopvang per 1 februari een structurele regeling getroffen voor meertalige kinderopvang. De voorliggende wijzigingsregeling van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: de regeling) betreft een uitwerking daarvan voor wat betreft de taaleisen die gelden voor meertalige kinderopvang.

Een kindercentrum kan meertalige kinderopvang aanbieden waarbij voor ten hoogste vijftig procent van de openingstijd van de stam- of basisgroep per dag de Duitse, Engelse of Franse taal als voertaal kan worden gebruikt. Uitgezonderd zijn de krachtens artikel 1.50b, aanhef en onderdeel d, van de Wet kinderopvang, voorgeschreven uren die het kindercentrum minimaal besteedt aan voorschoolse educatie. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels gesteld worden met betrekking tot de opleidingseisen waaraan beroepskrachten moeten voldoen (tweede lid van de artikelen 6 en 15, van het Besluit kwaliteit kinderopvang).

Op basis van die grondslag in het Besluit kwaliteit kinderopvang, worden met voorliggende wijzigingsregeling taaleisen gesteld aan de Duitse, Engelse en Franse taal binnen de meertalige kinderopvang. Deze taaleisen worden opgenomen in de artikelen 7a en 9aa van de regeling.

De toelichting hieronder gaat eerst in op de afbakening (paragraaf 1.2). In paragraaf 1.3 worden de taaleisen toegelicht. Dit gebeurt eerst algemeen en daarna specifieker voor respectievelijk bewijsstukken waaruit een bepaald taalniveau blijkt (1.3.1) en de erkenning van een EU-beroepskwalificatie voor het beroep kinderopvang als bewijsstuk (1.3.2). Subonderdeel 1.3.3 geeft voorbeelden om te illustreren hoe de eisen in de praktijk toegepast kunnen worden in specifieke situaties. Vervolgens beschrijft hoofdstuk 2 de regeldruk en financiële gevolgen. Hoofdstuk 3 geeft de resultaten van toetsing en consultatie weer. In hoofdstuk 4 wordt de inwerkingtredingsdatum toegelicht. Als laatste volgt de artikelsgewijze toelichting.

1.2 Afbakening

Deze regeling stelt taaleisen aan beroepskrachten meertalige kinderopvang die de Duitse, Franse of Engelse taal (mede) als voertaal gebruiken. Het maakt hierbij niet uit of zij heel de dag deze taal spreken, of slechts enkele uren tijdens activiteiten. Iedere beroepskracht die de Duitse, Engelse of Franse taal spreekt met de kinderen wordt aangemerkt als Duits-, Engels- of Franssprekende beroepskracht meertalige kinderopvang.

Binnen de meertalige kinderopvang zijn er drie typen beroepskrachten meertalige kinderopvang. Het eerste type is de Nederlandssprekende beroepskracht meertalige kinderopvang, die uitsluitend Nederlands spreekt met de kinderen. Voor die beroepskracht stelt de regeling geen taaleisen in de Duitse, Engelse of Franse taal. Ten tweede is er de Duits-, Engels- of Franssprekende beroepskracht meertalige kinderopvang, die uitsluitend die taal spreekt met de kinderen en dus geen Nederlands. Het derde type is de beroepskracht meertalige kinderopvang die beide talen spreekt. Voor de laatste twee typen beroepskrachten meertalige kinderopvang stelt de regeling taaleisen in de vreemde taal die zij (mede) spreken met de kinderen: Duits, Engels of Frans.

Deze regeling stelt geen aparte taaleisen aan de volledig Nederlandssprekende beroepskracht meertalige kinderopvang. Taaleisen aan de Nederlandse taalvaardigheid treden in werking per 1 januari 2025.1 De Nederlandse taaleisen zijn met ingang van die datum ook van toepassing op de (gedeeltelijk) Nederlandssprekende beroepskrachten meertalige kinderopvang.

1.3 Taaleisen

De taaleisen voor (gedeeltelijk) Duits-, Engels- of Franssprekende beroepskrachten meertalige kinderopvang liggen in het verlengde van voorheen geldende taaleisen voor beroepskrachten meertalige buitenschoolse opvang2 en de taaleisen in het Tijdelijk besluit experiment meertalige dagopvang3. Net als voorheen het geval was, moet de beroepskracht kunnen aantonen dat hij of zij een goede mondelinge taalbeheersing heeft van de vreemde taal die de beroepskracht spreekt met de kinderen op de stam- of basisgroep. Het gaat hierbij om de volgende mondelinge onderdelen, zogenaamde deelvaardigheden: het kunnen voeren van gesprekken, luisteren en spreken, op ten minste het niveau B2 van het Europees Referentiekader voor Talen beheerst. Dit Referentiekader is een vergelijkingsinstrument om taalniveaus te kunnen duiden. Ten minste niveau B2 betekent binnen dit referentiekader: op niveau B2 of op de hogere niveaus C1 of C2.

Echter, bij de voorheen geldende taaleisen was in de regelgeving niet gespecificeerd dat de deelvaardigheden ieder afzonderlijk voldoende beheerst moesten worden. Met de voorliggende wijzigingsregeling wordt dit vanaf 1 februari 2024 wel vereist, door de vermelding dat de deelvaardigheden op taalniveau B2 elk afzonderlijk positief moeten zijn beoordeeld. Voor beroepskrachten meertalige kinderopvang die vóór 1 februari 2024 voldeden aan de voorheen geldende taaleisen, geldt dat hun bewijsstukken geldig blijven.

Nieuw is ook dat wordt voldaan aan de opleidingseisen indien de betreffende taal in algemene zin, dus niet specifiek op de mondelinge deelvaardigheden, op een hoger niveau dan B2 worden beheerst.

Voor de genoemde taaleisen geldt dat zij zowel in Nederland als in het buitenland behaald kunnen zijn. Aangezien cijfersystemen tussen landen sterk kunnen verschillen, is niet nader gespecificeerd dit besluit welke cijfers behaald moeten zijn voor de afzonderlijke deelvaardigheden, een positieve beoordeling volstaat.

Tot slot wordt een erkenning van een beroepskwalificaties in een ander EU-land, dat het Duits, Engels of Frans als officiële voertaal bezigt, toegevoegd als bewijsstuk voor het taalniveau (zie hierna onder 1.5).

De houder van een kindcentrum dient te beschikken over een kopie van een bewijsstuk dat de beroepskracht meertalige kinderopvang aan de gestelde taaleisen voldoet (zie hierna onder 1.3.1 en 1.3.2).

1.3.1 Bewijsstukken van taalniveau B2 of C1/C2

Een beroepskracht kan op verschillende manieren een bewijsstuk krijgen. Er zijn bijvoorbeeld taalinstituten die specifieke opleidingen, toetsen en assessments ontwikkelen voor pedagogisch medewerkers in de kinderopvang. Daarnaast kunnen ook certificaten afgegeven door algemene taalinstituten, in de betreffende taal, dienen als bewijsstuk. De beroepskracht is vrij om door middel van een ander bewijsstuk aan te tonen dat hij of zij voldoet aan ten minste het niveau B2 van het Europees Referentiekader voor Talen voor de mondelinge deelvaardigheden gesprekken voeren, luisteren en spreken of één van de hogere taalniveaus C1 of C2 beheerst in de betreffende taal. Bij deze hogere niveaus hoeven de mondelinge deelvaardigheden niet afzonderlijk positief te zijn beoordeeld.

Naast bovengenoemde bewijsstukken waarop het taalniveau vermeld staat, kan taalniveau C1 of C2 ook (indirect) blijken uit een diploma van een gevolgde opleiding. Diploma’s op (vergelijkbaar) niveau vwo-, associate degree-, hbo- of wo én waarbij het curriculum (voor het grootste deel) in het Duits, Engels of Frans is aangeboden, worden gezien als opleidingen op C1- of C2-niveau in die taal. Dit diploma is een daarom geldig bewijsstuk voor de desbetreffende taal. De opleiding waarmee het niveau C1 of C2 aangetoond wordt hoeft geen opleiding tot pedagogisch medewerker te zijn. Van belang is wel dat de voertaal van de opleiding Duits, Engels of Frans is geweest.

Buitenlandse diploma’s

Vaak zal uit een buitenlands(e) diploma of cijferlijst niet direct blijken of de beroepskracht aan het taalniveau voldoet. Buitenlandse diploma’s worden echter altijd erkend door de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO) of de Internationale Diplomawaardering (IDW). DUO geeft diplomawaarderingen af voor opleidingen binnen de EU en de Internationale Diplomawaardering (IDW) voor opleidingen buiten de EU. Uit deze diplomaerkenning of diplomawaardering blijkt of het een opleiding op mbo-niveau (dus: taalniveau B2) of een opleiding op AD-, hbo- of wo-niveau (dus: taalniveau C1 of C2) betreft.

Daarbij kijken DUO en IDW of een buitenlands diploma vergelijkbaar is met een relevant Nederlands diploma en zo ja, met welk opleidingsniveau. DUO kan (op verzoek van de aanvrager) dit opleidingsniveau en waar mogelijk ook de voertaal van de afgeronde buitenlandse opleiding op de erkenningsbeschikking vermelden. Op de diplomawaardering van IDW staat sowieso met welk Nederlands opleidingsniveau het buitenlandse diploma vergelijkbaar is. Die informatie kan gebruikt worden om te beoordelen of iemand met zijn of haar diploma al aan de taaleis voldoet.

Voorbeeld 1: Als blijkt dat de opleiding op mbo-niveau is en de beroepskwalificatie niet geldt voor een land waar Duits, Engels of Frans een officiële voertaal is (zie paragraaf 1.5), dan is sprake van taalniveau B2 en dan moet de beroepskracht aantonen dat hij of zij elk van de mondelinge deelvaardigheden op dit taalniveau beheerst. Dat betekent dat in de meeste gevallen in Nederland een taaltoets moet worden gedaan om het taalniveau voor gesprekken voeren, luisteren en spreken aan te tonen. Indien de verschillende mondelinge deelvaardigheden wel uit het diploma of de cijferlijst blijken en de beroepskracht aantoont dat dit op niveau B2 is, dan is dat voldoende bewijs en is een aparte taaltoets niet nodig.

Voorbeeld 2: Iemand kan bijvoorbeeld een Engelstalige bacheloropleiding Business Administration in Spanje hebben afgerond en daarna een kwalificatie voor pedagogisch medewerker hebben gehaald op mbo-niveau in Spanje of Nederland. Ook dan kan deze persoon, met dit (eventueel door DUO erkende) diploma van de gevolgde bacheloropleiding, taalniveau C1 of C2 Engels aantonen. De taaleis kan dus worden aangetoond met elk diploma op (vergelijkbaar) niveau vwo-, associate degree-, hbo- of wo én waarbij het curriculum (voor het grootste deel) in het Duits, Engels of Frans is aangeboden. Uiteraard dient de persoon dan met andere bewijsstukken aan te tonen aan de overige kwalificatie-eisen voor het beroep van pedagogisch medewerker te voldoen.

Eerder behaalde certificaten (vóór 1 februari 2024)

Zoals hierboven onder 1.3 is uitgelegd, vereist de regeling vanaf 1 februari 2024 dat bij taalniveau B2 de mondelinge deelvaardigheden ieder afzonderlijk voldoende beheerst moeten worden. Dit geldt voor alle bewijsstukken die na 1 februari 2024 worden verkregen. Bewijsstukken die in de periode van 2017 t/m 31 januari 2024 zijn behaald en die kwalificeren op basis van de toen geldende taaleisen in de Regeling Wet kinderopvang en het Tijdelijk besluit experiment meertalige dagopvang en meertalig peuterspeelzaalwerk, blijven ook na 1 februari kwalificeren als geldig bewijsstuk op grond van de Regeling Wet kinderopvang. De voorliggende regeling voorziet hierin.

1.3.2 Een door DUO afgegeven erkenning van een erkenning van een beroepskwalificaties in een ander EU-land, dat het Duits, Engels of Frans als officiële voertaal bezigt.

De beroepen in de kinderopvang in Nederland vallen onder de gereglementeerde beroepen. Dit betekent dat alleen personen die beschikken over de wettelijke beroepskwalificaties het beroep kunnen uitoefenen. Als iemand in een ander EU-land zijn of haar beroepskwalificatie heeft gehaald, dan moet diegene een Nederlandse erkenning hebben van zijn of haar buitenlandse beroepskwalificaties. Voor landen binnen de EU geeft DUO deze erkenningen af, op basis van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties. Hierbij toetst DUO of de beroepskwalificatie in een ander EU-land overeenkomt met de Nederlandse beroepskwalificatie voor kinderopvangpersoneel.4

Uit zo’n erkende buitenlandse beroepskwalificatie blijkt dat iemand in een bepaald EU-land mag werken in de kinderopvang. Als het buitenlandse diploma erkend is in een EU-land waar het Duits, Engels of Frans een officiële voertaal is,5 dan is de erkenning op zichzelf ook een geldig bewijsstuk voor de desbetreffende taalbeheersing. Een aanvullend bewijsstuk waaruit het taalniveau af te leiden is, is daardoor niet nodig. Dit geldt dus ook wanneer de opleiding op mbo-niveau is gevolgd. De reden daarvoor is dat het Duits-, Engels-, of Franstalige land iemand met een beroepskwalificatie voldoende taalvaardig acht om daar in de kinderopvang te mogen werken. Dit maakt het voor beroepskrachten wiens moedertaal Duits, Engels of Frans is bovendien interessant om werkzaam te zijn in een Nederlandse kinderopvang met een meertalig aanbod. In de grensregio’s kunnen Duits- of Franssprekende beroepskrachten dan makkelijker een overstap maken naar een meertalige kinderopvang in Nederland.

Bij de erkenning van buitenlandse diploma’s, vraagt DUO de beroepskwalificatie op in het land waar de opleiding is gevolgd. Op verzoek van de aanvrager kan DUO dit ook opvragen in andere EU-landen, waar de aanvrager bijvoorbeeld een erkenning van beroepskwalificatie heeft gekregen.

1.3.3 Voorbeelden ter illustratie van toepassing van de voorgaande paragrafen

Omdat er in de praktijk veel verschillende combinaties van bewijsstukken mogelijk zijn, beoogt onderstaande tabel te illustreren hoe de eisen uit de voorgaande alinea’s in de praktijk toegepast kunnen worden.

Voorbeelden van bewijsstukken waaruit het taalniveau wel/niet kan worden afgeleid

Bewijsstuk:

diplomaerkenning afgegeven door DUO of IDW voor een:

Bewijst dit ten minste B2-niveau?

Op grond van welk onderdeel van het eerste lid van artikel 7a of artikel 9aa?

in Duitsland behaalde mbo-opleiding tot pedagogisch medewerker

Ja (Duits)

C (uit de erkenning blijkt dat deze persoon in Duitsland in de kinderopvang mag werken).

in Duitsland behaalde niet-pedagogische mbo-opleiding. In combinatie met een in Nederland behaalde aanvullende kwalificaties als pedagogisch medewerker.

Nee

A en B: het betreft een Duitse mbo-opleiding en geen hbo- of wo-opleiding

C: de in Duitsland behaalde opleiding kwalificeert niet om in Duitsland in de kinderopvang te werken.

in Italië behaalde (gedeeltelijk) Engelstalige mbo-opleiding tot pedagogisch medewerker.

Nee

A en B: het betreft een (gedeeltelijk) Engelstalige mbo-opleiding en geen hbo- of wo-opleiding

C: Italië is geen Duits-, Engels- of Franstalig land. De Italiaanse opleiding kwalificeert om in de Nederlandse kinderopvang te mogen werken, in combinatie met een aanvullend bewijsstuk (certificaat van een taaltoets) waaruit taalniveau B2 blijkt.

in Italië behaalde mbo-opleiding tot pedagogisch medewerker, gevolgd door een Engelstalige niet-pedagogische hbo-opleiding.

Ja (Engels)

B: het hbo-diploma van de (voornamelijk) Engelstalige hbo-opleiding toont taalniveau C1 Engels aan. Voor het aantonen van het taalniveau van ten minste B2 hoeft dit geen opleiding te zijn die kwalificeert voor de kinderopvang.

NB Uiteraard is de erkenning van een kwalificerend diploma voor kinderopvang wel nodig om aan de overige kwalificatie-eisen voor de Nederlandse kinderopvang te voldoen.

in Italië behaalde (gedeeltelijk) Engelstalige universitaire opleiding, die kwalificeert voor het werken in de Italiaanse kinderopvang.

Ja mits (Engels)

B, mits: De beroepskracht moet aannemelijk kunnen maken dat het grootste deel van het curriculum van de opleiding in het Engels is aangeboden.

in Polen behaalde hbo-opleiding, die kwalificeert voor werken in de Poolse kinderopvang. Daarbij een door de Duitse autoriteiten afgegeven erkenning om te werken in de Duitse kinderopvang.

Ja (Duits)

C: de Duitse autoriteiten hebben erkenning verleend om met het Poolse diploma in de Duitse kinderopvang te mogen werken. Dit geldt als een kwalificatie in een Duitstalig land.

in Frankrijk behaalde Engelstalige hbo-opleiding tot pedagogisch medewerker gevolgd, die kwalificeert voor het werken in de Franse kinderopvang.

Ja (zowel Frans als Engels)

B: het hbo-diploma van de (voornamelijk) Engelstalige hbo-opleiding toont taalniveau C1 Engels aan.

C: de kwalificatie om in de kinderopvang in Frankrijk te mogen werken dient als bewijsstuk voor ten minste taalniveau B2 Frans.

in Canada behaalde Franstalige mbo-opleiding tot pedagogisch medewerker.

Nee

B: het betreft een mbo-opleiding, geen hbo of wo.

C: Bij diploma’s die niet in een EU-land zijn behaald, is de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties niet van toepassing. Een IDW-verklaring van een kwalificatie voor de kinderopvang in een niet-EU-land, geldt daarom niet als bewijsstuk voor het taalniveau (tenzij het een hbo- of wo-opleiding betreft).

in Canada behaalde hbo-opleiding tot pedagogisch medewerker die kwalificeert om in de Canadese kinderopvang te werken.

Ja mits (Engels of Frans)

B, mits: De beroepskracht moet aannemelijk kunnen maken dat het grootste deel van het curriculum van de opleiding in het Engels of Frans is aangeboden. Uit de IDW-verklaring blijkt dat het een hbo-opleiding betreft.

2. Regeldruk en financiële gevolgen

2.1 Regeldruk

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat de gevolgen voor de regeldruk beperkt zijn en toereikend in beeld zijn gebracht.

Als kindercentra meertalige kinderopvang willen aanbieden, zullen zij moeten zorgen dat de beroepskrachten die op meertalige groepen ingezet worden, voldoen aan de opleidingseisen. Zij dienen te beschikken over kopieën van de bewijsstukken, waaruit het taalniveau blijkt van de (gedeeltelijk) Duits-, Engels-, of Franssprekende beroepskrachten. Logischerwijs nemen de houders deze kopieën op in hun administratie. Bij de aanname van personeel zijn houders ook nu al gehouden om aan te kunnen tonen dat de beroepskracht over het vereiste opleidingsniveau beschikt. De verwachting is dat het opvragen en opnemen van een extra bewijsstuk (namelijk: van het taalniveau) weinig extra lasten met zich meebrengt. Bovendien beschikt het zittende meertalige personeel al over deze bewijsstukken, dus de kosten doen zich alleen voor bij nieuw personeel of voor nieuwe locaties die meertalige kinderopvang gaan aanbieden. De verwachting is dat dit aantal nieuwe locaties beperkt zal zijn tot hooguit een paar procent van alle kinderopvanglocaties.

Beroepskrachten zijn niet verplicht om een dergelijk bewijsstuk te verkrijgen, tenzij ze als (gedeeltelijk) Duits-, Engels-, of Franssprekende beroepskracht ingezet willen worden. Het is afhankelijk van de arbeidsvoorwaarden of beroepskrachten hier kosten voor zullen maken.

De regeldrukraming bestaat alleen uit directe gevolgen van regelgeving. Voor zover zich regeldrukeffecten zullen voordoen, zijn dit beperkte en eenmalige gevolgen. De totale regeldrukkosten zijn afhankelijk van het aantal kindercentra dat meertalige kinderopvang gaat aanbieden, het aantal meertalige groepen per kindercentrum en het aantal Duits-, Engels-, of Franstalige beroepskrachten per groep of locatie. Dit is vooraf moeilijk in te schatten. In de berekening hieronder worden de regeldrukkosten weergegeven voor de volgende aannames:

  • Ten hoogste 5 procent van de kindercentra biedt meertalige kinderopvang.

  • Deze kindcentra hebben één meertalige groep

  • Per meertalige groep zijn er twee Duits-, Engels-, of Franstalige beroepskrachten.

  • Het controleren van een bewijsstuk door de houder kost eenmalig 5 à 10 minuten per nieuwe Duits-, Engels-, of Franstalige beroepskracht.

  • Voor meertalige kinderopvang melden zich uitsluitend beroepskrachten die al over het vereiste taalniveau beschikken (maar hier nog niet altijd een bewijsstuk van kunnen overleggen). Bijscholing is daardoor niet nodig, uitsluitend eenmalige toetsing.

  • De helft van deze beroepskrachten beschikt al over een bewijsstuk waarmee ze hun mondelinge taalniveau kunnen aantonen.

  • Beroepskrachten die hier nog niet over beschikken, doen een taaltoets die maximaal 120 minuten duurt.

Aantal kindercentra met meertalige kinderopvang (% van het totaal)

Geschat aantal Duits-, Engels- of Franstalige beroepskrachten (2 per groep, 1 groep per locatie)

Regeldrukkosten voor houders (controleren bewijsstukken), op basis van een intern uurtarief van € 54 en 10 minuten per beroepskracht

Regeldrukkosten voor beroepskrachten, op basis van een intern uurtarief van € 54, 50% van de beroepskrachten en 2 uur per toets

Totale regeldruk-kosten

850 (ca 5%)

1700

€ 15.300

€ 91.800

€ 107.100

2.2 Financiële gevolgen

Op basis van nadere gesprekken met de uitvoeringspartijen is de verwachting dat er zeer beperkte kosten verbonden zijn aan het toezicht op de taaleisen. De kosten zijn verwaarloosbaar gezien het lage aantal kindercentra dat naar verwachting meertalige kinderopvang gaat aanbieden.

3. Toetsing en consultatie

Een concept van deze regeling is gedeeld met de sectorpartijen en met de vier toezichtspartijen (GGD GHOR Nederland, Inspectie van het onderwijs (IvhO), Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en DUO). Zij hebben daarbij de gelegenheid gekregen om eventuele opmerkingen, vragen en onduidelijkheden aan te geven. VNG en GGD GHOR Nederland hebben een uitvoeringstoets uitgevoerd, waarmee zij de uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en effecten van deze conceptregeling hebben beoordeeld. Daarnaast is gesproken met onder meer de Universiteit van Amsterdam (betrokken bij het experiment), DUO, IDW en de voormalig Projectmanager tweetalig primair onderwijs bij Nuffic om praktijkkennis op te halen. De reacties worden hieronder besproken.

3.1 Alternatieve opsomming eisen eerste lid

Veel geconsulteerde stakeholders hebben gevraagd hoe de onderdelen a, b en c van de artikelen 7a, eerste lid, en 9aa, eerste lid, zich tot elkaar verhouden. Dit omdat alleen tussen de onderdelen b en c het woordje ‘of’ vermeld staat. Dit is de manier waarop in regelgeving een alternatieve opsomming wordt weergegeven. Een bewijsstuk moet dus voldoen aan onderdeel a, of b, of c.

3.2 Bewijslast

GGD GHOR Nederland vraagt om duidelijkheid waar de bewijslast ligt bij bewijsstukken waarvan niet op voorhand duidelijk is of daarmee het taalniveau kan worden aangetoond of niet. Op grond van deze regeling ligt die bewijslast bij de houder. De houder is verantwoordelijk voor het inzetten van beroepskrachten die beschikken over de juiste bewijsstukken.

De houder moet vervolgens deze bewijsstukken controleren en beschikken over een kopie. Dit is nu als eis opgenomen in de regeling. De toezichthouder heeft de taak te controleren of deze administratie op orde is, maar niet om navraag te doen bij andere autoriteiten of met een bepaald bewijsstuk voldaan is aan de taaleis. Indien de toezichthouder hierover twijfels heeft, dan zal dit teruggekoppeld worden aan de houder. Het aan de houder, in samenspraak met de beroepskracht, om te bewijzen dat de beroepskracht voldoet aan de taaleis.

4. Inwerkingtreding

De B2-taaleis voor de Duits-, Engels- of Franssprekende beroepskracht meertalige kinderopvang treedt gelijktijdig in werking met de wet tot wijziging van de Wet kinderopvang in verband met een structurele regeling voor meertalige dagopvang.6 Een structurele regeling voor meertalige dagopvang moet getroffen zijn uiterlijk op 1 februari 2024, omdat op die datum de wettelijke basis van die regels, het Tijdelijk besluit experiment meertalige dagopvang, wegvalt. Om die reden treedt deze regeling op 1 februari 2024 in werking.

Hiermee wordt afgeweken van het kabinetsbeleid van vaste verandermomenten en een minimuminvoeringstermijn voor wet- en regelgeving, zoals neergelegd in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. De reden daarvoor is om, zoals hierboven vermeld, meertalige dagopvang ook na 1 februari 2024 te kunnen voortzetten. Dat is in het belang van de aanbieders en gebruikers van meertalige dagopvang. De daarvoor benodigde regelgeving was niet op tijd gereed voor inwerkingtreding per 1 januari 2024.

II Artikelsgewijs

Artikel I, onderdelen A en C (artikelen 7a en 9aa)

Met de onderhavige wijzigingsregeling worden de artikelen 7a (voor dagopvang) en 9aa (voor buitenschoolse opvang) ingevoegd, die zien op de taaleisen voor Duits-, Engels en Franssprekende beroepskrachten meertalige kinderopvang. Uit het eerste lid van beide artikelen volgt dat een Duits-, Engels- of Franssprekende beroepskracht:

  • 1) de desbetreffende taal voor de deelvaardigheden gesprekken voeren, luisteren en spreken beheerst op niveau B2 van het Europees Referentiekader voor Talen, waarbij de deelvaardigheden afzonderlijk positief zijn beoordeeld; of

  • 2) de desbetreffende taal beheerst op ten minste niveau C1 van het Europees Referentiekader voor Talen; of

  • 3) een erkenning heeft als bedoeld in artikel 2 van de Regeling erkenning EU-beroepskwalificaties kinderopvangpersoneel; of

  • 4) voldeed aan de eisen die vóór 1 februari 2024 op grond van het Tijdelijk besluit experiment meertalige dagopvang en meertalig peuterspeelzaalwerk of de Regeling Wet kinderopvang aan deze beroepskrachten werden gesteld.

In dit eerste lid wordt gebruik gemaakt van het woord ‘of’ in de opsomming van de onderdelen. Dit wil zeggen dat slechts aan één van de onderdelen van het eerste lid voldaan moet zijn om de taaleis aan te kunnen tonen. De houder van het kindcentrum moet beschikken over een kopie van het bewijsstuk, waarmee wordt aangetoond dat de beroepskracht meertalige kinderopvang aan de bovengenoemde taaleis voldoet. De taaleis en de bewijsstukken zijn nader toegelicht in paragraaf 1.3 van het algemene deel van deze toelichting.

Artikel I, onderdeel B (artikel 9a)

In artikel 9a van de Regeling Wet kinderopvang, zoals dat gold tot de datum van inwerkingtreding van deze regeling, waren de taaleisen voor de beroepskrachten meertalige buitenschoolse opvang geregeld. Met deze regeling zijn deze taaleisen uitgebreid en verplaatst naar een artikel 9aa (zie onderdeel C). Daarom vervalt het tweede lid van artikel 9a, onder vernummering van het derde tot tweede lid.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip


X Noot
3

Stb. 2017, 249.

X Noot
4

DUO kijkt bij de erkenning of de persoon kwalificeert voor een van de gereglementeerde beroepen, namelijk: beroepskracht in de dagopvang, beroepskracht voorschoolse educatie in de dagopvang, beroepskracht in de (meertalige) buitenschoolse opvang of gastouder, en of iemand dit beroep in het land van diplomering kan uitoefenen.

X Noot
5

Duits is de officiële taal in Duitsland, Liechtenstein en Oostenrijk. Daarnaast geldt Duits als mede-officiële taal in Luxemburg en Zwitserland. Frans is de officiële taal in Frankrijk en Monaco. Daarnaast geldt Frans als mede-officiële taal in België, Luxemburg en Zwitserland. Het Engels is in Europa de officiële taal in het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Malta.

Naar boven