Regeling van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 14 augustus 2024, nr. 5556841, houdende aanwijzing niet-coöperatieve of coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, T.H.D. Struycken.

Gelet op artikel 391a, vijfde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van het Implementatiebesluit Richtlijn openbaarmaking winstbelasting;

Besluit:

Artikel 1

Als niet-coöperatieve rechtsgebieden als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van het Implementatiebesluit Richtlijn openbaarmaking winstbelasting worden aangewezen: Amerikaans Samoa, Anguilla, Antigua en Barbuda, Fiji, Guam, Palau, Panama, de Russische Federatie, Samoa, Trinidad en Tobago, de Amerikaanse Maagdeneilanden en Vanuatu.

Artikel 2

Als coöperatieve rechtsgebieden als bedoel in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van het Implementatiebesluit Richtlijn openbaarmaking winstbelasting worden aangewezen: Armenië, Belize, de Britse Maagdeneilanden, Costa Rica, Curaçao, Eswatini, Maleisië, de Seychellen, Turkije en Vietnam.

Artikel 3

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en is van toepassing op verslagen inzake de winstbelasting die worden opgesteld over boekjaren die aanvangen op of na 22 juni 2024.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, T.H.D. Struycken

TOELICHTING

Ingevolge het Implementatiebesluit Richtlijn openbaarmaking winstbelasting (hierna: Implementatiebesluit) moeten bepaalde vennootschappen en bijkantoren jaarlijks een verslag inzake de winstbelasting opstellen en openbaar maken in het handelsregister. De informatie over de winstbelasting moet worden uitgesplitst over de lidstaten van de EU en de Europese Economische Ruimte en over de niet-coöperatieve of coöperatieve rechtsgebieden; over de overige landen wordt de informatie geaggregeerd weergegeven. De onderhavige regeling bevat de aanwijzing van die coöperatieve en niet-coöperatieve rechtsgebieden. De aanwijzing volgt de bijlage bij de conclusies van de Raad Economische en Financiële Zaken waarin de EU-lidstaten twee keer per jaar de zwarte en grijze fiscale EU-lijst van rechtsgebieden vaststellen die niet-coöperatief of coöperatief zijn op belastinggebied.1 Individuele lidstaten hebben geen keuzemogelijkheden ten aanzien van deze lijsten.

Op de lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden (de ‘zwarte lijst’) staan de door de EU aangewezen rechtsgebieden die niet voldoen aan criteria van transparantie, informatie-uitwisseling en eerlijke belastingconcurrentie. Zij zijn opgesomd in artikel 1 van deze regeling. Op de lijst van coöperatieve rechtsgebieden (de ‘grijze’ lijst) staan de door de EU-lidstaten aangewezen rechtsgebieden die niet aan die criteria voldoen maar die op hoog politiek niveau hebben toegezegd maatregelen te nemen om eraan te gaan voldoen. Zij zijn opgesomd in artikel 2.

Artikel 1 is identiek aan artikel 2, onderdeel b, van de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van Financiën. Voor die regeling zijn de rechtsgebieden die coöperatief zijn en op de grijze lijst staan, niet relevant. Daarom is een rechtsgrondslag opgenomen in artikel 392a, vijfde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en in artikel 8, eerste lid, onder b, Implementatiebesluit voor deze ministeriële regeling om de rechtsgebieden op de twee lijsten te kunnen aanwijzen. Hoewel beide regelingen elkaar overlappen voor zover het om de niet-coöperatieve rechtsgebieden gaat, hebben ze ieder een eigen toepassingsgebied. De onderhavige regeling heeft alleen betrekking op het verslag inzake de winstbelasting.

De lijst met coöperatieve rechtsgebieden in artikel 2 wordt afgeleid uit de jaarlijkse conclusies van de Ecofin-Raad van de EU in februari. Volgens artikel 48quater, vijfde lid, tweede alinea, van de Richtlijn openbaarmaking winstbelasting2 moet namelijk separaat worden gerapporteerd over een coöperatief rechtsgebied als dat zowel op 1 maart van het boekjaar waarover het verslag wordt opgesteld als op 1 maart van het daaraan voorafgaande boekjaar op de grijze fiscale EU-lijst stond. De rechtsgebieden die zijn opgesomd in artikel 2 van deze regeling voldoen aan dit criterium. Wanneer een rechtsgebied van de zwarte lijst naar de grijze lijst verhuist en uit artikel 1 wordt verwijderd, dan begint de teller te lopen van de twee jaar van artikel 2. Hierbij krijgt dat rechtsgebied een jaar de tijd om te voldoen aan de gedane toezeggingen. Mochten die toezeggingen niet kunnen worden waargemaakt, dan blijft het rechtsgebied op de grijze lijst en treedt artikel 2 na een jaar in werking. Ook is het mogelijk dat een rechtsgebied op de zwarte lijst staat vanwege tekortkomingen ten aanzien van bepaalde criteria en tevens op de grijze lijst staat vanwege andere tekortkomingen. Zodra een rechtsgebied wordt verwijderd van de zwarte lijst maar op de grijze lijst blijft staan, blijft de teller doorlopen omdat de grijze lijst onafhankelijk opereert ten opzichte van de zwarte lijst. Dit betekent dat het rechtsgebied meteen in de grijze lijst van artikel 2 van deze regeling wordt opgenomen, omdat het dan al in twee achtereenvolgende jaren op 1 maart op de grijze lijst staat.

Deze regeling wordt jaarlijks kort na de februari-vergadering van de Ecofin-Raad aangepast aan de in die vergadering en in de vergadering van oktober van het voorafgaande jaar genomen EU-besluiten over de samenstelling van de zwarte en de grijze lijst, tenzij die besluiten niet tot een wijziging hebben geleid. Die aanpassing is dan telkens van toepassing met ingang van het dan lopende boekjaar waarover het verslag wordt opgesteld. Dat betekent dat een in artikel 2 genoemd rechtsgebied in een toepasselijk boekjaar per definitie ook al op 1 maart daaraan voorafgaand op de grijze fiscale EU-lijst stond. Doordat 1 maart het uitgangspunt is, kan dit ertoe leiden dat ondernemingen die een boekjaar hebben dat bijvoorbeeld aanvangt op 1 juli, relatief laat in het boekjaar duidelijkheid krijgen over de rechtsgebieden waarover de informatie moet worden uitgesplitst. Dit is een gevolg van de wijze waarop in de EU over deze rechtsgebieden wordt besloten. De informatie moet hoe dan ook verzameld worden in alle landen waar de onderneming actief is en het enige verschil is of de informatie kan worden opgeteld of dat ze afzonderlijk per land in het verslag moet worden vermeld. Het verslag heeft alleen betrekking op de lidstaten en landen waar een vestiging, een vaste inrichting of permanente bedrijfsactiviteit bestaat die onderworpen kan zijn aan winstbelastingen (artikel 8, derde lid, Implementatiebesluit).

De datum van toepassing van deze regeling in artikel 3 sluit aan bij de toepassing van het implementatiebesluit vanaf 22 juni 2024. Dat is ook de eerste dag van het eerste boekjaar waarop de verplichting tot het opstellen van een verslag inzake de winstbelasting van toepassing is. Voor alle volgende jaren zal worden uitgegaan van boekjaren die ingaan op of na 1 januari. Dat betekent dat er kort na de februari-vergadering van de Ecofin-Raad van 2025 een wijzigingsregeling zal verschijnen – indien die vergadering daartoe aanleiding geeft – die de lijst van rechtsgebieden zal aanpassen en die van toepassing zal zijn op boekjaren die ingaan op of na 1 januari 2025.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, T.H.D. Struycken


X Noot
1

Zie ook www.consilium.europa.eu/nl/policies/eu-list-of-non-cooperative-jurisdictions/. De landen in annex I van de aldaar genoemde Raadsconclusies staan op de zwarte lijst, de landen die twee opeenvolgende jaren in annex II van de Raadsconclusies staan vermeld, staan op de grijze lijst.

X Noot
2

Richtlijn (EU) 2021/2101 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2021 tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU wat betreft de openbaarmaking van informatie over de winstbelasting door bepaalde ondernemingen en bijkantoren

Naar boven