Regeling van de Minister van Klimaat en Groene Groei van 18 juli 2024, nr. WJZ/ 63189320, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2024 in verband met de introductie en openstelling van de subsidiemodule Investeringssubsidie maakindustrie klimaatneutrale economie (IMKE)

De Minister van Klimaat en Groene Groei,

Gelet op de artikelen 2, eerste lid, 4, 7, eerste lid, 15, 16, 17, eerste lid, onderdeel a, en vierde lid, 19, tweede lid, 25, 44, tweede lid, en 50, vierde lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

Na titel 4.6 wordt een titel ingevoegd, luidende:

Titel 4.7 Investeringssubsidie maakindustrie klimaatneutrale economie (IMKE)

Artikel 4.7.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

BIPV-zonnepaneel:

zonnepaneel dat is geïntegreerd in een gebouw;

elektrolyse-installatie:

een installatie voor de productie van waterstof door middel van elektrolyse van water;

essentiële onderdelen:

onderdelen die zijn ontworpen en voornamelijk worden gebruikt als directe input voor de productie van batterijen, elektrolyse-installaties of zonnepanelen;

investeringsbesluit:

een door een daartoe bevoegd persoon ondertekend document waaruit blijkt dat de subsidieontvanger het besluit tot het doen van de investering in de productielijn definitief heeft genomen;

productielijn:

een samenhangend geheel van installaties die bestemd zijn voor de productie van een specifiek product of specifieke producten of voor de terugwinning van grondstoffen;

VIPV-zonnepaneel:

zonnepaneel dat is geïntegreerd in een voertuig.

Artikel 4.7.2. Doelstelling

Het doel van deze module is het stimuleren van investeringen in sectoren die van strategisch belang zijn voor de transitie naar een klimaatneutrale economie, voor de opschaling van de productie van relevante uitrusting daarvoor naar productie op commerciële schaal, en om te voorkomen dat nieuwe investeringen in deze sectoren worden verlegd naar derde landen buiten de Economische Europese Ruimte.

Artikel 4.7.3. Subsidieverstrekking
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een onderneming voor een project voor de realisatie van productielijnen voor batterijen, elektrolyse-installaties of zonnepanelen, bestaande uit een investering in:

    • a. een nieuwe productielijn;

    • b. de uitbreiding van de productiecapaciteit van een bestaande productielijn;

    • c. de ombouw van een bestaande productielijn.

  • 2. Een productielijn voor batterijen als bedoeld in het eerste lid betreft:

    • a. de productie van:

      • 1°. bulkbatterijen, lithium-ion batterijen, natrium-ion batterijen, redox-flow batterijen of solid-state batterijen;

      • 2°. essentiële onderdelen voor de batterijen, genoemd in subonderdeel 1°, namelijk anodes, cellen, coatingmaterialen, elektrolytmaterialen, kathodes, packs of stacks;

    • b. de productie of terugwinning van gerelateerde kritieke grondstoffen als bedoeld in Bijlage IV van de algemene groepsvrijstellingsverordening en die nodig zijn voor de productie van de batterijen, genoemd in onderdeel a, subonderdeel 1°, of voor de productie van de essentiële onderdelen, genoemd in onderdeel a, subonderdeel 2°.

  • 3. Een productielijn voor elektrolyse-installaties als bedoeld in het eerste lid betreft de productie van:

    • a. elektrolyse-installaties;

    • b. essentiële onderdelen voor elektrolyse-installaties, namelijk anodes, bipolaire platen, diafragma’s, drukregulatoren, kathodes, kleinschalige waterstofopslag, membranen, temperatuurregulatoren, vermogenelektronica, warmtewisselaars, waterpompsystemen, waterstofcompressoren, waterstofdetectiesystemen, waterstofzuiveringssystemen of waterzuiveringssystemen.

  • 4. Een productielijn voor zonnepanelen als bedoeld in het eerste lid betreft de productie van:

    • a. BIPV-zonnepanelen of VIPV-zonnepanelen op basis van heterojunctionzonnecellen of perovskietzonnecellen;

    • b. zonnepanelen die circulair, lichtgewicht of flexibel, en PFAS-vrij zijn;

    • c. essentiële onderdelen voor de zonnepanelen, genoemd in onderdeel a of b, namelijk heterojunctionzonnecellen, perovskietfolies, perovskietzonnecellen of tandemzonnecellen.

Artikel 4.7.4. Hoogte subsidie
  • 1. De subsidie bedraagt 15 procent van de subsidiabele kosten. Indien het project een investering in een productielijn betreft in een steungebied dat overeenkomstig artikel 107, derde lid, onderdeel c, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de regionale steunkaart van Nederland is aangewezen, bedraagt de subsidie 20 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2. Het in het eerste lid genoemde percentage wordt verhoogd met:

    • a. 20 procentpunten, indien de investering wordt gedaan door een kleine onderneming;

    • b. 10 procentpunten, indien de investering wordt gedaan door een middelgrote onderneming.

  • 3. De subsidie bedraagt ten hoogste:

    • a. voor een project met betrekking tot de investering in een productielijn voor batterijen € 20.000.000 per onderneming;

    • b. voor een project met betrekking tot de investering in een productielijn voor elektrolyse-installaties € 50.000.000 per onderneming;

    • c. voor een project met betrekking tot de investering in een productielijn voor zonnepanelen € 25.000.000 per onderneming.

  • 4. De totale maximale subsidie op grond van deze titel voor één onderneming bedraagt € 150.000.000. Indien het investeringen in een steungebied als bedoeld in het eerste lid betreft, bedraagt de totale maximale subsidie op grond van deze titel voor één onderneming € 200.000.000.

Artikel 4.7.5. Subsidiabele kosten
  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking alle investeringskosten in materiële en immateriële activa die strikt noodzakelijk zijn voor de realisatie van de productielijn waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

  • 2. Investeringskosten in immateriële activa zijn subsidiabel, indien die activa:

    • a. verbonden blijven met het betrokken gebied waar het project wordt uitgevoerd, en niet naar andere gebieden worden overgebracht;

    • b. voornamelijk worden gebruikt in de vestiging van de subsidieontvanger waar de realisatie van de productielijn plaatsvindt;

    • c. afschrijfbaar zijn;

    • d. op marktvoorwaarden worden aangekocht van derden zonder banden met de koper;

    • e. worden opgenomen in de activa van de subsidieontvanger; en

    • f. gedurende ten minste vijf jaar voor grote ondernemingen en drie jaar voor kleine of middelgrote ondernemingen na de voltooiing van het project verbonden blijven met het project waarvoor de subsidie wordt verleend.

  • 3. Voor subsidie komen niet in aanmerking kosten voor:

    • a. het vervangen van installaties van de productielijn waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, tijdens de periode vanaf de start van het project tot:

      • 1°. vijf jaar na de voltooiing van het project in het geval het een grote onderneming betreft; of

      • 2°. drie jaar na de voltooiing van het project in het geval het een kleine of middelgrote onderneming betreft;

    • b. de vergemakkelijking van de verplaatsing van de productielijn waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, tussen lidstaten binnen de Europese Economische Ruimte.

  • 4. Artikel 10, derde lid, van het besluit is niet van toepassing op de subsidiabele kosten.

Artikel 4.7.6. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt de afzonderlijke subsidieplafonds voor de productielijnen voor batterijen, elektrolyse-installaties en zonnepanelen op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 4.7.7. Start- en realisatietermijn
  • 1. De subsidieontvanger start met de uitvoering van het project binnen zes maanden na de subsidieverlening.

  • 2. De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel b, van het besluit, is vijf jaar.

  • 3. De minister kan de termijnen, bedoeld in het eerste en tweede lid, op verzoek van de subsidieontvanger verlengen.

Artikel 4.7.8. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. de kwaliteit van het projectplan onvoldoende is, blijkend uit de uitwerking van aanpak en methodiek, de omgang met risico's, de uitvoerbaarheid of de mate waarin de beschikbare middelen effectief en efficiënt worden ingezet;

  • b. onomkeerbare investeringsverplichtingen voor de productielijn zijn aangegaan voor de datum waarop de aanvraag is ingediend;

  • c. met de in het projectplan opgenomen activiteiten is gestart voor de datum waarop de aanvraag is ingediend;

  • d. er een concreet risico bestaat dat het project niet binnen de Europese Economische Ruimte wordt uitgevoerd;

  • e. de subsidieaanvrager de productielijn waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, of een daarmee vergelijkbare productielijn, in de twee jaar voorafgaand aan de subsidieaanvraag heeft verplaatst tussen lidstaten binnen de Europese Economische Ruimte naar de vestiging waar de realisatie van de productielijn waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, moet plaatsvinden;

  • f. er een concreet risico bestaat dat de subsidieaanvrager de productielijn waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, of een daarmee vergelijkbare productielijn zal verplaatsen tussen lidstaten binnen de Europese Economische Ruimte binnen twee jaar na de voltooiing van het project;

  • g. het plan voor kennisverspreiding van onvoldoende kwaliteit is.

Artikel 4.7.9. Informatieverplichtingen
  • 1. Een aanvraag voor subsidie bevat ten minste de gegevens opgenomen in bijlage 4.7.1.

  • 2. Een aanvraag om subsidievaststelling bevat:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de aanvrager en het door de minister verstrekte referentienummer;

    • b. de omvang van de vast te stellen subsidie;

    • c. de kerngegevens voor de onderbouwing van de subsidievaststelling;

    • d. een verklaring dat de subsidieaanvrager de productielijn waarvoor de subsidie is verleend, of een daarmee vergelijkbare productielijn niet zal verplaatsen tussen lidstaten binnen de Europese Economische Ruimte binnen twee jaar na de voltooiing van het project.

Artikel 4.7.10 Verplichtingen subsidieontvanger
  • 1. De subsidieontvanger verstrekt onverwijld na het nemen van het investeringsbesluit een afschrift hiervan aan de minister.

  • 2. De subsidieontvanger handhaaft de investering in de productielijn in het betrokken gebied gedurende ten minste vijf jaar na de voltooiing van het project in het geval het een grote onderneming betreft, en drie jaar na de voltooiing van het project in het geval het een kleine of middelgrote onderneming betreft.

  • 3. Op verzoek van de minister verleent de subsidieontvanger medewerking aan het verspreiden van de resultaten en medewerking aan een evaluatie van de effecten van de op grond van deze titel gesubsidieerde activiteiten.

  • 4. De subsidieontvanger maakt de niet bedrijfsgevoelige kennis en informatie die met het project wordt opgedaan na afloop van het project openbaar in een, naar het oordeel van de minister, kwalitatief voldoende verslag.

  • 5. Iedere publicatie door of met medewerking van de subsidieontvanger of diens medewerkers wordt voorzien van de vermelding dat het project wordt uitgevoerd met subsidie van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei.

  • 6. Onverminderd het derde en vierde lid verstrekt de subsidieontvanger gedurende de looptijd van het project jaarlijks een voortgangsrapportage die de minister kan gebruiken voor de openbare brede verspreiding van de niet bedrijfsgevoelige kennis en informatie die met het project worden opgedaan.

  • 7. Artikel 38, eerste lid, onderdelen b tot en met d, van het besluit zijn niet van toepassing op de administratie van de subsidieontvanger.

Artikel 4.7.11. Cumulatie
  • 1. Bij de toepassing van artikel 6, eerste lid, van het besluit worden bij het verlenen van subsidie op basis van deze titel buiten beschouwing gelaten:

    • a. subsidie voor een TSE Industrie studie op grond van artikel 4.2.113;

    • b. subsidie van de Europese Commissie.

  • 2. Bijdragen van gemeenten, provincies, waterschappen en openbare lichamen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen worden aangemerkt als publieke cofinanciering, en blijven bij de toepassing van artikel 6, eerste lid, van het besluit buiten beschouwing voor zover het de berekening betreft van het maximum bedrag dat krachtens deze titel per project kan worden verstrekt.

Artikel 4.7.12. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 4.7.3, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door paragraaf 2.8, onderdeel 85, van het tijdelijk crisiskader.

Artikel 4.7.13. Vervaltermijn

Deze titel en bijlage 4.7.1 vervallen met ingang van 19 juli 2029, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op subsidies die voor deze datum zijn verleend.

B

Na bijlage 4.6.2 wordt bijlage 4.7.1, opgenomen in bijlage A bij deze regeling, ingevoegd.

ARTIKEL II

Na de rij van Titel 4.6: Versnelde klimaatinvesteringen in de industrie van de tabel, behorende bij artikel 1 van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2024, wordt een rij toegevoegd, luidende:

Titel 4.7: Investeringssubsidie maakindustrie klimaatneutrale economie

Artikel 4.7.3, tweede lid

Batterijen

 

01-10-2024 t/m 31-01-2025

€ 20.000.000

 

Artikel 4.7.3, derde lid

Elektrolyse-installaties

 

01-10-2024 t/m 31-01-2025

€ 100.000.000

 

Artikel 4.7.3, vierde lid

Zonnepanelen

 

02-12-2024 t/m 31-01-2025

€ 28.000.000

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 18 juli 2024

De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans

BIJLAGE A BEHORENDE BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL B

Bijlage 4.7.1 behorende bij artikel 4.7.9 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

  • 1. Informatie met betrekking tot de subsidieaanvrager:

    • a. de naam van de organisatie, het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, belangrijkste activiteitensector inclusief vermelding van de NACE-code, het post- en bezoekadres, de statutaire zetel en het rekeningnummer;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. inzicht in het eigen vermogen van de aanvrager;

    • d. verklaring dat de aanvrager geen onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in het tijdelijk crisiskader;

    • e. een bevestiging dat de subsidieaanvrager in de twee jaar voorafgaand aan de subsidieaanvraag de productielijn waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, of een daarmee vergelijkbare productielijn, niet heeft verplaatst tussen lidstaten binnen de Europese Economische Ruimte naar de vestiging waar de investering in de productielijn waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, moet plaatsvinden;

    • f. een verklaring dat de subsidieaanvrager de productielijn voor batterijen, elektrolyse-installaties of zonnepanelen waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, of een vergelijkbare productielijn niet zal verplaatsen tussen lidstaten binnen de Europese Economische Ruimte binnen twee jaar na de voltooiing van het project.

  • 2. Informatie met betrekking tot het project:

    • a. projectplan, waaruit in elk geval blijkt welk type investering als bedoeld in artikel 4.7.3, eerste lid, het betreft, en waarin de planning van het project is opgenomen, waaruit in elk geval blijkt wanneer het project zal starten en wanneer het project zal zijn voltooid waarna de productielijn in gebruik kan worden genomen;

    • b. locatie of locaties van het project;

    • c. investeringskosten en andere gerelateerde kosten;

    • d. totale subsidiabele kosten;

    • e. subsidiebedrag en subsidie-intensiteit die nodig zijn om het project in het betrokken gebied uit te voeren;

    • f. mijlpalenbegroting;

    • g. financieringsplan;

    • h. exploitatieberekening met de verwachte kosten en opbrengsten van het project die omvat:

      • 1°. een specificatie van de investeringskosten per component van het project;

      • 2°. een overzicht van alle kosten en baten van het project; en

      • 3°. een berekening van het projectrendement over de looptijd van het project;

    • i. beschrijving van de resultaten van het onderzoek naar de technische en economische haalbaarheid zowel van het project voor de realisatie van de productielijn als van de producten die door die productielijn zullen worden geproduceerd;

    • j. indien het een productielijn voor essentiële onderdelen betreft, een onderbouwing waaruit blijkt dat die onderdelen zijn ontworpen en voornamelijk worden gebruikt als directe input voor de productie van batterijen, elektrolyse-installaties of zonnepanelen;

    • k. korte beschrijving van de voor het betrokken gebied verwachte positieve effecten;

    • l. plan dat betrekking heeft op de wijze waarop de kennisverspreiding plaatsvindt;

    • m. een toelichting op de behoefte aan subsidie, de verwachte impact daarvan op het investeringsbesluit en het besluit over een alternatieve investering als de subsidie niet wordt verleend.

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Aanleiding

Met deze wijzigingsregeling wordt een nieuwe subsidiemodule geïntroduceerd voor het verlenen van subsidie voor de realisatie van productielijnen voor batterijen, elektrolyse-installaties en zonnepanelen: de Investeringssubsidie maakindustrie klimaatneutrale economie. Deze nieuwe module is als titel 4.7 toegevoegd aan hoofdstuk 4 Energie en Klimaat van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: RNES). Het doel van deze module is de stimulering van de maakindustrie voor batterijen, elektrolyse-installaties en zonnepanelen waarvoor budgetten zijn toegekend uit het Nationaal Groeifonds. Tevens zijn met deze wijzigingsregeling de openstellingsdata en subsidieplafonds voor de drie afzonderlijke openstellingen in de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2024 (hierna: ROES 2024) opgenomen.

2. Nut en noodzaak

2.1 Algemeen

Voor de transitie naar een klimaatneutrale economie is productie, opslag en gebruik van hernieuwbare energiebronnen nodig. In dat verband zijn batterijen nodig voor opslag, zonnepanelen voor zonne-energie en elektrolyse-installaties voor de productie van waterstof. Batterijen, zonnepanelen en elektrolyse-installaties worden daarom ook wel netto-nul technologieën genoemd en zijn van strategisch belang voor de transitie naar een klimaatneutrale economie. Een sterke Nederlandse maakindustrie voor de productie van deze netto-nul technologieën is van belang voor een veerkrachtig klimaatneutraal energiesysteem, vermindert toekomstige strategische afhankelijkheden van andere landen en draagt bij aan de concurrentiepositie van Nederland en een betaalbare transitie. Echter, in deze drie sectoren is een tekort aan investeringen om de productie van de technologieën op te schalen. Door hoge investeringsrisico’s blijft private financiering uit. Door financieringstekorten worden definitieve financieringsbeslissingen uitgesteld. Daarnaast bestaan er significante risico’s dat bedrijven in deze sectoren wegtrekken uit Nederland en Europa als gevolg van bijvoorbeeld ingrijpen van de Verenigde Staten met de Inflation Reduction Act en financiële impulsen vanuit de Indiase overheid.

Een sterke maakindustrie voor netto-nul technologieën is om meerdere redenen van belang voor Nederland. De vraag naar producten die hernieuwbare opwek, conversie of opslag mogelijk maken zal in de toekomst namelijk groter worden, waardoor het een groeiende markt is. Nederland heeft de ambitie om het aandeel hernieuwbare energie in de energiemix te vergroten. Daarnaast is de doelstelling om in 2030 4GW aan hernieuwbare waterstof te produceren. Om hernieuwbare waterstof te produceren zijn grootschalige elektrolyse-installaties nodig. Meerdere landen, zoals Duitsland en Frankrijk en landen buiten de Europese Unie zijn bezig met de ontwikkeling van deze nieuwe technologieën. Door de verwachting dat de wereldwijde vraag naar producten met betrekking tot zonne-energie, waterstof en batterijen zal stijgen, zullen die producten waarschijnlijk duurder worden. Dit alles zal de strategische afhankelijkheid van Nederland vergroten, als Nederland zelf deze netto-nul technologieën niet gaat produceren. Eigen productie kan die strategische afhankelijkheden verminderen.

Stimulering vanuit de overheid door middel van subsidie kan direct bijdragen aan het oplossen van de financieringstekorten in deze drie sectoren door een deel van de kosten te dekken. Indirect kan subsidie de financiële risico’s mitigeren en onzekerheden voor private investeerders verminderen. Dit kan private partijen stimuleren om te gaan investeren waardoor er voldoende financiering en zekerheid is voor de maakindustrie voor de netto-nul technologieën om investeringsbeslissingen te nemen en de productie op te schalen.

Het huidige Nederlandse energie-innovatie instrumentarium is nog niet voldoende om de Nederlandse maakindustrie in deze sectoren te ondersteunen. Het instrumentarium maakt tot nu toe namelijk enkel mogelijk de benodigde technologieën in een vroege fase, zoals onderzoek, ontwikkeling en pilots, te stimuleren. De reeds bestaande subsidiemodules van de RNES bevatten namelijk met name subsidieverlening die gerechtvaardigd is op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Op grond van dat staatssteunkader kan echter alleen subsidie voor investeringen voor productielijnen van dit type technologieën na de pilotfase worden verleend, als daarmee direct of indirect milieuvoordeel wordt behaald. Investeringen voor productielijnen van de netto-nul technologieën, zoals voor het bouwen van een zonnepanelenfabriek, leveren zelf echter geen milieuvoordeel op. Het milieuvoordeel treedt pas op bij het in gebruik nemen van de zonnepanelen die daar uiteindelijk worden geproduceerd, en dat effect is te indirect om als milieuvoordeel van het bouwen van de zonnepanelenfabriek te worden beschouwd. Subsidie voor investeringen ten behoeve van productielijnen van de netto-nul technologieën zou derhalve niet voldoen aan de eis voor milieuvoordeel van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Het Tijdelijk crisis- en transitiekader voor staatssteunmaatregelen ter ondersteuning van de economie na de Russische agressie tegen Oekraïne (PbEU 2023/C 101/03) (hierna: tijdelijk crisiskader) biedt de mogelijkheid voor de ondersteuning van versnelde investeringen voor de productie in sectoren die van strategisch belang zijn voor de transitie naar een klimaatneutrale economie. Het tijdelijk crisiskader maakt daardoor mogelijk de maakindustrie voor netto-nul technologieën te stimuleren door middel van subsidie. Deze nieuwe module is dan ook op dat kader gebaseerd. Op grond van deze nieuwe module kan subsidie worden verleend voor investeringen die nodig zijn voor productielijnen van de netto-nul technologieën na de pilotfase om op te schalen naar de demonstratiefase of productie op commerciële schaal. Het technological readiness level (hierna: TRL) van de betreffende technologie is relevant als indicator voor de fase waarin die zich bevindt en vanaf welke TRL stimulering nodig is voor opschaling. Dit kan per type technologie verschillen. Concreet kan subsidie worden verstrekt voor investeringen die nodig zijn voor:

  • 1. productielijnen van batterijen en essentiële onderdelen daarvoor of voor de productie van kritieke grondstoffen voor batterijen of de terugwinning daarvan;

  • 2. productielijnen van elektrolyse-installaties en essentiële onderdelen daarvoor;

  • 3. productielijnen van zonnepanelen en essentiële onderdelen daarvoor.

Hieronder volgt per sector een toelichting op het Nationaal groeifondsprogramma waar deze module uitvoering aan geeft, en op de specifieke omstandigheden waardoor ondersteuning van die sector wenselijk en nodig is.

2.2 Batterijen

Het Nationaal Groeifondsprogramma Material Independence and Circular Batteries heeft als doelstelling een sterke positie voor de Nederlandse maakindustrie in de mondiale batterijketen te realiseren, waarbij duurzaamheid en circulariteit centraal staan. Hierbij wordt ingezet op de doorontwikkeling van posities in de waardeketen waar Nederlandse sterktes liggen: raffinage en recycling, ontwikkeling van productieapparatuur en componenten en toepassingen zoals in de industrie en heavy-duty, zoals scheepvaart en vrachtverkeer. De ondersteuning van de maakindustrie voor batterijen door subsidie voor investeringen die nodig zijn voor de productie van batterijen via deze nieuwe module, is een onderdeel van de uitwerking van dit programma en het budget is daarvan afkomstig.

In de waardeketen van batterijen zijn raffinage van materialen en de productie van batterijen de bepalende onderdelen. Voor raffinage is de verwachting dat lithium tot 2035 het toonaangevende element zal zijn in elektrochemische energieopslag. Het opbouwen van raffinagecapaciteit wordt als een belangrijke stap gezien om strategische afhankelijkheden te verminderen, aangezien raffinage momenteel voornamelijk in een selecte groep landen gebeurt. Daarnaast is er de doelstelling om de raffinagecapaciteit uit te breiden met recyclingscapaciteit. Dit draagt bij aan een circulaire economie. Het opbouwen van raffinagecapaciteit wordt door de Europese Commissie ondersteund middels de Critical Raw Materials Act (hierna: CRMA). De CRMA biedt namelijk de mogelijkheid voor een versnelling in vergunningverlening, zodat investeringsbeslissingen sneller kunnen worden genomen.

Voor de productie van batterijen is Nederland momenteel afhankelijk van andere landen, omdat bijna alle productie momenteel buiten Nederland plaatsvindt. Volgens de Routekaart Energieopslag1 is het gebruik van batterijen nodig in het toekomstige energiesysteem. De verwachting is dat de Europese vraag naar batterijen sterk zal toenemen. De Nederlandse bedrijven die actief zijn in de batterijsector, zijn innovatieve bedrijven die alternatieven ontwikkelen voor de conventionele lithium-batterij. Ten opzichte van de huidige volwassen technologieën die lithium gebruiken, bieden nieuwe innovatieve batterijen met alternatieve grondstoffen grotere voordelen in de vorm van prestatie, opslagduur, opslagcapaciteit en veiligheid. Het investeringsrisico voor deze innovatieve batterijen is echter hoog, omdat de technologie nog in ontwikkeling is en dat onzekerheden met zich brengt. Dit houdt private investeringen tegen waardoor er financieringstekorten zijn. Het gevolg hiervan is dat bedrijven die batterijen produceren, investeringsbeslissingen uitstellen en de productie niet wordt opgeschaald naar de volgende fase. Opschaling van de productie van batterijen is voor Nederland van belang om enerzijds de klimaatdoelen sneller mogelijk te maken en anderzijds de internationale concurrentiepositie te versterken.

2.3 Elektrolyse-installaties

Het Nationaal Groeifondsprogramma ‘Groenvermogen voor de Nederlandse Economie’ (hierna: GroenvermogenNL) heeft als doelstelling om de opschaling richting een Nederlandse waterstofeconomie te versnellen. De ondersteuning van de maakindustrie voor waterstof via deze nieuwe subsidiemodule is een onderdeel van de uitwerking van GroenvermogenNL en het budget is daarvan afkomstig.

De doelstelling van het kabinet is om in 2030 4GW aan productie van hernieuwbare waterstof te realiseren. De productie van hernieuwbare waterstof wordt reeds door verschillende bestaande subsidie-instrumenten gestimuleerd. De subsidiemodule Opschaling volledig hernieuwbare waterstofproductie via elektrolyse (hierna: OWE) stimuleert de opschaling van de productie van hernieuwbare waterstof door de aanschaf van een elektrolyse-installatie en voor een deel ook de productie van hernieuwbare waterstof zelf te ondersteunen. Voor de opschaling van die productie is grootschalige elektrolysecapaciteit nodig en derhalve zijn meer elektrolyse-installaties nodig. De OWE ondersteunt niet de productie van elektrolyse-installaties. De OWE voorziet niet in de ontwikkeling van deze elektrolyse-installaties. Op het gebied van waterstof is elektrolysetechnologie een groeimarkt voor Nederland vanwege de toenemende mogelijkheden in de toekomst en de groeiende aandacht vanuit allerhande partijen binnen het innovatie ecosysteem van waterstof.2 De ontwikkeling van elektrolyse-installaties en randapparatuur is in volle gang. Nederland heeft reeds een groot aantal bedrijven dat gericht is op de productie van elektrolyse-apparatuur of onderdelen daarvan. Productie van elektrolyse-apparatuur of onderdelen daarvan door Nederlandse bedrijven vermindert de geopolitieke afhankelijkheid van andere landen voor de productie van waterstof en vergroot het verdienvermogen van Nederland op nieuwe duurzame markten. Het kabinet ondersteunt via het reeds bestaande energie-innovatie instrumentarium onderzoek en ontwikkeling van nieuwe generatie technologieën tot en met de pilotfase. Om een volwassen maakindustrie voor elektrolyse-installaties te creëren is het nodig dat de productie van deze nieuwe generatie technologieën kan worden opgeschaald naar productie op commerciële schaal. Er zijn echter onzekerheden in de vraag naar elektrolyse-installaties door onder andere gestegen grondstofprijzen, inflatie en toegenomen energieprijzen waardoor investeringsbeslissingen voor de productie van waterstof uitblijven. Dat zorgt voor een hoog investeringsrisico voor de maakindustrie voor elektrolyse-installaties. Het gevolg daarvan is dat private financiering ook voor deze sector onvoldoende is en investeringen voor de opschaling uitblijven.

2.4 Zonnepanelen

Het Nationaal Groeifondsprogramma SolarNL heeft als doelstelling de ontwikkeling en industrialisatie van nieuwe zon-pv-technologieën en de ontwikkeling van de volgende generatie volledig circulaire zonnepanelen in Nederland. SolarNL kent drie programmalijnen voor drie innovatieve technologieën voor zonne-energie (hierna: zon-PV):

  • 1. productie van hoog-rendements silicium heterojunctie ‘HJT’ cellen in Noord-Nederland;

  • 2. onderzoek, ontwikkeling en productie van perovskiet-gebaseerde dunne film zonnefolies in Oost-Nederland, alsmede hoog efficiënte Silicium-Perovskiet tandemtechnologie;

  • 3. onderzoek, ontwikkeling en productie van geavanceerde op maat gemaakte zon-PV producten voor integratie in gebouwen (building-integrated photovoltaic, BIPV) en voertuigtoepassingen (vehicle-integrated photovoltaic, VIPV), gebruik makend van technologie beschikbaar vanuit programmalijnen 1 en 2.

De ondersteuning van de maakindustrie voor zonnepanelen via deze nieuwe subsidiemodule is een onderdeel van de uitwerking van de programmalijnen van SolarNL en het budget is daarvan afkomstig.

Er is een groeimarkt voor de genoemde innovatieve zon-PV technologieën. Zo zal alleen al in Nederland de opwekcapaciteit van zon-PV naar verwachting groeien van 18 GWp in 2022 naar 100–250 GWp in 2050. Europees en internationaal zal de zon-PV markt nog veel verder doorgroeien richting TW-schaal. De internationale zon-PV markt is momenteel grotendeels in handen van enkele derde landen, met name China. Panelen uit deze landen worden geproduceerd met een extreem lage kostprijs waardoor concurrentie niet mogelijk is en monopolies zijn ontstaan. Hierdoor zijn Nederland en Europa afhankelijk van die landen voor de toelevering van standaard zonnepanelen. De markt wordt bovendien verder verstoord door dumping van Chinese panelen onder de kostprijs. Tijdens de Covid 19-pandemie heeft China enorme voorraden panelen opgebouwd, die onder andere niet naar de Verenigde Staten konden worden geëxporteerd vanwege de daar geldende Forced Labour Act. Als gevolg hiervan kwam een enorme hoeveelheid panelen op de Europese markt en is de prijs daarvoor gehalveerd. Er is dus sprake van een oneerlijke concurrentiestrijd op een markt die gedomineerd wordt door enkele producenten uit derde landen, waardoor het voor Nederlandse en Europese zonnepanelenproducenten zeer lastig is om de nieuwe generatie zonnepanelen te blijven ontwikkelen en op te schalen. Deze oneerlijke concurrentiestrijd en de lage kostprijs van standaard, voornamelijk Chinese, zonnepanelen zorgen ervoor dat investeringen in deze sector een hoog risicoprofiel hebben waardoor private financiering uitblijft of onvoldoende is.

In het belang van de transitie naar een klimaatneutrale economie en de Nederlandse strategische autonomie is er noodzaak voor publieke ondersteuning om een nieuwe markt voor de innovatieve generatie zonnepanelen van de grond te krijgen. Ontwikkeling van productiecapaciteit in Nederland biedt kansen om in deze groeimarkt actief te worden, de strategische afhankelijkheid van met name China te verkleinen en tegelijk zonnecellen en zonnepanelen te ontwikkelen die aansluiten bij Nederlandse en Europese behoeften, normen en waarden.

3. Inhoud module

3.1 Hoofdlijnen

Deze module betreft subsidie voor de realisatie van productielijnen voor batterijen, elektrolyse-installaties en zonnepanelen en essentiële onderdelen daarvan. Op subsidieverlening voor deze drie categorieën zijn de eisen van paragraaf 2.8 van het tijdelijk crisiskader voor steun voor versnelde investeringen in sectoren die van strategisch belang zijn voor de transitie naar een klimaatneutrale economie, van toepassing. Om ervoor te zorgen dat zo snel mogelijk wordt geïnvesteerd in productielijnen voor netto-nul technologieën, is het nodig dat er zo snel mogelijk subsidie kan worden verstrekt voor in aanmerking komende projecten. Een spoedige behandeling van subsidieaanvragen is gebaat bij een eenvoudige module. Om die reden gelden dezelfde eisen voor de drie categorieën van netto-nul technologieën. Naast de betreffende eisen van het tijdelijk crisiskader zijn een beperkt aantal extra regels opgenomen. In de artikelsgewijze toelichting is opgenomen welke eisen volgen uit het tijdelijk crisiskader en welke daarnaast zijn gesteld en waarom.

De drie categorieën worden afzonderlijk van elkaar opengesteld voor subsidieaanvragen waarvoor aparte openstellingsperiodes en subsidieplafonds zijn vastgelegd in de ROES 2024. Per categorie is in de module een maximum subsidiebedrag per project bepaald.

De subsidie voor de realisatie van productielijnen voor batterijen, elektrolyse-installaties en zonnepanelen kan drie typen investeringen betreffen, namelijk een investering in:

  • 1. een nieuwe productielijn. Dit kan de aanschaf of bouw van een geheel nieuwe productielijn zijn;

  • 2. de uitbreiding van de productiecapaciteit van een bestaande productielijn. Hierbij is er bijvoorbeeld al een productielijn voor elektrolyse-installaties, maar wil de subsidieaanvrager meer elektrolyse-installaties gaan produceren met die lijn waarvoor een uitbreiding van die bestaande productielijn noodzakelijk is;

  • 3. de ombouw van een bestaande productielijn. Dit type ziet op het aanpassen van een bestaande productielijn die een bepaalde soort producten maakt, naar een productielijn die na de ombouw een andere soort producten kan maken die onder de reikwijdte van deze module valt. Het is niet van belang welke producten voorheen met de productielijn konden worden gemaakt. Een voorbeeld van dit type is het ombouwen van een productielijn voor een type zonnepanelen dat niet onder deze module valt, naar een lijn voor de productie van BIPV-zonnepanelen of VIPV-zonnepanelen op basis van heterojunctionzonnecellen of perovskietzonnecellen.

Per categorie is in de module bepaald welke productielijnen kunnen worden gesteund. Voor batterijen en zonnepanelen gaat het alleen om lijnen voor specifieke soorten batterijen en zonnepanelen. Voor elektrolyse-installaties gaat het niet om een bepaalde soort installatie. Voor alle drie geldt dat ook productielijnen voor de productie van bepaalde essentiële onderdelen voor die drie netto-nul technologieën kunnen worden gesteund. De module bevat per categorie een limitatieve lijst van essentiële onderdelen die in aanmerking komen voor subsidie. In de paragrafen hierna wordt per categorie toegelicht welke productielijnen worden gesteund en welke onderdelen als essentieel worden beschouwd.

De materiële en immateriële investeringskosten die strikt noodzakelijk zijn voor bovenstaande drie typen investeringen, zijn subsidiabel. Deze subsidiemodule betreft geen exploitatiesteun. De operationele kosten voor de productie van deze apparatuur komen dus niet voor subsidie in aanmerking.

Hierbij wordt ook nog opgemerkt dat de gesteunde investeringen ten goede moeten komen aan de Nederlandse economie of andere Nederlandse belangen op grond van het Kaderbesluit. Is dit niet het geval, dan komt de investering niet in aanmerking voor subsidie.

3.2 Batterijen

Deze categorie batterijen betreft subsidie voor investeringen in productielijnen voor bulkbatterijen, lithium-ion batterijen, natrium-ion batterijen, redox-flow batterijen of solid-state batterijen te kunnen produceren. Dit zijn de type batterijen die onderdeel zijn van het Nationaal Groeifonds-programma en momenteel een mate van volwassenheid hebben waarvoor opschaling nodig is of opschaling in de nabije toekomst wenselijk wordt. De essentiële onderdelen voor deze batterijen waarvoor tevens subsidie kan worden verleend zijn anodes, cellen, coatingmaterialen, elektrolytmaterialen, kathodes, packs en stacks. Die onderdelen zijn namelijk ontworpen en worden voornamelijk gebruikt als direct input voor de productie van de genoemde typen batterijen. Daarnaast is subsidieverlening mogelijk voor investeringen in productielijnen voor de productie of terugwinning van gerelateerde kritieke grondstoffen voor batterijen. De terugwinning of recycling van kritieke grondstoffen is ook onderdeel van het programma en draagt bij aan een circulaire economie en strategische autonomie. De kritieke grondstoffen die voorkomen in batterijen zijn bijvoorbeeld lithium, nikkel, kobalt en grafiet.

3.3 Elektrolyse-installaties

Deze categorie betreft subsidie voor investeringen in productielijnen voor elektrolyse-installaties. Onder een elektrolyse-installatie wordt verstaan een productie-installatie voor het produceren van waterstof door middel van elektrolyse van water. De essentiële onderdelen voor elektrolyse-installaties waarvoor subsidie kan worden verleend zijn anodes, bipolaire platen, diafragma’s, drukregulatoren, kathodes, kleinschalige waterstofopslag, membranen, temperatuurregulatoren, vermogenelektronica, waterpompsystemen, warmtewisselaars, waterstofcompressoren, waterstofdetectiesystemen, waterstofzuiveringsystemen of waterzuiveringssystemen. Die onderdelen worden beschouwd als te zijn ontworpen en voornamelijk te worden gebruikt als directe input voor de productie van elektrolyse-installaties en de bijbehorende balance of plant.

3.4 Zonnepanelen

Deze categorie betreft subsidie voor investeringen in productielijnen voor circulaire lichtgewicht of flexibele, en PFAS-vrije zonnepanelen of geïntegreerde zonnepanelen in gebouwen (BIPV) of in voertuigen (VIPV) op basis van heterojunctionzonnecellen en perovskietzonnecellen. Heterojunction heeft betrekking op een nieuw type zonnecel gebaseerd op silicium maar met een potentieel hoger rendement dan de huidige generatie zonnecellen (PERC/TOPCON). Perovskiet is een alternatief materiaal voor silicium dat onder meer als voordeel biedt dat er zeer weinig materiaal nodig is voor productie. Grootschalige toepassing hiervan staat echter nog in de kinderschoenen, maar wordt algemeen gezien als zeer veelbelovend. In de Nederlandse markt is een grote behoefte aan lichtgewicht zonnepanelen, omdat meer dan de helft van de daken nu niet kan worden voorzien van panelen zonder constructieve aanpassingen. Lichtere panelen vergroten de toepassingsmogelijkheden voor zonnepanelen daarom aanzienlijk. Daarnaast is het gebruik van PFAS ongewenst en is circulariteit van belang voor onder meer het hergebruik van grondstoffen aan het eind van de levensduur van de panelen. Zonnepanelen op basis van heterojunctioncellen of perovskietfolies die geïntegreerd kunnen worden in gebouwen of voertuigen vergroten de toepassingsmogelijkheden van zon-PV nog verder doordat integratie daarvan mogelijk is in bijna alle oppervlaktes of materialen in combinatie met een zeer hoge efficiëntie en dus opbrengst per oppervlakte-eenheid. Naast investeringen in productielijnen voor deze zonnepanelen zelf, kunnen afzonderlijk daarvan investeringen in productielijnen voor essentiële onderdelen voor die typen zonnepanelen worden gesubsidieerd. Het gaat dan om de onderdelen heterojunctionzonnecellen, perovskietfolies, perovskietzonnecellen of tandemzonnecellen. Die worden namelijk gezien als ontworpen voor de productie van de genoemde typen zonnepanelen en worden voornamelijk gebruikt als directe input daarvoor.

4. Verhouding tot Europees recht

4.1 Technische voorschriften

Artikel I, onderdeel A, artikel 4.7.3, tweede en vierde lid, van deze regeling is op 10 juli 2024 conform artikel 5, eerste lid, van Richtlijn 2015/1535/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (codificatie) (PbEU 2015, L 241) gemeld aan de Europese Commissie (kenmerk: 2024/0392/NL). Artikel 4.7.3, tweede en vierde lid, bevatten technische voorschriften voor de productielijnen voor batterijen en zonnepanelen die subsidiabel zijn. Het gaat hier om technische specificaties of andere eisen die verbonden zijn met fiscale of financiële maatregelen. Voor technische voorschriften die verbonden zijn met financiële maatregelen, zoals een subsidieregeling, geldt op grond van artikel 7, vierde lid, van Richtlijn 2015/1535 geen standstill-termijn.

4.2 Staatssteun

Subsidie aan een onderneming voor een investering die nodig is voor de productie van batterijen, elektrolyse-installaties of zonnepanelen is staatssteun. Deze steun kan worden gerechtvaardigd door paragraaf 2.8 van het tijdelijk crisiskader en de regeling is conform de voorwaarden van dat steunkader opgesteld.

Deze regeling is ter goedkeuring voorgelegd aan de Europese Commissie om te toetsen of deze voldoet aan de voorwaarden van paragraaf 2.8 van het tijdelijk crisiskader.

In de artikelsgewijze toelichting is vermeld welke voorwaarde van het tijdelijk crisiskader in het betreffende artikel is uitgewerkt en, indien van toepassing, op welke wijze. Enkele voorwaarden behoeven geen uitwerking, omdat deze voorwaarden reeds zijn geborgd via het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: Kaderbesluit) waarop de RNES is gebaseerd. Volgens onderdeel 85l van het tijdelijk crisiskader mag geen steun worden verleend aan ondernemingen in moeilijkheden. Aan die eis wordt al voldaan door artikel 22, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 2°, van het Kaderbesluit. Op grond van die bepaling moet een aanvraag namelijk worden afgewezen als de subsidie bestemd is voor een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in het toepasselijke Europese steunkader. In het tijdelijk crisiskader wordt daarvoor verwezen naar de mededeling van de Europese Commissie – Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PB C 249 van 31.7.2014, blz. 1).

Indien subsidie op grond van deze module wordt verleend, maakt de minister op grond van artikel 1.8, elfde lid, van de RNES, na de datum van subsidieverlening de gegevens bekend, bedoeld in paragraaf 3, onderdeel 87, van het tijdelijk crisiskader. Op grond van paragraaf 3, onderdeel 87, van het tijdelijk crisiskader zal de minister dit binnen zes maanden na de subsidieverlening doen.

In overeenstemming met paragraaf 2.8, onderdeel 85o, van het tijdelijk crisiskader zal de minister de Commissie op basis van de door de subsidieontvanger in bijlage II van het tijdelijk crisiskader verstrekte informatie binnen 60 dagen na de toekenning van de steun in kennis stellen van de datum van toekenning, het steunbedrag, de in aanmerking komende kosten, de identiteit van de begunstigde, het soort en de locatie van de gesteunde investering.

5. Gevolgen

De openstelling van de module Investeringssubsidie maakindustrie klimaatneutrale economie heeft gevolgen voor de regeldruk. Het betreft regeldruk voor ondernemingen die subsidie aanvragen en die subsidie ontvangen. Alle aanvragers van subsidie moeten een aanvraagformulier inclusief projectplan en projectbegroting indienen. Alle ontvangers van subsidie zijn daarna met de gebruikelijke taken belast, die onder meer terug te vinden zijn in de RNES en het Kaderbesluit. Er wordt niet afgeweken van de standaardbepalingen en standaardformulieren die zijn ingericht op minimale administratieve lasten. Zo hoeven er geen voorschotaanvragen te worden ingediend, omdat voorschotten automatisch worden uitgekeerd. Voor tussentijdse rapportages geldt een maximum van één rapportage per jaar conform het Kaderbesluit. Voor de controleverklaring zijn uniforme formulieren opgesteld. Additioneel hieraan zijn de subsidieaanvragers belast met het formuleren van een plan omtrent kennisverspreiding, dit is meegenomen in de administratieve lasten-berekening.

De administratieve lasten van de subsidiemodule bestaan onder andere uit lasten voor het indienen van de aanvragen, rapportage tijdens de uitvoering van projecten, eindverantwoording (voor de subsidievaststelling) en verplichtingen na afloop van het project (na de vaststelling van het subsidiebedrag). Deze lasten die voortvloeien uit de eisen van de module zelf en op grond van het Kaderbesluit zijn inhoudelijk hetzelfde voor alle drie de onderdelen van de module, namelijk batterijen, elektrolyse-installaties en zonnepanelen. De totale en relatieve hoogte van de administratieve lasten zijn echter verschillend voor die drie onderdelen, omdat het afhankelijk is van welk onderdeel van de module het betreft, hoeveel aanvragen worden verwacht, hoeveel aanvragen worden verwacht te worden toegewezen en wat het subsidieplafond is.

Voor de openstelling van het onderdeel batterijen van deze module worden in totaal circa vijf aanvragen verwacht, waarvan naar verwachting voor circa twee aanvragen subsidie verleend zal worden. De administratieve lasten voor dit onderdeel worden geschat op in totaal € 35.719. Dat is 0,18% van het totaal beschikbare subsidieplafond voor dit onderdeel van € 20.000.000.

Voor de openstelling van het onderdeel elektrolyse-installaties van deze module worden in totaal circa twintig aanvragen verwacht, waarvan naar verwachting voor circa veertien aanvragen subsidie verleend zal worden. De administratieve lasten voor dit onderdeel worden geschat op in totaal € 217.405. Dat is 0,22% van het totaal beschikbare subsidieplafond voor dit onderdeel van € 100.000.000.

Voor de openstelling van het onderdeel zonnepanelen van deze module worden in totaal circa vier aanvragen verwacht, waarvan naar verwachting voor twee aanvraag subsidie verleend zal worden. Het subsidieplafond voor dit onderdeel is € 28.000.000. De administratieve lasten voor dit onderdeel worden geschat op in totaal € 25.260. Dat is 0,09% van het totaal beschikbare subsidieplafond voor dit onderdeel.

Deze wijzigingsregeling is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) voor formele advisering. Het advies van ATR is beschreven in paragraaf 7.2 van deze toelichting.

6. Uitvoering

De subsidieaanvragen zullen beoordeeld worden op grond van de eisen die in deze module zelf zijn gesteld, en de eisen uit het Kaderbesluit. Het subsidieplafond wordt op basis van volgorde van binnenkomst van de aanvragen verdeeld. De uitvoering van deze subsidiemodule is in handen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO), onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken.

De voortgang van de projecten wordt bewaakt conform het projectplan en de mijlpalenbegroting. Het nemen van het definitieve investeringsbesluit dient onderdeel uit te maken van het projectplan en de mijpalenbegroting en hiervan dient een afschrift te worden verstrekt. De aanvrager dient jaarlijks een voortgangsrapportage aan te leveren en elk project zal gedurende de looptijd minimaal twee keer door RVO worden bezocht.

Deze regeling wordt door RVO uitvoerbaar en handhaafbaar geacht. De aanvraag voor deze subsidie wordt elektronisch ingediend. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van het aanvraagformulier dat beschikbaar wordt gesteld via de website van RVO middels het E-loket.

7. Advies en consultatie

7.1 Consultatie totstandkoming

Deze subsidiemodule is een uitwerking van drie verschillende Nationaal groeifondsprogramma’s. Over de vormgeving van de module is regelmatig overleg gevoerd met de consortia die de voorstellen voor de programma’s hebben ingediend. Deze gesprekken zijn onderdeel van de bredere uitwerking en uitvoering van de NGF-programma’s. De consortia van de NGF-programma’s zijn ook zelf onderdeel van de doelgroep voor deze subsidiemodule en bestaan voor een groot gedeelte uit MKB-ondernemingen. Tevens is er in de zomer van 2023 een informele consultatieronde geweest, specifiek voor het programma GroenvermogenNL, om de noodzaak van een dergelijke subsidieregeling te toetsen bij de doelgroep. Er is vanwege de uitvoerige gesprekken met de consortia geen MKB-toets uitgevoerd aangezien de doelgroep al lange tijd betrokken is bij de Nationaal Groeifondsprogramma’s en de totstandkoming van deze regeling.

7.2 Advies Adviescollege Toetsing Regeldruk

Een conceptversie van deze regeling is aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (hierna: ATR) voorgelegd. Op 7 maart 2024 heeft ATR het advies gegeven aan de minister om de regeling vast te stellen, nadat enkele adviespunten in de toelichting zijn verwerkt. Het betreft een uiteenzetting in hoeverre sprake is van overlap tussen de OWE en deze subsidiemodule. De OWE ondersteunt de aanschaf van een elektrolyse-installatie om waterstof mee te produceren en voor een deel is ook de productie van waterstof zelf subsidiabel via die regeling. Deze subsidiemodule ondersteunt projecten voor een investering in de productie van elektrolyse-installaties zelf. Er is derhalve geen overlap tussen de modules OWE en deze subsidiemodule. In paragraaf 2.3 is dit nader geduid. Daarnaast vraagt ATR nader te beschrijven wat precies verwacht wordt van subsidieaanvragers met betrekking tot de kennisverspreiding en waar zij terecht kunnen als zij hier vragen over hebben. In de toelichting op artikel 4.7.8 is het plan voor de kennisverspreiding toegelicht waarbij is opgenomen dat aanvragers terecht kunnen bij RVO voor vragen daaromtrent. Tot slot adviseert ATR te beschrijven op welke wijze de doelgroep, en in het bijzonder het mkb, betrokken is bij de totstandkoming van de subsidie-module, welke vragen en zorgpunten zijn geuit en wat daarmee is gedaan. Dit is nader onderbouwd in paragraaf 7.1 van deze toelichting.

7.3 Internetconsultatie

Van 29 januari 2024 tot en met 3 maart 2024 is een conceptversie van deze subsidiemodule via de website www.internetconsultatie.nl openbaar geconsulteerd. Er zijn op de consultatie 26 reacties ontvangen, waarvan er 14 openbaar zijn. Indieners komen uit het bedrijfsleven (19), consultancy (4) en particulieren (3). De consultatiereacties lopen uiteen van vragen over: 1. de reikwijdte van de subsidiemodule; 2. looptijd van projecten; 3. subsidiebudgetten; 4. definities van de subsidiabele activiteiten; 5. afbakening van subsidiabele kosten. Na het sluiten van de internetconsultatie is de subsidiemodule aangepast, waarbij de ingediende reacties zijn meegewogen. Ten opzichte van de consultatieversie is aangescherpt dat de subsidie is bedoeld voor de realisatie van een productielijn, die kan bestaan uit nieuwbouw, uitbreiding of ombouw van een productielijn. Hierdoor is duidelijker voor welke investering subsidie kan worden verkregen, welke kosten daarvoor subsidiabel zijn, en dat de module ook toereikend is voor de ombouw of uitbreiding van een bestaande productielijn. Een begripsbepaling is toegevoegd voor het begrip productielijn. Door in de doelstelling op te nemen dat de stimulering is bedoeld voor opschaling van de productie op commerciële schaal is de module ook afgebakend qua fase. Het gaat niet om investeringen in de fasen van onderzoek en ontwikkeling voor productielijnen waarna productie op commerciële schaal nog niet mogelijk is. Het eindpunt van het project is ook duidelijker doordat het gaat om de realisatie van een productielijn. Verder is de realisatietermijn van projecten verlengd naar vijf jaar, aangezien uit de reacties bleek dat vier jaar te kort is.

Reacties gericht op de reikwijdte van de subsidiemodule en de subsidiebudgetten zijn niet overgenomen. Aangezien het budget afkomstig is van toegekende programma’s uit het Nationaal Groeifonds, is de reikwijdte van de subsidiemodule conform de betrokken voorstellen van het Nationaal Groeifonds. Die voorstellen zijn namelijk op die manier goedgekeurd en daarvan kan niet worden afgeweken. Wijzigingen voor subsidiebudgetten zijn niet overgenomen, omdat de hoogte van het budget eveneens is bepaald door programma’s van het Nationaal Groeifonds en zodanig goedgekeurd.

8. Inwerkingtreding en vaste verandermomenten

Deze regeling treedt in werking op de dag na publicatie in de Staatscourant. Hiermee wordt afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van een kwartaal in werking treden en minimaal twee maanden voordien bekend worden gemaakt. Hierbij wordt opgemerkt dat regels voor subsidiemodules feitelijk pas effect hebben als de subsidiemodule is of wordt opengesteld, omdat vanaf dan aanvragen kunnen worden ingediend en behandeld. Enkel de inwerkingtreding van een regeling heeft dus nog geen effect, als de module nog niet is opengesteld. Daarom is vooral de tijd tussen publicatie en openstelling relevant, omdat potentiële aanvragers in die tijd kennis kunnen nemen van de regeling en hun aanvraag kunnen voorbereiden en RVO de openstelling en behandeling van aanvragen kan voorbereiden. Deze module wordt ten aanzien van aanvragen voor productielijnen voor batterijen en elektrolyse-installaties vanaf 1 oktober 2024 en voor zonnepanelen vanaf 2 december 2024 opengesteld. Die openstellingsdata zijn minimaal twee maanden na de publicatie van deze regeling. Die tijd wordt voldoende geacht voor potentiële aanvragers om kennis van de module te kunnen nemen en voor de voorbereiding door RVO. Die termijn sluit ook aan bij de gedachte achter de systematiek van de vaste verandermomenten. De openstellingsdatum voor batterijen en elektrolyse-installaties valt daarmee samen met het eerstvolgende vaste verandermoment. Voor zonnepanelen is een afwijkende datum gekozen, omdat meer tijd nodig zou zijn voor de voorbereiding van de aanvragen.

II. Artikelsgewijs

Artikel 4.7.1 Begripsbepalingen

Dit artikel betreft de begripsbepalingen voor de subsidiemodule. Enkelen worden hieronder toegelicht.

Het begrip productielijn is omschreven als een samenhangend geheel van installaties die bestemd zijn voor de productie van een specifiek product of specifieke producten of voor de terugwinning van grondstoffen. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om installaties voor de verwerking, transport, assemblage en inspectie van grondstoffen en producten. De productielijn moet specifiek bedoeld zijn voor bepaalde producten en niet een generieke lijn zijn waarmee uiteenlopende soorten producten kunnen worden geproduceerd.

Voor de uitleg van essentiële onderdelen wordt aangesloten bij het tijdelijk crisiskader. Die onderdelen zijn ontworpen en worden voornamelijk gebruikt als directe input voor de productie van alle typen uitrusting die onder paragraaf 2.8 van het tijdelijk crisiskader vallen, dus onder andere van elektrolyse-installaties, zonnepanelen en batterijen. Als een onderdeel niet specifiek voor die apparatuur is ontworpen, maar ook voor andere apparatuur en voor over het algemeen meer als input voor andere apparatuur wordt gebruikt, dan wordt dat niet als essentieel onderdeel gezien. Een voorbeeld hiervan is staal. Een elektrolyse-installatie kan wel deels uit staal bestaan, maar staal wordt doorgaans niet speciaal voor die installatie gemaakt en wordt niet voor het grootste deel voor elektrolyse-installaties gebruikt. Voor welke essentiële onderdelen productielijnen subsidiabel zijn is opgenomen in artikel 4.7.3. Die onderdelen zijn nader toegelicht in hoofdstuk 3 van het algemene deel van de toelichting. In de aanvraag zal moeten worden onderbouwd dat de onderdelen daadwerkelijk essentieel zijn, indien subsidie voor een productielijn voor dergelijke onderdelen wordt aangevraagd. Dit is in de aanvraagvereisten in artikel 4.7.9 opgenomen.

Het tijdelijk crisiskader geeft geen definities voor de begrippen elektrolyse-installatie, zonnepaneel en batterij zelf. In deze module wordt elektrolyse-installatie wel omschreven. Dat begrip wordt voor de productie-installatie voor waterstof gehanteerd om dichtbij de terminologie van het tijdelijk crisiskader te blijven. Die begripsbepaling wijkt deels af van andere subsidieregelingen voor waterstof, zoals de DEI+ en de OWE. In de DEI+ wordt die installatie een elektrolyser genoemd. Het begrip waterstofproductie-installatie in de OWE omvat een elektrolyse-installatie en randapparatuur en die twee begrippen worden niet onafhankelijk van elkaar gebruikt. Het tijdelijk crisiskader gebruikt de begrippen elektrolyse-installatie en de essentiële onderdelen daarvoor daarentegen afzonderlijk van elkaar, omdat een investering ook enkel in de productie van één van de twee kan zijn. Om dichtbij het tijdelijk crisiskader te blijven wordt ook in verband met de elektrolyse-installatie het begrip essentiële onderdelen gehanteerd in plaats van randapparatuur. Aangezien de essentiële onderdelen horen bij de elektrolyse-installatie, is er ook geen noodzaak voor één overkoepelende term voor de twee begrippen.

Voor de categorie voor zonnepanelen zijn kortheidshalve enkele begrippen gedefinieerd. Vehicle-integrated photovoltaic-zonnepanelen (VIPV) zijn zonnepanelen die in een voertuig zijn geïntegreerd. Een building-integrated photovoltaic-zonnepaneel (BIPV) is een zonnepaneel dat in een gebouw is geïntegreerd, bijvoorbeeld doordat die qua kleur of vorm is opgenomen in de omgeving.

Artikel 4.7.2 Doelstelling

Projecten moeten bijdragen aan de doelstelling van deze subsidieregeling. Dragen ze daar onvoldoende aan bij, dan worden aanvragen daarvoor op grond van artikel 23, onderdeel f, van het Kaderbesluit afgewezen. De doelstelling sluit inhoudelijk aan bij het doel van paragraaf 2.8 van het tijdelijk crisiskader dat is af te leiden uit onderdeel 84 en de aanhef van onderdeel 85 van het tijdelijk crisiskader, en de doelstellingen van de programma’s van het Nationaal Groeifonds waaraan deze module uitwerking geeft.

Artikel 4.7.3 Subsidieverstrekking

Op grond van dit artikel kan de minister subsidie verstrekken voor projecten voor de realisatie van productielijnen voor één van de drie categorieën batterijen, zonnepanelen en elektrolyse-installaties. In hoofdstuk 3 van het algemene deel van deze toelichting zijn die productielijnen en de typen investeringen die subsidiabel zijn, nader toegelicht. Voor alle drie de categorieën geldt dat daarbinnen ook een combinatie van investeringen in verschillende productielijnen mogelijk is. Een project kan dus ook zien op de investering in zowel een productielijn voor zonnepanelen als een productielijn voor essentiële onderdelen daarvoor. Alleen voor batterijen kan het ook een productielijn voor terugwinning van grondstoffen betreffen. Daarbij moet het dan wel gaan om de terugwinning van gerelateerde kritieke grondstoffen die nodig zijn voor de productie van de batterijen of essentiële onderdelen die in dit artikel zijn genoemd. Het gaat uitsluitend om gerelateerde kritieke grondstoffen die zijn opgenomen in Bijlage IV van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Dit sluit aan bij de toepassing van het tijdelijk crisiskader door de Europese Commissie. Een productielijn voor de productie en terugwinning van gerelateerde kritieke grondstoffen die niet in die bijlage zijn opgenomen, is dus niet subsidiabel via deze module.

Artikel 4.7.4 Hoogte subsidie

De hoogte van de subsidie is 15% van de subsidiabele kosten. Voor projecten in bepaalde steungebieden bedraagt de subsidie 20% van de subsidiabele kosten. Het tijdelijk crisiskader biedt namelijk de mogelijkheid meer subsidie te verlenen voor projecten die worden uitgevoerd in gebieden die overeenkomstig artikel 107, derde lid, onderdeel c, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de regionale steunkaart van Nederland zijn aangewezen.3 Afhankelijk van de omvang van de onderneming kan de subsidie met een bepaald percentage verhoogd. Met deze bepaling van de hoogte van de subsidie wordt de maximaal toegestane steunintensiteit op grond van paragraaf 2.8, onderdelen 85g en 85h, van het tijdelijk crisiskader voor deze activiteiten benut, omdat wordt verwacht dat voor de stimulering van die activiteiten nodig is dat ondernemingen zoveel mogelijk steun voor de subsidiabele kosten krijgen. Dit geldt voor alle drie de categorieën en daarom is de bepaling van de hoogte van de subsidie daarvoor heftzelfde.

Het maximum subsidiebedrag per project is voor batterijen € 20.000.000, voor elektrolyse-installaties € 50.000.000 en voor zonnepanelen € 25.000.000. De maxima zijn afhankelijk van de beschikbare middelen per categorie. Daarnaast is een inschatting gemaakt van de hoogte van de subsidiabele kosten voor dit type projecten om te bepalen hoeveel subsidie maximaal nodig zal zijn. De gestelde maxima gaan niet boven die geschatte bedragen, zodat niet meer steun wordt gegeven dan nodig en daarmee overstimulering wordt voorkomen. Het tijdelijk crisiskader bevat een maximum steunbedrag van € 150.000.000 per onderneming en € 200.000.000 als het gaat om investeringen door één onderneming in steungebieden. Een onderneming zou op grond van deze module voor meer projecten in verschillende categorieën subsidie kunnen ontvangen. Daarom zijn in het vierde lid maximum subsidiebedragen per onderneming opgenomen, zodat de totale subsidie voor één onderneming niet de maxima van het tijdelijk crisiskader kan overstijgen.

Voor elektrolyse-installaties of essentiële onderdelen daarvoor heeft in 2023 een consultatie plaatsgevonden. Uit de consultatie is gebleken dat een onderneming niet meer dan € 50.000.000 voor een project zal aanvragen. Daarop is het maximale subsidiebedrag voor deze subsidie bepaald.

Voor batterijen is gedurende de vorming van het Nationaal groeifonds-programma een inschatting van de subsidiebehoefte gemaakt. Recycling van de gerelateerde kritieke grondstoffen vergt een kapitaalkrachtige investering. Daarom is het maximale subsidiebedrag voor batterijen op € 20.000.000 gesteld.

Voor zonnepanelen of essentiële onderdelen daarvoor geldt dat de schaalgrootte bij productie essentieel is voor het opzetten van een rendabele productielijn. Derhalve is initieel een zeer grote investering nodig om succesvol te kunnen concurreren op de reeds volwassen markt met zeer sterke, voornamelijk Chinese concurrentie. Dit maximum subsidiebedrag is gebaseerd op een inschatting van benodigd kapitaal om deze initiële investering te kunnen maken en naar aanleiding van consultatie bij de doelgroep over potentiële aanvragen die nu in de markt zitten. Om deze reden is een maximumsubsidie van € 25.000.000 per project gerechtvaardigd met een totaal subsidieplafond van € 28.000.000.

Artikel 4.7.5 Subsidiabele kosten

Dit artikel bepaalt welke kosten voor subsidie in aanmerking komen, namelijk de materiële en immateriële investeringskosten die strikt noodzakelijk zijn voor productielijnen voor batterijen, elektrolyse-installaties en zonnepanelen. Onder materiële investeringskosten verstaan we de investeringen in fysieke onderdelen van de installatie, maar ook gronden en gebouwen als deze strikt noodzakelijk zijn voor de realisatie van de productielijn. Onder immateriële activa verstaan we investeringen in bijvoorbeeld detailed engineering en commissioning van de productielijn. Onder commissioning verstaan we onder andere het uitvoeren van functionele testen om te toetsen of de specificaties van de leverancier worden behaald en inspectie van de productielijn voordat deze commercieel kan opereren. Voor dergelijke kostenposten geldt dat deze geactiveerd moeten worden op de balans van het bedrijf dat de investering doet. Het betreft dus subsidie voor kapitaaluitgaven (CAPEX) en niet voor operationele kosten (OPEX). Dit is in lijn met het tijdelijk crisiskader (paragraaf 2.8, onderdeel 85f). De kosten moeten dus direct te relateren zijn aan de productielijn waarvoor subsidie wordt verleend. Wordt bijvoorbeeld een grotere bedrijfshal met het oog op uitbreiding in de toekomst gebouwd dan nodig is voor de productielijn die door middel van deze subsidie zal worden aangeschaft of gebouwd, dan zullen niet de gehele bouwkosten subsidiabel zijn. Slechts dat deel van de bouwkosten dat in verhouding is met de productielijn die wordt aangeschaft of gebouwd, kan dan subsidiabel zijn. Zowel de kosten voor uren die door de subsidie ontvangende onderneming zelf worden gemaakt voor de realisatie, als die worden uitbesteed bij derden, zijn subsidiabel zoals gebruikelijk bij subsidies, zolang die kosten nodig zijn voor de realisatie. Kosten voor installatie en voorbereiding van de productielijn kunnen ook subsidiabel zijn, omdat die activiteiten noodzakelijk kunnen zijn om de productielijn in gebruik te nemen. Dergelijke kosten moeten wel geactiveerd kunnen worden op de balans van de onderneming en aan de andere voorwaarden voor materiële of immateriële kosten voldoen. De investering moet bijdragen aan de doelstelling, namelijk opschalen van de productie van batterijen, elektrolyse-installaties of zonnepanelen. Het gaat wel nadrukkelijk om de fase van opschaling naar commerciële schaal, dus het kan niet meer om experimentele ontwikkeling en onderzoek gaan dat in de pilot- of demonstratiefase voorafgaand aan de opschaling plaatsvindt. Die kosten zijn niet subsidiabel. Het tijdelijk crisiskader stelt specifiek nog eisen voor de immateriële kosten om in aanmerking te komen voor subsidie en deze zijn daarom overgenomen in de module. De immateriële activa moeten voornamelijk in de vestiging worden gebruikt waar de productielijn zal worden gerealiseerd. Beperkt kunnen ze dus ook in andere vestigingen worden gebruikt, maar primair moeten ze zijn bedoeld voor gebruik in de vestiging van de productielijn waar de subsidie voor wordt aangevraagd. De immateriële activa moeten daarnaast verbonden blijven met het betrokken gebied waar de lijn wordt gerealiseerd. Dat is gerelateerd aan het feit dat voor projecten die worden uitgevoerd in bepaalde steungebieden, meer subsidie kan worden verleend. Het is onwenselijk dat die immateriële activa vervolgens ten goede komen van gebieden die geen steungebied zijn. Uit onderdeel 85i van het tijdelijk crisiskader volgt voorts dat geen subsidie mag worden verleend voor het vervangen van installaties van de productielijn waarvoor subsidie is gegeven. Als een installatie van een productielijn voor batterijen tijdens het project verouderd of defect raakt, dan zijn de kosten voor de vervanging daarvan dus niet subsidiabel. Uit onderdeel 85k van het tijdelijk crisiskader volgt dat kosten voor de verplaatsing van productielijnen tussen lidstaten niet aanmerking komen voor subsidie. Daarom is in dit artikel opgenomen dat de kosten voor vervanging en verplaatsing niet subsidiabel zijn. Dit artikel is generiek van toepassing op alle drie de categorieën.

In dit artikel is een uitzondering gemaakt op de hoofdregel van artikel 10, derde lid, van het Kaderbesluit die inhoudt dat de restwaarde van apparatuur die wordt aangeschaft voor het project, niet subsidiabel is. Hierop is een uitzondering gemaakt, omdat het wenselijk is de gehele investering te steunen. De levensduur van apparatuur die wordt aangeschaft voor de investering, is langer dan de duur van een project. De afschrijving van apparatuur buiten de projectduur valt echter ook onder de investering. Daarom is het wenselijk dat die afschrijving ook onder de subsidiabele kosten valt.

Artikel 4.7.6 Verdeling van het subsidieplafond

De subsidieplafonds worden per categorie verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen voor die categorie, zoals in dit artikel bepaald. De doelgroep is niet groot waardoor niet veel aanvragen en dus ook niet veel concurrentie wordt verwacht. Het kan zijn dat de subsidieplafonds voldoende zijn om alle aanvragen die voldoen aan de eisen, toe te kennen. Dan is het niet nodig om aanvragen die voldoen, onderling te vergelijken en te rangschikken om de beste van die aanvragen te kunnen toekennen. Daarom is verdeling op volgorde van binnenkomst een geschikte wijze van verdeling. Dit draagt ook bij aan een eenvoudige en snelle uitvoering van de module.

Artikel 4.7.7 Start- en realisatietermijn

Op basis van dit artikel moet met alle projecten binnen zes maanden na subsidieverlening worden gestart. De module is overeenkomstig paragraaf 2.8 van het tijdelijk crisiskader bedoeld om bij te dragen aan de versnelling van de energietransitie, dus het is wenselijk dat projecten zo snel mogelijk van start gaan. Het is de verwachting dat het haalbaar is om binnen zes maanden te starten met de eerste activiteiten. De realisatietermijn is vijf jaar, omdat er een goede balans moet zijn tussen snelheid in de opschaling voor de energietransitie en de realistische tijd benodigd voor het opzetten van grote productielijnen. Met deze termijn kunnen deze productielijnen een bijdrage leveren aan de klimaatdoelstellingen van 2030 en worden de projecten ook geen onrealistische realisatietermijnen opgelegd. Omdat zich onvoorziene omstandigheden kunnen voordoen die rechtvaardigen dat de subsidieontvanger langer nodig heeft om met het project te starten dan wel dat te realiseren, biedt dit artikel de mogelijkheid dat de termijnen worden verlengd op verzoek van de subsidieontvanger.

Artikel 4.7.8 Afwijzingsgronden

Dit artikel bevat de gronden waarop aanvragen worden afgewezen. Deze gronden zijn aanvullend op die in artikel 23 van het Kaderbesluit genoemd staan. In het algemeen geldt dat de kwaliteit van het projectplan voldoende moet zijn om subsidie te kunnen krijgen. Daarvoor zijn een aantal zaken relevant, namelijk de uitwerking van aanpak en methodiek, de omgang met risico's, de uitvoerbaarheid en de mate waarin de beschikbare middelen effectief en efficiënt worden ingezet. Deze kwaliteitseis sluit aan bij andere subsidiemodules van de RNES, zoals in hoofdstuk 4 de module Missiegedreven Onderzoek, Ontwikkeling en Innovatie (MOOI, paragraaf 4.2.7) en de DEI+ (paragraaf 4.2.10). In overeenstemming met onderdeel 85c van het tijdelijk crisiskader mag de onderneming nog niet met de werkzaamheden voor de productielijn zijn begonnen, voordat de subsidieaanvraag is ingediend. Volgens het tijdelijk crisiskader is sprake van de aanvang van werkzaamheden, als met de bouwwerkzaamheden met betrekking tot de investering is begonnen of als de eerste juridisch bindende toezegging om uitrusting te bestellen, of – als dat eerder is – een andere toezegging die de investering onomkeerbaar maakt, is gedaan. De aankoop van gronden en voorbereidende werkzaamheden zoals het verkrijgen van vergunningen en de uitvoering van voorbereidende haalbaarheidsstudies worden niet als aanvang van de werkzaamheden beschouwd. Deze eis beoogt het stimulerend effect van de subsidie te waarborgen. In de module is dit uitgewerkt in de afwijzingsgronden. Een aanvraag wordt afgewezen als daarvoor al onomkeerbare investeringsverplichtingen voor de productielijn zijn aangegaan of al met de activiteiten die in het projectplan zijn opgenomen, is gestart. Deze formulering sluit aan bij de afwijzingsgronden van OWE ten behoeve van het stimulerend effect en zijn dus reeds bekende en gehanteerde voorwaarden.

Met deze module wordt ook een leereffect beoogd, zodat opgedane kennis in andere projecten kan worden gebruikt. Dit is een belangrijk onderdeel van het Nationaal Groeifonds, waar de regeling uitwerking aan geeft. Daarom moet er een goed plan zijn om de kennis die wordt opgedaan met het project te verspreiden. Het plan is kwalitatief beter naarmate het een concretere uitwerking geeft van welke inhoudelijke resultaten en geleerde lessen gedeeld gaan worden met partijen buiten het project tijdens de looptijd van het project en daarna, hoe dat gedaan wordt, zoals welke communicatiekanalen en -methoden worden gebruikt, en wie de doelgroepen zijn met wie deze kennis gedeeld gaat worden. Daarnaast speelt een rol in hoeverre inhoudelijke resultaten en geleerde lessen gaan worden gedeeld. Ook is van belang hoeveel doelgroepen en partijen die relevant zijn voor de te ontwikkelen technologieën en te produceren productielijnen, met het plan voor kennisverspreiding zouden kunnen worden bereikt. Daarbij is het belangrijk dat het zowel gaat om het verspreiden van inhoudelijke resultaten en geleerde lessen richting andere potentiële toepassers van de technologieën of andere producenten van de productielijnen als om het delen van resultaten en ervaringen met een relevant R&D-programma, zoals van GroenvermogenNL. Op die manier kunnen de resultaten en lessen worden gebruikt in de doorontwikkeling van dergelijke programma’s. Als geen aansluiting bij een relevant R&D-programma wordt gezocht, is dat een indicatie dat het plan voor de kennisverspreiding van onvoldoende kwaliteit is. RVO zal richtlijnen voor de eisen van het kennisverspreiding plan publiceren gelijktijdig met de publicatie van de subsidiemodule.

Om te voorkomen dat steun op basis van het tijdelijk crisiskader een ‘weglekeffect’ naar derde landen buiten de Europese Economische Ruimte (hierna: EER) heeft, worden aanvragen afgewezen waarvoor een concreet risico bestaat dat de investering niet tussen lidstaten binnen de EER plaatsvindt overeenkomstig onderdeel 85j van het tijdelijk crisiskader. Het tijdelijk crisiskader staat voorts niet toe dat steun afhankelijk wordt gesteld van de verplaatsing van activiteiten tussen EER-landen, omdat dit schadelijk zou zijn voor de interne markt. In onderdeel 85k van het tijdelijk crisiskader zijn daar enkele voorwaarden voor opgenomen. In lijn daarmee worden aanvragen afgewezen als er sprake is geweest van verplaatsing van de productielijn waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, in de twee jaar voor het indienen van de aanvraag of als een concreet risico bestaat dat de productielijn binnen twee jaar na het voltooien van het project wordt verplaatst. Hetzelfde geldt voor de verplaatsing van een productielijn die vergelijkbaar is met de productielijn waarvoor de subsidie wordt aangevraagd. Indien bijvoorbeeld subsidie wordt gevraagd voor een investering in een productielijn voor elektrolyse-installaties, dan mag de subsidieaanvrager niet in de twee jaar daarvoor een productielijn voor elektrolyse-installaties verplaatst hebben naar de locatie waar hij wil investeren in een productielijn voor elektrolyse-installaties. Verplaatsing wordt in het tijdelijk crisiskader gedefinieerd als ‘een overbrenging van dezelfde of een vergelijkbare activiteit (of een deel daarvan) van een vestiging in een overeenkomstsluitende partij bij de EER-Overeenkomst (initiële vestiging) naar de vestiging in een andere overeenkomstsluitende partij bij de EER-Overeenkomst waar de gesteunde investering plaatsvindt (gesteunde vestiging). Van een overbrenging is sprake indien het product in de initiële en in de gesteunde vestiging ten minste ten dele voor dezelfde doeleinden dient en aan de vragen of behoeften van hetzelfde type afnemers voldoet en voor dezelfde of een vergelijkbare activiteit in een van de initiële vestigingen van de begunstigde van de steun in de EER banen verloren gaan.’ Op die manier zal verplaatsing dus ook worden uitgelegd bij de uitvoering van deze module.

Artikel 4.7.9 Informatieverplichtingen en bijlage 4.7.1

Dit artikel bepaalt welke informatie de subsidieaanvraag moet bevatten. Die gegevens zijn opgenomen in bijlage 4.7.1. Hierin zijn overeenkomstig onderdeel 85d van het tijdelijk crisiskader de gegevens uit bijlage II van dat steunkader overgenomen met enkele aanpassingen in verband met consistent gebruik van terminologie in de RNES. Om de technische en economische haalbaarheid van het project te kunnen beoordelen is vereist dat een onderzoek is gedaan naar de technische en economische haalbaarheid zowel van de realisatie van de productielijn als van de producten die daarmee zullen worden geproduceerd. Als het project ziet op een productielijn voor elektrolyse-installaties bijvoorbeeld, dan gaat het om de haalbaarheid van die productielijn en de haalbaarheid van de elektrolyse-installaties die daarmee zullen worden gemaakt. De aanvraag moet de resultaten van dat onderzoek bevatten. De subsidieaanvraag moet tevens een mijlpalenbegroting bevatten. Daardoor is de bevoorschotting op basis van het Kaderbesluit in lijn met de mijlpalen en dus met de daadwerkelijke uitgaven per fase, omdat de hoogte van de voorschotten wordt berekend aan de hand van de subsidiabele kosten per mijlpaal. De subsidieontvanger krijgt het deel van de subsidie dat hij nodig heeft voor de volgende mijlpaal. Indien geen mijlpalenbegroting zou worden aangeleverd, wordt de hoogte van de voorschotten berekend door een evenredige verdeling van de subsidie over de voorschotmomenten. Het is wenselijk dat bevoorschotting per mijlpaal altijd van toepassing is op deze projecten, omdat deze vanwege de omvang financieel risicovol kunnen zijn. Vaak is het nemen van de financiële investeringsbeslissing een onderdeel van de eerste mijlpaal. Daarvoor worden relatief weinig kosten gemaakt. Een bevoorschotting per mijlpaal zorgt ervoor dat voor mijlpalen waarvan de kosten laag zijn geen te grote subsidiebedragen worden uitgekeerd. Als zou blijken dat het project financieel toch niet van de grond kan komen, dan is er op dat moment nog niet veel subsidie uitgekeerd en hoeft er dus ook niet veel te worden teruggevorderd. Het doel van deze eis is dus het mitigeren van het risico dat er gedurende de looptijd van de subsidie te veel aan voorschotten wordt uitgekeerd en deze later moeten worden teruggevorderd.

Ten behoeve van het leereffect van het project moet er een plan voor de kennisverspreiding zijn, zoals in de toelichting bij artikel 4.7.8 uitgelicht. Dit plan moet bij de aanvraag worden aangeleverd.

Daarnaast zijn de eisen voor de aanvraag om subsidievaststelling in dit artikel vastgelegd. Ten behoeve van het voorkomen van verplaatsing van de subsidiabele activiteiten tussen lidstaten binnen de EER, zoals in de toelichting op artikel 4.7.8 uiteengezet, moet de subsidieontvanger bij de aanvraag verklaren een dergelijke verplaatsing niet uit te zullen voeren binnen twee jaar na voltooiing van het project.

Artikel 4.7.10 Verplichtingen subsidieontvanger

Dit artikel betreft verplichtingen voor de subsidieontvanger. Zodra de subsidieontvanger een definitieve investeringsbeslissing heeft genomen voor de realisatie van de productielijn, moet de subsidieontvanger dat mededelen aan de minister door daar een afschrift van te verstrekken. De definitieve investeringsbeslissing is een cruciale mijlpaal voor de realisatie van de productielijn en hiermee van belang om de voortgang van de projecten goed te kunnen monitoren. Dit is ook van belang voor het mitigeren van risico’s zoals is toegelicht bij artikel 4.7.9. Voor steun op basis van het tijdelijk crisiskader moet worden gewaarborgd dat de investeringen gehandhaafd blijven gedurende een bepaalde periode na de voltooiing van het project, zoals is opgenomen in onderdeel 85i van het tijdelijk crisiskader. In dit artikel is die eis vastgelegd.

Overeenkomstig andere subsidiemodules van de RNES, onder andere uit hoofdstuk 4 waarin deze module is opgenomen, heeft de subsidieontvanger enkele verplichtingen tijdens en na de looptijd van het project omtrent evaluatie en transparantie.

Daarnaast is artikel 38, eerste lid, onderdelen a tot en met d, van het Kaderbesluit in dit artikel buiten toepassing verklaard, omdat die onderdelen van de administratie door de subsidieontvanger geen betrekking hebben op zaken waar een investeringssubsidie voor dient.

Artikel 4.7.11 Cumulatie

In het algemeen geldt op basis van artikel 6, eerste lid, van het Kaderbesluit dat eerder verstrekte subsidies in mindering worden gebracht op de subsidie die op basis van de RNES voor dezelfde subsidiabele kosten zou worden verstrekt. In artikel 4.7.11 is echter geregeld dat deze hoofdregel niet van toepassing is, als het gaat om subsidie voor een TSE Industrie studie verkregen op grond van artikel 4.2.113 van de RNES, bijdragen van gemeenten, provincies, waterschappen en openbare lichamen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, of subsidie van de Europese Commissie. Een ontvangen subsidie of bijdrage zoals hiervoor genoemd, wordt dus niet in mindering gebracht op de subsidie die op grond van deze module is te krijgen voor dezelfde subsidiabele kosten. In geval van cumulatie, bijvoorbeeld ingevolge deze nieuwe subsidiemodule en subsidie voor een TSE Industrie studie, geldt de hoogste steunintensiteit of het hoogste steunbedrag van die twee modules als het maximum aan steun voor die subsidiabele kosten; dit is in overeenstemming met onderdeel 85m van het tijdelijk crisiskader. Bij elkaar opgeteld mag het totaal aan steun dus niet meer bedragen dan het hoogste maximum van de twee modules. De bijdragen van gemeenten, provincies, waterschappen en openbare lichamen worden voor deze module aangemerkt als publieke cofinanciering.

Artikel 4.7.12 Staatssteun

Dit artikel betreft de staatssteunrechtvaardiging voor de subsidie op grond van deze module, aangezien deze staatssteun bevat. Verwezen wordt naar hoofdstuk 4.2 van het algemene deel van deze toelichting voor een uitgebreide motivering daarvan.

Artikel 4.7.13 Vervaltermijn

De regeling vervalt na vijf jaar overeenkomstig de maximale termijn voor subsidies die geldt op basis van artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet.

De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans

Naar boven