TOELICHTING
I. Algemeen
1. Aanleiding en doel van de wijziging
De subsidiemodule Samenwerken aan innovatie door operationele groepen in het kader
van EIP (ook ‘EIP-regeling’ genoemd) wordt uitgebreid met een extra submodule ter
stimulering van digitalisering in de landbouw. Meer specifiek gaat het om het op orde
brengen van digitale randvoorwaarden om digitale innovaties in de agrarische bedrijfsvoering
te kunnen uitwerken of implementeren. Met voorliggende wijziging van de Regeling Europese
EZK- en LNV-subsidies 2021 en van de Regeling openstelling Europese EZK- en LNV-subsidies
2024 wordt de nieuwe submodule E. Digitalisering toegevoegd aan de EIP-regeling en
wordt de submodule voor het eerst opengesteld. De openstelling vindt plaats van 15 augustus
2024 tot en met 20 september 2024. Het openstellingsbudget bedraagt € 8.460.000.
EIP-regeling
De EIP-regeling is in mei 2023 opgenomen in de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies
2021, Titel 5.6. EIP staat voor Europese Innovatie Partnerschappen. Doel van de EIP-regeling
is het stimuleren van de (door)ontwikkeling van innovatieve initiatieven die bijdragen
aan de transitie naar een duurzame en toekomstbestendige landbouw en de uitwisseling
van kennis hierover. Om dit doel te bereiken wordt subsidie verstrekt aan samenwerkingsverbanden
(‘operationele groepen’) die gezamenlijk projecten uitvoeren die bijdragen aan het
doel van de subsidiemodule. De EIP-regeling is een uitwerking van de interventie voor
innovatie binnen het Nationaal Strategisch Plan (NSP) waarmee het Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid (GLB) wordt uitgevoerd in Nederland in de periode 2023–2027.
Oorspronkelijk bestond de EIP-regeling uit vier submodules met eigen specifieke doelen.
Dit zijn: A) Samenwerken voor generatievernieuwing, B) Verminderen staartcouperen
in de varkenshouderij, C) Ontwerp gebiedsgerichte fieldlab en D) Andere bottom up
innovaties. Met voorliggende wijziging van de regeling, wordt submodule E) Digitalisering
toegevoegd. De submodules A, B, C, D en E worden afzonderlijk van elkaar opengesteld
voor het aanvragen van subsidies.
Uitbreiding EIP-regeling voor digitalisering
Submodule E. Digitalisering wordt toegevoegd aan de EIP-regeling omdat digitalisering
in hoge mate potentie heeft om bij te dragen aan de modernisering van de landbouw
zoals omschreven in de horizontale doelstelling van het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid
(GLB) ‘moderniseren van de landbouw en de plattelandsgebieden door kennisstimulering en
-deling, innovatie en digitalisering in de landbouw en de plattelandsgebieden en door
bevordering van de benutting daarvan door landbouwers via betere toegang tot onderzoek,
innovatie, kennisuitwisseling en scholing’ (verordening (EU) 2115/2021, art. 6, lid 2). Digitalisering is ook van belang om
het concurrentievermogen van landbouwbedrijven te vergroten. Dit is verwoord in het
GLB-doel ‘vergroting van de marktgerichtheid en het concurrentievermogen van landbouwbedrijven
voor zowel de korte als de lange termijn, onder meer door meer aandacht voor onderzoek,
technologie en digitalisering’ (verordening (EU) 2115/2021, art. 6, lid 1, sub b). Onder digitalisering wordt in
het GLB niet alleen gedoeld op investeringen in digitalisering maar ook op de invoering
van digitale technologieën, en op het verbeteren van de toegang tot kennis en het
uitwisselen van onpartijdige, toe te passen nieuwe kennis.
Digitalisering speelt een belangrijke rol bij de versnelling van de transitie naar
een duurzaam voedselsysteem. Belangrijk bij digitalisering is een zorgvuldige omgang
met data, maar ook met de gegevenshouders en gegevensontvangers. Daarom richt submodule
E Digitalisering zich op ‘digitale randvoorwaarden’. Dit sluit aan bij Europese regels
voor een eerlijke toegang tot en een eerlijk gebruik van data (‘Dataverordening’,
verordening (EU) 2023/2854) en bij het nationale beleid hieromtrent, zoals opgenomen
in het LNV-actieprogramma Digitalisering1. Dit actieprogramma streeft ernaar om de digitale randvoorwaarden voor de groene
transitie op orde te brengen. Het LNV-actieprogramma Digitalisering kent de volgende
hoofddoelen:
-
A. Data moet toegankelijker en bruikbaarder zijn, zodat de benodigde data te gebruiken
is voor een goede werking van digitale systemen die de transitie naar een duurzame
landbouw kan versnellen;
-
B. Het proces van data uitwisselen, delen en verwerken verbeteren en optimaliseren, zodat
het mogelijk is om verzamelde data zorgvuldig te verwerken en analyseren op grond
waarvan betere beslissingen kunnen worden genomen dan wel machines kunnen worden aangestuurd;
-
C. Het opdoen van kennis over digitalisering meer stimuleren en de toepasbaarheid vergroten;
-
D. Meer inzet op adequate wet- en regelgeving om digitale systemen/producten/manieren
van werken daadwerkelijk te kunnen implementeren, adopteren en door ontwikkelen en
ruimte te creëren voor doelsturing;
-
E. Het realiseren van voldoende financiering en verdienvermogen, zodat het mogelijk en
aantrekkelijk is voor de verschillende agrarische sectoren en andere spelers in de
groene domeinen om te investeren in (de ontwikkeling van) digitale hulpmiddelen voor
duurzame en economisch efficiënte alternatieven van voedsel produceren;
-
F. Kennis ontwikkelen en innovatie versterken op het gebied van digitalisering met als
doel slimme oplossingen te ontwikkelen voor de maatschappelijke vraagstukken waar
de samenleving voor staat in de agrarische sector, de visserij en de natuur.
Beoogde projecten
De projecten die ondersteund worden met de submodule E Digitalisering kunnen divers
van aard zijn. Projecten kunnen zich richten op data-zeggenschap, interoperabiliteit,
transparantie over datagebruik, dataportabiliteit, hergebruik van data, vertrouwelijkheid,
privacy en cyberveiligheid in de agrofood- en natuurdomeinen. Het ontwikkelen van
gedragscodes of het ontwikkelen van standaarden voor identificatie, datakwaliteit
en metingen kan in projecten opgepakt worden. Ook kunnen projecten zich richten op
kennisuitwisseling over digitale innovaties, het versterken van digitale competenties
en cyberweerbaarheid. Projecten kunnen sectorale of sectoroverstijgende initiatieven
zijn, waarbij partijen vanuit landbouwsectoren en partijen uit bijvoorbeeld natuurbeheer,
bosbeheer en waterbeheer samenwerken om landschappelijke databronnen te delen, samen
te voegen en gezamenlijk te benutten (bijvoorbeeld via regionale, sectorale of gebiedsgerichte
data-coöperaties). Projecten kunnen tenslotte ook gaan over het wegnemen van knelpunten
bij het implementeren van sleuteltechnologieën zoals Artificial Intelligence, Autonomous
Robots, Datafication, Big Data, Modelling, Digital Twins, Decision Support, Human-computer
interaction, Precise and non-destructive measuring Sensors.
2. Regeldruk
Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) heeft besloten om geen formeel advies uit
te brengen, omdat er geen of beperkte gevolgen zijn voor de regeldruk. De submodule
EIP Digitalisering, volgt dezelfde uitvoeringssystematiek als de andere submodules
van de EIP-regeling, waardoor de rekensom voor het berekenen van de regeldruk vergelijkbaar
is. Voor de submodule Digitalisering is bij de openstelling in 2024, € 8.460.000,–
beschikbaar. De gemiddelde projectomvang is ca. € 300.000,–. Dit levert ongeveer 28
projecten op die gesubsidieerd kunnen worden. Per project wordt gerekend op 100 uur
aan administratieve lasten, waarvan 50% door de aanvragers zelf en 50% door ingehuurde
adviseurs. Uitgaande van een uurtarief van € 50,– voor eigen arbeid en € 78,– voor
adviseurs. Dit komt neer op € 6.400,– per project. De regeldruk bedraagt voor deze
submodule € 179.200,– (28*€ 6.400,–). Uitgedrukt in een percentage is dit 2,1% ((€ 179.200,–/
€ 8.460.000,–)*100%). De regeldruk is naar verwachting lager indien de aanvrager gebruik
maakt van de Vereenvoudigde Kostenoptie (VKO) voor het berekenen van arbeidskosten
of voor overige kosten.
3. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt zo spoedig mogelijk in werking, op de dag na publicatie in de
Staatscourant. Hiermee wordt afgeweken van de systematiek van vaste verandermomenten
van regelgeving. Deze afwijking wordt gerechtvaardigd door het feit dat de doelgroep
van deze regeling gebaat is bij een spoedige inwerkingtreding.
II. Artikelsgewijze toelichting
Artikel I, onderdeel A
In artikel 5.6.1 worden enkele nieuwe begripsbepalingen opgenomen, onder verwijzing
naar de definities uit verordening 2023/584, de zogenaamde Dataverordening. Het betreft
de begripsbepalingen van ‘gebruiker’, ‘gegevenshouder’, en ‘gegevensontvanger. Ook
van verordening 2023/2854 is een definitie toegevoegd.
Een 'gebruiker’ is een natuurlijke of rechtspersoon die een verbonden product in eigendom
heeft, of aan wie contractueel tijdelijke rechten zijn overgedragen om dat verbonden
product te gebruiken, of die gerelateerde diensten ontvangt. Onder het begrip gebruiker
vallen bijvoorbeeld landbouwers die van diensten of producten gebruik maken die door
gegevenshouders worden aangeleverd of gefaciliteerd om data van en over hun bedrijven
in op te slaan en te gebruiken voor monitoring, bedrijfsoptimalisatie en verantwoording.
Een ‘gegevenshouder’ is een natuurlijke of rechtspersoon die het recht of de verplichting
heeft gegevens te gebruiken en ter beschikking te stellen, waaronder – in gevallen
waar dat contractueel is overeengekomen – productgegevens of gegevens van een gerelateerde
dienst die deze natuurlijke of rechtspersoon heeft opgevraagd of gegenereerd tijdens
de verlening van een gerelateerde dienst. Onder het begrip gegevenshouder vallen bijvoorbeeld
fabrikanten en leveranciers van landbouwmachines en apparatuur, verleners van digitale
diensten, data-intermediairs en andere houders of hergebruikers van data van agrarische
ondernemingen, inclusief loonwerkers.
Een ‘gegevensontvanger’ is een natuurlijke of rechtspersoon die handelt voor doeleinden
die verband houden met diens handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit,
die niet de gebruiker van een verbonden product of gerelateerde dienst is en aan wie
gegevens beschikbaar worden gesteld door de gegevenshouder, met inbegrip van een derde
op verzoek van de gebruiker aan de gegevenshouder. Onder het begrip gegevensontvanger
vallen bijvoorbeeld ketenpartijen zoals coöperaties, diervoederleveranciers, afnemers
van agrarische producten zoals veilingen en handelsmaatschappijen. Het zijn bedrijven
en organisaties die gebruiksrecht kregen op data. Dit kunnen zowel agrarische bedrijven
als adviesbedrijven en andere ketenpartners zijn.
Artikel I, onderdeel B
Het te ondersteunen project moet bijdragen aan het versterken en versnellen van de
groene transitie door middel van een grotere inzet van digitalisering ten behoeve
van een duurzame landbouw- en voedselketen en een robuuste natuur. Dit is gelijk aan
de hoofddoelstelling van het LNV Actieprogramma Digitalisering.
In het projectplan moet beargumenteerd worden hoe en waarom het project bijdraagt
aan één of meerdere doelen en subdoelen van het LNV Actieprogramma Digitalisering.
De acties die in het actieprogramma staan genoemd kunnen daarbij als startpunt of
leidraad gebruikt worden.
Artikel I, onderdeel C
Voor categorie d en e (onder artikel I, onderdeel E) is een categorie subsidiabele
kosten toegevoegd. Dit is (5°) de koop of huurkoop van soft- en hardware en bijbehorende
licenties die beschouwd kunnen worden als een investering in bedrijfsmiddelen. Bedrijfsmiddelen
zijn bezittingen die voor langere tijd gebruikt kunnen worden in de bedrijfsvoering.
Het subsidiepercentage voor de noodzakelijke aanschaf van dergelijke bedrijfsmiddelen
– hetgeen een investering vormt – bedraagt 40% en wordt alleen verstrekt voor het
gebruik tijdens de duur van het project. Indien het in het project gaat om soft- en
hardware die gebouwd of verbeterd moeten worden om met het project een bijdrage te
kunnen leveren aan de genoemde doelstellingen uit het LNV Actieprogramma Digitalisering,
vallen de kosten onder de uitvoeringskosten en operationele kosten, zoals benoemd
in artikel 5.6.3, lid b, sub 2 waarvoor een subsidiepercentage van 100% geldt.
Artikel I, onderdeel D
Bij het selecteren van de te ondersteunen projecten wordt gebruik gemaakt van de rangschikkingscriteria
effectiviteit, haalbaarheid, efficiëntie en mate van innovatie. Bij de submodule E
Digitalisering worden hierbij respectievelijk de volgende wegingsfactoren gehanteerd:
4, 2, 1 en 3. De punten (0–5) per criterium bepalen in combinatie met de wegingsfactoren
de score per project. Aanvragen voor subsidie worden afgehandeld van hoge naar lage
score totdat het beschikbare budget is uitgeput.
De adviescommissie GLB beoordeelt de projectvoorstellen op de mate waarin het project
bijdraagt aan de hieronder beschreven rangschikkingscriteria. Het is daarom van belang
dat in het projectplan onderbouwd wordt hoe het project kan bijdragen aan de beleidsdoelen
(effectiviteit), wat de kans is dat het plan uitgevoerd wordt zoals beoogd (haalbaarheid),
of de begroting redelijk is (efficiëntie) en hoe innovatief het project is (innovatie).
Rangschikkingscriteria categorie E Digitalisering
Effectiviteit (maximaal 5 punten, de weging is 4, totaal te behalen punten is 20)
Met mate van effectiviteit wordt bedoeld de mate waarin het project bijdraagt aan:
-
• het op orde brengen van digitale randvoorwaarden om digitale innovaties in de praktijk
te kunnen toepassen.
-
• de transitie naar een duurzame, toekomstbestendige landbouw met een positief effect
op natuur-, water- en klimaatdoelen.
-
• minstens één of meerdere acties uit het LNV Actieprogramma Digitalisering (Bijlage
bij Kamerstuk 26 645 nr. 1086) om de digitale randvoorwaarden op orde te brengen.
In samenhang wordt naar de volgende zes aspecten gekeken die gekoppeld zijn aan de
zes hoofddoelen van het LNV Actieprogramma Digitalisering.
-
1. In hoeverre het project bijdraagt aan het toegankelijker en bruikbaarder maken van
data.
De benodigde data moet te gebruiken zijn in digitale systemen die de groene en duurzame
transitie in de landbouw versnellen. Het gaat daarbij om het verhogen van de kwaliteit
en betrouwbaarheid van sensoren en data. Maar ook om het (op een veilige manier) vergroten
van de beschikbaarheid van en toegang tot open data. Het versterken van een toereikende
netwerkdekking in het buitengebied is eveneens van belang.
-
2. De bijdrage van het project aan het verbeteren en optimaliseren van het proces van
data uitwisselen, delen en verwerken.
Het is belangrijk om verzamelde data zorgvuldig te kunnen verwerken en analyseren
zodat betere beslissingen kunnen worden genomen dan wel machines kunnen worden aangestuurd.
Om dit te bereiken is het vergroten van de technische interoperabiliteit nodig en
moet het combineren van data gefaciliteerd worden. Ook is een verbetering nodig van
de architectuur voor data-uitwisselingen. Ter bevordering van het delen van data moeten
bijvoorbeeld afspraken gemaakt worden over datahouderschap, datatoegang en datastandaarden.
Dit kan bijdragen aan een verantwoord datagebruik. Daarnaast is het wenselijk dat
het vertrouwen in AI toeneemt en dat gewerkt wordt aan het (door)ontwikkelen van AI-toepassingen.
-
3. De kennis die opgedaan wordt over digitalisering en de toepasbaarheid van deze kennis
in de praktijk.
Het veilig inzetten van digitale systemen in de landbouw vraagt kennisverspreiding
en kennisopbouw over benodigde digitale competenties en vaardigheden. Dit hoofddoel
richt zich op het versterken van digitale competenties, digitale weerbaarheid en vaardigheden
van (toekomstige) gebruikers, in samenhang met de ontwikkeling van advisering op het
gebied van digitale systemen en precisietoepassingen.
-
4. De bijdrage van het project aan inzichten in gewenste aanpassingen van wet- en regelgeving
om digitale systemen/producten/manieren van werken daadwerkelijk te kunnen implementeren,
adopteren en door te ontwikkelen en om ruimte te creëren voor doelsturing.
Voor toepassing van digitale innovaties is beter inzicht nodig in welke wet – en regelgeving
in de weg staan voor een digitale transitie en in de risico’s die hiermee gepaard
gaan. Signalen op dit vlak moeten onderzocht worden en zo nodig wordt ingezet op alternatieve
werkwijzen, eventueel aansturend op een tijdelijke vrijstelling of aanpassing van
wet- regelgeving. Meer specifiek is tevens kennis gewenst voor de mogelijke praktische
invulling van EU-wet- en regelgeving op het gebied van data en AI in de groene domeinen.
-
5. De kennis die het project oplevert over benodigde financiering en verdienvermogen
voor agrarische sectoren en andere spelers in de groene domeinen om te willen en kunnen
investeren in (de ontwikkeling van) digitale hulpmiddelen ten behoeve van een duurzame
voedselproductie.
Digitalisering kan helpen bij het vinden van alternatieve economisch efficiënte verdienmodellen
waarbij maatschappelijke diensten die geleverd worden, beloond worden. Ook de directe
verwaarding van data valt hieronder. Hiervoor is ook een betere informatievoorziening
en voorlichting nodig over de digitale ondersteuningsmogelijkheden, zoals bij precisietechnologie.
Ook zullen transitiekosten voor digitalisering eerlijk verdeeld moeten worden over
de actoren. Om marktkansen goed te benutten, is samenwerking en kennisuitwisseling
tussen Nederlandse en buitenlandse partijen over digitale technologieën behulpzaam.
-
6. De mate waarin het project bijdraagt aan de ontwikkeling van kennis en aan innovatie
op het gebied van digitalisering om daarmee slimme oplossingen te vinden voor de maatschappelijke
opgaven in de groene domeinen.
Het versterken en uitbreiden van nationale en internationale kennisuitwisseling op
het terrein van digitale innovaties voor een duurzame voedselproductie helpt bij het
vinden van vernieuwende concepten. Om een goede aansluiting te vinden bij de maatschappelijke
opgaven is synergie tussen het project en beleidsopgaven belangrijk. Onderzoek en
experimenten zijn nodig om digitale innovaties voor maatschappelijke opgaven praktijkgericht
toe te kunnen passen.
Haalbaarheid (maximaal 5 punten, de weging is 2, totaal te behalen punten is 10)
Bij haalbaarheid gaat het om de kans dat het project succesvol uitgevoerd kan worden.
Dit moet blijken uit een realistisch projectplan met haalbare, meetbare, concrete
beoogde projectresultaten. Haalbaar houdt ook in dat de samenwerkende partijen erin
moeten kunnen slagen een vruchtbare samenwerking tot stand te brengen op basis van
onderlinge afspraken over taken, verantwoordelijkheden en over het gezamenlijk dragen
van lasten en lusten. Daarnaast wordt een plan haalbaarder als blijkt dat gedegen
nagedacht is over de technische en organisatorische haalbaarheid en over realistische
marktmogelijkheden.
In samenhang wordt naar de volgende vijf aspecten gekeken:
-
1. Kwaliteit procesplan voor samenwerking en/of ontwikkeling verdienmodel/vernieuwing
De kwaliteit van een project- en/of procesplan wordt beoordeeld aan de hand van de
beschrijving van het probleem en onderbouwing van de aanpak van activiteiten. Daarnaast
dient een proces/projectplan een heldere omschrijving van de beheersmatige aspecten
zoals tijdsplanning, kosten, menskracht, organisatie, en risico’s te bevatten. Bij
de beoordeling wordt gekeken of randvoorwaarden om het project tot een succes te brengen,
goed in beeld zijn gebracht.
-
2. Blijk van oriëntatie op haalbaarheid en kennis die voorhanden is
Bij dit aspect wordt gekeken of de operationele groep zich in voldoende mate georiënteerd
heeft of gaat oriënteren op bestaande kennis en praktijken en op de sociaalmaatschappelijke
omgeving rond het beoogde innovatiedoel.
-
3. Blijk van oriëntatie op businessmodel en marktpotentieel
Uit het projectplan moet blijken dat de operationele groep de probleemstelling of
behoefte die ten grondslag ligt aan het beoogde projectdoel scherp voor ogen heeft.
De operationele groep moet zich in voldoende mate hebben georiënteerd op het businessmodel
en op de potentie van het projectresultaat op de markt.
-
4. Kwaliteit in relatie tot breedte samenstelling, kennisniveau en werkafspraken samenwerkingsverband
De kwaliteit van de operationele groep, moet blijken uit de samenstelling: het aantal
deelnemers, de verdeling van de deelnemers over de verschillende categorieën deelnemers
en uit de ‘kwaliteit’ (kennis, vaardigheden) van de deelnemers in relatie tot het
projectplan. Het blijkt ook uit de werkafspraken in relatie tot het ambitieniveau
van het project.
-
5. Kennisdeling
Het is van belang dat de operationele groep bereid is om kennis uit te wisselen met
het EIP-netwerk en Groen Kennisnet. Bij de beoordeling wordt nagegaan of de groep
hier een actieve opstelling bij heeft.
Efficiëntie (maximaal 5 punten, de weging is 1, totaal te behalen punten is 5)
Bij het criterium efficiëntie gaat het om het zo efficiënt (doelmatig) mogelijk uitvoeren
van het project. Om dit te kunnen beoordelen wordt in het algemeen gekeken naar de
verhouding tussen de input (geld, kennis, kunde, overige middelen) die wordt ingezet
om de output (prestaties, resultaten) te kunnen realiseren.
In samenhang wordt naar de volgende drie aspecten gekeken:
-
1. Redelijkheid van kosten
Doel van de beoordeling van de begroting is het voorkomen van het subsidiëren van
veel kosten voor een project met een geringe impact. Voor een goede beoordeling is
een heldere omschrijving nodig van de projectresultaten en eventuele deelresultaten.
Het kan bijvoorbeeld gaan om marktonderzoek, productontwerp, procesomschrijving van
een productieproces of een tastbaar product of prototype. Deze prestaties worden afgewogen
tegen de kosten die in de begroting staan. Daarbij wordt ook gekeken naar de gehanteerde
uurtarieven en het aantal geplande uren.
-
2. Relevantie van de kosten
Dit aspect richt zich op de vraag of alle begrote kosten wel strikt noodzakelijk zijn
voor het project.
-
3. Efficiënt gebruik van kennis, kunde en arbeid
Hierbij wordt beoordeeld of bestaande kennis en arbeid binnen de operationele groep
goed worden benut. Ook het aandeel overhead in relatie tot de andere projectactiviteiten
wordt bekeken en afgezet tegen de prestatie(s) van het project.
Innovatie (maximaal 5 punten, de weging is 3, totaal te behalen punten is 15)
Bij het criterium innovatie gaat het om de mate waarin het project bijdraagt aan de
ontwikkeling van nieuwe verdienmodellen, nieuwe operationele groepen, nieuwe (sociale)
verbintenissen en/of een nieuwe manier van samenwerken. Hoe meer gangbaar de samenwerking
tussen de partijen is, hoe minder punten er worden toegekend. Het gaat ook om de meerwaarde
die de innovatie heeft: welk verschil ten opzichte van de situatie ‘nu’ brengt het
projectresultaat teweeg in de toekomst? Wat is de bijdrage van het project aan de
beoogde transitie naar een toekomstbestendige landbouw?
In samenhang wordt naar de volgende vijf aspecten gekeken:
-
1. Technisch of sociaal grensverleggend karakter van het idee (product, procedé, techniek,
concept, aanpak)
Grensverleggend heeft betrekking op het bijzondere karakter van het idee. Er wordt
gekeken naar de feitelijke vernieuwing die tot ontwikkeling wordt gebracht. Behalve
puur technische innovaties gaat het ook om de sociale innovaties in landbouw en landelijk
gebied, die nodig zijn om nieuwe technologie op de juiste manier toe te kunnen passen.
Daarbij kan gedacht worden aan het benutten van mogelijke cross-overs tussen de groene
domeinen en andere sectoren (logistiek, zorg, ICT), het opzetten van datacollectieven
of andere datagedreven samenwerkingsvormen, een verbetering van de leefomgeving, het
dichten van de kloof tussen stad en landelijk gebied, het overbruggen van datavraagstukken
in landbouw en natuur, nieuwe financieringsvormen, andere werkwijzen of betere arbeidsomstandigheden.
-
2. Transitiekarakter
Draagt het project bij aan de transitie naar een toekomstbestendige ‘duurzame landbouw,
robuuste natuur en gezond voedselsysteem’? Hiermee wordt de omschakeling bedoeld van
een landbouw gericht op kostenreductie en/of verhoogde volumes naar een landbouw gericht
op meerwaardecreatie, circulaire bedrijfsvoering/ productie en/of sectoroverstijgende
toepassingen (cross-overs), waarmee de druk op de omgeving verlaagd wordt. Dit transitiekarakter
wordt in samenhang met maatschappelijke ontwikkelingen en veranderende regelgeving
bekeken.
-
3. Innovatieve waarde van de operationele groep
Op basis van dit aspect wordt gekeken naar de partijen in de operationele groep. Partijen
die nog niet eerder hebben samengewerkt, of partijen die uit andere sectoren (niet
landbouw) deelnemen aan de samenwerking maken dat het verband op zich al vernieuwend
kan zijn.
-
4. Toepassingsgebied
Indien het projectidee al in concept is uitgewerkt (bijvoorbeeld omdat er al een prototype
of model is ontwikkeld, maar deze wordt nog niet toegepast) dan wordt het projectplan
beoordeeld op het vermogen van het samenwerkingsproject of men in staat is belemmeringen
voor verdere uitrol of marktintroductie weg te nemen.
-
5. Innovatie infrastructuur
Hierbij wordt gelet op waar de vernieuwing feitelijk wordt ontwikkeld, en gereed gemaakt
wordt voor toepassing in de praktijk. In hoeverre zijn hierbij de ondernemers uit
eigen regio/land aan zet? Wordt de bestaande innovatie infrastructuur benut of voldoende
betrokken?
Artikel I, onderdeel E
Artikel 5.6.11 is tekstueel aangepast om tot deelbetaling over te kunnen gaan, ook
als na beoordeling van de aanvraag het vastgestelde subsidiabele bedrag beneden de
genoemde minima komt.
Artikel II
Met dit artikel wordt de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2024 gewijzigd.
De submodule E wordt opengesteld van 15 augustus 2024 tot en met 20 september 2024.
Het subsidieplafond bedraagt € 8.460.000.
Artikel III
Dit artikel regelt de inwerkingtreding. De regeling treedt in werking met ingang van
de dag na de datum van publicatie in de Staatscourant. Hiermee wordt afgeweken van
de vaste verandermomenten, dit is echter mede in het belang van de doelgroep, zodat
deze tijdig kennis kan nemen van de inhoud van de regeling voordat de openstelling
plaatsvindt.
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,
F.M. Wiersma