Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 28 juni 2024, nummer WBV 2024/14, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf C7/28 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

28. Het asielbeleid ten aanzien van de Palestijnse gebieden

28.1. Besluitmoratorium

Geen bijzonderheden.

28.2. De (staatloze) Palestijn uit de Palestijnse Gebieden die kort voor indiening van de asielaanvraag in Nederland daadwerkelijk bescherming of bijstand heeft genoten van de UNRWA

Voor wat betreft de (staatloze) Palestijn die onder het mandaat van de UNRWA valt, is het gestelde in paragraaf C2/3.2.2.1 Vc onder de titel ‘artikel 1D Vluchtelingenverdrag’ van toepassing.

Voor Gaza neemt de IND aan dat UNRWA weliswaar aldaar actief is maar dat zij geen daadwerkelijke bescherming en bijstand kan bieden.

Voor de Westelijke Jordaanoever neemt de IND aan dat de UNRWA weliswaar aldaar actief is maar dat zij in het algemeen geen daadwerkelijke bescherming en bijstand kan bieden, tenzij er individuele indicaties zijn dat de UNRWA wel voldoende bijstand of bescherming kan bieden aan de (staatloze) Palestijn. Als een (staatloze) Palestijn stelt dat de UNRWA in de Westelijke Jordaanoever niet de levensomstandigheden kan bieden die stroken met de opdracht waarmee zij is belast, vindt een individuele beoordeling plaats als bedoeld in C2/3.2.2.1 Vc.

28.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag

Het beleid in deze paragraaf is van toepassing op (staatloze) Palestijnen die niet onder het mandaat van de UNRWA vallen en (staatloze) Palestijnen die wel onder het mandaat van de UNRWA vallen maar aan wie artikel 1D niet kan worden tegengeworpen.

28.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2.3 Vc

Geen bijzonderheden

28.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden

28.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw

Het beleid in deze paragraaf is van toepassing op alle (staatloze) Palestijnen, ongeacht of zij onder het mandaat van de UNRWA vallen.

28.4.1. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.2 Vc
28.4.1.1. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3.2.1 Vc

Geen bijzonderheden

28.4.1.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden

28.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

De IND neemt enkel voor Gaza de hoogste mate van willekeurig geweld aan (meest uitzonderlijke situatie).

Voor de Westelijke Jordaanoever geldt dat er geen of onvoldoende sprake is van een uitzonderlijke situatie.

28.5. Bescherming

Het beleid in deze paragraaf is eveneens van toepassing op alle (staatloze) Palestijnen.

28.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat het voor (staatloze) Palestijnen uit de Palestijnse Gebieden niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen. Dit is alleen anders als uit concrete en individualiseerbare aanknopingspunten blijkt dat het voor de vreemdeling wel mogelijk is om de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen. De bewijslast voor het tegenwerpen van de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties ligt in eerste instantie bij de IND.

28.5.2. (Binnenlands) beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat er voor (staatloze) Palestijnen uit de Palestijnse Gebieden geen (binnenlands) beschermingsalternatief aanwezig is. Tenzij uit de individuele zaak blijkt dat er concrete aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat de vreemdeling zich wel elders binnen de Palestijnse Gebieden kan vestigen. De bewijslast voor het tegenwerpen van een (binnenlands) beschermingsalternatief ligt in eerste instantie bij de IND.

28.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

In zijn algemeenheid geldt in de Palestijnse Gebieden dat:

  • de algemene opvangvoorzieningen voor de opvang van alleenstaande minderjarigen vreemdelingen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

In individuele gevallen kan echter uit nader onderzoek blijken dat adequate opvang beschikbaar is en kan worden gerealiseerd.

28.7. Vertrekmoratorium

Geen bijzonderheden.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 28 juni 2024

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A.W.H. Bertram directeur-generaal Migratie

TOELICHTING

A

Op 24 april 2024 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2024:1663) geoordeeld dat het besluitmoratorium dat gold vanaf 19 december 2023 onvoldoende gemotiveerd was. Het besluitmoratorium werd niet rechtmatig geacht en heeft daarom nooit gegolden. De Staatssecretaris heeft besloten dit motiveringsgebrek niet te herstellen. De rechtmatigheid van het vertrekmoratorium is niet behandeld in de uitspraak, maar dit verloopt op 19 juni 2024 van rechtswege. Gelet hierop heeft TOELT een rapport uitgebracht over de actuele veiligheidssituatie in de Palestijnse gebieden. Naar aanleiding van dit rapport is het beleid ten aanzien van (staatloze) Palestijnen opnieuw bepaald. Zie de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 26 juni 2024 aan de Tweede Kamer (kenmerk: 5463960). Met dit wijzigingsbesluit is het landenbeleid Palestijnse gebieden (C7/28 Vc) aangepast.

Ten eerste blijkt uit de beschikbare informatie dat de UNRWA in Gaza niet in staat is om haar taken naar behoren uit te kunnen voeren en bescherming en bijstand te bieden. Daarom moeten (staatloze) Palestijnen uit Gaza, die onder de reikwijdte van artikel 1D vallen, zonder verdere toetsing worden toegelaten als vluchteling.

Uit deze informatie blijkt eveneens dat UNRWA in zijn algemeenheid niet in staat is om daadwerkelijke bijstand en bescherming te bieden in de Westelijke Jordaanoever, tenzij er aanknopingspunten zijn dat UNRWA ten aanzien van de individuele (staatloze) Palestijn wel voldoende bijstand of bescherming kan bieden. Gelet hierop verricht de IND een individuele beoordeling in deze zaken.

Dit is beiden opgenomen in C7/28.2 Vc.

Ten tweede blijkt uit de informatie dat er sprake is van een 15c-situatie in de hoogste gradatie (meest uitzonderlijke situatie) in alle districten van Gaza. Voor de Westelijke Jordaanoever is er geen sprake van een 15c-situatie. Dit is opgenomen in C7/28.4.2 Vc.

Ten slotte is het vertrekmoratorium dat geldt voor de Palestijnse gebieden geschrapt, omdat dit op 19 juni 2024 van rechtswege verloopt.

Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de eerdergenoemde brief aan de Tweede Kamer.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A.W.H. Bertram directeur-generaal Migratie

Naar boven