Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat | Staatscourant 2024, 19991 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat | Staatscourant 2024, 19991 | ander besluit van algemene strekking |
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
Gelet op de artikelen 5, tweede lid, en 7, derde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M;
BESLUIT:
De Tijdelijke subsidieregeling haalbaarheidsstudies Green Corridors NL-VK wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Als standaardberekeningswijzen voor de berekening van uurtarieven worden gehanteerd:
a. een berekening op basis van integrale kostensystematiek;
b. een berekening op basis van kosten per kostendrager vermeerderd met een forfaitair vastgestelde opslag voor indirecte kosten; of
c. een forfaitair vastgesteld uurtarief voor loonkosten.
B
Na artikel 5 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
1. Bij het hanteren van uurtarieven die tot stand zijn gekomen met de standaardberekeningswijze bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel a, worden de directe en indirecte kosten per kostendrager in een tarief per eenheid van deze kostendrager berekend.
2. De subsidiabele kosten worden berekend door het aantal eenheden van de kostendrager te vermenigvuldigen met het ingevolge het eerste lid berekende tarief, vermeerderd met de aan derden betaalde kosten voor zover deze geen deel uitmaken van het ingevolge het eerste lid vastgestelde tarief.
1. Bij het hanteren van uurtarieven die tot stand zijn gekomen met de standaardberekeningswijze bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel b, worden de directe loonkosten per uur vermenigvuldigd met het aantal uren dat direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gewerkt.
2. De subsidiabele kosten worden berekend door het ingevolge het eerste lid berekende bedrag te vermeerderen met:
a. een vaste opslag voor indirecte kosten van 50 procent van de loonkosten;
b. kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn; en
c. aan derden betaalde kosten.
3. Voor zover er geen loonkosten worden gemaakt, maar niettemin arbeid wordt verricht, wordt voor de berekening van de kosten van de arbeid uitgegaan van € 80,– per uur.
1. Bij het hanteren van uurtarieven die tot stand zijn gekomen met de standaardberekeningswijze bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel c, wordt een uurtarief gehanteerd van € 80,– per uur.
2. De subsidiabele kosten worden berekend door het ingevolge het eerste lid gehanteerde bedrag te vermenigvuldigen met het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gewerkt en te vermeerderen met:
a. kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn; en
b. aan derden betaalde kosten.
De Tijdelijke subsidieregeling Maritiem Masterplan wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 5 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Als standaardberekeningswijzen voor de berekening van uurtarieven worden gehanteerd:
a. een berekening op basis van integrale kostensystematiek;
b. een berekening op basis van kosten per kostendrager vermeerderd met een forfaitair vastgestelde opslag voor indirecte kosten; of
c. een forfaitair vastgesteld uurtarief voor loonkosten.
B
Na artikel 5 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
1. Bij het hanteren van uurtarieven die tot stand zijn gekomen met de standaardberekeningswijze bedoeld in artikel 5, derde lid, onderdeel a, worden de directe en indirecte kosten per kostendrager in een tarief per eenheid van deze kostendrager berekend.
2. De subsidiabele kosten worden berekend door het aantal eenheden van de kostendrager te vermenigvuldigen met het ingevolge het eerste lid berekende tarief, vermeerderd met de aan derden betaalde kosten voor zover deze geen deel uitmaken van het ingevolge het eerste lid vastgestelde tarief.
1. Bij het hanteren van uurtarieven die tot stand zijn gekomen met de standaardberekeningswijze bedoeld in artikel 5, derde lid, onderdeel b, worden de directe loonkosten per uur vermenigvuldigd met het aantal uren dat direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gewerkt.
2. De subsidiabele kosten worden berekend door het ingevolge het eerste lid berekende bedrag te vermeerderen met:
a. een vaste opslag voor indirecte kosten van 50 procent van de loonkosten;
b. kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn; en
c. aan derden betaalde kosten.
3. Voor zover er geen loonkosten worden gemaakt, maar niettemin arbeid wordt verricht, wordt voor de berekening van de kosten van de arbeid uitgegaan van € 80,– per uur.
1. Bij het hanteren van uurtarieven die tot stand zijn gekomen met de standaardberekeningswijze bedoeld in artikel 5, derde lid, onderdeel c, wordt een uurtarief gehanteerd van € 80,– per uur.
2. De subsidiabele kosten worden berekend door het ingevolge het eerste lid gehanteerde bedrag te vermenigvuldigen met het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gewerkt en te vermeerderen met:
a. kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn; en
b. aan derden betaalde kosten.
De Tijdelijke subsidieregeling walstroom zeeschepen klimaat 2024–2026 wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 3 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Als standaardberekeningswijzen voor de berekening van uurtarieven worden gehanteerd:
a. een berekening op basis van integrale kostensystematiek;
b. een berekening op basis van kosten per kostendrager vermeerderd met een forfaitair vastgestelde opslag voor indirecte kosten; of
c. een forfaitair vastgesteld uurtarief voor loonkosten.
B
Na artikel 3 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
1. Bij het hanteren van uurtarieven die tot stand zijn gekomen met de standaardberekeningswijze bedoeld in artikel 3, vierde lid, onderdeel a, worden de directe en indirecte kosten per kostendrager in een tarief per eenheid van deze kostendrager berekend.
2. De subsidiabele kosten worden berekend door het aantal eenheden van de kostendrager te vermenigvuldigen met het ingevolge het eerste lid berekende tarief, vermeerderd met de aan derden betaalde kosten voor zover deze geen deel uitmaken van het ingevolge het eerste lid vastgestelde tarief.
1. Bij het hanteren van uurtarieven die tot stand zijn gekomen met de standaardberekeningswijze bedoeld in artikel 3, vierde lid, onderdeel b, worden de directe loonkosten per uur vermenigvuldigd met het aantal uren dat direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gewerkt.
2. De subsidiabele kosten worden berekend door het ingevolge het eerste lid berekende bedrag te vermeerderen met:
a. een vaste opslag voor indirecte kosten van 50 procent van de loonkosten;
b. kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn; en
c. aan derden betaalde kosten.
3. Voor zover er geen loonkosten worden gemaakt, maar niettemin arbeid wordt verricht, wordt voor de berekening van de kosten van de arbeid uitgegaan van € 80,– per uur.
1. Bij het hanteren van uurtarieven die tot stand zijn gekomen met de standaardberekeningswijze bedoeld in artikel 3, vierde lid, onderdeel c, wordt een uurtarief gehanteerd van € 80,– per uur.
2. De subsidiabele kosten worden berekend door het ingevolge het eerste lid gehanteerde bedrag te vermenigvuldigen met het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gewerkt en te vermeerderen met:
a. kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn; en
b. aan derden betaalde kosten.
C
Aan artikel 4 wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Subsidie die door de Commissie van de Europese Unie is verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt niet in mindering gebracht op de subsidie waarvoor de aanvrager krachtens deze regeling in aanmerking komt.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug:
a. Ten aanzien van artikel I tot en met 2 mei 2024;
b. Ten aanzien van artikel II tot en met 27 april 2024;
c. Ten aanzien van artikel III tot en met 26 maart 2024.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers
Deze regeling strekt tot de wijziging van de Tijdelijke subsidieregeling haalbaarheidsstudies Green Corridors NL-VK, de Tijdelijke subsidieregeling Maritiem Masterplan en de Tijdelijke subsidieregeling walstroom zeeschepen klimaat 2024–2026 (hierna: de subsidieregelingen) in verband met het van toepassing verklaren van de standaardberekeningswijzen voor het berekenen van het uurtarief. Deze zijn abusievelijk eerder niet opgenomen in de subsidieregelingen. Omdat onderhavige wijzigingsregeling technische verbeteringen bevatten van geconstateerde omissies is de regeling uitgezonderd van toetsing door ATR. Ook kan consultatie daarom niet in betekenende mate leiden tot wijziging van de regeling, en is dus afgezien van internetconsultatie.
Op grond van artikel 7, derde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M (hierna: het Kaderbesluit) dient vastgesteld te worden welke standaardberekeningswijzen voor de berekening van uurtarieven van toepassing zijn. Als standaardberekeningswijzen kunnen worden gehanteerd berekening op basis van een:
– integrale kostensystematiek;
– berekening op basis van kosten per kostendrager vermeerderd met een forfaitair vastgestelde opslag voor indirecte kosten; of
– forfaitair vastgesteld uurtarief.
Forfaitaire elementen zijn een hulpmiddel om de bepaling van de subsidiabele kosten, en daarmee van het subsidiebedrag, te vereenvoudigen en te uniformeren, om zo de administratieve lasten van de subsidieontvangers te verlagen. Het opnemen van de standaardberekeningswijzen is in de subsidieregelingen per abuis niet gebeurd. Met deze wijzigingsregeling wordt dit hersteld door in elke subsidieregeling drie nieuwe artikelen met berekeningswijzen toe te voegen.
Ten aanzien van de standaardberekeningswijze voor uurtarieven kunnen aanvragers een keuze maken uit de drie in artikel 7, tweede lid, van het Kaderbesluit opgenomen opties. Op grond van het derde lid van dit artikel kan de minister één of meerdere berekeningswijzen van toepassing verklaren. Dit is in de subsidieregelingen in het eerste toegevoegde lid opgenomen1. In de volgende drie toegevoegde artikelen worden de berekeningswijzen nader uitgewerkt2. Als eerste wordt bepaald hoe de standaardberekeningswijze voor de berekening van uurtarieven met behulp van de integrale kostensystematiek moet worden toegepast en hoe vervolgens daarmee de subsidiabele kosten kunnen worden berekend. In het tweede nieuwe artikel is opgenomen hoe de standaardberekeningswijze voor de berekening van uurtarieven op basis van de kosten per kostendrager met forfaitaire opslag moet worden gehanteerd en hoe daarmee de subsidiabele kosten kunnen worden berekend. In het derde nieuwe artikel is de standaardberekeningswijze opgenomen voor zover gebruik wordt gemaakt van een forfaitair vastgesteld uurtarief loonkosten van € 80,– per uur. In dit bedrag zijn zowel de directe loonkosten als daaraan toegerekende indirecte kosten begrepen. Dit tarief is zo marktconform en daarmee in lijn met de gangbare tarieven die worden gehanteerd in de markt voor vergelijkbare diensten en expertise en met wat professionals in het vakgebied vragen voor vergelijkbare werkzaamheden. Ook is in dit artikel opgenomen hoe in dit geval de subsidiabele kosten kunnen worden berekend.
Tot slot introduceert onderdeel C van artikel III een nieuw vijfde lid bij artikel 4 van de Tijdelijke subsidieregeling walstroom zeeschepen klimaat 2024–2026. Uit dit lid volgt dat voorgaande cofinanciering door de Europese Commissie voor dezelfde subsidiabele activiteit niet van invloed is op de hoogte van de subsidie die de aanvrager krachtens de Tijdelijke subsidieregeling walstroom zeeschepen klimaat 2024–2026 ten hoogste kan verkrijgen. Artikel 5, tweede lid, van het Kaderbesluit biedt hiertoe de grondslag. Uiteraard dient wel de maximale steunintensiteit voor walstroomvoorzieningen in zeehavens te worden gerespecteerd, zoals die volgt uit artikel 56 ter van de Algemene groepsvrijstellingsverordening3.
Deze regeling werkt terug tot en met de datum waarop elk van de subsidieregelingen in werking is getreden. Zo kunnen de aanvragers van subsidies onder een van deze regelingen gebruik maken van een van de standaardberekeningswijzen. Vanwege de recente inwerkingtreding van de subsidieregelingen en om aanvragers op korte termijn te kunnen informeren, is ervoor gekozen om deze regeling op de dag na publicatie in de Staatscourant in werking te laten treden.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers
Verordening (EU) 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L187).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-19991.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.