Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2024, 1881 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2024, 1881 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelet op artikelen 3, eerste lid, en 5 van de Kaderwet SZW-subsidies en 2 van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies;
Besluit:
De Tijdelijke subsidieregeling onderzoek en experimenten duurzame inzetbaarheidsinterventies wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. De begripsbepalingen ‘activiteit A’ en ‘activiteit B’ vervallen.
2. In de alfabetische volgorde wordt de volgende begripsbepaling ingevoegd:
advies dat vrijblijvend kan worden aangevraagd om een beknopte conceptaanvraag te toetsen, als bedoeld in artikel 11a;
B
Artikel 4, eerste lid, komt te luiden:
1. De Minister kan op aanvraag subsidie verstrekken voor de volgende activiteiten die passen bij het doel van deze regeling:
a. het ontwikkelen, uitvoeren en onderzoeken van experimenten in bedrijven of organisaties om de ontwikkeling van nieuwe praktijken en inzichten te ondersteunen; of
b. het breder toepasbaar maken van praktijkkennis of wetenschappelijke kennis via het implementeren van interventies, werkwijzen of methodieken, en het door middel van onderzoek bepalen van succesfactoren.
C
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste tot en met derde lid komen te luiden:
1. Het subsidieplafond bedraagt € 18,5 miljoen voor aanvragen in 2024.
2. Per samenwerkingsverband wordt in een aanvraagtijdvak voor maximaal twee aanvragen subsidie verleend.
3. Als een onderzoeksinstelling in meerdere samenwerkingsverbanden deelneemt wordt per aanvraagtijdvak aan maximaal vier aanvragen waarbij die onderzoeksinstelling betrokken is, subsidie verleend. Deze bepaling is niet van toepassing indien het beschikbare budget in een aanvraagtijdvak niet volledig wordt benut.
2. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde lid tot vierde lid.
D
Artikel 6, tweede lid, komt te luiden:
2. Het tweede aanvraagtijdvak loopt van 27 mei 2024 9.00 uur tot en met 21 juni 2024 17.00 uur.
E
Artikel 7 komt te luiden:
F
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Activiteiten hebben een looptijd van minimaal een jaar en maximaal vier jaar.
2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.
3. In het tweede lid (nieuw) vervalt de komma na ‘de dag’.
G
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a wordt ‘bijlage 1, onderdeel I’ vervangen door ‘de bij deze regeling behorende bijlage’.
b. Onderdeel b komt te vervallen, onder verlettering van de onderdelen c, d en e tot b, c en d.
c. In onderdeel b (nieuw) wordt ‘een activiteit’ vervangen door ‘de activiteit’.
d. In onderdeel d (nieuw) wordt ‘een beschrijving’ vervangen door ‘een onderbouwing’.
e. Onderdeel f komt te vervallen, onder verlettering van de onderdelen g en h tot e en f.
2. In het vierde lid wordt na ‘persoonsgegevens’ ingevoegd ‘en stukken met betrekking tot het preadvies’.
H
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid vervalt ‘voor activiteit A of activiteit B’.
2. Het zesde en zevende lid vervallen.
3. Er worden drie leden toegevoegd, luidende:
6. Indien een aanvraag minimaal één week voor sluiting van het aanvraagtijdvak is ingediend, controleert de Minister of alle in artikel 9, eerste lid, genoemde stukken aanwezig zijn. Is de aanvraag onvolledig, dan deelt de Minister dat voor sluiting van het aanvraagtijdvak mee aan de aanvrager.
7. Een aanvraag kan tot sluiting van het aanvraagtijdvak worden aangepast of aangevuld. Na sluiting van het aanvraagtijdvak kan de aanvraag niet meer worden aangevuld of aangepast.
8. Als een aanvraag krachtens het zesde lid is aangevuld of aangepast, geldt bij de indeling in tranches de datum waarop de aangepaste of volledig aangevulde aanvraag is ontvangen, als de datum van ontvangst.
I
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De Minister kent, na advies van het adviespanel, bedoeld in artikel 12, aan een subsidieaanvraag een hoger aantal punten toe naarmate:
a. de activiteit beter aansluit bij de doelen van de regeling, bedoeld in artikel 3;
b. de omschreven kennisbehoefte meer urgentie heeft binnen één of meer sectoren;
c. de activiteit en de kennis die de activiteit oplevert beter aansluiten bij de aangegeven kennisbehoefte;
d. de kennis die de activiteit oplevert en het eindproduct meer toepasbaar en beter overdraagbaar zijn binnen en buiten de sector;
e. de kwaliteit van het onderzoek in het kader van de activiteit beter is, waarbij gekeken wordt naar de methodiek en de uitvoerbaarheid;
f. de mate waarin beschikbare middelen efficiënt worden ingezet; en
g. het samenwerkingsverband dat de activiteit uitvoert meer geschikt is om de activiteit uit te voeren, blijkend uit de daarvoor benodigde competenties, de samenstelling van het samenwerkingsverband, de intrinsieke motivatie voor de activiteit en het externe draagvlak voor de activiteit bij bedrijven of organisaties.
2. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
4. Een subsidieaanvraag wordt als onvoldoende aangemerkt, als de aanvraag:
a. voor meer dan één onderdeel van het eerste lid minder dan vijf en een half punt scoort;
b. voor een onderdeel van het eerste lid minder dan vier punten scoort; of
c. voor de onderdelen van het eerste lid gemiddeld minder dan vijf en een half punt scoort.
J
Na artikel 11 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Voorafgaand aan de subsidieaanvraag kan een partij als bedoeld in artikel 13, eerste lid, die voornemens is deel te nemen aan een samenwerkingsverband namens dat samenwerkingsverband bij de Minister een verzoek tot een preadvies indienen.
2. Het verzoek wordt met gebruikmaking van een door de Minister vastgesteld aanvraagformulier ingediend langs elektronische weg en bevat een beknopte omschrijving van de beoogde activiteiten, waarin de volgende informatie wordt verstrekt:
a. welke partijen plaatsnemen in het samenwerkingsverband;
b. een probleemanalyse;
c. een omschrijving van de kennis die wordt gebruikt als basis voor de activiteiten;
d. een omschrijving van de activiteiten;
e. een omschrijving van het onderzoek en de onderzoeksmethoden;
f. een omschrijving van de beoogde kennis die wordt ontwikkeld door het project;
g. een omschrijving van de wijze waarop de opgedane kennis wordt overgedragen en beschikbaar gesteld.
3. De Minister geeft op basis van de verstrekte informatie, na advies van het adviespanel, een terugkoppeling aan de indiener van het verzoek met daarin in ieder geval de sterke punten en verbetermogelijkheden met betrekking tot de criteria, bedoeld in artikel 11, eerste lid.
4. Een verzoek tot een preadvies kan worden ingediend van 26 februari 2024 9.00 uur tot en met 8 maart 2024 17.00 uur.
5. De indiener ontvangt het preadvies uiterlijk zes weken na afloop van het tijdvak als bedoeld in het vorige lid.
K
Artikel 12 komt te luiden:
1. De Minister stelt een adviespanel in dat tot taak heeft de Minister te adviseren over de beoordeling van de aanvragen, bedoeld in artikel 9, en de beoordeling van de verzoeken tot een preadvies, bedoeld in artikel 11a.
2. Het adviespanel beoordeelt:
a. subsidieaanvragen op basis van de criteria, bedoeld in artikel 11, eerste lid, en de weigeringsgrond, bedoeld in artikel 15, onderdeel e;
b. verzoeken tot een preadvies op basis van de criteria, bedoeld in artikel 11a, eerste lid.
L
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het zesde lid wordt na ‘een voorschot van 25%’ ingevoegd ‘van de toegekende subsidie’.
2. Het zevende lid komt te luiden:
7. De hoofdaanvrager kan na indiening van het eerste en het tweede tussentijdse voortgangsverslag, als bedoeld in artikel 20, eerste lid, de Minister verzoeken opnieuw een voorschot van 25% van de toegekende subsidie te verlenen.
3. Het achtste lid vervalt.
M
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef vervalt ‘voor het uitvoeren van een activiteit A of B’.
2. Onderdeel e komt te luiden:
e. de subsidieaanvraag met betrekking tot de beoogde activiteiten en de verwachte bijdrage aan de kennis, als bedoeld in artikel 3, tweede lid, vergelijkbaar is met een andere aanvraag, en de andere aanvraag op basis van artikel 11, vijfde lid, hoger in de rangschikking staat;
3. Onderdeel h komt te luiden:
h. de subsidieaanvraag als onvoldoende is aangemerkt, als bedoeld in artikel 11, vierde lid.
N
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt ‘de procesevaluatie en realistische evaluatie en in het geval van activiteit B de effectevaluatie’ vervangen door ‘de effectevaluatie, realistische evaluatie en procesevaluatie’.
2. In het derde lid wordt ‘procesevaluatie, realistische evaluatie en, in het geval van activiteit B, de effectevaluatie’ vervangen door ‘effectevaluatie, realistische evaluatie en procesevaluatie’.
O
Het eerste lid van artikel 22 komt te luiden:
1. Onverminderd artikel 4:48 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de beschikking tot subsidieverlening geheel ingetrokken indien de subsidie niet is besteed aan de in de beschikking tot subsidieverlening toegekende subsidiabele kosten.
P
In het tweede lid van artikel 23 wordt in de eerste en tweede zin na ‘De hoofdaanvrager’ ingevoegd ‘, of de indiener van een verzoek tot een preadvies,’.
Q
De bijlage, behorend bij artikel 9, eerste lid, komt te luiden:
Het activiteitenplan waar in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, naar wordt verwezen moet in elk geval een aantal onderdelen bevatten. In deze bijlage wordt toegelicht uit welke onderdelen dit activiteitenplan moet bestaan.
Het gaat hierbij in elk geval om:
• de startdatum van de activiteit;
• de verwachte datum van afronding van de activiteit;
• een uitgewerkte planning voor zowel de activiteiten als het onderzoek.
Ter onderbouwing van de aanvraag is het nodig inzichtelijk te maken op basis van welke bestaande kennis deze aanvraag wordt gedaan. Daarom is ten minste onderdeel van de aanvraag:
• een probleemanalyse of contextanalyse;
• een omschrijving van de bestaande wetenschappelijke- of praktijkkennis die wordt gebruikt als basis voor de activiteiten;
Onderdeel van het activiteitenplan is vanzelfsprekend een beschrijving van de activiteiten waar het om gaat. Daarom neemt de aanvrager in het activiteitenplan op:
• een beschrijving van de activiteit waar wordt ingegaan op het doel van elk experiment, interventie, werkwijze of methodiek die binnen de activiteit wordt ingezet;
• een beschrijving van de interventielogica, of beleidstheorie – mede ter onderbouwing van het in te zetten experiment, de interventie, werkwijze of methodiek, met daaronder:
o een beschrijving van de directe output per interventie of instrument (in de vorm van bereik van doelgroepen en bewustwording);
o een beschrijving van de (verwachte) tussentijdse resultaten per interventie of instrument; en
o een beschrijving van de (te verwachten) effecten, die alleen betrekking heeft op de overall resultaten);
• een beschrijving van de interventies, instrumenten, werkwijzen of methodieken waarvoor subsidie wordt aangevraagd en een beschrijving van die afzonderlijke elementen.
Tot slot is het belangrijk inzicht te geven in hoe het onderzoek wordt opgezet. Om hier goed inzicht in te krijgen, is het van belang dat in het activiteitenplan wordt beschreven:
• Hoe men een effectevaluatie zal opzetten om te onderzoeken of met de interventies, instrumenten, werkwijzen of methodieken, de doelstellingen zijn bereikt.
• Hoe men een realistische evaluatie zal opzetten om te onderzoeken hoe de interventies, instrumenten, werkwijzen of methodieken werken, en onder welke condities deze mechanismen werken. Deze realistische evaluatie moet in ieder geval bestaan uit de volgende onderdelen:
o toetsen van de beleidstheorie die in het activiteitenplan is opgesteld:
– in kaart brengen van de werkzame mechanismes in de praktijk, en in hoeverre en hoe de beleidsketen doorlopen wordt;
– in kaart brengen van kwalitatieve indicaties dat de beleidsinterventie leidt tot de beoogde (tussen)resultaten; en
– eventueel het opstellen van een aangepaste beleidstheorie.
o analyseren waarom de beleidsinterventie in bepaalde situaties (contexten) wel of niet werkt;
o in kaart brengen van de succes- en faalfactoren van de interventie; en
o beschrijven op welke wijze de beleidsinterventie ook in andere situaties succesvol ingezet kan worden;
• hoe men een procesevaluatie zal opzetten om te onderzoeken hoe het uitvoeringsproces in de praktijk is verlopen.
Het Instellingsbesluit Adviespanel beoordeling aanvragen Tijdelijke subsidieregeling onderzoek en experimenten duurzame inzetbaarheidsinterventies wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 wordt in de alfabetische volgorde de volgende begripsbepaling ingevoegd:
advies dat vrijblijvend kan worden aangevraagd om een conceptaanvraag te toetsen, als bedoeld in artikel 11a van de regeling.
B
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na ‘artikel 9 van de regeling’ ingevoegd ‘, en de verzoeken tot een preadvies, bedoeld in artikel 11a van de regeling’.
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. in onderdeel a wordt ‘een beschrijving per criterium dat als voldoende of als onvoldoende is beoordeeld’ vervangen door ‘een beoordeling per criterium’;
b. in onderdeel b wordt ‘vierde’ vervangen door ‘vijfde’ en wordt ‘; en’ vervangen door een puntkomma;
c. onder verlettering van onderdeel c tot d wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
c. of er naar het oordeel van het adviespanel sprake is van aanvragen die vergelijkbaar zijn met betrekking tot de beoogde activiteiten en de verwachte kennisbijdrage, als bedoeld in artikel 15, onderdeel e, van de regeling; en
3. Het derde lid komt te luiden:
3. Het adviespanel brengt per aanvraagtijdvak als bedoeld in artikel 11a, vijfde lid, van de regeling een advies uit aan de Minister over de verzoeken tot een preadvies. Dit preadvies bevat voor ieder verzoek:
a. de sterke punten en verbetermogelijkheden met betrekking tot de beoordelingscriteria;
b. een deugdelijke motivering per beoordeling.
C
Aan artikel 4 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Het adviespanel voert de taken met betrekking tot de preadviezen, bedoeld in artikel 11a van de regeling, na afloop van het aanvraagtijdvak, binnen vier weken uit.
D
In artikel 5, eerste lid, wordt ‘vier andere leden’ vervangen door ‘zes andere leden’.
E
Artikel 9 komt te luiden:
F
In het derde lid van artikel 10 wordt na ‘een subsidieaanvraag’ en na ‘een aanvraag’ ingevoegd ‘of verzoek tot een preadvies.
Deze regeling zal met de toelichting en de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip
Op 3 mei 2022 is de Tijdelijke subsidieregeling onderzoek en experimenten duurzame inzetbaarheidsinterventies gepubliceerd.1 Het eerste subsidieaanvraagtijdvak was geopend van 23 mei 2022 tot 24 juni 2022. Voor het beoordelen van de aanvragen is een adviespanel ingeschakeld met deskundigen op het gebied van Duurzame Inzetbaarheid (DI) en Leven Lang Ontwikkelen (LLO). Zij hebben op basis van de criteria uit de regeling de aanvragen inhoudelijk gerangschikt.
De subsidieregeling is opgezet vanuit de notie dat er al heel veel praktijk- en wetenschappelijke kennis is op het gebied van DI en LLO, maar dat deze kennis nog lang niet overal bekend is of goed toepasbaar is. De regeling ondersteunt daarom samenwerking tussen onderzoeksinstellingen en partijen uit de praktijk, bijvoorbeeld werkgevers- en werknemersorganisaties, brancheverenigingen en O&O-fondsen. Deze partijen worden met subsidie ondersteund in het (door)ontwikkelen van praktijk- en wetenschappelijke kennis op het gebied van DI en LLO, en het breed toepasbaar maken van deze kennis voor bedrijven, sectoren en organisaties.
Naar aanleiding van het eerste aanvraagtijdvak heeft Bureau Regioplan in samenwerking met SEO Economisch Onderzoek een procesevaluatie uitgevoerd.2 Hierbij hebben zij de ervaringen van aanvragers, niet-aanvragers, beleidsmedewerkers, de uitvoeringsorganisatie en het adviespanel meegenomen.
Op basis van het onderzoeksrapport en in afstemming met sociale partners is de regeling op een aantal punten aangepast. Doel van deze wijzigingen is om de regeling toegankelijker en beter uitvoerbaar te maken. Ook is een doel van de aanpassingen om te komen tot kwalitatief betere aanvragen die bijdragen aan de doelen van de regeling.
De regeling is op de volgende punten inhoudelijk gewijzigd:
1. Het toevoegen van de mogelijkheid tot het vragen van een preadvies.
2. Het laten vervallen van het onderscheid tussen aanvragen voor Activiteit A en Activiteit B.
3. Het laten vervallen van een apart activiteitenplan en een apart onderzoeksplan.
4. Het herschrijven van de beoordelingscriteria.
5. De taken en de vergoeding van het adviespanel.
Deze punten worden hieronder kort toegelicht. Ook worden met deze wijziging het subsidieplafond en het aanvraagtijdvak voor 2024 vastgesteld. Daarnaast is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele technische verbeteringen door te voeren.
Het nieuwe aanvraagtijdvak is geopend van:
– 26 februari 2024 9:00 uur tot en met 8 maart 2024 17:00 voor preadviezen, en
– 27 mei 2024 9:00 tot en met 21 juni 2024 17:00 voor subsidieaanvragen.
Het subsidieplafond bedraagt voor dit tijdvak € 18,5 miljoen.
In de Expeditieregeling is gekozen om aanvragen te beoordelen en rangschikken op kwaliteit. Deze vorm van beoordelen brengt met zich mee dat alle aanvragers hun aanvraag en begeleidende stukken binnen het aanvraagtijdvak moeten indienen en er geen ruimte meer is voor aanvullingen of wijzigingen na sluiting van het aanvraagtijdvak. Deze beperking gaf bij zowel aanvragers als beoordelaars een onbevredigend gevoel, omdat dergelijke aanvullingen of wijzigingen de kwaliteit van de aanvraag ten goede kunnen komen. Ook in de evaluatie kwam dit als knelpunt naar voren.
Er is daarom gekozen om een vrijblijvende ronde aan de aanvraagprocedure toe te voegen: het preadvies. In deze ronde, die voorafgaat aan de daadwerkelijke aanvraag, kunnen potentiële aanvragers namens een samenwerkingsverband op hoofdlijnen een voorstel indienen. Indieners van een verzoek tot een preadvies ontvangen een onderbouwde reactie, die ingaat op de beoordelingscriteria die gelden voor de uiteindelijke aanvraag, en eventuele verbetermogelijkheden.
Het aanvragen van een preadvies is niet verplicht, maar (potentiële) aanvragers van de Expeditieregeling kunnen er hun voordeel mee doen door de feedback van het adviespanel mee te nemen in hun uiteindelijke aanvraag. Het wel of niet aanvragen van een preadvies heeft geen invloed op de beoordeling van de uiteindelijke aanvraag. Zowel het preadvies als de uiteindelijke aanvraag worden door het adviespanel onafhankelijk van elkaar beoordeeld op basis van de daarvoor in de regeling gestelde criteria.
Dit betekent dan ook dat een inhoudelijk positief preadvies niet per definitie zal leiden tot een positief beoordeelde aanvraag. Zo wordt het preadvies afgegeven op basis van een beknopte conceptaanvraag. In de verdere uitwerking kunnen er altijd niet eerder gesignaleerde tekortkomingen naar voren komen of kan de nadere uitwerking van het eerder ingediende concept onvoldoende blijken. Daarnaast wordt er in de preadvies-ronde niet gewerkt met een rangschikking, terwijl bij de uiteindelijke aanvraag en eventuele toekenning van een subsidie, ook andere aanvragen en hoe men zich tot elkaar verhoudt, een rol spelen. Er kunnen dan ook geen rechten worden ontleend aan het preadvies in relatie tot de uiteindelijke rangschikking.
Doel van het toevoegen van de mogelijkheid tot het verzoeken van een preadvies is om eerder duidelijkheid te scheppen over de potentie van een aanvraag. Dit kan aanvragers veel werk schelen. Ook kan het de kwaliteit van de uiteindelijke aanvraag verhogen.
Er geldt een aantal inhoudelijke voorwaarden aan het verzoek tot een preadvies, deze zijn in de regeling vastgelegd in artikel 11a. Ook geldt een aantal vormeisen. Deze zijn verder uitgewerkt in het aanvraagformulier. Ze zien met name op de beperking van de omvang van het verzoek. Het gaat in ieder geval om de volgende eisen:
• Formuleer kort en bondig in het Nederlands
• Gebruik lettertype Arial, lettergrootte 10 en regelafstand 1,0
• Gebruik maximaal 5 A4 pagina’s. Indien er meer dan 5 pagina’s worden ingediend, worden alleen de eerste 5 pagina’s meegenomen bij de beoordeling.
Het verzoek kan ingediend worden tijdens het aanvraagtijdvak dat loopt van 26 februari 2024 9.00 tot en met 8 maart 2024 17.00 uur. Indieners van een verzoek ontvangen binnen zes weken na sluiting van het tijdvak, dus uiterlijk op 19 april 2024, het preadvies.
De originele versie van de regeling kent twee groepen van activiteiten waar subsidie voor kan worden aangevraagd. Kortgezegd zijn dit (Activiteit A) experimenten op de werkvloer om de ontwikkeling van nieuwe praktijken te ondersteunen, en (Activiteit B) het breder toepasbaar maken van bestaande praktijk- of wetenschappelijke kennis.
Uit de procesevaluatie van Regioplan is naar voren gekomen dat het verschil tussen deze activiteiten niet helder was voor zowel aanvragers als het adviespanel. Het onderscheid zorgde daarmee voor een ongewenste situatie, waarbij een in essentie goede aanvraag mogelijk moest worden afgewezen omdat het voor een verkeerde activiteit was ingediend.
Bij afstemming van de oorspronkelijke regeling riep dit onderscheid al vragen op, waarna geprobeerd is het onderscheid met voorbeelden duidelijker te maken. Dit is niet afdoende gebleken. Zo bleek het onderbouwen van kennis met een bestaande methodiekbeschrijving of een procesevaluatie in de praktijk lastig, en lijkt het voor het doel van de regeling ook niet noodzakelijk om dit van aanvragers te vragen.
Besloten is daarom om het formele onderscheid binnen de regeling te laten vervallen. Wel blijven beide doelen die eerder binnen de activiteiten werden omschreven, behouden, zodat zowel experimenten als doorontwikkeling tot de mogelijkheden blijven behoren. Vanwege deze samenvoeging is de expliciete eis dat aanvragen van de oorspronkelijke Activiteit B moeten voortbouwen op een bestaande methodiekbeschrijving of procesevaluatie komen te vervallen. Aanvragers hebben nu meer vrijheid om aan te geven op welke kennis men in de aanvraag voortbouwt. Wel is het zo dat het panel zal kijken naar hoe relevant en valide deze onderbouwing is.
Voor de toegankelijkheid van de regeling is ervoor gekozen om ook het onderscheid in looptijden en budgetten tussen de oorspronkelijke Activiteit A en Activiteit B te laten vervallen. Eerder gold voor:
– Activiteit A een looptijd van 1-2 jaar en subsidiebedrag van € 150.000 tot € 1.000.000,
– Activiteit B een looptijd van 2-4 jaar en subsidiebedrag van € 1.000.000 tot € 4.000.000.
Na de wijziging geld voor alle aanvragen een looptijd van 1-4 jaar, en een subsidiebudget van € 750.000 tot € 4.000.000.
Om het belang van zowel de implementatie als het onderzoek te benadrukken, vroeg de oorspronkelijke regeling van aanvragers om zowel een activiteitenplan als een onderzoeksplan in te dienen. In de praktijk zorgde dit echter voor veel overlap tussen beide stukken, onduidelijkheid in de samenhang en extra werk voor zowel aanvragers als beoordelaars.
Met deze wijziging is daarom het activiteitenplan en het onderzoeksplan samengevoegd. Er wordt gevraagd naar een activiteitenplan waar zowel de activiteiten als het onderzoek in samenhang worden omschreven.
In de oorspronkelijke regeling bestond de bijlage uit twee delen waarin beschreven stond waaruit het activiteitenplan en het onderzoeksplan moesten bestaan. Na de wijziging is dit samengebracht in één lijst, die het gehele activiteitenplan beslaat, waaronder ook de onderdelen voor het onderzoek.
Net als het verzoek tot een preadvies zal ook het activiteitenplan aan een aantal vormeisen moeten voldoen. Deze zijn verder uitgewerkt in het aanvraagformulier. Het gaat in ieder geval om de volgende eisen:
• formuleer kort en bondig in het Nederlands
• gebruik lettertype Arial, lettergrootte 10 en regelafstand 1,0
• gebruik maximaal 35 A4 pagina’s. Indien er meer dan 35 pagina’s worden ingediend, worden alleen de eerste 35 pagina’s meegenomen bij de beoordeling.
Uit de evaluatie kwam naar voren dat het voor aanvragers soms niet duidelijk was op welke criteria de aanvraag beoordeeld zou worden. Door enkele wijzigingen in de structuur, is geprobeerd dit beter duidelijk te maken. Hiervoor zijn de oorspronkelijke criteria uit elkaar gehaald en verduidelijkt. Dit zorgt ervoor dat indieners hun aanvraag beter kunnen richten.
De criteria zijn opgenomen in artikel 11, eerste lid, van de regeling. Per criterium geeft de Minister op basis van het advies van het adviespanel een cijfer tussen de 1 en 10. Hieronder staat een korte toelichting per criterium.
In artikel 3 van de regeling zijn de doelen van de regeling beschreven. Naarmate een activiteit beter invulling geeft aan deze doelen en daarom naar verwachting meer doeltreffend is, zal het meer punten krijgen in de beoordeling.
Voor bedrijven en werkenden is het belangrijk om te investeren in DI en LLO om zo gezond de pensioengerechtigde leeftijd te behalen. Verschillende rapporten en onderzoeken geven ons inzicht in welke groepen of sectoren minder investeren of welke deelonderwerpen van DI en LLO meer aandacht verdienen.3
Het verkrijgen van de kennis heeft meer urgentie naarmate de activiteit in sterkere mate bijdraagt aan belangrijke maatschappelijke doelen of beleidsdoelstellingen, zoals:
• het stimuleren van de duurzame inzetbaarheid van of een positieve leercultuur bij groepen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie (bijv. ouderen, praktisch opgeleiden, flexwerkers of zzp’ers);
• het stimuleren van duurzame inzetbaarheid of een positieve leercultuur in het mkb of in een kraptesector.
De urgentie van de activiteit wordt door het samenwerkingsverband gemotiveerd. Daarbij kan ook worden ingegaan op de urgentie binnen de sector, maar ook buiten de sector. De Minister van SZW en het adviespanel zullen deze motivering beoordelen.
In de aanvraag dient omschreven te zijn wat de kennisbehoefte is en waarom er is gekozen voor de activiteiten die in het voorstel zijn opgenomen. In de beoordeling zal worden meegenomen in hoeverre de gekozen activiteiten aansluiten op de kennisbehoefte en naar verwachting dus antwoord zal geven op de geformuleerde vragen.
De kennis die de activiteit oplevert moet breder toepasbaar zijn dan alleen de organisaties waar de interventies zijn uitgevoerd. Kortom, de kennis moet overdraagbaar zijn. De experimenten of pilots hebben meerwaarde als de kennis die ermee wordt opgedaan ook ingezet kan worden in een andere omgeving. Naarmate de kennis die de activiteit oplevert meer geschikt is voor toepassing in andere sectoren of branches, krijgt de subsidieaanvraag meer punten. Dit moet worden onderbouwd in de aanvraag.
Ook de vorm van de kennis speelt hierbij een rol. In de regeling zijn minimale eisen opgenomen aan het eindproduct (een samenvatting van de procesevaluatie, realistische evaluatie en effectevaluatie), maar naarmate het beoogde eindproduct meer toegankelijk en overzichtelijk wordt gemaakt kan voor dit onderdeel een hoger cijfer worden toegekend. Hierbij kan gedacht worden aan een congres, een standaard werkwijze, een presentatie, drukwerk, videopresentatie etc.
Met dit rangschikkingscriterium wordt de kwaliteit van het onderzoek beoordeeld, aan de hand van een aantal verschillende indicatoren. Hierbij wordt o.a. gekeken in welke mate waarin:
• de methodiek past bij de activiteit en uitzicht biedt op goed onderbouwde onderzoeksresultaten;
• het onderzoek uitvoerbaar is binnen de gekozen termijn gegeven de onderzoeksopzet, planning, personele inzet en begroting;
• het voorgestelde onderzoek realistisch en uitvoerbaar is.
Een hogere score voor dit criterium wordt gegeven naarmate de voorgestelde activiteiten en onderzoek (aanpak, methodieken en technieken voor dataverzameling en analyse) efficiënt en doelmatig zijn ten opzichte van de te beantwoorden kennisvragen.
In de regeling worden eisen gesteld aan het samenwerkingsverband dat de activiteit gaat uitvoeren. Er worden meer punten toegekend voor diverse onderdelen die de geschiktheid van het samenwerkingsverband aantonen.
• Het samenwerkingsverband bestaat uit een vertegenwoordiging van zowel een werknemersorganisatie als een werkgeversorganisatie.
• Het samenwerkingsverband kan aantonen in welke mate verschillende deelnemers actief bezig zijn met beleid of onderzoek op het terrein van duurzame inzetbaarheid of leven lang ontwikkelen. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit een CV van alle deelnemers, waarin ieder geval personalia, relevante opleidingen, cursussen, en werkervaring/opdrachten wordt beschreven.
• Het samenwerkingsverband kan een toelichting geven op de partijen die de activiteit gaan uitvoeren, met daarbij uitgewerkt een taakverdeling en urenverdeling van de teamleden/ organisaties.
• Het samenwerkingsverband kan laten zien in hoeverre de aangesloten brancheorganisatie, O&O-fonds, werkgevers- of werknemersorganisatie draagvlak heeft bij de bedrijven en werkenden voor de activiteit die men voornemens is uit te voeren bij deze bedrijven. Dit kan aangetoond worden bijvoorbeeld door een lijst te overhandigen van bedrijven en organisaties die al hebben aangegeven mee te willen werken met de activiteit en het bijhorende onderzoek.
In verband met de bovenstaande wijzigingen, moet ook de taakstelling van het adviespanel gewijzigd worden. Zo vraagt de Minister ook advies aan het adviespanel over de verzoeken tot een preadvies. In verband met de uitbreiding van het takenpakket van de panelleden, wordt ook de vergoeding voor hun werkzaamheden herijkt. In verband met deze wijzigingen wordt daarom naast de subsidieregeling ook het Instellingsbesluit van het bijbehorende adviespanel gewijzigd.
Het panel wordt aanvullend op de bestaande werkzaamheden gevraagd hun oordeel te geven over de ingediende verzoeken tot een preadvies. Het panel kan indieners van een verzoek van feedback voorzien op basis van de criteria van de regeling. Zij geven de Minister van SZW deze feedback binnen vier weken na sluiting van het tijdvak voor verzoeken tot een preadvies. De Minister draagt er vervolgens zorg voor dat de indieners binnen zes weken na sluiting van het tijdvak een reactie ontvangen.
Het doel van het preadvies is om eerder duidelijkheid te scheppen over de potentie van een aanvraag en het panel de mogelijkheid te geven verbeterpunten aan te kaarten. Uiteindelijk zal dit aanvragers werk kunnen schelen en de kwaliteit van de subsidieaanvragen verhogen.
De invoering van de preadviezen heeft tot gevolg dat de werkzaamheden van het panel niet meer alleen rondom vergaderingen ten tijde van de beoordeling van de aanvragen te clusteren zijn, maar doorlopend uitgevoerd worden gedurende de periode van hun benoeming. Er is dan min of meer sprake van een vaste deeltaak. Daarom wordt de vacatievergoeding aangepast en wordt deze gewijzigd van een vergoeding per vergadering naar een vaste vergoeding op basis van arbeidsduurfactor, voor de periode dat zij benoemd zullen worden. De periode van benoeming wordt bepaald in een apart benoemingsbesluit.
Met ingang van 1 januari 2024 wordt de onbelaste reiskostenvergoeding verhoogd naar € 0,23 per kilometer. Deze vergoeding is gelijk aan de vergoeding uit de CAO Rijk. Deze reiskostenvergoeding volgt uit artikel 2, tweede lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies. De bepaling waarin de reiskostenvergoeding stond, vervalt daarom.
In het eerdere instellingsbesluit was opgenomen dat het panel zou bestaan uit een maximum van in vier leden en een voorzitter. Met de wijziging is dit uitgebreid naar zes leden en een voorzitter. Dit is gedaan om in de toekomst, wanneer bijvoorbeeld blijkt dat er te veel taken liggen voor vijf panelleden, de mogelijkheid te hebben het adviespanel uit te breiden.
De wijzigingen van deze regeling zorgen naar verwachting voor een hogere kwaliteit aanvragen, en een lagere drempel voor het indienen van een aanvraag. Wel is de verwachting dat er meer aanvragen in ingediend zullen worden, en dat de beoordeling door het introduceren van de preadviezen meer tijd zal gaan kosten.
Er is naar gestreefd om het aanvragen van subsidie laagdrempeliger te maken. Aanvragers worden in staat gesteld om hun aanvragen door middel van een preadvies beter voor te bereiden, en ook kwalitatief betere aanvragen in te dienen. Daarnaast is door het schrappen van het onderscheid in subsidievoorwaarden tussen Activiteiten A en B, en door het laten vervallen van de eis om een apart activiteitenplan en een apart onderzoeksplan in te dienen, ervoor gezorgd dat een aantal vormeisen die niet bij blijken te dragen aan de kwaliteit van de aanvraag zijn vervallen. Dit scheelt de aanvrager onnodig werk. Ook levert het naar verwachting betere en duidelijkere aanvragen op. Door het herstructureren van de beoordelingscriteria is vooraf duidelijker wat wordt verwacht van de indieners, en waar de aanvraag op wordt beoordeeld.
Gevolg van deze wijzigingen is dat de beoordelingen meer tijd zullen kosten. Er moeten immers ook verzoeken tot een preadvies worden beoordeeld, en er worden uiteindelijk mogelijk meer subsidieaanvragen ingediend. Daarnaast is de bekendheid van de regeling gegroeid, en is de tijd tussen publicatie van de regeling en indiening van aanvragen een stuk ruimer dan bij het vorige aanvraagtijdvak. Dit betekent naar verwachting ook dat er meer aanvragen zullen worden afgewezen. Tegelijk betekent het dat de kwaliteit van de toegekende subsidieaanvragen naar verwachting ook hoger zal zijn.
De regeling wordt binnen het Ministerie van SZW uitgevoerd door Uitvoering van Beleid (UvB). Omdat de wijzigingen beperkt zijn, heeft UvB geen aanleiding gezien voor een volledige uitvoeringstoets. Wel is de regeling getoetst volgens de principes van de UMO-toets om een beeld te krijgen van de uitvoerbaarheid, de uitvoeringsrisico’s en de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik. UvB constateert dat er ten aanzien van de wijzigingen geen significante risico’s zijn en UvB acht de regelwijziging uitvoerbaar.
Voor het vorige tijdvak was € 15 miljoen beschikbaar. Het subsidieplafond is in 2024 € 18,5 miljoen. Naar verwachting worden er meer aanvragen ingediend en beoordeeld. Ook is er nu sprake van een preadviesprocedure. Dit betekent dat de uitvoeringskosten die met deze regelingen gemoeid met circa € 40.000 zullen stijgen.
Dit zit in de uitbreiding van de taken van het adviespanel en de aanpassing van hun vacatiegelden van een vergoeding per vergadering naar een vaste vergoeding op basis van arbeidsduurfactor.
Ook na deze wijziging blijft de kern van de regeling het onderzoeken van interventies, instrumenten, werkwijzen of methodieken in het kader van DI en LLO. Naast een effectevaluatie van de eigen activiteiten, voeren gehonoreerde aanvragen ook een realistische evaluatie en procesevaluatie uit.
Daarnaast nemen aanvragers ook deel aan het evalueren van de doeltreffendheid en doelmatigheid van de regeling. Deze effectevaluatie loopt sinds het eerste tijdvak en wordt uitgevoerd door Bureau Regioplan in samenwerking met SEO Economisch Onderzoek. Deze wijzing heeft hier geen invloed op.
Ook rondom het tweede tijdvak zal een procesevaluatie worden ingezet. Hierin zal het begrip over de regeling en hoe de wijzigingen uitwerken naar aanvragers van de regeling meegenomen worden. Deze procesevaluatie kan eventueel leiden tot nieuwe aanpassingen richting een mogelijk volgend tijdvak.
De wijzigingsregeling is in internetconsultatie geweest van 22 november 2023 tot en met 6 december 2023. Er zijn geen reacties ontvangen.
Op 27 oktober is de conceptregeling besproken met vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers in de werkgroep Duurzame Inzetbaarheid van de Stichting van de Arbeid. Zij konden zich in het algemeen vinden in de voorgestelde aanpassingen in de regeling. Er zijn een aantal aandachtspunten aangegeven.
Mede naar aanleiding van dit gesprek zijn nog twee wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van het concept dat voor internetconsultatie is uitgezet:
• Het drempelbedrag is verlaagd van € 1 miljoen euro naar € 750.000. Zo is er meer ruimte voor kleinere projecten.
• De uitwerking van het criteria onder b, te weten wanneer een aanvraag meer urgent is, is aangepast om beter aan te sluiten bij het doel en de scope van de regeling.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het beperkte gevolgen voor de regeldruk heeft die toereikend in beeld zijn gebracht.
Het toevoegen van de mogelijkheid tot indienen van een verzoek tot een preadvies, kan voor aanvragers van dat preadvies, leiden tot een verhoging van de administratieve lasten. Echter, omdat er waardevolle feedback wordt verkregen over de aanvraag, zal dit de administratieve last van het indienen van de subsidieaanvraag naar verwachting verlagen.
De administratieve lasten betreffen het gehele samenwerkingsverband. De precieze taak- en rolverdeling tussen deelnemers aan dat samenwerkingsverband is niet op voorhand te bepalen.
Bij het preadvies ontstaan regeldrukkosten voor deelnemende partijen. Het verzoek tot een preadvies moet op hoofdlijnen aangeven waar het project zich op toespitst. Het is een korte weergave van de activiteiten die worden ingezet, welk onderzoek daarbij wordt gedaan, en op hoofdlijnen een planning en indicatie van het subsidiebedrag. Daarnaast zijn er administratieve lasten voor het samenstellen van het samenwerkingsverband, bijvoorbeeld als het gaat om het vinden van beoogde onderzoeks- en samenwerkingspartners. Ook gaat het om het schrijven van het verzoek en de indiening hiervan. De kosten voor het preadvies bestaan uit eenmalige kosten.
Alhoewel het vragen van een preadvies facultatief is, verwachten wij dat vrijwel alle aanvragers er gebruik van gaan maken en dat de administratieve lasten voor het doen van een subsidieaanvraag daarmee voor iedereen gelijk zijn. Bovendien bestaat het verzoek tot een preadvies uit werk, dat anders ook voor de uiteindelijk aanvraag gedaan moet worden.
Er is met deze wijziging een vermindering van administratieve lasten te verwachten bij de aanvraag van de subsidie. Bij het opstellen van de subsidieaanvraag vervalt de eis om een apart activiteitenplan en een apart onderzoeksplan in te moeten dienen. Deze twee plannen zijn samengevoegd om dubbel werk en onduidelijkheden te voorkomen.
De overige onderdelen met mogelijke administratieve lasten blijven gelijk aan de oorspronkelijke regeling. Die ontstaan bij: het opstellen van de subsidieaanvraag, het formaliseren van het samenwerkingsverband en de betrokken onderzoeksinstelling, de jaarlijkse voortgangsrapportages en een verzoek tot bevoorschotting, bij het indienen van een eindverslag, bij de medewerking aan een evaluatie, bij de jaarverslaggeving en vaststelling van de subsidie met behulp van een externe accountant. Omdat er subsidie kan worden aangevraagd voor een bedrag van € 1-4 miljoen met een looptijd tussen 1-4 jaar betekent dit dat er voor elke subsidie ook een accountantsverklaring vereist is.
Voor de verantwoording van de subsidie maakt het samenwerkingsverband zowel eenmalige als structurele kosten. De eenmalige kosten hebben betrekking op het invullen van een elektronisch formulier met verzoek tot vaststelling van de subsidie. De structurele kosten zijn het bijhouden van de administratie (urenregistratie) en het opstellen van tussentijdse voortgangsverslagen.
Per loopjaar van de projectduur wordt een voortgangsverslag gevraagd. Bij een tussentijds verslag kan een verzoek voor een voorschot worden ingediend. Als partijen een voorschot willen, moet een rapport van feitelijke bevindingen worden opgesteld door een accountant overeenkomstig een door de Minister vastgesteld model. Bij het invullen van een elektronisch formulier met verzoek tot vaststelling van de subsidie moeten de einddeclaratie en een overzicht van de kosten per activiteit worden gevoegd. Tot slot moet bij dit formulier het eindproduct worden meegestuurd.
In de regeling is opgenomen dat het samenwerkingsverband moet deelnemen aan de kennisdeelbijeenkomsten die door SZW worden georganiseerd. Voor de voorbereiding van deze bijeenkomsten zijn ook uren gerekend.
Er is een schatting gemaakt van de totale regeldrukkosten, zie tabel 1 voor het vragen van een preadvies en tabel 2 voor het doen van een subsidieverzoek.
In de schatting wordt uitgegaan van maximaal 25 preadviezen per tijdvak en 20 subsidieaanvragen per tijdvak waarvan er 8 worden toegekend. Er wordt van uitgegaan dat de werkzaamheden rondom de aanvragen worden uitgevoerd door hoogopgeleide medewerkers. Daarom wordt uitgegaan van een uurtarief van € 54,00. Voor de samenwerkingsovereenkomst geldt dat hierbij betrokkenheid van bestuurders vereist is. Daarom is hierbij uitgegaan van een uurtarief van € 77,00. Zie hieronder per activiteit de berekening.
De thans voorziene (of geschatte) omvang van de regeldruk van aanvraag en verantwoording (€ 258.468) is aanzienlijk lager dan in de eerste tranche was voorzien (destijds € 424.000). De verwachte omvang nu is met name lager omdat een lager aantal aanvragen wordt voorzien. Daarnaast zijn destijds de aanvragen ook doorgerekend alsof ze allemaal zouden zijn toegewezen. Dit terwijl bepaalde administratieve lasten niet gelden voor afgewezen aanvragen.
Gezien de omvang van de bedragen zijn de administratieve lasten proportioneel.
Taak |
Uurtarief |
Eenheid (uren) |
Kosten per samenwerkings-verband |
Kosten alle samenwerkings-verbanden |
---|---|---|---|---|
Kennisnemingskosten |
€ 54 |
2 |
€ 108 |
€ 2.700 |
Invullen elektronisch aanvraagformulier |
€ 54 |
1 |
€ 54 |
€ 1.350 |
Het bijeenbrengen van het beoogde samenwerkingsverband en onderzoeksinstelling |
€ 54 |
8 |
€ 432 |
€ 10.800 |
Uitwerking Plan van aanpak |
€ 54 |
32 |
€ 1.728 |
€ 43.200 |
Totaal |
€ 58.050 |
Taak |
Uurtarief |
Eenheid (uren) |
Kosten per samenwerkingsverband |
Kosten alle samenwerkingsverbanden |
---|---|---|---|---|
Kennisnemingskosten |
€ 54 |
1 |
€ 54 |
€ 1.080 |
Invullen elektronisch aanvraagformulier |
€ 54 |
1 |
€ 54 |
€ 1.080 |
Samenwerkingsovereenkomst incl. machtiging hoofdaanvrager |
€ 77 |
4 |
€ 308 |
€ 6.160 |
Uploaden statuten |
€ 54 |
0,25 |
€ 14 |
€ 280 |
Uitgewerken PvA |
€ 54 |
42 |
€ 2.268 |
€ 45.360 |
Administratie bijhouden |
€ 54 |
24 |
€ 1.296 |
€ 10.368 |
Opstellen tussentijdse voortgangsverslag (per keer) |
€ 54 |
6 |
€ 324 |
€ 2.592 |
Opstellen tweede tussentijds voortgangsverslag |
€ 54 |
6 |
€ 324 |
€ 2.592 |
Voorbereiding kennisdeelbijeenkomsten |
€ 54 |
6 |
€ 324 |
€ 2.592 |
Eindproduct |
€ 54 |
32 |
€ 1.728 |
€ 13.824 |
Accountantskosten |
€ 200 |
40 |
€ 4.000 |
€ 32.000 |
rapport van feitelijke bevindingen bij aanvraag tweede voorschot |
€ 200 |
20 |
€ 2.000 |
€ 16.000 |
rapport van feitelijke bevindingen bij aanvraag derde voorschot |
€ 200 |
20 |
€ 2.000 |
€ 16.000 |
Totaal |
€ 149.928 |
N.B. Regels 1 t/m 5 zien op alle geschatte aanvragers (20). Vanaf regel 6 (administratie bijhouden) zien de bedragen alleen op de geschatte toegewezen aanvragen (8).
Deze wijzigingsregeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Aangezien het tijdvak voor preadviezen in februari opengesteld wordt, is het in het belang van aanvragers om zo snel mogelijk kennis te kunnen nemen van de definitieve subsidievoorwaarden.
Deze wijzigingsregeling wijzigt:
– de Tijdelijke subsidieregeling onderzoek en experimenten duurzame inzetbaarheidsinterventies (hierna: de Expeditieregeling); en
– het Instellingsbesluit Adviespanel beoordeling aanvragen Tijdelijke subsidieregeling onderzoek en experimenten duurzame inzetbaarheidsinterventies (hierna: het instellingsbesluit).
Dit artikel wijzigt de Expeditieregeling.
De begrippen ‘activiteit A’ en ‘activiteit B’ worden niet meer gebruikt in de regeling. Daarmee vervallen ook de begripsbepalingen. De subsidievoorwaarden voor activiteiten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdelen a en b, zijn gelijk getrokken.
Door toevoeging van de mogelijkheid tot het vragen van een preadvies is op verschillende plekken in de regeling het begrip ‘preadvies’ geïntroduceerd. Voor de begrijpelijkheid van de regeling is daarom het begrip ‘preadvies’ toegevoegd aan de begripsbepalingen.
Met deze wijziging is het onderscheid in subsidievoorwaarden tussen activiteiten op basis van onderdeel a en onderdeel b van het eerste lid van artikel 4 komen te vervallen. Het eerste lid van artikel 4 is daarom herschreven.
Er is sprake van een uitbreiding van subsidiabele activiteiten. In de omschrijving van de activiteiten is komen te vervallen dat er voor activiteiten A nog geen methodiekbeschrijving of procesevaluatie moest bestaan en dat voor activiteiten B wel een methodiekbeschrijving of procesevaluatie moest bestaan. In de aanhef is als expliciet vereiste komen te vervallen dat activiteiten moeten bijdragen aan een leven lang ontwikkelen en duurzame inzetbaarheid. Dit volgt al voldoende uit het vereiste dat de activiteiten moeten passen bij het doel van de regeling.
De activiteiten die voor deze wijziging subsidiabel waren, blijven na deze wijziging ook subsidiabel.
Met het vervallen van het verschil in subsidievoorwaarden tussen activiteiten A en B komen de losse subsidieplafonds te vervallen. Er wordt één nieuw subsidieplafond vastgesteld (eerste lid, nieuw).
Met het vervallen van de verschillende subsidieplafonds komt ook de mogelijkheid om budgetten bij onderbenutting tussen de twee plafonds te schuiven te vervallen (tweede lid, oud).
Er is bij deze wijziging voor gekozen om samenwerkingsverbanden de mogelijkheid te geven niet voor één aanvraag, maar voor twee aanvragen voor subsidie in aanmerking te laten komen (tweede lid, nieuw). Voor deze wijziging was het voor een samenwerkingsverband mogelijk voor ofwel één activiteit A of één activiteit B subsidie te ontvangen (derde lid, oud).
Het nieuwe derde lid (vierde lid, oud) is herschreven om te verduidelijken dat een onderzoeksinstelling bij meer dan vier subsidieaanvragen betrokken mag zijn, maar dat er – als het subsidieplafond wordt bereikt – maximaal vier van die aanvragen worden toegewezen.
Mogelijk ten overvloede wordt opgemerkt dat de wijzigingen van dit artikel niet van toepassing zijn op aanvragen die zijn ingediend in het eerste aanvraagtijdvak; die worden beoordeeld op basis van de regels die toen golden.
Met dit onderdeel wordt het aanvraagtijdvak voor 2024 bepaald.
Met het vervallen van het verschil in subsidievoorwaarden tussen activiteiten A en B wordt er één minimaal en maximaal aan te vragen subsidiebedrag vastgesteld.
Met het vervallen van het verschil in subsidievoorwaarden tussen activiteiten A en B wordt er één minimale en maximale looptijd vastgesteld.
Met deze wijziging wordt de eis om een apart activiteitenplan en een apart onderzoeksplan in te dienen losgelaten. Deze zijn nu samengevoegd in één activiteitenplan. Daartoe is de bijlage aangepast, en komt onderdeel b te vervallen.
Zie hiervoor ook wijzigingsonderdeel Q en de bijlage bij deze regeling.
Onderdeel f komt in dit artikel te vervallen, omdat deze is opgenomen in het activiteitenplan, zoals omschreven in de aangepaste bijlage.
Aangezien er met de Expeditieregeling meer dan 30 miljoen euro uit publieke middelen beschikbaar wordt gesteld, is transparantie over de besteding van middelen van groot belang. Daarom wil de Minister informatie en documenten uit het subsidiedossier openbaar kunnen maken.
Met de introductie van een vrijwillig preadvies worden potentiële aanvragers echter uitgenodigd om stukken in te dienen die vatbaar zijn voor verbetering. Om te voorkomen dat een potentiële subsidieaanvrager zich geremd voelt door de mogelijke openbaarmaking van onvolmaakte stukken, is ervoor gekozen om de stukken die betrekking hebben tot het preadvies niet automatisch onder de openbaarheid te laten vallen waar de subsidieaanvrager met het indienen van de subsidieaanvraag toestemming voor verleent.
Dit betekent wel dat er bij een eventueel verzoek in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur administratieve lasten kunnen ontstaan, omdat met betrekking tot de stukken met betrekking tot het preadvies eerst een zienswijze van de aanvrager moet worden gevraagd.
In het kader van het gelijke speelveld tussen subsidieaanvragers verdraagt het meenemen van informatie die dateert van na de sluiting van het aanvraagtijdvak zich in beginsel niet met een tendersysteem. Dit is vaste jurisprudentie van zowel de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als het College van Beroep voor het bedrijfsleven.4
De bepaling dat een aanvrager na mededeling van de Minister de gelegenheid had tot het aanvullen van de subsidieaanvraag als deze onvolledig was, zonder beperking tot sluiting van het aanvraagtijdvak, was met dit beginsel in strijd. Daarom is er voor gekozen deze bepaling en de bijbehorende werkwijze aan te passen.
In beginsel is het de verantwoordelijkheid van de aanvrager om ervoor te zorgen dat een aanvraag volledig is voor sluiting van het aanvraagtijdvak. De aanvrager krijgt daarom de gelegenheid om tot het moment van sluiting van het aanvraagtijdvak de aanvraag aan te passen, of aan te vullen (zevende lid).
De datum waarop de aanvraag is aangevuld, of voor het laatst is aangepast, telt vervolgens als datum van ontvangst voor de indeling in tranches, als bedoeld in het tweede tot en met vierde lid van artikel 10.
Om te voorkomen dat door een vergissing een aanvraag niet in behandeling kan worden genomen en aanvragers tegemoet te komen is er een voorziening getroffen, waarbij er vóór sluiting van het aanvraagtijdvak een controle op volledigheid plaats kan vinden (zesde lid). Die is als volgt:
Wanneer een aanvraag uiterlijk een week voor sluiting van het aanvraagtijdvak wordt ingediend, controleert de Minister of alle in artikel 9, eerste lid, vereiste stukken aanwezig zijn. Als de aanvraag onvolledig is, deelt de Minister dit nog vóór sluiting van het aanvraagtijdvak mede aan de aanvrager.
Belangrijk om op te merken, is dat dit is geen inhoudelijke controle is. Er wordt enkel gecontroleerd of alle onderdelen die vereist zijn voor het in behandeling nemen aanwezig zijn.
Met deze wijziging worden de herschreven beoordelingscriteria opnieuw vastgesteld. Zie onderdeel 2.4 van de algemene toelichting voor een toelichting op de nieuwe criteria.
Ter verduidelijking van de afwijzingsgrond bedoeld in artikel 15, onderdeel h, is in het nieuwe vierde lid van artikel 11 expliciet uitgewerkt in welke gevallen een subsidieaanvraag aan wordt gemerkt als onvoldoende.
Een aanvraag wordt als onvoldoende aangemerkt als de aanvraag:
– voor meer dan één criterium minder dan vijf en een half punt scoort;
– voor één of meer criteria minder dan vier punten scoort; of
– voor de criteria gemiddeld minder dan vijf en een half punt scoort.
Als een aanvraag één of meer van deze voorwaarden voldoet wordt de aanvraag als onvoldoende aangemerkt.
In dit artikel is de toevoeging van het preadvies aan de Expeditieregeling uitgewerkt. Er is voor gekozen om de bepalingen met betrekking tot de vooraanvraag zoveel mogelijk te concentreren in één artikel.
Een partij die voornemens is om deel te nemen aan een samenwerkingsverband kan namens dat samenwerkingsverband een verzoek tot een preadvies indienen. Een preadvies kan worden gevraagd door een organisatie als bedoeld in artikel 13, eerste lid. Dat wil zeggen door een werkgevers- of werknemersorganisatie, een O&O-fonds, een brancheorganisatie, een bedrijf, een onderzoeksinstelling of een andere soort organisatie.
Het indienen van een verzoek tot een preadvies geschiedt op digitale wijze. Voor opening van het tijdvak wordt op www.uitvoeringvanbeleidszw.nl een aanvraagformulier beschikbaar gesteld voor het indienen van dit verzoek. Het verzoek is een beknopte conceptversie van een uiteindelijke subsidieaanvraag.
De inhoudelijke eisen die aan het verzoek worden gesteld zijn een afspiegeling van de informatie die wordt gevraagd bij de uiteindelijke aanvraag. Bij het vaststellen van elektronische formulier voor het preadvies worden de exacte eisen met betrekking tot de vorm en omvang van het verzoek vastgesteld.
De Minister vraagt over de ingediende verzoeken advies aan het Adviespanel beoordeling aanvragen Tijdelijke subsidieregeling onderzoek en experimenten duurzame inzetbaarheidsinterventies (hierna: het adviespanel).
Na sluiting van het aanvraagtijdvak, bedoeld in het vijfde lid, heeft het adviespanel vier weken om tot een advies te komen. Dit is bepaald in artikel 4, derde lid van het Instellingsbesluit. Zie hiervoor Artikel II, onderdeel C.
Dit advies wordt gebaseerd op de informatie die ten tijde van het sluiten van het aanvraagtijdvak is aangeleverd door de indiener van het verzoek. Er wordt geen gelegenheid gegeven om deze informatie nog aan te vullen na sluiting van het aanvraagtijdvak.
In artikel 3, derde lid, van het Instellingsbesluit is bepaald waar het advies van het adviespanel uit bestaat. Zie hiervoor Artikel II, onderdeel B, derde lid. Het advies bevat:
A. de sterke punten en verbetermogelijkheden met betrekking tot de beoordelingscriteria; en
B. een deugdelijke motivering per beoordeling.
De Minister geeft op basis van dit advies aan de indiener een terugkoppeling die in ieder geval ziet op de onderwerpen waarover het adviespanel heeft geadviseerd.
Het aanvraagtijdvak loopt van 26 februari tot en met 8 maart 2024. Na sluiting van dit aanvraagtijdvak heeft de Minister zes weken om de indiener het preadvies te sturen.
Het aanvraagtijdvak voor subsidieaanvragen loopt vervolgens van 27 mei 2024 tot en met 21 juni 2024. Dit wil zeggen dat een aanvrager na ontvangst van het preadvies naar verwachting nog negen weken heeft tot sluiting van het tweede aanvraagtijdvak, om de aanvraag verder uit te werken.
Artikel 12 wordt opnieuw vastgesteld. Inhoudelijk is het volgende veranderd:
Dit is een technische wijziging. De Expeditieregeling en het instellingsbesluit verwezen voor de taakstelling naar een ander artikel met betrekking tot de subsidieaanvragen. Met deze wijziging verwijzing ze allebei naar artikel 9.
Daarnaast is de beoordeling van de verzoeken tot een preadvies toegevoegd aan de taakstelling van het adviespanel. Deze taak is ook toegevoegd aan het instellingsbesluit. Zie hiervoor artikel 3, derde lid, van het instellingsbesluit en artikel II, onderdeel B, derde lid, van deze wijzigingsregeling.
In artikel 15, onderdeel e, is een weigeringsgrond opgenomen voor aanvragen die met betrekking tot de beoogde activiteiten en de verwachte kennisbijdrage op elkaar lijken. Om te kunnen beoordelen of daarvan sprake is, vraagt de Minister het adviespanel ook hierover te oordelen. Deze taak is toegevoegd aan deze bepaling.
Deze taak is ook toegevoegd aan het instellingsbesluit. Zie hiervoor artikel 3, tweede lid, van het instellingsbesluit en artikel II, onderdeel B, tweede lid, onderdeel c, van deze wijzigingsregeling.
In afwijking van het advies over de subsidieaanvragen, wordt voor de preadviezen niet aan het adviespanel gevraagd te beoordelen of er sprake is van gelijkenis als bedoeld in artikel 15, onderdeel e. Dit ook in verband met de in beginsel beoogde niet-openbaarheid van het preadvies. Zie in dit kader ook artikel I, onderdeel G, vijfde lid.
Met deze toevoeging wordt verduidelijkt dat het gaat om een voorschot van 25% van het bedrag dat is opgenomen in de verleningsbeschikking. Het voorschot is dus niet afhankelijk van gemaakte kosten, en betreft bijvoorbeeld ook niet een percentage van de voor het eerste jaar begrootte projectactiviteiten.
Met het vervallen van het onderscheid tussen activiteiten A en B is ervoor gekozen voor alle subsidieaanvragen de mogelijkheid te openen om bij het eerste en tweede tussentijdse voortgangsverslag een aanvullend voorschot te verzoeken.
Deze wijziging heeft dezelfde grond als die van artikel 10, zesde, zevende, en achtste lid (zie wijzigingsonderdeel H). In het kader van het gelijke speelveld tussen (potentiële) subsidieaanvragers zijn inhoudelijke wijzigingen van de aanvraag na verlening van de subsidie in beginsel niet verenigbaar met de tenderprocedure. Daarom vervalt dit lid.
De originele weigeringsgrond in artikel 15, onderdeel e, luidde dat een subsidieaanvraag geheel of gedeeltelijk zou worden geweigerd indien de aanvraag vergelijkbaar is met een soortgelijke eerdere aanvraag door vergelijkbare partijen in een samenwerkingsverband. Deze afwijzingsgrond is niet benut. Er is voor gekozen deze te vervangen door een afwijzingsgrond die beter aansluit bij de doelen van de regeling.
Een aanvraag wordt geweigerd als deze qua activiteiten en beoogde kennis vergelijkbaar is met een andere aanvraag, en als deze andere aanvraag hoger in de rangschikking staat.
Met de verwachte kennis wordt bedoeld de kennis als omschreven in artikel 3, tweede lid. Het gaat om de bijdrage aan de praktische en wetenschappelijke kennis omtrent:
– het bevorderen van gezond, veilig en vitaal werken;
– het bevorderen van goed werkgeverschap en goed opdrachtgeverschap;
– het stimuleren van een leven lang ontwikkelen en arbeidsmobiliteit van werkenden; en
– het bevorderen van bewustwording bij werkenden en bedrijven of organisaties en van de eigen regie van werkenden op hun loopbaan.
Om de Minister te ondersteunen in het maken van de afweging of twee aanvragen teveel op elkaar lijken, vraagt de Minister hierover ook advies aan het adviespanel. Zie hiervoor ook de toelichting bij Artikel I, onderdeel K, tweede lid, en artikel II, onderdeel B, tweede lid, onderdeel c.
Voor deze wijziging was in artikel 15, onderdeel h, bepaald dat een aanvraag geheel of gedeeltelijk zou worden geweigerd wanneer deze als onvoldoende werd beoordeeld op basis van de criteria, bedoeld in artikel 11, eerste lid (zie toelichting bij de wijziging van artikel 11).
Met het vervallen van het onderscheid in subsidievoorwaarden tussen activiteiten A en B is ervoor gekozen voor alle aanvragen bij de einddeclaratie een effectevaluatie, realistische evaluatie en procesevaluatie te vragen. Hiervoor werd alleen bij activiteiten B in aanvulling op de realistische evaluatie en procesevaluatie ook een effectevaluatie gevraagd.
Deze verandering in eisen is ook uitgewerkt in de gewijzigde bijlage.
Met deze wijziging vervalt het oude onderdeel b van artikel 22, eerste lid. Hierin werd bepaald dat de beschikking tot subsidieverlening geheel ingetrokken zou worden, indien de aanvrager de in de beschikking tot subsidieverlening opgegeven verplichtingen niet heeft nageleefd. Deze bepaling was dubbel met artikel 4:48, eerste lid, onder b, van de Awb.
Met de introductie van het preadvies is het ook wenselijk geworden om vragers van een preadvies te betrekken bij eventuele onderzoeken en evaluaties.
Indien de indiener van het verzoek tot een preadvies ook een subsidieaanvraag indient, was het ongewijzigde artikel al voldoende om medewerking aan evaluatie en onderzoek te verzoeken. Maar het is ook wenselijk om vragers van een preadvies bij een onderzoek of evaluatie te kunnen betrekken die reden hebben gezien om uiteindelijk geen subsidieaanvraag in te dienen.
Q (Bijlage, behorend bij artikel 9, eerste lid, van de Tijdelijke subsidieregeling onderzoek en experimenten duurzame inzetbaarheidsinterventies)
In verband met de integreren van het activiteitenplan en het onderzoeksplan, en het vervallen van het verschil in subsidievoorwaarden tussen activiteiten A en activiteiten B is de bijlage behorend bij de regeling aangepast en opnieuw vastgesteld.
Daarbij is ervoor gekozen de tekst minder juridisch vorm te geven (in de vorm van tekst in plaats van artikelen). De uitwerking van het activiteitenplan is nodig voor de inhoudelijke beoordeling van de voorgenomen activiteit, en de beoordeling van de activiteit op basis van de criteria, opgenomen in artikel 11.
Dit artikel wijzigt het Instellingsbesluit Adviespanel beoordeling aanvragen Tijdelijke subsidieregeling onderzoek en experimenten duurzame inzetbaarheidsinterventies.
Deze wijzigingen zijn nodig in verband met toevoegen van de mogelijkheid tot het indienen van een verzoek tot een preadvies aan de Tijdelijke subsidieregeling onderzoek en experimenten duurzame inzetbaarheidsinterventies.
Door toevoeging van de mogelijkheid tot het indienen van een verzoek tot een preadvies in de Expeditieregeling wordt ook het adviseren over die verzoeken toegevoegd aan het takenpakket van het adviespanel.
Voor de leesbaarheid van het instellingsbesluit is daarom het begrip ‘preadvies’ toegevoegd aan de begripsbepalingen. De omschrijving komt inhoudelijk overeen met die in de Expeditieregeling.
Door toevoeging van de mogelijkheid tot het vragen van een preadvies in de Expeditieregeling wordt het adviseren over die verzoeken tot een preadvies toegevoegd aan het takenpakket van het adviespanel.
Met de explicitering van de gevallen waarin een aanvraag moet worden aangemerkt als voldoende of onvoldoende in artikel 11, vierde lid van de Expeditieregeling, is ook de toevoeging ‘per criterium dat als voldoende of als onvoldoende is beoordeeld’ in de taakstelling van het adviespanel niet meer nodig. Deze komt daarom te vervallen.
Zie hiervoor ook de toelichting bij Artikel I, onderdeel I, onderdeel 2, met betrekking tot artikel 11, vierde lid (nieuw).
Dit betreft een technische wijziging in verband met de invoeging van een nieuw lid en bijbehorende vernummering van artikel 11 van de Expeditieregeling.
In artikel 15, onderdeel e, van de Expeditieregeling is een nieuwe weigeringsgrond opgenomen voor aanvragen die met betrekking tot de beoogde activiteiten en de verwachte kennisbijdrage op elkaar lijken. Om te kunnen beoordelen of daarvan sprake is, vraagt de Minister het adviespanel ook hierover te oordelen.
In het nieuwe derde lid van artikel 3 wordt uitgewerkt waar het advies van het adviespanel met betrekking tot de preadviezen uit moet bestaan. Net als de subsidieaanvragen, wordt ook verzoek tot een preadvies naar lijnen van de beoordelingscriteria uit artikel 11, eerste lid, van de Expeditieregeling beoordeeld.
Daarnaast is de preadviesprocedure ook bedoeld om potentiële aanvragers te voorzien van een mogelijkheid om aanvragen te verbeteren, of de keuze te maken tussen twee of meer potentiële projectvoorstellen. Daarom adviseert het panel ook over de sterke punten van een ingediend preadvies, en eventueel verbeterpunten.
Het adviespanel heeft vier weken na sluiting van het aanvraagtijdvak om de verzoeken tot een preadvies te beoordelen en de Minister van een advies te voorzien. De Minister heeft in totaal zes weken na sluiting van het aanvraagtijdvak om de indieners van de verzoeken van een preadvies te voorzien.
Zoals besproken in het algemeen deel van de toelichting (paragraaf 2.5) wordt de vergoeding van het adviespanel aangepast in verband met hun taakuitbreiding.
Daarnaast vervalt de bepaling die ziet op de reiskostenvergoeding. Deze bepaling in het instellingsbesluit was overbodig. Deze reiskostenvergoeding volgt al uit artikel 2, tweede lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies.
De leden van de commissie ontvangen een vergoeding van de reis- en verblijfkosten die gelijk is aan de regeling in de CAO Rijk. In de praktijk betekent dit dat de reiskostenvergoeding per 1 januari 2024 verhoogd wordt naar 0,23 cent per kilometer.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-1881.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.