Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2024, 18763 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2024, 18763 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs,
Gelet op de artikelen 4 en 5 van de Wet overige OCW-subsidies en de artikelen 1.3 en 2.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
aspirant-opleidingsschool waaraan op grond van paragraaf 2.3 van de Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen 2019, zoals die luidde op 25 april 2023, subsidie is verstrekt;
a. bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1 van de WPO, artikel 1 van de WEC, artikel 1.1 van de WVO 2020 of als bedoeld in artikel 1.1.1 van de WEB; of
b. instellingsbestuur als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel j, van de WHW, van een instelling die een of meer lerarenopleidingen verzorgt;
peer review uitgevoerd door de commissie beoordelingsgerichte peer review die gericht is op de beoordeling van de basiskwaliteit van de aspirant-opleidingsschool als bedoeld in artikel 11;
vertegenwoordiger of vertegenwoordigers van vak- en beroepsorganisaties van onderwijspersoneel;
commissie beoordelingsgerichte peer review als bedoeld in artikel 12;
Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen;
hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel b, van de WHW;
bovenbestuurlijke vervangingspool van samenwerkende besturen binnen een onderwijsregio, waarvan leraren voor vervangingen worden ingezet op scholen binnen de onderwijsregio;
Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;
leerling als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bekostiging WPO 2022, artikel 1 van het Besluit bekostiging WEC 2022 of artikel 6.7 van het Uitvoeringsbesluit WVO 2020;
op basis van de WHW bekostigde bachelor- of masteropleiding die opleidt tot het verkrijgen van een bevoegdheid om les te geven op een school of instelling die valt onder de WPO, de WEC, de WVO 2020 of de WEB;
bekostigde student die beroepsonderwijs volgt als bedoeld in artikel 1.1.1 van de WEB;
beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 1.1.1 van de WEB;
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs;
leraren, directeuren en onderwijsondersteunend personeel als bedoeld in artikel 29 van de WPO, leraren, directeuren, rectoren of overig personeel als bedoeld in artikel 7.2 van de WVO 2020 of personeel als bedoeld in artikel 1.1.1 van de WEB;
onderwijsregio die voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 7;
peer review georganiseerd door een opleidingsschool die is gericht op kwaliteitsontwikkeling en kwaliteitsborging met gebruikmaking van het Kwaliteitskader Samen Opleiden en Inductie dat op de website van DUS-I is gepubliceerd;
partnerschap, niet zijnde een aspirant-opleidingsschool, tussen één of meer scholen voor primair onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en één of meer lerarenopleidingen die in gezamenlijkheid toekomstige leraren op de werkplek opleiden;
het tijdvak van 1 augustus tot en met 31 juli daaraanvolgend;
penvoerder als bedoeld in artikel 10;
bestaand of toekomstig tekort aan voldoende onderwijspersoneel op de vestigingen voor primair onderwijs, voortgezet onderwijs of middelbaar beroepsonderwijs in de regio;
primair onderwijs als bedoeld in de WPO en de WEC;
organisatie opgericht door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in samenwerking met onderwijsraden, lerarenopleidingen en werknemersorganisaties, met de opdracht zorg te dragen voor de vorming van een landelijk dekkend netwerk van onderwijsregio’s en hierop regie op te voeren;
Registratie Instellingen en Opleidingen;
onderwijsregio die betrekking heeft op meer dan één van de sectoren primair onderwijs, voortgezet onderwijs of middelbaar beroepsonderwijs;
uit ’s Rijks kas bekostigde school als bedoeld in artikel 1 van de WPO, artikel 1 van de WEC, artikel 1 van de WVO 2020, of instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van de WEB;
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1 van de WPO, artikel 1 van de WEC, artikel 1.1 van de WVO 2020 of in artikel 1.1.1 van de WEB;
directeur als bedoeld in artikel 32 van de WPO, artikel 29 van de WEC of directeur en rector als bedoeld in artikel 7.23 van de WVO 2020;
student als bedoeld in artikel 1 van de Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen 2019, zoals die luidde op 25 april 2023;
1 februari 2023 met prikmoment 16 januari 2024 voor het aantal leerlingen in het primair onderwijs binnen de vestigingen van een onderwijsregio, 1 oktober 2023, voorlopige telling voor het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs binnen de vestigingen van een onderwijsregio of 1 oktober 2023, voorlopige telling voor het aantal mbo-studenten in het middelbaar beroepsonderwijs binnen de onderwijslocaties van de mbo-instellingen van een onderwijsregio;
vestiging van een uit ’s Rijks kas bekostigde school als bedoeld in artikel 1 van de WPO, artikel 1 van de WEC, of artikel 1 van de WVO 2020, zoals geïdentificeerd binnen de Basisregistratie instelling met het Basisregistratie instellingsnummer of volgnummer, of onderwijslocatie van een bekostigde mbo-instelling zoals opgenomen in de RIO;
onderwijs als bedoeld in artikel 1.4 van de WVO 2020;
Wet educatie en beroepsonderwijs;
Wet op de expertisecentra;
Wet op het primair onderwijs;
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
Wet voortgezet onderwijs 2020;
degene die beschikt over een geschiktheidsverklaring als bedoeld in artikel 171 van de WPO, artikel 151 van de WEC, artikel 7.28 van de WVO 2020 of als bedoeld in artikel 4.2.4, eerste lid, van de WEB;
Deze regeling geldt in aanvulling op de Kaderregeling.
Voor subsidieverstrekking op grond van deze regeling is voor de periode van 1 januari 2025 tot en met 31 december 2025 in totaal een bedrag beschikbaar van € 152.042.000,-.
1. De Minister kan voor de periode van 1 januari 2025 tot en met 31 december 2025 subsidie verstrekken aan een penvoerder als tegemoetkoming in de kosten voor de uitvoering van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 8, gericht op de samenwerking tussen schoolbesturen, lerarenopleidingen en de beroepsgroep in de onderwijsregio om te zorgen voor voldoende en goed opgeleid onderwijspersoneel.
2. Een aanvraag kan worden ingediend voor een enkele onderwijsregio.
3. Het plan van aanpak heeft betrekking op activiteiten die gericht zijn op het werven, matchen, opleiden, begeleiden en professionaliseren van onderwijspersoneel in een onderwijsregio.
1. Het door een penvoerder aan te vragen subsidiebedrag bestaat uit:
a. een bedrag opgenomen in bijlage 1 van deze regeling vermenigvuldigd met het aantal leerlingen en mbo-studenten op de teldatum in de onderwijsregio; en
b. een bedrag van € 1.250 per student of zij-instromer voor de begeleiding van studenten en zij-instromers die hun opleiding op de werkplek volgen binnen een opleidingsschool of aspirant-opleidingsschool.
2. Indien sprake is van een sectoroverstijgende onderwijsregio, kan de penvoerder een aanvullend bedrag aanvragen van:
a. € 75.000 voor een sectoroverstijgende onderwijsregio, die bestaat uit twee sectoren en waarbij de sectoren voldoen aan de eisen, bedoeld in artikel 7, zevende, achtste of negende lid; of
b. € 150.000 voor een sectoroverstijgende onderwijsregio, die bestaat uit drie sectoren en waarbij de sectoren voldoen aan de eisen, bedoeld in artikel 7, zevende, achtste en negende lid.
3. Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt vermenigvuldigd met het aantal studenten en zij-instromers dat in het schooljaar 2023-2024 is opgeleid op de vestigingen van de opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen binnen de desbetreffende onderwijsregio.
4. Indien het bedrag, bedoeld in artikel 3, ontoereikend is om alle daarvoor in aanmerking komende aanvragen te kunnen toewijzen, worden de subsidiebedragen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a en b, per aanvraag evenredig naar beneden bijgesteld.
1. Een aanvraag wordt ingediend door een penvoerder.
2. Een aanvraag voor de subsidie kan worden ingediend van 17 juni 2024 om 09:00 uur tot en met 15 oktober 2024 om 16:00 uur.
3. Aanvragen die buiten het in het tweede lid bedoelde aanvraagtijdvak worden ingediend, worden afgewezen.
4. De subsidie wordt aangevraagd met gebruikmaking van het digitale aanvraagformulier dat daartoe op de website van de DUS-I beschikbaar wordt gesteld.
5. Een aanvraag voor subsidie gaat vergezeld van:
a. een plan van aanpak als bedoeld in artikel 8;
b. de aanbevelingen van de Realisatie-Eenheid op de vorming of doorontwikkeling van de onderwijsregio en de gestelde ambities;
c. een lijst met partijen die deelnemen aan de uitvoering van het plan van aanpak, met gebruikmaking van het format dat daartoe door DUS-I beschikbaar wordt gesteld, waarbij wordt vermeld:
1°. per bevoegd gezag de naam zoals vastgelegd in de RIO en het bevoegd gezagnummer, en
2°. per vestiging het in de RIO geïdentificeerde nummer van de vestiging waarvoor de aanvraag wordt ingediend;
d. een opsomming van de gemeentes die de onderwijsregio vormen;
e. een opsomming van deelnemende opleidingsscholen of aspirant-opleidingsscholen met projectnummers;
f. een opgave van het aantal studenten en zij-instromers dat in schooljaar 2023-2024 is opgeleid op de vestigingen van opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen binnen een onderwijsregio; g. de samenwerkingsovereenkomsten van de deelnemende opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen als bedoeld in artikel 15 van de Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen 2019, zoals die luidde op 25 april 2023; en
h. indien in schooljaar 2023-2024 de ontwikkelingsgerichte peer review heeft plaatsgevonden, het rapport van de ontwikkelingsgerichte peer review van de betreffende opleidingsscholen.
6. De aanvraag wordt medeondertekend door alle bevoegde gezagsorganen die betrokken zijn bij de aanvraag. Hiermee verklaren zij gezamenlijk het plan van aanpak uit te zullen voeren. Zij verklaren bovendien dat alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de verantwoording door de penvoerder van de besteding van de subsidie op verzoek aan de penvoerder worden verstrekt.
1. Een onderwijsregio bestaat uit de schoolbesturen met deelnemende vestigingen, één of meer lerarenopleidingen en de beroepsgroep.
2. In aanvulling op het eerste lid kunnen andere partijen deelnemen aan een onderwijsregio, zoals educatieve associate degree opleidingen, opleidingen voor schoolleiders, een beroepsopleiding van een mbo-instelling als opleider voor onderwijsondersteunend personeel en een gemeente.
3. Een onderwijsregio bestaat uit een aaneengesloten geografisch gebied, uitgaande van bestaande gemeentegrenzen.
4. Een vestiging kan in maximaal één aanvraag van een onderwijsregio deelnemen. Het is voor een vestiging niet mogelijk om in meerdere onderwijsregio’s deel te nemen, met uitzondering van vestigingen die deelnemen aan Onderwijsregio Landelijk groen onderwijs.
5. Een bevoegd gezag van een lerarenopleiding kan deelnemen aan meerdere onderwijsregio’s.
6. Een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.1.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs die gericht is op het opleiden van onderwijsondersteunend personeel kan als opleider deelnemen aan meerdere onderwijsregio’s.
7. Een onderwijsregio in de sector primair onderwijs heeft minimaal 15.000 leerlingen in het primair onderwijs.
8. Een onderwijsregio in de sector voortgezet onderwijs heeft minimaal 15.000 leerlingen in het voortgezet onderwijs.
9. Een onderwijsregio in de sector middelbaar beroepsonderwijs heeft minimaal 9.000 mbo-studenten.
10. De vestigingen van opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen binnen een onderwijsregio leiden in het schooljaar 2023-2024 gezamenlijk minimaal 150 studenten en zij-instromers op. Alle studenten en zij-instromers die in het schooljaar 2023-2024 zijn opgeleid binnen vestigingen van opleidingsscholen en vestigingen van aspirant-opleidingsscholen binnen een onderwijsregio, tellen mee.
11. Indien een vestiging deel uitmaakt van meerdere aanvragen voor een onderwijsregio, dan neemt DUS-I contact op met de betreffende penvoerders om te bepalen in welke aanvraag de vestiging deelneemt.
12. Het derde lid is niet van toepassing op de landelijke onderwijsregio’s te weten:
a. Onderwijsregio Landelijk groen onderwijs;
b. Onderwijsregio Landelijk, christelijk-reformatorisch onderwijs;
c. Onderwijsregio Scope; en
d. Onderwijsregio PLG+.
1. Het plan van aanpak bevat voor de periode waarop deze betrekking heeft, in aanvulling op artikel 3.4 van de Kaderregeling, in ieder geval een beschrijving van:
a. de ambities van de onderwijsregio op basis van de kwantitatieve en kwalitatieve analyse van de onderwijsarbeidsmarktsituatie in de onderwijsregio en welke kenmerkende vraagstukken gezamenlijk worden aangepakt;
b. activiteiten gericht op het bereiken van doelen met betrekking tot het werven, matchen, opleiden, begeleiden en professionaliseren van onderwijspersoneel;
c. de uitwerking van de ambitie om 100% van de studenten en zij-instromers op te leiden binnen opleidingsscholen binnen de onderwijsregio die werken conform het Kwaliteitskader Samen Opleiden en Inductie als bedoeld in artikel 1 van de Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen 2019, zoals die luidde op 25 april 2023;
d. de organisatie van de ontwikkelingsgerichte peer review. Deze organisatie geldt alleen voor opleidingsscholen waarvan in kalenderjaar 2025 de ontwikkelingsgerichte peer review dient plaats te vinden. De ontwikkelingsgerichte peer review vindt plaats door een onafhankelijk panel bestaande uit vertegenwoordigers van ten minste twee andere opleidingsscholen. Het rapport van de ontwikkelingsgerichte peer review wordt opgenomen in de rapportage, bedoeld in artikel 9, vijfde lid;
e. de activiteiten ten behoeve van deelname aan de beoordelingsgerichte peer review. Deze deelname geldt alleen voor de aspirant-opleidingsscholen die in 2021 zijn gestart, als aspirant-opleidingsschool en voor de aspirant-opleidingsscholen die in 2023 als onvoldoende zijn beoordeeld door de Minister;
f. de doorontwikkeling van de aspirant-opleidingsschool aan de hand van het rapport van de beoordelingsgerichte peer review. Deze eis geldt alleen voor aspirant-opleidingsscholen, waarvan de Minister in 2023 of in 2024 de basiskwaliteit van de betreffende aspirant-opleidingsschool als onvoldoende heeft beoordeeld;
g. activiteiten gericht op het begeleiden van startende leraren, en schoolleiders en hun verdere professionalisering;
h. de activiteiten die samenhangen met de bovenbestuurlijke inzet van onderwijspersoneel, zoals het inrichten en in stand houden van de invalpool;
i. activiteiten gericht op het (voortgezet)speciaal onderwijs voor een onderwijsregio in de sector primair onderwijs;
j. activiteiten gericht op de tekortvakken voortgezet onderwijs voor een onderwijsregio in de sector voortgezet onderwijs;
k. de wijze waarop partijen zich inzetten om alle besturen en lerarenopleidingen in de onderwijsregio aangesloten te krijgen;
l. de wijze waarop de realisatie van de doelen wordt gevolgd en vastgesteld;
m. de aanstelling en functieomschrijving van een projectleider ter uitvoering van het plan;
n. de wijze waarop een loket wordt ingericht of doorontwikkeld voor de onderwijsregio gericht op de totale klantreis van onderwijspersoneel gericht op het werven, matchen, opleiden, begeleiden en professionaliseren van onderwijspersoneel;
o. de wijze waarop de governance in de onderwijsregio wordt vormgegeven; en
p. indien sprake is van een sectorspecifieke aanvraag, activiteiten die zich richten op de doorontwikkeling naar een toekomstige sectoroverstijgende onderwijsregio.
2. Het plan van aanpak van de onderwijsregio, de aanbevelingen van de Realisatie-Eenheid en de lijst met deelnemende partijen van een onderwijsregio worden door de Minister na toekenning van de subsidie openbaar gemaakt met inachtneming van de voorschriften uit de Algemene verordening gegevensbescherming.
1. De activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt, worden uitgevoerd in de periode van 1 januari 2025 tot en met 31 december 2025.
2. De penvoerder is ervoor verantwoordelijk dat de deelnemende partijen aan de aanvraag meewerken aan monitoring en evaluatie van de gesubsidieerde activiteiten.
3. De penvoerder is ervoor verantwoordelijk dat de deelnemende partijen aan de aanvraag op verzoek van de Minister of de Realisatie-Eenheid actief meewerken aan kennisdelingsactiviteiten.
4. De penvoerder is ervoor verantwoordelijk dat een afvaardiging van de deelnemende partijen aan de aanvraag in 2025 twee keer een gesprek voert met de Realisatie-Eenheid waarvan één bestuurlijk gesprek in het najaar, over opvolging van de aanbevelingen van de Realisatie-Eenheid, als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, onderdeel b, de voortgang, de behaalde resultaten en de genomen maatregelen uit het plan van aanpak inclusief de begroting.
5. Over de geboekte resultaten en de opvolging van de aanbevelingen van de Realisatie-Eenheid dient de penvoerder uiterlijk op 14 februari 2026 een rapportage in. In de rapportage zijn een terugblik op de activiteiten in 2025 door de penvoerder en aandachtspunten voor 2026 door de Realisatie-Eenheid opgenomen. Dit geschiedt met gebruikmaking van het format dat daartoe door DUS-I beschikbaar wordt gesteld. De rapportage wordt openbaar gemaakt met inachtneming van de voorschriften uit de Algemene verordening gegevensbescherming.
6. In aanvulling op artikel 5.2 van de Kaderregeling, is de penvoerder ervoor verantwoordelijk dat een administratie wordt bijgehouden:
a. waarin inzichtelijk en controleerbaar het aantal studenten en zij-instromers is geregistreerd, dat in schooljaar 2023-2024 op de vestigingen van opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen binnen een onderwijsregio is opgeleid; en
b. die zodanig is opgezet dat deze voldoende waarborgen biedt voor correcte en adequate rapportages.
1. Eén bevoegd gezag dat deelneemt aan de onderwijsregio treedt namens de andere bevoegde gezagsorganen in de regio op als penvoerder.
2. De subsidie, bedoeld in artikel 4, wordt aangevraagd door, verstrekt aan en verantwoord door de penvoerder.
3. De penvoerder is verantwoordelijk voor alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, ongeacht welke van de deelnemende partijen feitelijk is belast met de uitvoering van de daarop betrekking hebbende werkzaamheden.
1. De Minister beoordeelt in 2025 de basiskwaliteit van de aspirant-opleidingsscholen die in 2021 zijn gestart als aspirant-opleidingsschool aan de hand van de criteria, opgenomen in bijlage 1 van de Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen 2019, zoals die luidde op 25 april 2023.
2. De Minister vraagt hierover advies aan de commissie beoordelingsgerichte peer review. De commissie beoordelingsgerichte review brengt binnen acht weken advies uit aan de Minister, in de vorm van een rapport van de beoordelingsgerichte peer review.
3. Indien de Minister de basiskwaliteit van een aspirant-opleidingsschool als voldoende beoordeelt, wordt de aspirant-opleidingsschool aangewezen als opleidingsschool.
4. Indien de Minister de basiskwaliteit van een aspirant-opleidingsschool uit 2020 en 2021 als onvoldoende beoordeelt, dan wordt de aspirant-opleidingsschool niet aangewezen als opleidingsschool, maar blijft deze de status behouden van aspirant-opleidingsschool voor de periode 1 januari 2025 tot en met 31 december 2025.
5. Indien de Minister de basiskwaliteit van een aspirant-opleidingsschool uit 2019 als onvoldoende beoordeelt, dan wordt de aspirant-opleidingsschool niet aangewezen als opleidingsschool en vervalt de status van aspirant-opleidingsschool na 31 december 2025.
1. Er is een commissie beoordelingsgerichte peer review, die bestaat uit onafhankelijke deskundigen op het gebied van Samen Opleiden en een voorzitter. De leden en de voorzitter van de commissie worden benoemd door de Minister.
2. De commissie heeft tot taak:
a. het begeleiden van aspirant-opleidingsscholen; en
b. het uitvoeren van beoordelingsgerichte peer review.
3. DUS-I voert het secretariaat van de commissie beoordelingsgerichte peer review.
4. De werkwijze en samenstelling van de commissie worden gepubliceerd op de website van DUS-I.
5. De commissie functioneert bij de uitvoering van haar taken in een wisselende samenstelling van ten minste drie commissieleden bij het uitvoeren van de beoordelingsgerichte peer review.
1. In afwijking van artikel 9.1, vierde lid, van de Kaderregeling, wordt de subsidie aan de penvoerderbinnen 13 weken na sluiting van de aanvraagperiode verleend. De Minister verstrekt een voorschot van 100%, dat in één keer wordt uitbetaald.
2. De verantwoording van de subsidie geschiedt in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs met model G, onderdeel 1.
3. De subsidie wordt binnen één jaar na indiening van de jaarverslaggeving over het kalenderjaar 2025 en beoordeling van de rapportage, bedoeld in artikel 9, vijfde lid, vastgesteld.
4. Indien de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht en is voldaan aan de verplichtingen die verbonden zijn aan de verleende subsidie, wordt de subsidie vastgesteld op het bedrag waarvan de hoogte door de Minister bij de verlening is genoemd.
5. De penvoerder toont op verzoek van de Minister aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn.
De Minister kan deze regeling in bijzondere gevallen buiten toepassing verklaren of daarvan afwijken, voor zover de toepassing, gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, tot een onbillijkheid van overwegende aard zal leiden.
1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2028, met dien verstande dat de regeling van toepassing blijft ten aanzien van de subsidies die voor die datum op grond van de regeling zijn verstrekt.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, M.L.J. Paul
De subsidiebedragen worden volgens de onderstaande tabel bepaald op basis van aantal leerlingen en of mbo-studenten van de deelnemende vestigingen in de onderwijsregio.
Voor de Onderwijsregio Landelijk groen onderwijs is het maximale aan te vragen en te verstrekken bedrag voor de leerlingen en of mbo-studenten vastgesteld op € 450.000. Daarnaast kan een bedrag worden aangevraagd op basis van het aantal SO&P studenten in de onderwijsregio.
po-leerling |
vo-leerling |
mbo-student bol |
mbo-student bbl entree-opleiding |
mbo-student bbl niet entree-opleiding |
|
---|---|---|---|---|---|
Bedrag per leerling/ mbo-student |
€ 65,– |
€ 65,– |
€ 15,– |
€ 7,50 |
€ 6,– |
In het Werkplan ‘Samen voor het beste onderwijs’ staat de maatschappelijke opgave centraal om te zorgen voor voldoende leraren, schoolleiders en onderwijsondersteunend personeel (onderwijspersoneel) die met plezier werken in het onderwijs, goed opgeleid zijn, hun vak bijhouden en zich verder kunnen ontwikkelen. Hiermee investeren we ook in schoolontwikkeling en de kwaliteit van onderwijs. In dat werkplan is de ambitie opgenomen om de verschillende samenwerkingen te verbinden in een onderwijsregio en te komen tot een landelijk dekkend netwerk van onderwijsregio’s. De eerste 28 onderwijsregio’s zijn gevormd.
De Subsidieregeling Landelijk dekkend netwerk onderwijsregio’s is de opvolger van de Subsidieregeling Onderwijsregio’s voor 2024. Met de Subsidieregeling Landelijk dekkend netwerk onderwijsregio’s is de volgende stap gezet om per 2025 een landelijk dekkend netwerk van onderwijsregio’s te realiseren. Voor 2025 is het alleen voor onderwijsregio’s mogelijk om subsidie aan te vragen. Onderwijsregio’s richten zich op de samenwerking tussen schoolbesturen en lerarenopleidingen met betrokkenheid van de beroepsgroep om te zorgen voor voldoende en (blijvend) goed opgeleid onderwijspersoneel. Binnen de onderwijsregio’s wordt gewerkt aan het beter werven, matchen, opleiden, begeleiden en professionaliseren van onderwijspersoneel.
De onderwijsregio’s zetten zich in 2024 in om alle besturen en lerarenopleidingen in de onderwijsregio aangesloten te krijgen. Het is de verwachting dat het aantal deelnemende vestigingen van een onderwijsregio in 2025 ten opzichte van 2024 sterk is gegroeid. Het wordt van elke onderwijsregio verwacht, dat zij zich inzet om alle vestigingen binnen het geografisch aaneengesloten gebied van de onderwijsregio aangesloten te krijgen.
Het is voor onderwijsregio’s mogelijk om door middel van een penvoerder subsidie aan te vragen voor het uitvoeren van activiteiten voor de periode van 1 januari 2025 tot en met 31 december 2025.
Deze regeling voorziet in het faciliteren van een basis voor alle onderwijsregio’s. In aanloop naar deze regeling zijn er diverse gesprekken gevoerd met het veld en zijn er bijeenkomsten georganiseerd door het Ministerie van OCW en de Realisatie-Eenheid. Hieruit is naar voren gekomen dat er verschillende snelheden zijn in ontwikkeling van de onderwijsregio’s. En dat het bieden van maatwerk onderwijsregio’s stimuleert om extra ambities waar te maken. Om onderwijsregio’s te stimuleren een stap extra te zetten bovenop datgene wat gevraagd wordt in deze regeling, zal in het najaar informatie volgen hoe zij in aanmerking kunnen komen voor extra subsidie.
Naar verwachting is in 2025 niet 100% van alle vestigingen in het primair onderwijs en voortgezet onderwijs aangesloten bij een onderwijsregio. In het eerste kwartaal van 2025 wordt voor deze vestigingen een volgersregeling gepubliceerd. Op basis van deze volgersregeling kunnen de nog niet aangesloten vestigingen in een collectief van schoolbesturen binnen een regio middelen aanvragen voor activiteiten in 2025 gericht op het begeleiden van startende leraren en schoolleiders en SHRM en voor aansluiting bij of vorming van een onderwijsregio per 1 januari 2026. Hierbij krijgen deze schoolbesturen ondersteuning van de Realisatie-Eenheid en de PO-Raad.
Deze regeling heeft als doel partijen in de regio te faciliteren en te stimuleren om in 2025 te zorgen voor voldoende en (blijvend) goed opgeleid onderwijspersoneel binnen onderwijsregio’s.
De regeling wordt door Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I) uitgevoerd. De regeling is voorgelegd aan DUS-I. De regeling wordt door DUS-I uitvoerbaar geacht.
Administratieve lasten worden gedefinieerd als de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen aan de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving.
Uitgangspunt is dat het aanvraagproces zo wordt ingericht dat het zo min mogelijk administratieve lasten creëert. Er is gekozen voor een zo licht mogelijke verantwoording over de verstrekte subsidie. Daarom wordt in de regeling volstaan met verantwoording in de jaarrekening op grond van de Regeling jaarverslaggeving onderwijs met model G, onderdeel 1. Vanuit DUS-I wordt een format beschikbaar gesteld, waarmee de aanvraag wordt ingediend. Daarbij wordt voor de aanvraag voor een onderwijsregio door DUS-I ook een rekentool beschikbaar gesteld, waarmee per gemeente inzichtelijk is welke besturen, met welke vestigingen binnen de betreffende regio vallen alsmede het aantal leerlingen en mbo-studenten van de vestigingen. Met deze tool wordt voor de onderwijsregio het aantal leerlingen en mbo-studenten vastgesteld, waarop een gedeelte van het maximaal aan te vragen subsidiebedrag binnen een onderwijsregio is gebaseerd. Het aantal leerlingen en mbo-studenten, die in de tool gehanteerd worden zijn afgeleid van de gegevens uit de openbare databestanden op basis van door de besturen aan DUO geleverde aantallen leerlingen en mbo-studenten, toegankelijk via de website www.duo.nl/open_onderwijsdata.
De administratieve lasten en regeldruk zijn min of meer gelijk aan de regeldruk bij de hieraan voorafgaande Subsidieregeling Onderwijsregio’s.
Administratieve lasten en regeldruk onderwijsregio’s |
|
---|---|
Aanvraagformulier Inclusief: • Kennisnemen van de regeling • Afstemming met deelnemende partijen • Afstemming extern • Opstellen aanvraag • Invullen format |
60 uur per penvoerder voor de onderwijsregio Uitgaande van minimaal 70 onderwijsregio’s minimaal 4.200 uur. 60*70=4.200 uur |
Afstemming aanvraag Deelnemende besturen/ instellingen lerarenopleiding • Kennisnemen van de regeling • Afstemming met deelnemende partijen • Afstemming intern • Aanleveren gegevens aan penvoerder |
20 uur per deelnemend bevoegd gezag |
Administratie en interne afstemming |
10 uur per deelnemend bevoegd gezag |
Verantwoording, monitoring, evaluatie en toezicht |
10 uur per deelnemende vestiging |
In de begripsbepaling zijn de begrippen uit de eerdere Subsidieregeling Onderwijsregio’s, die betrekking hebben op onderwijsregio’s overgenomen.
Het begrip onderwijsregio is aangepast. In 2024 konden alleen geselecteerde onderwijsregio’s een aanvraag voor subsidie indienen, die in het bezit waren van een brief van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs. Voor 2025 moeten onderwijsregio’s aan een aantal voorwaarden voldoen om in aanmerking te komen voor subsidie. Dit kunnen bestaande onderwijsregio’s zijn, maar ook nieuwe onderwijsregio’s. Binnen een onderwijsregio werken schoolbesturen en lerarenopleidingen samen met de beroepsgroep aan de aanpak van de tekorten in het onderwijs. De eisen waar een onderwijsregio aan moet voldoen staan beschreven in artikel 7.
Lerarenopleidingen werken samen binnen regionale allianties. Vanuit de allianties participeren vaak een of meer lerarenopleidingen in meerdere onderwijsregio’s. In die gevallen spelen de allianties een actieve rol in het gezamenlijk optrekken van de lerarenopleidingen binnen de verschillende onderwijsregio’s. De lerarenopleidingen zullen waar mogelijk als regionale alliantie participeren in de onderwijsregio’s. Deze verbindende rol van de allianties vraagt om een intensieve samenwerking tussen hbo- en wo-lerarenopleidingen. Zo’n verbindende rol in de dynamiek van de onderwijsregio’s vraagt om een extra inzet vanuit de allianties.
Het begrip Realisatie-Eenheid is verder toegelicht. De Realisatie-Eenheid is een organisatie opgericht door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. In samenwerking met onderwijsraden, lerarenopleidingen en werknemersorganisaties, heeft de Realisatie-Eenheid de opdracht om zorg te dragen voor de vorming van een landelijk dekkend netwerk van onderwijsregio’s en hierop regie te voeren.
De Realisatie-Eenheid faciliteert de onderwijsregio’s bij het opstellen van een kwantitatieve en kwalitatieve analyse van de onderwijsarbeidsmarktsituatie in de onderwijsregio’s en welke kenmerkende vraagstukken binnen de onderwijsregio’s worden aangepakt. Op basis van de opgave werkt de onderwijsregio maatregelen uit. Tevens bouwt de Realisatie-Eenheid samen met de onderwijsregio’s aan een lerende aanpak.
De regio’s worden door de Realisatie-Eenheid ondersteund en aangejaagd. De Realisatie-Eenheid deelt kennis en monitort de resultaten binnen de regio’s. De Realisatie-Eenheid stuurt op de totale impact van de onderwijsregio’s door te zorgen voor een wisselwerking tussen regio’s en tussen de regionale en landelijke ontwikkelingen.
Het begrip teldatum is toegevoegd. Tevens is de teldatum geactualiseerd. De teldatum is 1 februari 2023 met prikmoment 16 januari 2024 voor het aantal leerlingen in het primair onderwijs binnen de vestigingen van een onderwijsregio, 1 oktober 2023, voorlopige telling voor het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs binnen de vestigingen van een onderwijsregio of 1 oktober 2023, voorlopige telling voor het aantal mbo-studenten in het middelbaar beroepsonderwijs binnen de onderwijslocaties van de mbo-instellingen van een onderwijsregio.
Het beschikbare subsidieplafond van € 152.042.000,- is bedoeld voor de aanvragen voor een onderwijsregio.
Het is voor onderwijsregio’s mogelijk om subsidie aan te vragen voor het uitvoeren van activiteiten in de periode van 1 januari 2025 tot en met 31 december 2025.
In dit artikel staan de activiteiten waarvoor de penvoerder de subsidie kan aanvragen. Binnen onderwijsregio’s zijn de functies van opleidingsscholen en van de regionale aanpak personeelstekort gebundeld. De activiteiten zijn gericht op het werven, matchen, opleiden, begeleiden en professionaliseren van onderwijspersoneel in een onderwijsregio.
Het heeft de voorkeur om uiteindelijk te komen tot onderwijsregio’s over de sectoren heen.
Bij het bepalen van het aantal leerlingen en mbo-studenten van de vestigingen, respectievelijk onderwijslocaties, die aan een onderwijsregio deelnemen wordt voor het primair onderwijs uitgegaan van de stand op teldatum 1 februari 2023 met prikmoment 16 januari 2024. Leerlingen uit het (voortgezet) speciaal onderwijs vallen onder de Wet op het primair onderwijs (WPO) en tellen dus mee voor het aantal leerlingen in het primair onderwijs. Voor het voortgezet onderwijs wordt uitgegaan van de stand van teldatum 1 oktober 2023, voorlopige telling. Voor mbo-studenten is de teldatum 1 oktober 2023, voorlopige telling. De omvang van de regio en het aantal leerlingen en mbo-studenten van de vestigingen, respectievelijk onderwijslocaties, bepalen de hoogte van het bedrag.
Het maximale bedrag voor een onderwijsregio is gebaseerd op het totale aantal leerlingen en mbo-studenten binnen de onderwijsregio. Hiervoor is het minimum aantal leerlingen of mbo-studenten per sector niet relevant. Alle leerlingen en mbo-studenten binnen de onderwijsregio tellen mee.
In het primair onderwijs en voortgezet onderwijs gaan de leerlingen voltijd naar school. In het middelbaar beroepsonderwijs is het voor mbo-studenten mogelijk om een opleiding via de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) te volgen of via de beroepsopleidende leerweg (bol). Bij bbl werken mbo-studenten drie tot vier dagen per week in een leerbedrijf. Bij bol gaat een mbo-student voor ongeveer 80% naar een mbo-instelling en brengt de mbo-student het geleerde in de praktijk tijdens kortere stages. Voor de sector middelbaar beroepsonderwijs is per type mbo-student een bedrag opgenomen in bijlage 1. Dit is in lijn met de verhouding van de bedragen per mbo-student in de reguliere bekostiging voor het mbo.
In de werkagenda ‘Samen voor het beste onderwijs’ zijn sectoroverstijgende onderwijsregio’s als toekomstperspectief opgenomen. Onderwijsregio’s die nu al bovensectoraal zijn ingericht en voldoen aan de voorwaarden van het minimum aantal leerlingen en/ of mbo-studenten per sector, ontvangen daarom een aanvullend bedrag.
Het bedrag per student en zij-instromer die hun opleiding op de werkplek volgen op een vestiging van een opleidingsschool en aspirant-opleidingsschool is voor 2025 verhoogd naar € 1.250 per student of zij-instromer.
Voor het indienen van een aanvraag stelt DUS-I een digitaal aanvraagformulier ter beschikking.
In artikel 6, vijfde lid, onderdeel c, is opgenomen dat de aanvraag vergezeld gaat met een lijst met partijen die deelnemen aan de uitvoering van het plan van aanpak onderwijsregio, waarbij per bevoegd gezag de naam wordt vermeld. Het gaat om de bevoegde gezagsorganen van de schoolbesturen, mbo-instellingen en instellingen met lerarenopleidingen.
In artikel 6, vijfde lid, onderdeel g, is opgenomen dat de aanvraag vergezeld gaat van de samenwerkingsovereenkomsten van de deelnemende opleidingsscholen of aspirant-opleidingsscholen. De samenwerkingsovereenkomst van de opleidingsschool of aspirant-opleidingsschool is gesloten met alle deelnemende partijen van de opleidingsschool of aspirant-opleidingsschool. Indien er nieuwe partijen zijn aangesloten bij een opleidingsschool of aspirant-opleidingsschool, dan zal de samenwerkingsovereenkomst op dit punt geactualiseerd moeten worden.
In artikel 6, vijfde lid, onderdeel h, is opgenomen dat indien in schooljaar 2023-2024 de ontwikkelingsgerichte peer review heeft plaatsgevonden, het rapport van de ontwikkelingsgerichte peer review van de betreffende opleidingsscholen moet worden bijgesloten. Indien de ontwikkelingsgerichte peer review in schooljaar 2024-2025 plaatsvindt, hoeft het rapport niet na te worden gestuurd.
Om dubbele financiering te voorkomen is het als vestiging niet mogelijk om in meerdere onderwijsregio’s deel te nemen. De Onderwijsregio Landelijk groen onderwijs vormt hier een uitzondering op, omdat tweedegraads leraren voor het groene beroepsonderwijs in het vmbo of een specifiek groen vak in het mbo, alleen worden opgeleid op de lerarenopleiding van Aeres Hogeschool in Wageningen. Als het gaat om docenten in de vakken voor het algemeen vormend onderwijs dan werkt het groene beroepsonderwijs in het vmbo en middelbaar beroepsonderwijs weer samen met andere lerarenopleidingen en kunnen ze wel degelijk samenwerken met andere scholen in de regio.
Een mbo-instelling kan binnen een onderwijsregio zowel de rol vervullen van werkgever van onderwijspersoneel als die van opleider van onderwijspersoneel. Vanuit de rol van werkgever kan een onderwijslocatie van een mbo-instelling slechts deelnemen aan één onderwijsregio. Echter, wanneer een onderwijslocatie van een mbo-instelling deelneemt als beroepsopleiding, die gericht is op het opleiden van onderwijsondersteunend personeel, dan is het mogelijk om aan meerdere onderwijsregio’s als opleider deel te nemen. Indien een onderwijslocatie meerdere mbo-instellingen huisvest, dan wordt er gekeken naar de afzonderlijke mbo-instellingen. Een onderwijslocatie kan in dit geval in meerdere onderwijsregio’s voorkomen.
Met gebruikmaking van de door DUS-I gemaakte rekentool stelt de penvoerder het aantal leerlingen of mbo-studenten van de deelnemende vestigingen van de onderwijsregio vast.
De onderwijsregio’s hebben zich in 2024 ingespannen om alle besturen en lerarenopleidingen in de onderwijsregio aangesloten te krijgen. Het is de verwachting dat het aantal deelnemende vestigingen van een onderwijsregio ten opzichte van 2024 is gegroeid. Mochten nog niet alle vestigingen zijn aangesloten bij een onderwijsregio, dan zet de onderwijsregio zich in om alsnog alle vestigingen binnen de geografisch gebied van de onderwijsregio aangesloten te krijgen.
In artikel 7, elfde lid, is opgenomen dat indien een vestiging deel uitmaakt van meerdere aanvragen voor een onderwijsregio, DUS-I contact opneemt met de betreffende penvoerders om te bepalen in welke aanvraag de vestiging deelneemt. De betreffende vestiging kan pas worden toegevoegd aan een onderwijsregio als er een keuze door de penvoerders is gemaakt.
Voor de landelijke onderwijsregio’s, zoals bedoeld in artikel 7, twaalfde lid, waarvoor het niet mogelijk is om een aaneengesloten geografisch gebied te beslaan geldt een uitzondering. Samen met de Realisatie-Eenheid wordt onderzocht of het wenselijk is om de landelijke onderwijsregio’s te laten voortbestaan.
De onderwijsregio’s nemen in het plan van aanpak een beschrijving op van de onderwijsarbeidsmarktsituatie in de onderwijsregio met kenmerkende vraagstukken. Tevens nemen zij de ambities van de onderwijsregio op basis van de kwantitatieve en kwalitatieve analyse van de onderwijsarbeidsmarktsituatie op in het plan van aanpak. Op deze manier kan door de Realisatie-Eenheid gerichtere ondersteuning worden geboden. In de planvorming van de onderwijsregio’s is de Realisatie-Eenheid betrokken bij de onderwijsregio’s en zal de Realisatie-Eenheid aanbevelingen uitbrengen op de vorming of doorontwikkeling van de onderwijsregio en de gestelde ambities. De aanbevelingen zijn onderdeel van de aanvraag.
Per 2025 is er een landelijk dekkend netwerk van onderwijsregio’s. Daarbij geldt dat in de werkagenda ‘Samen voor het beste onderwijs’ sectoroverstijgende onderwijsregio’s als toekomstperspectief zijn opgenomen. Sectoroverstijgende onderwijsregio’s maken het bijvoorbeeld makkelijker om mobiliteit tussen sectoren te stimuleren, om werken in het onderwijs aantrekkelijker te maken en doorgaande leerlijnen voor leraren op te zetten en om doorgaande leerlijnen voor leerlingen te realiseren. Een onderwijsregio kan ook sectoraal worden ingericht als dat vanuit de analyse in de regio wenselijk blijkt. Om dit te realiseren is het belangrijk dat onderwijsregio’s zich inzetten om alle besturen en lerarenopleidingen in de onderwijsregio aangesloten te krijgen. En om afstemming te zoeken met geheel of gedeeltelijk overlappende onderwijsregio’s. De doorontwikkeling naar een sectoroverstijgende onderwijsregio is daarom onderdeel van het plan van aanpak.
In de werkagenda ‘Samen voor het beste onderwijs’ is het uitgangspunt opgenomen om te groeien naar 100% studenten opleiden via de systematiek van Samen Opleiden & Professionaliseren. Om deze groei te realiseren worden onderwijsregio’s gevraagd om uit te werken hoe deze ambitie binnen de onderwijsregio kan worden gerealiseerd.
Om de kwaliteitsborging van de opleidingsscholen te continueren wordt van opleidingsscholen waarvan in kalenderjaar 2025 de ontwikkelingsgerichte peer review dient plaats te vinden gevraagd de organisatie van de ontwikkelingsgerichte peer review op te nemen in het plan van aanpak. Een opleidingsschool organiseert ten minste iedere zes jaar een ontwikkelingsgerichte peer review, met dien verstande dat de eerste ontwikkelingsgerichte peer review wordt georganiseerd binnen vier jaar na de beoordelingsgerichte peer review waarmee de basiskwaliteit is vastgesteld.
Er is winst te behalen in het behouden van beginnend onderwijspersoneel. Het begeleiden van startende leraren en schoolleiders helpt in het behoud. Bij activiteiten gericht op het begeleiden van startende leraren en schoolleiders kan gedacht worden aan het ontwikkelen en organiseren van een doorlopende lijn van vraaggerichte begeleiding voor startende leraren en schoolleiders die goed aansluit op de opleiding of route die de starters hebben gevolgd. Een ander voorbeeld is het vrijmaken van tijd binnen de aanstelling van de startende leraren en schoolleiders voor het voorbereiden en deelnemen aan begeleidingsactiviteiten. Of het begeleiden van leraren en schoolleiders door een mentor en intervisiecoach en op welke wijze er bovenbestuurlijk wordt samengewerkt in het realiseren van deze begeleiding.
De tekorten in het (voortgezet)speciaal onderwijs zijn hoger dan in het reguliere onderwijs. Dit vraagt om een gerichte aanpak en extra focus. Voor een onderwijsregio in de sector primair onderwijs geldt daarom dat in het plan van aanpak specifieke activiteiten opgenomen zijn gericht op de aanpak van de tekorten in het (voortgezet)speciaal onderwijs.
In het plan van aanpak worden activiteiten opgenomen die samenhangen met de bovenbestuurlijke inzet van onderwijspersoneel. Het is aan onderwijsregio’s om hier invulling aan te geven. Dit kan bijvoorbeeld een invalpool zijn in het po of de bovenbestuurlijke inzet van begeleiders voor zij-instromers. Een ander voorbeeld is de bovenbestuurlijke inzet van docenten in de doorlopende leerroute vmbo-mbo. Het is ook mogelijk om te verkennen op welke vraagstukken binnen de onderwijsregio een bovenbestuurlijke inzet van onderwijspersoneel een mogelijke oplossing kan zijn. De bovenbestuurlijke inzet van docenten gebeurt op basis van vrijwilligheid.
In het voortgezet onderwijs zijn de tekorten per vak verschillend en onevenwichtig verdeeld. De tekortvakken krijgen in de komende jaren met nog grotere tekorten te maken. De instroom in de lerarenopleidingen in de tekortvakken blijft dalen. Ook komt uit onderzoek naar voren dat in het voortgezet onderwijs de tekortvakken meer te maken hebben met onbevoegdheid dan andere vakken. Het is de verwachting dat de komende jaren de problemen met de tekortvakken toe zullen nemen, terwijl de andere vakken nauwelijks problemen op zullen leveren. Voor een onderwijsregio in de sector voortgezet onderwijs geldt dat in het plan van aanpak specifieke activiteiten opgenomen zijn gericht op de aanpak van de tekortvakken voortgezet onderwijs.
Vanuit de regio’s is reeds geïnvesteerd in het inrichten van een loketfunctie voor de regio om potentieel onderwijspersoneel te informeren over de ontwikkelmogelijkheden en waar nodig door te geleiden naar routes ter verkrijging van een aanstelling in het onderwijs. Binnen de onderwijsregio’s worden deze loketten verder ingericht en doorontwikkeld. Het loket richt zich op de totale klantreis van onderwijspersoneel van werven, matchen, opleiden, begeleiden tot professionaliseren van onderwijspersoneel. Doorontwikkeling van de loketten kan gericht zijn op samenwerking met lokketten van geheel of gedeeltelijk overlappende onderwijsregio’s. Van de loketten wordt verwacht dat zij een koppeling maken naar de landelijke campagne voor werken in het onderwijs van het Ministerie van OCW. Het is ook mogelijk om een koppeling te maken met de werkgeversservicepunten van het UWV.
Binnen een onderwijsregio wordt van schoolbesturen, lerarenopleidingen en de georganiseerde beroepsgroep verwacht dat zij gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen voor hun regionale onderwijsarbeidsmarkt. Dit vraagt om een heldere inrichting van een governance-structuur met rollen voor schoolbesturen, opleidingen en de georganiseerde beroepsgroep. In de vormgeving van een governance-structuur is het van belang in te gaan op hoe de partijen van de onderwijsregio aankijken tegen vertegenwoordiging, verantwoording, sturing en besluitvorming. Te denken valt aan wie op welke manier wordt vertegenwoordigd, de verschillende rollen én taken binnen de samenwerking, op welke manier een besluit wordt genomen en hoe er wordt gestuurd binnen de samenwerking. De activiteiten die worden ondernomen om de governance in te richten en de wijze waarop de beroepsgroep wordt betrokken bij de uitvoering van het plan van aanpak, zijn onderdeel van het plan van aanpak. Door de Realisatie-Eenheid wordt een handreiking beschikbaar gesteld voor het inrichten van de governance.
Alle plannen van aanpak inclusief de aanbevelingen van de Realisatie-Eenheid en de lijst met deelnemende partijen worden door OCW gepubliceerd op de website aanpaklerarentekort.nl. Hierdoor kan er breed door alle partijen op regionaal en landelijk niveau kennis worden opgedaan en gedeeld over de verschillende aanpakken.
Op grond van het tweede lid zijn de deelnemende partijen verplicht om mee te werken aan, in opdracht van de Minister uit te voeren monitor- en evaluatieonderzoek.
Op grond van het derde lid zijn de deelnemende partijen verplicht om mee te werken aan kennisdelingsactiviteiten, die onder andere door de Realisatie-Eenheid worden georganiseerd. Dit zijn onder andere bijeenkomsten in het kader van de lerende aanpak of bijeenkomsten over de landelijke communicatie-aanpak en de landelijke campagne.
Om de voortgang van de onderwijsregio’s goed te kunnen volgen en gerichter te kunnen ondersteunen voert de Realisatie-Eenheid voortgangsgesprekken met de onderwijsregio’s. Deze gesprekken vinden twee keer per jaar plaats. In deze gesprekken zal de wijze van opvolging van de aanbevelingen van de Realisatie-Eenheid, genomen maatregelen uit het plan van aanpak, voortgang en behaalde resultaten inclusief de begroting worden besproken. De begroting is geen onderdeel van de aanvraag en wordt niet ingediend bij DUS-I. Op basis van artikel 3.5 van de Kaderregeling ligt er onder het plan van aanpak van de onderwijsregio wel een begroting.
De Realisatie-Eenheid geeft aanbevelingen op het plan van aanpak. Tweemaal per jaar heeft de Realisatie-Eenheid met de onderwijsregio een voortgangsgesprek over de stand van zaken rond de uitvoering van het plan van aanpak en de navolging van de aanbevelingen van de Realisatie-Eenheid. Het gesprek in het najaar van 2025 zal met (een afvaardiging van) de bestuurders zijn van de onderwijsregio.
Over de geboekte resultaten van de onderwijsregio inclusief opvolging van de aanbevelingen van de Realisatie-Eenheid levert de penvoerder uiterlijk op 14 februari 2026 een rapportage aan bij DUS-I. Indien de ontwikkelingsgerichte peer review heeft plaatsgevonden, wordt het rapport van de ontwikkelingsgerichte peer review toegevoegd aan de rapportage. De rapportage wordt openbaar gemaakt door het Ministerie van OCW. De ervaringen van de onderwijsregio’s zijn op deze manier voor alle onderwijsregio’s toegankelijk, om te leren wat wel en wat niet werkt.
Een bevoegd gezag van een school of instelling in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs of een instelling van een lerarenopleiding in de onderwijsregio kan namens de deelnemende partijen als penvoerder een aanvraag indienen. De penvoerder draagt de verantwoordelijkheid voor de verdeling en de verantwoording van de middelen.
In 2025 worden de aspirant-opleidingsscholen die in 2021 zijn gestart als aspirant-opleidingsschool beoordeeld op hun basiskwaliteit door de Minister. De Minister vraagt hiervoor advies aan de commissie beoordelingsgerichte peer review. In bijlage 1 van de Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen 2019 zijn de criteria opgenomen aan de hand waarvan de beoordelingsgerichte peer review plaatsvindt. Het gevolg van een voldoende beoordeling is dat de aspirant-opleidingsschool vanaf dat moment wordt aangewezen als opleidingsschool en daarmee het predicaat krijgt dat het voldoet aan de basiskwaliteit. Indien de aspirant-opleidingsschool een onvoldoende beoordeling krijgt, voldoet de aspirant-opleidingsschool niet aan de basiskwaliteit en krijgt deze aspirant-opleidingsschool niet het predicaat van opleidingsschool.
De regeling heeft enkel betrekking op het kalenderjaar 2025. Dat betekent dat niet vooruit kan worden gelopen op 2026 en daarmee de beoordeling van aspirant-opleidingsscholen die in 2022 zijn gestart als aspirant-opleidingsschool. Dit geldt ook voor de aspirant-opleidingsschool waarvan de basiskwaliteit in het voorjaar van 2024 als onvoldoende is beoordeeld.
In dit artikel worden de samenstelling, taken, ondersteuning en werkzaamheden van de commissie beoordelingsgerichte peer review geregeld. De leden en de voorzitter van de commissie beoordelingsgerichte peer review worden benoemd door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
De subsidie wordt verstrekt voor de periode van 1 januari 2025 tot en met 31 december 2025. De subsidieontvangers dienen de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt uiterlijk op 31 december 2025 te hebben afgerond.
Gekozen is voor het verantwoordingsmodel G1 om de administratieve lasten te beperken met een aangepaste systematiek wat betreft de wijze van geldverstrekking.
In afwijking van artikel 9.1, vierde lid, van de Kaderregeling wordt de subsidie niet direct vastgesteld, maar krijgen de subsidieontvangers de subsidie als voorschot van 100% van het verleende subsidiebedrag. De subsidie wordt vastgesteld binnen een jaar na indiening van de jaarverslaggeving over kalenderjaar 2025.
Op verzoek van de Minister toont de penvoerder aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt ook zijn verricht, en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden. Indien blijkt dat de subsidiabele activiteiten niet of slechts deels zijn uitgevoerd, of dat het aantal studenten en zij-instromers lager is dan dat is opgegeven, wordt de subsidie met inachtneming van artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht lager vastgesteld. Het teveel ontvangen bedrag wordt in dat geval teruggevorderd.
In het plan van aanpak Onderwijsregio is opgenomen op welke wijze de realisatie van de doelen wordt gevolgd en vastgesteld. Aan de hand van de in het plan van aanpak opgenomen werkwijze van monitoring en evaluatie kan worden aangetoond dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt zijn verricht en dat is voldaan aan de subsidieverplichtingen. Hier wordt ook de rapportage over de geboekte resultaten en opvolging van de aanbevelingen van de Realisatie-Eenheid voor gebruikt. DUS-I zal een 100% controle uitvoeren op de aan te leveren rapportages. Door DUS-I wordt gecontroleerd of de resultaten in de rapportage van de onderwijsregio overeenkomen met het plan van aanpak.
Als de activiteiten zijn uitgevoerd en aan de verplichtingen is voldaan, kan het niet aangewende deel van de subsidie worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, M.L.J. Paul
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-18763.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.