Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 16 januari 2024, houdende regels voor het verstrekken van een eenmalige specifieke uitkering aan de provincies van Nederland ter ontzorging van kleine en micro mkb-ondernemingen bij de verduurzaming van het gebouw, bedrijfsproces of bedrijventerrein (Regeling specifieke uitkering ontzorgingsprogramma verduurzaming kleine en micro mkb-ondernemingen en bedrijventerreinen)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 17, vijfde lid, van de Financiële-verhoudingswet;

Besluit:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

bedrijfsmatig vastgoed:

een bouwwerk als bedoeld in de bijlage bij de Omgevingswet, waarin door een mkb-onderneming bedrijfsmatige of beroepshalve activiteiten met een winstgevend karakter worden uitgevoerd;

bedrijventerrein:

cluster aaneengesloten percelen met overwegend bedrijfsbestemmingen, binnen een in een bestemmingsplan als bedrijventerrein aangewezen gebied;

compensabele BTW:

de BTW die in aanmerking komt voor compensatie op grond van de Wet op het BTW compensatiefonds of voor aftrek op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968;

kleine en micro mkb-onderneming:

kleine en micro ondernemingen als bedoeld in de bijlage bij de Aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PbEU 2003, L 124);

Minister:

de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

organisatiegraad:

een samenwerking op een bedrijventerrein tussen eigenaren of huurders van bedrijfsmatig vastgoed, waarmee de continuïteit van onderhoud, beheer en verduurzaming van een bedrijventerrein wordt gewaarborgd.

HOOFDSTUK 2 ONTZORGINGSPROGRAMMA VERDUURZAMING KLEINE EN MICRO MKB-ONDERNEMINGEN

Artikel 2. Doel en activiteiten

  • 1. De Minister kan op aanvraag een specifieke uitkering verstrekken aan een provincie voor activiteiten ter ontzorging van een kleine en micro mkb-onderneming bij de verduurzaming van het bedrijfsproces van de onderneming of haar bedrijfsmatig vastgoed.

  • 2. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, omvatten uitsluitend:

    • a. het ambtelijk organiseren en coördineren van de uitvoering van het ontzorgingsprogramma binnen de provincie;

    • b. het ondersteunen van een kleine en micro mkb-onderneming door het geven van technisch, financieel of juridisch advies tot het moment van aanbesteden dan wel inkoop, indien geen sprake is van een aanbesteding;

    • c. het delen van de opgedane regionale kennis en ervaring binnen en buiten de eigen provincie, gemeente, brancheorganisaties of lokale ondernemersverenigingen;

    • d. het ondersteunen van een kleine en micro mkb-onderneming bij het voorbereiden en aanvragen van een subsidie of lening voor de verduurzaming van het bedrijfsproces van die onderneming of haar bedrijfsmatig vastgoed.

  • 3. De specifieke uitkering wordt niet besteed aan:

    • a. het ontzorgen van een kleine en micro mkb-onderneming met een agrarische functie;

    • b. het ontzorgen van een eenmanszaak zonder personeel, tenzij het bedrijfsproces van de onderneming wordt uitgevoerd in een bedrijfspand, niet zijnde een woning;

    • c. het opstellen en aangaan van overeenkomsten tussen een kleine en micro mkb- onderneming en een derde; en

    • d. het uitvoeren van verduurzamingsmaatregelen voor een kleine en micro mkb-onderneming.

Artikel 3. Hoogte en plafond

  • 1. De Minister kan in totaal ten hoogste € 23.664.420 aan specifieke uitkeringen aan provincies verstrekken voor het doel, bedoeld in artikel 2, verminderd met het bedrag aan compensabele BTW.

  • 2. Het totaal aan specifieke uitkeringen bedraagt ten hoogste het per provincie genoemde bedrag in bijlage I, verminderd met het bedrag aan compensabele BTW.

  • 3. Het bedrag aan compensabele BTW stort de Minister in het BTW compensatiefonds.

Artikel 4. Aanvraag

  • 1. Een specifieke uitkering als bedoeld in artikel 2 kan door de provincie worden aangevraagd van 15 februari 2024 vanaf 12.00 uur tot en met 15 maart 2024 tot 12.00 uur, dan wel zoveel eerder indien het plafond is bereikt.

  • 2. Een aanvraag bevat in ieder geval:

    • a. een omschrijving van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering wordt aangevraagd en de wijze waarop de activiteiten bijdragen aan het doel, bedoeld in artikel 2;

    • b. een omschrijving op welke wijze wordt voldaan aan de beoordelingscriteria, bedoeld in bijlage II;

    • c. een omschrijving van het provinciaal duurzaamheids- en energiebeleid voor de gebouwde omgeving, inclusief een aanpak voor de kleine en micro mkb-ondernemingen;

    • d. een omschrijving van bestaande regionale netwerken en structuren van en voor de kleine en micro mkb-ondernemingen die worden benut voor de activiteiten;

    • e. een omschrijving van bestaande initiatieven en samenwerking tussen kleine en micro mkb -ondernemingen die worden benut voor de activiteiten;

    • f. het beoogde aantal kleine en micro mkb-ondernemingen dat ondersteund wordt, inclusief een afwegingskader hoe dit aantal wordt behaald;

    • g. een omschrijving van de borging en deling van de opgedane regionale kennis en ervaring tussen provincies en gemeenten, met de betrokken beleidsdepartementen, brancheorganisaties en het kennisprogramma;

    • h. een omschrijving hoe gebruik wordt gemaakt van de kennis en expertise van relevante brancheorganisaties en borging en deling van de opgedane regionale kennis met deze organisaties;

    • i. de verwachte begin- en einddatum van de activiteiten;

    • j. een begroting van de activiteiten waarvoor een specifieke uitkering wordt aangevraagd, inclusief de compensabele BTW, waarbij de provincie onderscheid maakt tussen de advieskosten voor de kleine en micro mkb-onderneming en de kosten voor het opzetten van de organisatie van het programma; en

    • k. een omschrijving van de mate waarin de provincie stimuleert dat de kleine en micro mkb-onderneming een eigen bijdrage betaalt ten behoeve van het ontzorgingsprogramma, bedoeld in artikel 2.

  • 3. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het aanvraagformulier dat door de Minister ter beschikking is gesteld op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Artikel 5. Weigeringsgronden

  • 1. Een aanvraag voor een specifieke uitkering als bedoeld in artikel 4 wordt geheel of gedeeltelijk afgewezen:

    • a. voor zover de in de aanvraag genoemde activiteit niet onder artikel 2, tweede lid, valt;

    • b. indien sprake is van een onvolledige aanvraag;

    • c. indien het plafond, bedoeld in artikel 3, tweede lid, is bereikt;

    • d. indien de aanvraag onvoldoende informatie bevat om te toetsen aan de beoordelingscriteria, bedoeld in bijlage II; of

    • e. indien de aanvraag minder dan 60 punten scoort op grond van de beoordelingscriteria, bedoeld in bijlage II.

  • 2. Er wordt geen specifieke uitkering verstrekt voor de activiteiten, bedoeld in artikel 2, tweede lid, voor zover die op andere wijze worden gesubsidieerd of gefinancierd.

Artikel 6. Verstrekking

Indien een specifieke uitkering als bedoeld in artikel 2 wordt verstrekt, vermeldt de beschikking in

ieder geval:

  • a. een beschrijving van de activiteiten waaraan de specifieke uitkering moet worden besteed;

  • b. het bedrag van de specifieke uitkering, met een maximum zoals bedoeld in bijlage I.

Artikel 7. Verplichtingen

  • 1. De ontvanger van de specifieke uitkering, bedoeld in artikel 2, is verplicht om:

    • a. de activiteiten waarvoor een specifieke uitkering is verstrekt geheel uit te voeren tussen 1 mei 2024 en 1 mei 2027; en

    • b. de kosten voor levering van goederen of diensten door derden voor de uitvoering van de activiteiten waarvoor een specifieke uitkering is verstrekt marktconform te bepalen.

  • 2. Indien de afronding van de activiteiten niet voor de datum, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, buiten de schuld van de ontvanger van de specifieke uitkering mogelijk is, kan de Minister die termijn op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de ontvanger eenmaal met ten hoogste een jaar verlengen.

  • 3. De ontvanger van de specifieke uitkering mag deze alleen besteden ten behoeve van een kleine en micro mkb-onderneming die eigenaar is van het bedrijfsmatig vastgoed waarin zij is gevestigd of waarbij de eigenaar van het bedrijfsmatig vastgoed ingestemd heeft met de activiteiten, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel d.

  • 4. Indien de kleine en micro mkb-onderneming aan de energiebesparingsplicht ter verduurzaming van het energiegebruik voor gebouwgebonden maatregelen, bedoeld in 3.84 van het Besluit bouwwerken leefomgeving moet voldoen, dient zij eerst de hieraan verbonden informatieplicht, bedoeld in artikel 3.84a van dat Besluit te hebben uitgevoerd of indien sprake is van een energiebesparingsplicht voor procesgebonden maatregelen, bedoeld in artikel 5.15 van het Besluit activiteiten leefomgeving, dient zij eerst de hieraan verbonden informatie- en onderzoeksplicht, bedoeld in artikel 5.15a van dat Besluit, te hebben uitgevoerd, voordat kan worden begonnen met de activiteiten, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van deze regeling.

  • 5. Op verzoek van de Minister informeert de ontvanger van de specifieke uitkering aan hem over de voortgang van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verstrekt.

  • 6. Op verzoek van de Minister verschaft de ontvanger van de specifieke uitkering aan hem informatie ten behoeve van de halfjaarlijkse monitoring van de provinciale ontzorgingsprogramma’s door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

  • 7. Op verzoek van de Minister verschaft de ontvanger van de specifieke uitkering aan hem informatie ten behoeve van door de Minister ingestelde onderzoeken die erop zijn gericht informatie te verkrijgen over de doelmatigheid en doeltreffendheid van de provinciale ontzorgingsprogramma’s in relatie tot het klimaatbeleid.

Artikel 8. Voorschot

De Minister verleent een voorschot van 100% van de specifieke uitkering, bedoeld in artikel 6, onderdeel b, en betaalt dat in één keer uit.

Artikel 9. Verantwoording en terugvordering

  • 1. De provincies leggen verantwoording af over de besteding van de ontvangen specifieke uitkering, bedoeld in artikel 2, op de wijze bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

  • 2. Als uit de eindverantwoordingsinformatie blijkt dat de specifieke uitkering onrechtmatig is besteed gelet op het doel en de activiteiten, bedoeld in artikel 2, of onvolledig is besteed binnen de daartoe gestelde termijn, kan de uitkering ter hoogte van het niet of onrechtmatig bestede deel door de Minister lager worden vastgesteld en worden teruggevorderd.

  • 3. De Minister doet binnen een jaar na ontvangst van de eindverantwoordingsinformatie mededeling van de terugvordering aan de ontvanger van de specifieke uitkering.

HOOFDSTUK 3 ONTZORGINGSPROGRAMMA VERDUURZAMING BEDRIJVENTERREINEN

Artikel 10. Doel en activiteiten

  • 1. De Minister kan op aanvraag een specifieke uitkering verstrekken aan een provincie voor activiteiten ter ontzorging van eigenaren of huurders van bedrijfsmatig vastgoed bij het opzetten of verbeteren van de organisatiegraad op een bedrijventerrein ten behoeve van de verduurzaming ervan.

  • 2. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, omvatten uitsluitend:

    • a. het ambtelijk organiseren en coördineren van de uitvoering van een programma ten behoeve van verduurzaming van bedrijventerreinen binnen de provincie;

    • b. het opzetten van een organisatiegraad op een bedrijventerrein ten behoeve van de verduurzaming;

    • c. het opschalen, uitbreiden of intensiveren van de bestaande organisatiegraad op een bedrijventerrein ten behoeve van de verduurzaming;

    • d. het delen van de opgedane regionale kennis en ervaring binnen en buiten de eigen provincie, gemeente of brancheorganisaties of lokale ondernemersverenigingen;

  • 3. De specifieke uitkering wordt niet besteed aan:

    • a. het uitvoeren van verduurzamingsmaatregelen voor een bedrijventerrein;

    • b. bedrijventerreinen die binnen de vijf industrieclusters van het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie vallen.

Artikel 11. Hoogte en plafond

  • 1. De Minister kan in totaal ten hoogste € 22.220.000 aan specifieke uitkeringen aan provincies verstrekken voor het doel, bedoeld in artikel 10, verminderd met het bedrag aan compensabele BTW.

  • 2. Het totaal aan specifieke uitkeringen bedraagt ten hoogste het per provincie genoemde bedrag in bijlage III, verminderd met het bedrag aan compensabele BTW.

  • 3. Het bedrag aan compensabele BTW stort de Minister in het BTW compensatiefonds.

Artikel 12. Aanvraag

  • 1. Een specifieke uitkering als bedoeld in artikel 10 kan door de provincie worden aangevraagd van 15 februari 2024 vanaf 12.00 uur tot en met 15 maart 2024 tot 12.00 uur, dan wel zoveel eerder indien het plafond is bereikt.

  • 2. Een aanvraag bevat in ieder geval:

    • a. een omschrijving van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering wordt aangevraagd en de wijze waarop de activiteiten bijdragen aan het doel, bedoeld in artikel 10;

    • b. het beoogde aantal bedrijventerreinen dat gefaciliteerd wordt met de voorgenomen activiteiten;

    • c. een omschrijving op welke wijze wordt voldaan aan de beoordelingscriteria, bedoeld in bijlage IV;

    • d. een omschrijving van het provinciaal duurzaamheidsbeleid voor de gebouwde omgeving en bedrijventerreinenbeleid;

    • e. een omschrijving van bestaande regionale netwerken en structuren van ondernemers die worden benut voor de activiteiten;

    • f. een omschrijving van initiatieven en organisaties voor bedrijventerreinen bij gemeenten binnen de provincie die worden benut voor de activiteiten;

    • g. een omschrijving van de borging en deling van de opgedane regionale kennis en ervaring binnen de provincie, met de betrokken beleidsdepartementen, het landelijke Programma Verduurzaming Bedrijventerreinen, de gemeenten en brancheorganisaties;

    • h. de verwachte begin- en einddatum van de activiteiten; en

    • i. een begroting van de activiteiten waarvoor een specifieke uitkering wordt aangevraagd, inclusief de compensabele BTW.

  • 3. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het aanvraagformulier dat door de Minister ter beschikking is gesteld op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Artikel 13. Weigeringsgronden

  • 1. Een aanvraag voor een specifieke uitkering als bedoeld in artikel 12 wordt geheel of gedeeltelijk afgewezen:

    • a. voor zover de in de aanvraag genoemde activiteit niet onder artikel 10, tweede lid, valt;

    • b. indien sprake is van een onvolledige aanvraag;

    • c. indien het plafond, bedoeld in artikel 11, tweede lid, is bereikt;

    • d. indien de aanvraag onvoldoende informatie bevat om te toetsen aan de beoordelingscriteria, bedoeld in bijlage IV; of

    • e. indien de aanvraag minder dan 60 punten scoort op grond van de beoordelingscriteria, bedoeld in bijlage IV.

  • 2. Er wordt geen specifieke uitkering verstrekt voor activiteiten, bedoeld in artikel 10, tweede lid, voor zover die op andere wijze zijn gesubsidieerd of gefinancierd.

Artikel 14. Verstrekking

Indien een specifieke uitkering als bedoeld in artikel 10 wordt verstrekt, vermeldt de beschikking in

ieder geval:

  • a. een beschrijving van de activiteiten waaraan de specifieke uitkering moet worden besteed; en

  • b. het bedrag van de specifieke uitkering, met een maximum zoals bedoeld in bijlage III.

Artikel 15. Verplichtingen

  • 1. De ontvanger van de specifieke uitkering, bedoeld in artikel 10, is verplicht om:

    • a. de activiteiten waarvoor een specifieke uitkering is verstrekt geheel uit te voeren tussen 1 mei 2024 en 1 mei 2027; en

    • b. de kosten voor levering van goederen of diensten door derden voor de uitvoering van de activiteiten waarvoor een specifieke uitkering is verstrekt marktconform te bepalen.

  • 2. Indien de afronding van de activiteiten niet voor de datum, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, buiten de schuld van de ontvanger van de specifieke uitkering mogelijk is, kan de Minister die termijn op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de ontvanger eenmaal met ten hoogste een jaar verlengen.

  • 3. Op verzoek van de Minister informeert de ontvanger van de specifieke uitkering aan hem over de voortgang van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verstrekt.

  • 4. Op verzoek van de Minister verschaft de ontvanger van de specifieke uitkering aan hem informatie ten behoeve van de halfjaarlijkse monitoring van de provinciale ontzorgingsprogramma’s door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

  • 5. Op verzoek van de Minister verschaft de ontvanger van de specifieke uitkering aan hem informatie ten behoeve van door de Minister ingestelde onderzoeken die erop zijn gericht informatie te verkrijgen over de doelmatigheid en doeltreffendheid van de provinciale ontzorgingsprogramma’s in relatie tot het klimaatbeleid.

Artikel 16. Voorschot

De Minister verleent een voorschot van 100% van de specifieke uitkering, bedoeld in artikel 14, onderdeel b, en betaalt dat in één keer uit.

Artikel 17. Verantwoording en terugvordering

  • 1. De provincies leggen verantwoording af over de besteding van de ontvangen specifieke uitkering, bedoeld in artikel 10, op de wijze bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

  • 2. Als uit de eindverantwoordingsinformatie blijkt dat de specifieke uitkering onrechtmatig is besteed gelet op het doel en de activiteiten, bedoeld in artikel 10, of onvolledig is besteed binnen de daartoe gestelde termijn, kan de uitkering ter hoogte van het niet of onrechtmatig bestede deel door de Minister worden teruggevorderd.

  • 3. De Minister doet binnen een jaar na ontvangst van de eindverantwoordingsinformatie mededeling van de terugvordering aan de ontvanger van de specifieke uitkering.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 18. Inwerkingtreding en vervaltermijn

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 februari 2024 en vervalt met ingang van 1 mei 2027, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op specifieke uitkeringen die op grond van deze regeling voor laatstgenoemde datum zijn verstrekt.

Artikel 19. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling specifieke uitkering ontzorgingsprogramma verduurzaming kleine en micro mkb-ondernemingen en bedrijventerreinen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M. de Jonge

BIJLAGE I HOOGTE TOTAAL AAN SPECIFIEKE UITKERINGEN PER PROVINCIE TEN BEHOEVE VAN HET ONTZORGINGSPROGRAMMA VERDUURZAMING KLEINE EN MICRO MKB-ONDERNEMINGEN

BIJLAGE BIJ ARTIKEL 3, TWEEDE LID

Provincies

Aantal inwoners

Percentage

Maximaal bedrag per provincie (euro)

Beoogde doelstelling met betrekking tot het aantal kleine en micro mkb-ondernemingen

Zuid-Holland

3.753.944

21,3%

4.035.553

1.041

Noord-Holland

2.909.827

16,5%

3.274.273

832

Noord-Brabant

2.592.874

14,7%

2.988.424

754

Gelderland

2.110.472

12,0%

2.553.362

634

Utrecht

1.369.873

7,8%

1.885.441

451

Overijssel

1.171.910

6,7%

1.706.905

402

Limburg

1.118.302

6,4%

1.658.558

389

Fryslân

654.019

3,7%

1.239.837

274

Groningen

590.170

3,4%

1.182.254

258

Drenthe

497.743

2,8%

1.098.897

236

Zeeland

386.767

2,2%

998.812

208

Flevoland

434.771

2,5%

1.042.104

220

Totaal

17.590.672

100%

23.664.420

5.700

BIJLAGE II BEOORDELINGSCRITERIA SPECIFIEKE UITKERING TEN BEHOEVE VAN HET ONTZORGINGSPROGRAMMA VERDUURZAMING KLEINE EN MICRO MKB-ONDERNEMINGEN

BIJLAGE BIJ ARTIKELEN 4, TWEEDE LID, ONDERDEEL B, EN 5, EERSTE LID, ONDERDELEN D EN E

Criterium

Maximaal aantal punten

Uitwerking van de aanpak om te komen tot een ondersteuningsaanbod voor kleine en micro mkb-ondernemingen

25

Het beoogde bereik van de doelgroep(en)

10

De uitvoerbaarheid van de activiteiten binnen de gestelde looptijd

25

De mate waarin de activiteiten zijn ingebed in het beleid van de provincie en aansluiten bij regionale netwerken en structuren

15

De omschrijving van de deling en de borging van opgedane kennis en ervaring binnen de provincie, buiten de provincie via het landelijke programma, met gemeenten en brancheorganisaties

15

De mate waarin de provincie stimuleert dat de kleine en micro mkb-onderneming een eigen bijdrage betaalt ten behoeve van het ontzorgingsprogramma

10

Totaal

100

BIJLAGE III HOOGTE TOTAAL AAN SPECIFIEKE UITKERINGEN PER PROVINCIE TEN BEHOEVE VAN HET ONTZORGINGSPROGRAMMA VERDUURZAMING BEDRIJVENTERREINEN

BIJLAGE BIJ ARTIKEL 11, TWEEDE LID

Provincies

Aantal bedrijventerreinen

Percentage

Maximaal bedrag per provincie

(euro)

Beoogde doelstelling met betrekking tot het aantal bedrijven-terreinen

Noord-Brabant

619

16%

3.386.448

104

Zuid-Holland

618

15,9%

3.381.276

103

Gelderland

481

12,4%

2.672.716

81

Overijssel

356

9,2%

2.026.221

60

Limburg

353

9,1%

2.010.705

59

Noord-Holland

346

8,9%

1.974.501

58

Fryslân

275

7,1%

1.607.291

46

Zeeland

217

5,6%

1.307.317

37

Groningen

200

5,2%

1.219.394

34

Utrecht

161

4,2%

1.017.687

27

Drenthe

131

3,4%

862.528

22

Flevoland

110

2,8%

753.916

19

Totaal

3.867

100%

22.220.000

650

BIJLAGE IV BEOORDELINGSCRITERIA SPECIFIEKE UITKERING TEN BEHOEVE VAN HET ONTZORGINGSPROGRAMMA VERDUURZAMING BEDRIJVENTERREINEN

BIJLAGE BIJ ARTIKELEN 12, TWEEDE LID, ONDERDEEL C, EN 13, EERSTE LID, ONDERDELEN D EN E

Criterium

Maximaal aantal punten

Uitwerking van de aanpak om te komen tot het opzetten of verbeteren van de organisatiegraad op een bedrijventerrein ten behoeve van de verduurzaming ervan

30

Het beoogde bereik van de doelgroep(en)

10

De uitvoerbaarheid van de activiteiten binnen de gestelde looptijd

25

De mate waarin de activiteiten zijn ingebed in het beleid van de provincie en aansluiten bij regionale netwerken en structuren, inclusief de behoefte van ondernemers

20

De omschrijving van deling en de borging van opgedane kennis en ervaring binnen en buiten de provincie, waaronder in elk geval via het landelijke programma Verduurzaming Bedrijventerreinen

15

Totaal

100

TOELICHTING

Algemeen

Deze regeling strekt ertoe een specifieke uitkering mogelijk te maken aan provincies om te ontzorgen bij de verduurzaming van kleine en micro mkb-ondernemingen en bedrijventerreinen. In het Programma Versnelling Verduurzaming Gebouwde Omgeving (PVGO) zet het voormalige kabinet Rutte IV in op een vermindering van ten minste 55% CO2-emissie ten opzichte van 1990. In dat verband richt het PVGO zich op het stimuleren van de verduurzaming van bedrijfsmatig vastgoed. Binnen het bedrijfsmatig vastgoed wordt onderscheid gemaakt tussen het verduurzamen van kleine en micro mkb-ondernemingen en het verduurzamen van bedrijventerreinen.

Eén van de doelen van deze regeling is het ondersteunen van ondernemers bij het maken van de juiste keuzes om hun onderneming te verduurzamen. Het andere doel betreft het verhogen van de organisatiegraad op bedrijventerreinen, hetgeen een randvoorwaarde is voor het verduurzamen van bedrijventerreinen. Deze programma’s zien alleen op het ontzorgen, dus niet op het uitvoeren van de verduurzamingsmaatregelen. De voorliggende regeling voorziet in twee samenhangende programma’s als uitwerking van deze doelen, door het verstrekken van een eenmalige specifieke uitkering aan elk van de provincies die voldoen aan de voorwaarden voor activiteiten en deze geheel uitvoeren tussen 1 mei 2024 en 1 mei 2027.

1. Het ontzorgingsprogramma verduurzaming kleine en micro mkb-ondernemingen en het ontzorgingsprogramma verduurzaming bedrijventerreinen

De specifieke uitkering beoogt provincies financieel te ondersteunen bij het uitvoeren van activiteiten voor het ontzorgingsprogramma verduurzaming kleine en micro mkb-ondernemingen en het ontzorgingsprogramma verduurzaming bedrijventerreinen. Voor deze programma’s is gekozen voor een structuur van provinciale programma’s. Uit recent onderzoek naar vergelijkbare programma’s in andere Europese landen blijkt een decentrale insteek een belangrijke succesfactor, omdat hiermee de majeure opgave van het verduurzamen van de utiliteitsbouw ‘behapbaar’ wordt gemaakt, aangesloten kan worden op lokale en regionale structuren en op langere termijn toegang kan worden gezocht tot nationale en Europese financiering.1

Er is gekozen voor het instrument van een specifieke uitkering aan provincies als decentrale overheid. Provincies hebben namelijk goed zicht op regionale opgaven, zoals de Regionale Energie Strategieën (RES), netcongestieproblematiek en andere koppelkansen die relevant zijn voor de verduurzaming van bedrijven. Verder hebben de provincies overzicht van warmteplannen van gemeenten binnen de provincie. Vanuit hun coördinerende rol op het gebied van gemeentelijke warmteplannen zijn provincies beter in staat te onderzoeken hoe de doelgroepen vanuit een gebiedsgerichte aanpak benaderd kunnen worden. Daarnaast hebben de provincies inmiddels ervaring met het programmatisch organiseren via het ontzorgingsprogramma Maatschappelijk vastgoed, welke werkwijze opnieuw wordt toegepast bij het uitvoeren van bovenstaande programma’s. Tot slot zijn zij beter in staat om regionaal te verbinden en kennisuitwisseling te faciliteren dan bijvoorbeeld gemeenten of brancheorganisaties.

1.1. Ontzorgingsprogramma verduurzaming kleine en micro mkb-ondernemingen

Het ontzorgingsprogramma verduurzaming kleine en micro mkb-ondernemingen richt zich op het ontzorgen van de ondernemer bij verduurzaming van het bedrijfspand en -proces. Het gaat dan om het begeleiden in de keuzes die gemaakt moeten worden tot het moment van aanbesteden dan wel inkoop, indien geen sprake is van een aanbesteding, van de maatregelen die leiden tot het verduurzamen van de onderneming van kleine en micro mkb-ondernemingen. Onder de aanpak valt het genoemde traject, inhoudende de ontzorging, maar niet het financieren van de uitvoering van de verduurzamingsmaatregelen.

In dit programma wordt verduurzaming gedefinieerd als het reduceren van de CO2 uitstoot van de onderneming, zoals het verminderen van het energiegebruik en het verbeteren van de energieprestatie van het bedrijfsmatige vastgoed en bedriifsprocessen van de kleine en micro mkb-onderneming. Provincies dienen met de specifieke uitkering een programmatische aanpak op te zetten voor de uitvoering van het ontzorgingsprogramma. Daarnaast richt dit programma zich op het delen van opgedane kennis en ervaring tussen provincies, maar ook met gemeenten, brancheorganisaties (zowel regionaal als de landelijke koepelorganisatie MKB Nederland) en het nog op te richten landelijke ondersteuningsprogramma Mkb. Binnen het programma dienen provincies ook de samenwerking op te zoeken met de eerder genoemde stakeholders.

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) richt een landelijk ondersteuningsprogramma in, vergelijkbaar met het ontzorgingsprogramma Maatschappelijk Vastgoed.2 Dit zorgt voor een koppeling tussen enerzijds de provinciale ontzorgingsprogramma’s en anderzijds het in beeld brengen, en waar mogelijk, standaardiseren van het verduurzamingsproces voor kleine en micro mkb-ondernemingen.

De middelen voor het ontzorgingsprogramma verduurzaming kleine en micro mkb-ondernemingen dienen te worden ingezet voor de hierboven beschreven doelen en zijn niet bestemd ter ondersteuning bij het opstellen van privaatrechtelijke overeenkomsten tussen een kleine en micro mkb-onderneming en een derde en voor het bekostigen van maatregelen ter verduurzaming van bedrijfsmatig vastgoed.

1.2. Ontzorgingsprogramma verduurzaming bedrijventerreinen

Het ontzorgingsprogramma verduurzaming bedrijventerreinen richt zich op de ontzorging van eigenaren of huurders van bedrijfsmatig vastgoed bij het opzetten of verbeteren van de organisatiegraad op een bedrijventerrein ten behoeve van de verduurzaming ervan. Dergelijke gezamenlijke afsprakenzijn een noodzakelijke randvoorwaarde om de verduurzaming van bedrijventerreinen te versnellen.3

Met de uitkering dienen provincies een programmatische aanpak op te zetten voor de uitvoering van het ontzorgingsprogramma verduurzaming bedrijventerreinen. Het programma beoogt hiermee de organisatiegraad op 650 bedrijventerreinen op te zetten of te verbeteren. Daarnaast richt het programma zich op het delen van opgedane kennis en ervaring tussen provincies, maar ook met gemeenten, lokale ondernemingsverenigingen en regionale of landelijke brancheorganisaties en het landelijk ondersteuningsprogramma Verduurzaming Bedrijventerreinen (PVB).

Naast de provinciale programma’s zal het PVB dienen als landelijke ondersteuningsprogramma. Dit zorgt voor een koppeling tussen enerzijds de provinciale ontzorgingsprogramma’s en anderzijds het in beeld brengen, en waar mogelijk, standaardiseren van de organisatiegraad op bedrijventerreinen.

2. Doelgroep

2.1. Ontzorgingsprogramma verduurzaming kleine en micro mkb-ondernemingen

De doelgroep van het ontzorgingsprogramma verduurzaming kleine en micro mkb-ondernemingen zijn de kleine en micro mkb-ondernemingen. Voor de reikwijdte hiervan wordt verwezen naar de aanbeveling van de Europese Commissie betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen.4 Onder een kleine mkb-onderneming valt een onderneming waar minder dan 50 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal minder dan 10 miljoen euro is. Onder een micro mkb-onderneming valt een onderneming waar minder dan 10 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal minder dan 2 miljoen euro is.

Er wordt geen specifieke uitkering verstrekt voor het ontzorgen van kleine en micro mkb-ondernemingen met een agrarische functie. Gebouwen en terreinen van ondernemers met een agrarische functie vallen namelijk niet binnen het klimaatbeleid voor de gebouwde omgeving van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Ministerie van BZK).5 Zij kunnen terecht bij programma’s van het Ministerie van Landbouw en Visserij. Verder valt een eenmanszaak zonder personeel niet onder de doelgroep, tenzij het bedrijfsproces van de onderneming wordt uitgevoerd in een bedrijfspand, niet zijnde een woning. De keuze voor de betreffende doelgroep is gelegen in het feit dat daarmee de meeste CO2-vermindering kan worden bewerkstelligd ten opzichte van andere groepen.

Het uitgangspunt van het ontzorgingsprogramma is dat veel kleine en micro mkb-ondernemingen de kennis, kunde en capaciteit missen om zelf aan de slag te gaan met het verduurzamen van hun bedrijfsmatig vastgoed en bedrijfsprocessen. In de aanvraag geeft een provincie aan hoe deze doelgroep met het programma wordt geholpen. Het beoogde bereik van de doelgroep is een beoordelingscriterium bij het toetsen van de aanvraag. Deze beoordelingscriteria zijn in bijlage II, behorend bij artikelen 4, tweede lid, onderdeel b, en 5, eerste lid, onderdelen d en e, van de regeling, opgenomen. In de verantwoordingsinformatie moet de provincie aangeven of de activiteiten ten behoeve van de doelgroep conform de aanvraag zijn uitgevoerd.

Het beoogde bereik van het complete programma is 5.700 kleine en micro mkb-ondernemingen.

2.2. Ontzorgingsprogramma verduurzaming bedrijventerreinen

De doelgroep van het ontzorgingsprogramma verduurzaming bedrijventerreinen zijn de eigenaren en huurders van de onroerende zaken op een bedrijventerrein. De specifieke uitkering is gericht op het ontzorgen van deze eigenaren of huurders bij het opzetten of verbeteren van de organisatiegraad op een bedrijventerrein ten behoeve van de verduurzaming ervan. Voor de reikwijdte van een bedrijventerrein wordt verwezen naar de definitie zoals volgt uit het Besluit Activiteiten Leefomgeving (BAL). Het uitgangspunt van het ontzorgingsprogramma verduurzaming bedrijventerreinen is dat bij het opzetten of verbeteren van de organisatiegraad een gebiedsgerichte aanpak op het bedrijventerrein ten behoeve van de verduurzaming ervan wordt gecreëerd.

De provincies dienen zoveel mogelijk aan te sluiten bij behoeftes van bestaande partijen op bedrijventerreinen, zoals ondernemingsverenigingen, en bij de behoefte van ondernemers op het gebied van verduurzaming. Voor deze regeling zijn de terreinen die binnen de vijf industrieclusters van het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie (NPVI) vallen uitgezonderd van de definitie van een bedrijventerrein, omdat zij via dit programma al worden ondersteund bij het verduurzamen op technisch, juridisch en economisch gebied. Het gaat dan om de regionale clusters Noord-Nederland, Noordzeekanaalgebied, Rotterdam-Moerwijk, Zeeland-West-Brabant & Chemelot.6

Industriecluster 6 van het NPVI, Overige Industrie, valt wel onder deze regeling. Dit cluster bevat bedrijven in heel Nederland, buiten de grote vijf regionale clusters, die werken aan de klimaattransitie.7 Deze bedrijven zijn weliswaar geen onderdeel van de grote industrieclusters, maar bevinden zich verspreid over heel Nederland. Indien zij zich op een bedrijventerrein bevinden, vallen zij ook onder deze regeling.

Het beoogde bereik van het complete programma is 650 bedrijventerreinen.

3. BTW

De activiteiten waarvoor een specifieke uitkering kan wordt verstrekt kunnen activiteiten zijn waarover een provincie BTW verschuldigd is. De specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor de BTW die over de activiteiten verschuldigd is. De BTW component wordt gestort in het BTW compensatiefonds van het Ministerie van Financiën. De provincies kunnen op grond van de relevante wet- en regelgeving een beroep doen op terugontvangst van de betaalde BTW componenten.

4. Verhouding met andere wet- en regelgeving

4.1. Algemene Wet bestuursrecht

Een beschikking tot het verstrekken van een specifieke uitkering is een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Indien het college van gedeputeerde staten het niet eens is met de beschikking van de Minister, dan kan het op grond van de Awb daartegen bezwaar maken en vervolgens beroep instellen bij de bestuursrechter. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat volgens deze regeling alleen provincies in aanmerking komen voor het ontvangen van een specifieke uitkering voor hun bijdrage aan een programma. Dat betekent dat derden, zoals de bij het programma betrokken andere partijen, geen rechtstreeks belang hebben bij de beschikking van de Minister en dat zij om die reden niet als belanghebbenden tegen die beschikking bezwaar kunnen maken of beroep kunnen instellen.

4.2. Financiële Verhoudingswet

De financiële verhouding tussen het Rijk en de provincies is geregeld in de Financiële-verhoudingswet. De bepalingen over specifieke uitkeringen uit de Financiële-verhoudingswet zijn op deze regeling van toepassing. Daarom is in dit besluit toepassing gegeven aan artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet met betrekking tot de wijze van verantwoording door de gemeente van de besteding van de specifieke uitkering en de eventuele (gedeeltelijke) terugvordering als deze onrechtmatig wordt besteed. Dit is gedaan in lijn met het uitgangspunt bij specifieke uitkeringen om de wijze van verantwoording en terugvordering in de regeling op te nemen.

4.3. Besluit bouwwerken leefomgeving en Besluit activiteiten leefomgeving

Met ingang van 1 januari 2024 is het Besluit bouwwerken leefomgeving in werking getreden. Dit is de opvolger van het Bouwbesluit 2012. Eveneens trad per die datum het Besluit activiteiten leefomgeving in werking, hetgeen de opvolger is van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Indien de kleine en micro mkb-onderneming aan de energiebesparingsplicht voor gebouwgebonden maatregelen, bedoeld in 3.84 van het Besluit bouwwerken leefomgeving moet voldoen, dient zij eerst de hieraan verbonden informatieplicht, bedoeld in artikel 3.84a van dat Besluit te hebben uitgevoerd of indien sprake is van een energiebesparingsplicht voor procesgebonden maatregelen, bedoeld in artikel 5.15 van het Besluit activiteiten leefomgeving, dient zij eerst de hieraan verbonden informatie- en onderzoeksplicht, bedoeld in artikel 5.15a van dat Besluit, te hebben uitgevoerd, voordat kan worden begonnen met de activiteiten, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van deze regeling.

De verplichting van deze regeling om eerst deze plicht(en) uit te voeren in het licht van de energiebesparingsplicht, geldt naast het vereiste van artikel 3.84a van het Besluit bouwwerken leefomgeving en artikel 5.15a van het Besluit activiteiten leefomgeving dat eenmaal per vier jaar de in die artikelen opgesomde gegevens en bescheiden aan het bevoegd gezag moeten worden verstrekt.

5. Staatssteun en aanbesteding

De economische activiteiten onder artikel 2, tweede lid, onder b, kunnen vrijgesteld worden op grond van artikel 18 van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014, zoals gewijzigd bij Verordening EU nr. 2023/1315 van 23 juni 2023 (consultancysteun). De economische activiteiten onder artikel 2, tweede lid, onder c, kunnen vrijgesteld worden op grond van artikel 31 van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014, zoals gewijzigd bij Verordening EU nr. 2023/1315 van 23 juni 2023 (opleidingssteun). De economische activiteiten onder artikel 2, tweede lid, onder d, kunnen vrijgesteld worden op grond van artikel 49 van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014, zoals gewijzigd bij Verordening EU nr. 2023/1315 van 23 juni 2023 (steun voor studies of consultancydiensten inzake milieubescherming en energiethema’). Op grond van artikel 2, tweede lid, onder b en d, geldt voor een specifieke uitkering in de vorm van consultancysteun een maximum steunbedrag van 2,2 miljoen euro per onderneming per adviesproject. Voor een specifieke uitkering ten aanzien van opleidingssteun geldt een drempel van 3 miljoen euro per onderneming per opleidingsproject.

Decentrale overheden zijn zelfstandig verantwoordelijk voor een staatssteunbeoordeling. Bovenstaande staatssteunindicaties moeten per individuele verlening door de provincie beoordeeld worden op grond van artikel 107 en 108 VWEU alsmede de verplichtingen op grond van de AGVV (in het bijzonder de artikelen 18, 31 en 49 AGVV). Voor individuele steunverleningen geldt dat voor steun die onder de AGVV valt binnen 20 dagen na verlening een kennisgeving aan de Europese Commissie verricht moet worden conform het vereiste van artikel 9 Verordening (EU) Nr. 651/2014. Provincies kunnen via het Kenniscentrum Europa decentraal meer informatie vergaren over de kennisgevingsprocedure.

Bij verstrekking van een specifieke uitkering worden de cumulatiebepalingen uit artikel 8 van Verordening (EU) Nr. 651/2014, zoals gewijzigd door Verordening (EU) 2023/1315, in acht genomen. Dit houdt in dat alle voor een bepaald project verleende staatssteun bij elkaar opgeteld dient te worden om het totale steunbedrag te bepalen (cumulatie). Hierdoor kan nagegaan worden of voldaan is aan de maximale steunintensiteit van de artikelen 18, 31 en 49 van Verordening (EU) Nr. 651/2014, zoals gewijzigd door Verordening (EU) 2023/1315 op 23 juni 2023.

Individuele steunverleningen, indien aangemerkt als staatssteun, dienen door provincies beoordeeld te worden aan de steunintensiteiten van Verordening (EU) Nr. 651/2014, zoals gewijzigd door Verordening (EU) 2023/1315 (AGVV). Ten aanzien van steun voor consultancydiensten (artikel 2, tweede lid, onder b) geldt dat hoogste 50% van de in aanmerking komende kosten vergoed mogen worden (artikel 18 AGVV). Ten aanzien van subsidiabele activiteiten onder artikel 2, tweede lid, onder c, die als op maat gesneden commerciële opleidingsactiviteiten gelden, mag voor maximaal 70% van de subsidiabele kosten verleend worden (artikel 31 AGVV). Ten aanzien van steun voor studies of consultancydiensten inzake milieubescherming en energiethema’s onder artikel 2, tweede lid, onder d, mag 80% van de subsidiabele kosten verleend worden (artikel 49 AGVV).

Daarnaast kan bij aanbestedingen ten behoeve van de activiteiten ter realisering van het doel van deze regeling de regels uit de Aanbestedingswet 2012 van toepassing zijn.

6. Uitvoering

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voert de regeling uit. Ten aanzien van het ontzorgingsprogramma verduurzaming kleine en micro mkb-ondernemingen fungeert de RVO als kennisplatform via de website www.rvo.nl. Ten aanzien van het ontzorgingsprogramma verduurzaming bedrijventerreinen fungeert de stichting TKI Urban Energy als kennisplatform via de website www.pvbnederland.nl.

7. Regeldruk en administratieve lasten

Aangezien deze regeling ziet op het verstrekken van een specifieke uitkering aan provincies, brengt de regeling geen administratieve lasten voor burgers en bedrijven mee. De regeling leidt wel tot bestuurlijke en administratieve lasten voor provincies, aangezien zij een aanvraag moeten indienen om in aanmerking te kunnen komen voor een specifieke uitkering. De verantwoordingslasten voor provincies worden zoveel mogelijk beperkt door de verantwoording via het SiSa-systeem, vastgelegd in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet systeem, te laten verlopen.

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

8. Financiële gevolgen Rijk

Voor deze regeling is in totaal € 45.884.420 beschikbaar voor specifieke uitkeringen aan de provincies op de begroting van 2024 van het Ministerie van BZK. Het betreft een eenmalige specifieke uitkering met één toekenningsmoment. Indien een provincie aan de voorwaarden van deze regeling voldoet, zal de specifieke uitkering in de eerste helft van 2024 aan haar worden uitgekeerd.

9. Evaluatie

Op verzoek van de Minister informeert de ontvanger van de specifieke uitkering aan hem over de voortgang van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verstrekt en verschaft informatie ten behoeve van de doelmatigheid en doeltreffendheid van de provinciale ontzorgingsprogramma ‘s in relatie tot het klimaatbeleid. Daarnaast verschaft de ontvanger van de specifieke uitkering op verzoek van de Minister informatie aan hem ten behoeve van de halfjaarlijkse monitoring van de provinciale ontzorgingsprogramma‘s door de RVO. Verder zal deze regeling na de vervaltermijn worden geëvalueerd.

10. Advies en consultatie

10.1. Pré-consultatie

De provincies zijn betrokken geweest bij het opstellen van de regeling. Daarnaast zijn brancheorganisaties zoals MKB Nederland, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) meermaals bijgepraat over de regeling. Verder is op 28 september 2023 een pré-consultatie bijeenkomst georganiseerd. Tijdens deze bijeenkomst is met name gekeken om de uitvoering van de regeling zo goed mogelijk aan te sluiten bij de wensen van de provincies en mkb brancheorganisaties.

10.2. Code Interbestuurlijke Verhoudingen

De conceptregeling en toelichting zijn op 9 november ter consultatie voorgelegd aan het IPO, de VNG en de Unie van Waterschappen (UvW). De IPO en de VNG hebben op 1 december 2023 een reactie gestuurd.

Het IPO en de VNG hebben aangegeven blij te zijn met de voorliggende regeling. Het begeleiden van kleine en micro mkb-ondernemingen op een bedrijventerrein is een mooi vertrekpunt om het Mkb te ondersteunen bij de verduurzamingsopgave. De provincies kunnen hierbij, met financiering vanuit het Rijk, deze begeleiding faciliteren. In het bijzonder waarderen zij het traject dat vanuit het Rijk is opgezet om de provincies mee te nemen bij het ontwikkelen van deze regeling. Het IPO en de VNG hebben nog wel een aantal vragen en opmerkingen over de regeling. In hun reactie verzoeken zij deze vragen te beantwoorden en de adviezen zoveel mogelijk over te nemen.

Enkele vragen en suggesties van het IPO en de VNG met betrekking tot de uitvoering zijn ook tijdens de consultatie naar voren gebracht. Het IPO benadrukt de behoefte voor structurele middelen ter ondersteuning van het Mkb. Dit stelt provincies in staat om een vaste werkwijze op te tuigen. De ervaringen met het Ontzorgingsprogramma Maatschappelijk Vastgoed laten zien dat de opvolgende regelingen gewenste wijzigingen kunnen bevatten die tijdens de looptijd van het programma naar voren komen.Net als het Ontzorgingsprogramma Maatschappelijk Vastgoed biedt de huidige regeling de mogelijkheid om tot verlening over te gaan. Hierover kan echter nog geen toezeggingen worden gedaan.

Het IPO brengt naar voren dat het onduidelijk is hoe gerapporteerd kan worden of de doelstellingen bereikt zijn. In gesprekken met de provincies is aangegeven dat de beoordelingscriteria een handleiding kunnen zijn voor de invulling van het landelijke programma, zodat ondernemers uniforme dienstverlening kunnen verwachten. Voor het ontzorgingsprogramma verduurzaming bedrijventerreinen betekent dit dat er een algemene aanpak dient opgeleverd te worden, en niet één per bedrijventerrein. De verantwoording is erop gericht dat de middelen aan het juiste doel en activiteiten worden besteed.

De VNG geeft in haar reactie aan dat het ontzorgingsprogramma vooral moet aansluiten bij lokale initiatieven gericht op ondernemers. In de aanvraag dient de provincie aan te geven welke initiatieven vanuit de gemeenten en ondernemers binnen de provincie lopen en hoe deze worden meegenomen in de aanpak. Het ontzorgingsprogramma is dus een aanvulling op wat al is georganiseerd en geen nieuwe toevoeging.

Daarnaast heeft de VNG wat vragen over de doelgroep. Zo vraagt zij zich af in hoeverre agrarische ondernemers aan kunnen haken bij het ontzorgingsprogramma verduurzaming micro en kleine mkb-ondernemingen en initiatieven van collectieve ondernemers die gericht zijn op uitwisseling van warmte. Ten aanzien van het ontzorgingsprogramma verduurzaming bedrijventerreinen wordt gevraagd in hoeverre bedrijven die in het industriecluster 1 tot en met 5 vallen kunnen deelnemen aan het programma. Deze verzoeken worden niet overgenomen. Zowel agrarische ondernemers als bedrijven binnen de industrieclusters 1 tot en met 5 worden ondersteund door middel van andere programma’s. Daarbij vallen agrarische ondernemers niet onder de definitie van de gebouwde omgeving. Ondernemers die met collectieve oplossingen gericht op uitwisseling van warmte bezig zijn kunnen wel aan het ontzorgingsprogramma deelnemen, mits ze binnen de doelgroep van een micro en kleine mkb-onderneming vallen.

Tot slot zijn naar aanleiding van de consultatie door het IPO en de VNG een aantal wijzigingen in de regeling doorgevoerd.

  • In artikel 2, derde lid, onderdeel b, is opgenomen dat de specifieke uitkering wel mag worden besteed aan het ontzorgen van een eenmanszaak zonder personeel, mits het bedrijfsproces van de onderneming wordt uitgevoerd in een bedrijfspand, niet zijnde een woning. In veel provincies zijn namelijk ondernemingen die vaak eenmanszaken zijn en daartoe een bedrijfspand huren. Het is daarom wenselijk dat zij ook onder het ontzorgingsprogramma vallen.

  • In artikel 10, derde lid, onderdeel a, is opgenomen dat de specifieke uitkering niet wordt besteed aan fysieke verduurzamingsmaatregelen van een bedrijventerrein. Dat betekent dat het niet mag gaan om fysieke investeringen, maar wel het verbeteren van de organisatiegraad door bijvoorbeeld het oprichten van een energy hub of de gezamenlijke inzet voor vergroening van een bedrijventerrein.

  • Er zijn een aantal tekstuele wijzigingen doorgevoerd, waaronder de wijziging van de begripsbepaling van organisatiegraad.

10.3. Internetconsultatie

De conceptregeling en toelichting stonden van 31 oktober tot en met 28 november 2023 open voor consultatie. Er zijn in totaal 8 reacties binnengekomen, waarvan een meerderheid van MKB brancheorganisaties. Uit de reacties blijkt herkenning voor de ondersteuningsbehoefte bij het verduurzamen van micro en kleine mkb-ondernemingen en bedrijventerreinen, tevredenheid over de opzet van de ontzorgingsprogramma’s en de wens voor een structurele aanpak bij het verduurzamen van het bedrijfsmatig vastgoed.

Het merendeel van de reacties gingen over de beoogde uitvoering van het programma. Een aantal reacties ging onder meer over het aanhaken van lokale en regionale ondernemersinitiatieven bij de uitvoering van het programma. Eén reactie ziet erop om de samenwerking tussen ondernemersinitiatieven en provincies verplicht te stellen door middel van een intentieverklaring. In de regeling is aangegeven dat bij de uitvoering van de twee ontzorgingsprogramma’s aansluiting dient te worden gezocht bij initiatieven vanuit de gemeenten- en ondernemers. De invulling hiervan dient te worden voorgelegd bij de aanvraag. De suggestie voor een verplichte ondersteuningsverklaring wordt niet overgenomen. De beleidsvrijheid bij provincies wordt hiermee gewaarborgd.

Een aantal reacties richt zich op een verduidelijking op de toelichting in de regeling. Zo ging een aantal reacties over de onduidelijkheid wat de verplichte bijdrage is van kleine en micro mkb-ondernemingen aan de ontzorgingsprogramma’s. In de toelichting is aangegeven dat provincies dienen aan te geven hoe zij deze bijdrage vormgegeven. De ervaring van het Ontzorgingsprogramma Maatschappelijk Vastgoed leert dat hiermee commitment wordt gecreëerd voor deelname aan het programma.

Een deel van de reacties ziet er ook op in hoeverre kleine en micro mkb-ondernemingen ondersteund kunnen worden bij activiteiten die nodig zijn voor het voldoen aan wetgeving, zoals de energiebesparingsplicht. Binnen het ontzorgingsprogramma valt wel het technisch, juridisch en financieel adviseren over het voldoen aan de wetgeving. De aanschaf van het product en de installatiekosten vallen echter niet binnen het ontzorgingsprogramma.

II. Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit artikel worden definities gegeven van veelgebruikte begrippen in de regeling.

Artikel 2. Doel en activiteiten

Dit artikel vermeldt het doel van de regeling en de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering wel en niet mag worden besteed. De specifieke uitkering mag niet worden besteed voor het opstellen, begeleiden en uitvoeren van een advies door een energieadviseur, bedoeld in de artikelen 4.7.1. tot en met 4.7.10. van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies, indien hiervoor al een subsidie is verstrekt. Daarnaast mag de specifieke uitkering niet worden besteed voor het opstellen van overeenkomsten tussen huurders en verhuurders van vastgoed. Daarentegen mag de specifieke uitkering wel worden besteed voor het gebruik van modelcontracten en advisering over huurovereenkomsten. De specifieke uitkering mag worden besteed aan nazorg binnen de programmaduur. Onder nazorg wordt verstaan het na een bepaalde periode nabellen van mkb-ondernemingen die mee hebben gedaan met het ontzorgingsprogramma en te achterhalen of er nog andere vragen zijn. Tot slot wordt de specifieke uitkering niet besteed aan het uitvoeren van verduurzamingsmaatregelen voor een kleine en micro mkb-onderneming.

Artikel 3. Hoogte en plafond

De Minister kan in totaal ten hoogste € 23.664.420 aan specifieke uitkeringen aan provincies verlenen voor het doel, bedoeld in artikel 2, verminderd met het bedrag aan compensabele BTW. Het staat de provincie vrij om eenmaal een aanvraag dan wel meerdere aanvragen in te dienen, totdat het plafond is bereikt. Het totaal aan specifieke uitkeringen bedraagt ten hoogste het per provincie genoemde bedrag in bijlage I. Dit is als volgt opgebouwd. Voor elke provincie geldt een vast bedrag, aangevuld met een percentage op basis van het aantal inwoners op 1 oktober 2023. Deze verdeelsleutel is gehanteerd, omdat de inwonersaantallen het meest actueel zijn en een goede inschatting vormt van het aantal kleine en micro mkb-ondernemingen per provincie.

Artikel 4. Aanvraag

Dit artikel geeft een opsomming van de informatie die een aanvraag in ieder geval moet bevatten.

Een provincie kan een aanvraag doen met gebruikmaking van een aanvraagformulier dat daarvoor door de Minister ter beschikking is gesteld op de website van de RVO. Daarbij dient een provincie de in het tweede lid opgesomde gegevens over te leggen, zodat beoordeeld kan worden of een aanvraag voldoet aan de in de regeling gestelde eisen.

De aanvraagperiode loopt van 15 februari 2024 vanaf 12.00 uur tot en met 15 maart 2024 tot 12.00 uur. Indien het uitkeringsplafond voor afloop daarvan wordt bereikt, kan geen aanvraag meer worden ingediend en wordt het aanvraagloket gesloten.

Bij het overleggen van een begroting van de activiteiten waarvoor een specifieke uitkering wordt aangevraagd, inclusief de compensabele BTW, dient de provincie onderscheid te maken tussen de advieskosten voor de kleine en micro mkb-onderneming en de kosten voor het opzetten van de organisatie van het programma. Ten aanzien van de advieskosten voor de kleine en micro mkb- onderneming zorgt de provincie ervoor dat bovenop de door haar ontvangen specifieke uitkering van het Ministerie van BZK de kleine en micro mkb-onderneming naar rato een eigen bijdrage betaalt dat wordt besteed aan het doel van dezeregeling, bedoeld in artikel 2. De aanvraag omvat daarom in ieder geval een omschrijving van de mate waarin de provincie stimuleert dat de kleine en micro mkb-onderneming een eigen bijdrage betaalt ten behoeve van het ontzorgingsprogramma. De gedachte hierachter is dat een kleine en micro mkb-onderneming een bepaalde mate van toewijding moet tonen met betrekking tot de dienstverlening die de provincie aan haar biedt. Het staat de provincie vrij om naar eigen inzicht te bepalen welk percentage precies wordt gehanteerd en hoe zij dit in rekening brengt. Hierbij is het wenselijk dat geen grote verschillen gaan ontstaan tussen de verschillende provincies.

Artikel 5. Weigeringsgronden

Dit artikel vermeldt in welke gevallen een aanvraag voor een specifieke uitkering geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen. Indien een onvolledige aanvraag is ingediend, wordt de aanvrager eerst in de gelegenheid gesteld om de aanvraag compleet te maken voordat hiertoe wordt overgegaan, tenzij het uitkeringsplafond, bedoeld in artikel 3, is bereikt. Het vierde lid bepaalt dat geen specifieke uitkering wordt verstrekt voor activiteiten, voor zover die op andere wijze zijn gesubsidieerd of gefinancierd. De aanvragen worden beoordeeld op basis van beoordelingscriteria die in bijlage II bij de regeling zijn opgenomen. Een aanvraag kan in totaal maximaal 100 punten scoren. Wanneer een aanvraag minder dan 60 punten scoort, zal de aanvraag worden afgewezen. De selectiecriteria hebben tot doel om de verwachte effectiviteit van het provinciale ontzorgingsprogramma te kunnen beoordelen.

Artikel 6. Verstrekking

Dit artikel vermeldt de informatie die de beschikking in ieder geval bevat indien een specifieke uitkering wordt verstrekt.

De Minister neemt in beginsel binnen zes weken na de datum van ontvangst van een volledige aanvraag een besluit over de verstrekking van de specifieke uitkering. In geval deze termijn niet kan worden gehaald, deelt de Minister dit aan de aanvrager mede en noemt daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien. Dit volgt uit artikel 4:14 van de Awb.

Artikel 7. Verplichtingen

In dit artikel zijn de verplichtingen opgenomen die de provincie heeft bij de besteding van de specifieke uitkering.

Indien de afronding van de activiteiten niet voor 1 mei 2027 mogelijk is en dit buiten de schuld van de ontvanger van de specifieke uitkering is gelegen, kan de Minister die termijn op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de ontvanger eenmaal met ten hoogste een jaar verlengen. Onder buiten de schuld van de aanvrager valt bijvoorbeeld de situatie dat de aanbesteding van het programma door de uitvoerders uitloopt. Dit is een noodzakelijke stap in het proces. Hierdoor kan de start van het ontzorgingsprogramma vertraging oplopen. Een ander voorbeeld is vertraging die kan ontstaan bij het overhevelen van de middelen naar de uitvoerders.

Artikelen 8 en 9. Voorschot, verantwoording en terugvordering

Om in januari 2028 te kunnen vaststellen of de specifieke uitkeringen hebben bijgedragen aan het doel van deze regeling kan de Minister daartoe informatie opvragen bij de provincies over de voortgang van de activiteiten gedurende de looptijd van de regeling.

Bij verstrekking van een specifieke uitkering wijst de Minister een voorschot toe van 100% en betaalt dat in één keer uit. De provincie legt vervolgens verantwoording af over de besteding van het bedrag via het Sisa-systeem, vastgelegd in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet. Als uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de specifieke uitkering onrechtmatig is besteed gelet op het doel en de activiteiten, bedoeld in artikel 2, of onvolledig is besteed binnen de daartoe gestelde termijn, kan de Minister dit (deels) terugvorderen. In dat geval is het streven deze mededeling aan de provincie binnen een jaar te doen nadat de eindverantwoording heeft plaatsgevonden volgens de SiSa-procedure.

Artikel 10. Doel en activiteiten

Dit artikel vermeldt het doel van de regeling en de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering wel en niet mag worden verstrekt. Het doel van het ontzorgingsprogramma is om aan provincies financiële middelen te geven waarmee eigenaren of huurders worden ondersteund bij het opzetten en verbeteren van de organisatiegraad op een bedrijventerrein ten behoeve van de verduurzaming ervan. De specifieke uitkering mag worden besteed aan het opzetten van een programma binnen de provincie en aan het delen van de opgedane regionale kennis en ervaring met een provincie, gemeente, brancheorganisatie en lokale ondernemersverenigingen. Het Programma Verduurzaming Bedrijventerreinen is een voorbeeld van een landelijk initiatief.

De specifieke uitkering wordt niet besteed aan het uitvoeren van verduurzamingsmaatregelen voor een kleine en micro mkb-onderneming.

Artikel 11. Hoogte en plafond

De Minister kan in totaal ten hoogste € 22.220.000 aan specifieke uitkeringen aan provincies verstrekken voor het doel, bedoeld in artikel 10, verminderd met het bedrag aan compensabele BTW. Het staat de provincie vrij om eenmaal een aanvraag dan wel meerdere aanvragen in te dienen, totdat het plafond is bereikt. Het totaal aan specifieke uitkeringen bedraagt ten hoogste het per provincie genoemde bedrag in bijlage III. Dit is als volgt opgebouwd. Voor elke provincie geldt een vast bedrag, aangevuld met een bedrag op basis van het aantal bedrijventerreinen binnen een provincie.

Artikel 12. Aanvraag

Dit artikel geeft een opsomming van de informatie die een aanvraag in ieder geval moet bevatten.

Een provincie kan een aanvraag doen met gebruikmaking van een aanvraagformulier dat daarvoor door de Minister ter beschikking is gesteld op de website van de RVO. Daarbij dient een provincie de in het tweede lid opgesomde gegevens over te leggen, zodat beoordeeld kan worden of een aanvraag voldoet aan de in de regeling gestelde eisen.

De aanvraagperiode loopt van 15 februari 2024 vanaf 12.00 uur tot en met 15 maart 2024 om 12.00 uur. Indien het uitkeringsplafond voor afloop daarvan wordt bereikt, kan geen aanvraag meer worden ingediend en wordt het aanvraagloket gesloten.

Artikel 13. Weigeringsgronden

Dit artikel vermeldt in welke gevallen een aanvraag voor een specifieke uitkering geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen. Indien een onvolledige aanvraag is ingediend, wordt de aanvrager eerst in de gelegenheid gesteld om de aanvraag compleet te maken voordat hiertoe wordt overgegaan, tenzij het uitkeringsplafond, bedoeld in artikel 11, is bereikt.

Het vierde lid bepaalt dat geen specifieke uitkering wordt verstrekt voor activiteiten voor zover die op andere wijze zijn gesubsidieerd of gefinancierd. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om regelingen die voortvloeien uit het Programma Verduurzaming Bedrijventerrein.

De aanvragen worden beoordeeld op basis van beoordelingscriteria die in bijlage IV bij de regeling zijn opgenomen. Een aanvraag kan in totaal maximaal 100 punten scoren. Wanneer een aanvraag minder dan 60 punten scoort, zal de aanvraag worden afgewezen. De selectiecriteria hebben tot doel om de verwachte effectiviteit van het provinciale ontzorgingsprogramma te kunnen beoordelen.

Artikel 14. Verstrekking

De Minister neemt in beginsel binnen zes weken na de datum van ontvangst van een volledige aanvraag een besluit over de verstrekking van de specifieke uitkering. In geval deze termijn niet kan worden gehaald, deelt de Minister dit aan de aanvrager mede en noemt daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien. Dit volgt uit artikel 4:14 van de Awb.

Artikel 15. Verplichtingen

In dit artikel zijn de verplichtingen opgenomen die de provincie heeft bij de besteding van de specifieke uitkering.

Indien de afronding van de activiteiten niet voor 1 mei 2027 mogelijk is en dit buiten de schuld van de ontvanger van de specifieke uitkering is gelegen, kan de Minister die termijn op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de ontvanger eenmaal met ten hoogste een jaar verlengen. Onder buiten de schuld van de aanvrager valt bijvoorbeeld de situatie dat de aanbesteding van het programma door de uitvoerders uitloopt. Dit is een noodzakelijke stap in het proces. Hierdoor kan de start van het ontzorgingsprogramma vertraging oplopen. Een ander voorbeeld is vertraging die kan ontstaan bij het overhevelen van de middelen naar de uitvoerders.

Artikelen 16 en 17. Voorschot, verantwoording en terugvordering

Om in januari 2028 te kunnen vaststellen of de specifieke uitkeringen hebben bijgedragen aan het doel van deze regeling kan de Minister daartoe informatie opvragen bij de provincies over de voortgang van de activiteiten gedurende de looptijd van de regeling.

Bij verstrekking van een specifieke uitkering wijst de Minister een voorschot toe van 100% en betaalt dat in één keer uit. De provincie legt vervolgens verantwoording af over de besteding van het bedrag via het Sisa-systeem, vastgelegd in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet. Als uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de specifieke uitkering onrechtmatig is besteed gelet op het doel en de activiteiten, bedoeld in artikel 10, of onvolledig is besteed binnen de daartoe gestelde termijn, kan de Minister dit (deels) terugvorderen. In dat geval is het streven deze mededeling aan de provincie binnen een jaar te doen nadat de eindverantwoording heeft plaatsgevonden volgens de SiSa-procedure.

Artikel 18. Inwerkingtreding en vervaltermijn

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 februari 2024. In afwijking van de Code Interbestuurlijke Verhoudingen is gedurende vier weken een internetconsultatie gehouden in plaats van acht weken, hetgeen in overleg met het IPO en de VNG is gedaan.

Daarnaast is afgeweken van de vaste invoeringstermijn van een ministeriële regeling en de termijn tussen publicatie en inwerkingtreding. De reden van deze afwijkingen is erin gelegen dat de provincies al in een vroeg stadium inhoudelijk betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van deze regeling. Gedurende dit proces zijn de provincies al aan de slag gegaan met de voorbereiding van de indiening van een aanvraag voor een specifieke uitkering. Zij hebben hierdoor voldoende voorbereidingstijd gekregen om zich op de regeling voor te bereiden. Ook vanuit de provincies is het wenselijk om de regeling zo spoedig mogelijk in 2024 in werking te laten treden, zodat het gat met de pilotfase bij met name het ontzorgingsprogramma verduurzaming bedrijventerreinen zo klein mogelijk wordt gehouden.

Deze regeling vervalt met ingang van 1 mei 2027, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op specifieke uitkeringen die op grond van deze regeling voor deze datum zijn verstrekt.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M. de Jonge


X Noot
2

Kamerstukken II 2022/23, 32 813, nr. 976.

X Noot
3

Dit blijkt ook uit het advies van de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur: Samen werken | Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (rli.nl).

X Noot
4

Aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (Voor de EER relevante tekst) (kennisgeving geschied onder nummer C(2003) 1422).

X Noot
6

Kamerstukken II 2022/23, 29 826, nr. 196.

X Noot
7

Kamerstukken II 2022/23, 29 826, nr. 196.

Naar boven