Besluit van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 21 mei 2024, nr. E&K/45886423, houdende instelling van een Commissie ter beoordeling van de beschermwaardigheid van cultuurgoederen (Instellingsbesluit Commissie Beschermde Cultuurgoederen)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 2, eerste lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. archiefbescheiden:

archiefbescheiden als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, onder 1°, van de Archiefwet 1995;

b. commissie:

Commissie Beschermde Cultuurgoederen, bedoeld in artikel 2;

c. cultuurgoed:

roerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed (artikel 1.1 Erfgoedwet);

d. minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

e. ministerie:

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

f. uitvoervergunning:

een vergunning voor uitvoer van een cultuurgoed buiten de EU;

g. verzameling:

cultuurgoederen die uit cultuurhistorisch of wetenschappelijk oogpunt bij elkaar horen (artikel 1.1. Erfgoedwet);

h. beschermd cultuurgoed:

cultuurgoed dat

  • als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3.7, eerste lid; of

  • voorkomt in een opsomming als bedoeld in artikel 3.7, derde lid; of

  • in geval van de aanwijzing van een beschermde verzameling op grond van artikel 3.8, eerste lid, zolang nog geen opsomming voor die verzameling is vastgesteld, redelijkerwijs onder de algemene omschrijving van die beschermde verzameling valt;

i. beschermde verzameling:

verzameling die is aangewezen op grond van artikel 3.7, tweede lid.

Artikel 2. Instelling en taak

Er is een commissie die tot taak heeft de minister op diens verzoek of op eigen initiatief te adviseren over:

  • a. cultuurgoederen en/of verzamelingen in particulier bezit;

  • b. cultuurgoederen en/of verzamelingen in bezit van de Staat; dan wel

  • c. cultuurgoederen en/of verzamelingen die mogelijk in bezit van de Staat zullen komen, en

waarbij redelijkerwijs kan worden vermoed dat die cultuurgoederen of verzamelingen voldoet aan de criteria van artikel 3.7 van de Erfgoedwet.

Artikel 3. Samenstelling, benoeming, ontslag

  • 1. De commissie bestaat uit een voorzitter en ten minste twee andere leden.

  • 2. De voorzitter en de andere leden worden door de minister benoemd.

  • 3. De leden zijn niet werkzaam bij het ministerie en zijn ook overigens niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van de minister.

  • 4. De voorzitter en de andere leden hebben kennis, expertise en een brede belangstelling voor cultuurgoederen en verzamelingen, kennis van de Collectie Nederland, bestuurlijke ervaring en/of een breed netwerk.

  • 5. De minister benoemt de leden voor ten hoogste vier jaar. Zij kunnen eenmaal voor een periode van ten hoogste vier jaar worden herbenoemd.

  • 6. Bij tussentijds vertrek van een lid kan de minister een ander lid benoemen.

  • 7. De voorzitter en overige leden kunnen (op eigen verzoek of wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden) worden geschorst en ontslagen door de minister.

  • 8. Indien in voorkomend geval uit feiten en/of omstandigheden blijkt dat de voorzitter of een van de andere leden van de adviescommissie zelf direct of indirect betrokkenheid heeft bij een casus dan zullen zij zich laten vervangen en zich weerhouden van enige bemoeienis ten aanzien van de casus.

Artikel 4. Leden

Met ingang van 1 januari 2024 zijn tot lid van de commissie benoemd:

  • a. De heer Prof. Dr. R.E.O. Ekkart te Rijswijk, tevens voorzitter;

  • b. De heer Prof. Dr. T.M. Eliëns te Den Haag;

  • c. Mevrouw Drs. M. Scharloo te Rotterdam;

  • d. De heer Drs. P.J. Schoon te Dordrecht;

  • e. Mevrouw Drs. M. van Schijndel te Utrecht;

  • f. De heer Drs. R. Tax te Den Haag.

Artikel 5. Secretariaat

  • 1. De commissie wordt ondersteund door een secretariaat.

  • 2. Het secretariaat wordt voorzien door de minister.

  • 3. Het secretariaat is voor zijn werkzaamheden voor de commissie uitsluitend aan de commissie verantwoording verschuldigd.

Artikel 6. Werkwijze

  • 1. De commissie stelt haar eigen werkwijze vast.

  • 2. De commissie kan een regelement over haar werkwijze vaststellen.

  • 3. De commissie kan zich door andere personen doen bijstaan voor zover dat voor de vervulling van haar taak nodig is.

Artikel 7. Vergoeding

  • 1. De voorzitter van de commissie ontvangt een vaste vergoeding. De salarisschaal van de voorzitter wordt vastgesteld op schaal 18, zoals overeengekomen in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor rijksambtenaren. De arbeidsduurfactor wordt vastgesteld op 0,2.

  • 2. De leden van de commissie ontvangen een vaste vergoeding. De salarisschaal van de leden wordt vastgesteld op schaal 16, zoals overeengekomen in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor rijksambtenaren. De arbeidsduurfactor wordt vastgesteld op 0,1.

Artikel 8. Kosten van de commissie

De kosten van de commissie komen voor rekening van de minister. Onder kosten worden in ieder geval verstaan:

  • a. de kosten voor de faciliteiten van vergaderingen;

  • b. de kosten voor het inschakelen van externe deskundigheid en het laten verrichten van onderzoek;

  • c. de kosten voor publicatie van rapporten;

  • d. reiskosten gemaakt door de leden van de commissie bij de uitvoering van hun taken voor de commissie.

Artikel 9. Jaarlijkse verslaglegging

De commissie brengt jaarlijks verslag uit aan de minister over de uitvoering van haar taken.

Artikel 10. Archiefbescheiden

De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden of, indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder als mogelijk, de bescheiden betreffende die werkzaamheden over aan het archief van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 11. Evaluatie

Twee jaar na installatie van de commissie volgt een tussentijdse evaluatie, elke vier jaar volgt een uitgebreidere evaluatie.

Artikel 12. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant, waarin het wordt geplaatst, en werkt daarbij terug tot en met 1 januari 2024.

Artikel 13. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Commissie Beschermde Cultuurgoederen.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst en in afschrift worden gezonden aan betrokkenen.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, F. Gräper-van Koolwijk

TOELICHTING

Algemeen

Tot aan 2016 was voorzien in een verplichte adviserende rol van een onafhankelijke commissie bij individuele aanwijzingen van beschermde cultuurgoederen en verzamelingen. Bij de totstandkoming van de Erfgoedwet werd deze rol afgeschaft. Er was reeds sprake van een terughoudend aanwijzingsbeleid bij roerend erfgoed in bezit van particulieren, onder andere omdat het beschermingsregime als consequentie heeft dat de Staat een aanbod tot aankoop van het cultuurgoed dient te doen als dit naar het buitenland dreigt te verdwijnen, terwijl de middelen in het daarvoor beschikbare aankoopfonds beperkt waren.

Sinds inwerkingtreding van de Erfgoedwet in 2016 kan de minister ambtshalve cultuurgoederen beschermen door aanwijzing, waarbij prioriteit wordt gegeven aan cultuurgoederen en verzamelingen die voor het publiek toegankelijk zijn. Daarbij wordt ook overwogen dat het overgaan van een cultuurgoed uit particulier bezit naar een buitenlands museum vanuit publieksbelang de voorkeur zou kunnen hebben boven het behoud voor Nederland zonder zichtbaarheid voor het publiek. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) adviseert in voorkomende gevallen de minister daarbij omdat bij de RCE voldoende kennis aanwezig is om tot een goede beoordeling van de waarde van cultuurgoederen te komen.

Op 27 december 2022 stuurde mijn ambtsvoorganger haar beleidsreactie op het adviesrapportOnmisbaar en Onvervangbaar. Naar een dynamisch beschermingsmodel voor de Collectie Nederland van de Commissie Collectie Nederland’ naar de Tweede Kamer. Dit adviesrapport is opgesteld onder leiding van de heer Van Haersma Buma en de Raad voor Cultuur. De instelling van een permanente onafhankelijke adviescommissie, de Commissie Beschermde Cultuurgoederen, is onderdeel van de implementatie van deze beleidsreactie. Slechts bij een vermoeden van beschermwaardigheid zal ik de commissie verzoeken om een advies. In andere gevallen kan de RCE, al dan niet bijgestaan door externe experts, voorstellen tot aanwijzing of binnengekomen tips zelf afhandelen. Hiermee wordt de werklast van de commissie in individuele casuïstiek verminderd en kan de commissie zich richten op het geheel van reeds aangewezen cultuurgoederen en verzamelingen en eventuele lacunes of dubbelingen daarin.

Het uitgangspunt van de in 2016 vervallen Wet tot Behoud van Cultuurbezit dat cultuurgoederen of verzamelingen in publiek bezit nooit als beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling worden aangewezen, is in de systematiek van de Erfgoedwet gehandhaafd. De vervreemdingsprocedure uit de Erfgoedwet biedt voldoende waarborg voor cultuurgoederen en verzamelingen in publiek bezit.

Het doel van het aanwijzen van cultuurgoederen en verzamelingen als beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen, is om cultuurgoederen en verzamelingen van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis die als onvervangbaar en onmisbaar voor het Nederlands cultuurbezit moeten worden beschouwd, voor Nederland te behouden. Het bijzondere kenmerk van een beschermde verzameling is dat niet ieder onderdeel van de verzameling op zich aan de aanwijzingscriteria voor een beschermd cultuurgoed hoeft te voldoen. De individuele cultuurgoederen die tot de verzameling behoren, hoeven dus op zichzelf niet onvervangbaar en onmisbaar te zijn. Bij de aanwijzing als beschermde verzameling gaat het om de onvervangbaarheid en onmisbaarheid van de verzameling als geheel of van één of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn. De samenhang tussen de cultuurgoederen is niet nader bepaald dan dat deze uit cultuurhistorisch of wetenschappelijk oogpunt bij elkaar horen. Wanneer een verzameling eenmaal als beschermde verzameling is aangewezen, is elk cultuurgoed uit de verzameling een beschermd cultuurgoed, ook al is dat cultuurgoed op zichzelf bezien niet onvervangbaar en onmisbaar.

Naast aanwijzen als beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling kan de commissie ook door mij gevraagd worden om te adviseren bij vervreemding van een cultuurgoed van de Staat indien a. redelijkerwijs kan worden vermoed dat het cultuurgoed of de verzameling bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis heeft en onvervangbaar en onmisbaar is voor het Nederlands cultuurbezit; en b. vervreemding wordt overwogen aan een andere partij dan een provincie, een gemeente, of een andere publiekrechtelijke rechtspersoon. Hiermee creëer ik voor cultuurgoederen in bezit van de Staat een commissie zoals bedoeld in artikel 4.20 van de Erfgoedwet.

Hiermee functioneert de commissie voor cultuurgoederen in bezit van de Staat als een commissie zoals bedoeld in artikel 4.20 van de Erfgoedwet. In geval het een vervreemding van cultuurgoederen naar aanleiding van een advies van de Adviescommissie teruggave cultuurgoederen uit koloniale context of de Adviescommissie restitutie cultuurgoederen Tweede Wereldoorlog, dan is het advies van deze commissies in principe leidend.

In voorkomende gevallen kan ik de commissie ook vragen mij te adviseren over cultuurgoederen die mogelijk tot het bezit van de Staat gaan horen en waarvan het vermoeden bestaat dat deze beschermwaardig zijn. Daaronder versta ik bijvoorbeeld cultuurgoederen die ik aanvaard voor zover deze onbezwaard, om niet en zonder belastende voorwaarden worden overgedragen, zoals omschreven in art 2.6 EW lid 5.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

In artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen.

Artikel 2. Instelling en taak

In artikel 2 wordt de taken van de commissie beschreven. De werkzaamheden betreffen, maar zijn niet gelimiteerd tot:

  • de minister op diens verzoek of op eigen initiatief te adviseren over de beschermwaardigheid van cultuurgoederen volgens de geldende criteria van de Erfgoedwet;

  • de minister te adviseren bij vervreemding van cultuurgoederen in eigendom van de Staat van mogelijk beschermwaardige objecten;

  • de minister te adviseren bij de herbeoordeling van het register van beschermde cultuurgoederen;

  • in voorkomende gevallen: de minister te adviseren over de beschermwaardigheid van objecten en collecties waarvoor niemand verantwoordelijkheid wil nemen en waarvoor de minister een wettelijke aanvaardingsplicht heeft.

Artikel 3. Samenstelling Adviescommissie

Artikel 3 betreft de samenstelling en de benoeming van de leden van de commissie. De minister kan meer leden benoemen dan voor de behandeling van een specifieke adviesaanvraag nodig is. Dit heeft als doel dat de commissie beschikt over een diversiteit aan kennis en expertise onder de leden, zodat specifieke leden kunnen worden betrokken bij een specifieke casus.

Artikel 5. Ondersteuning

Artikel 5 heeft betrekking op de ondersteuning van de werkzaamheden van de commissie. Het secretariaat is ondergebracht bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, F. Gräper-van Koolwijk

Naar boven