Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat | Staatscourant 2024, 17636 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat | Staatscourant 2024, 17636 | ander besluit van algemene strekking |
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
Gelet op artikel 17, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, de artikelen 4, eerste en tweede lid, en 5, onderdelen a tot en met h, van de Kaderwet subsidies I en M en artikel 2, derde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M;
BESLUIT:
In deze regeling wordt verstaan onder:
verschuldigde omzetbelasting die op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds in aanmerking komt voor compensatie;
werken binnen de grond-, weg- en waterbouw ten behoeve van het algemeen nut in Nederland;
Minister van Infrastructuur en Waterstaat;
milieukostenindicator, zijnde het instrument waarmee de milieueffecten van GWW-werken in een geldbedrag worden uitgedrukt;
vergelijkingseenheid voor een GWW-werk waarbij geen innovatieve of duurzame maatregelen worden toegepast;
specifieke uitkering als bedoeld in artikel 15a van de Financiële-verhoudingswet;
verschuldigde omzetbelasting die op grond van de Wet op de Omzetbelasting 1968 in aanmerking komt voor verrekening;
trl-level zoals gedefinieerd in bijlage 2.1 bij de Mededeling van de Europese Commissie van 26 juni 2012, COM(2014) 341.
De artikelen 6, eerste en vierde lid, 8, derde lid, onderdelen a, b en e, 10, 11, 12, aanhef en onderdelen b tot en met i en k, 14, eerste en vierde lid, 17, eerste lid, aanhef en onderdelen a, b, e en f, en tweede lid, 18, 21, 23, eerste lid, 24, eerste lid, en 26 van het Kaderbesluit subsidies I en M zijn van overeenkomstige toepassing op een uitkering die op grond van deze regeling wordt verstrekt.
Deze regeling heeft tot doel gemeenten en provincies te stimuleren bij GWW-werken innovatieve of duurzame maatregelen toe te passen ter bevordering van vermindering van CO2-uitstoot en een circulaire economie.
De minister kan een uitkering verstrekken voor activiteiten gericht op innovatieve of duurzame maatregelen bij:
a. aanleg en onderhoud van wegverharding of bestrating in de openbare ruimte;
b. aanleg en onderhoud van bruggen, tunnels of viaducten;
c. aanleg en onderhoud van wegmeubilair als bedoeld in bijlage 1, waterkeringen of riolering.
1. Een uitkering op grond van deze regeling kan worden aangevraagd door een gemeente of provincie.
2. In afwijking van het eerste lid kan een uitkering worden aangevraagd door een samenwerkingsverband van gemeenten of provincies.
1. Voor de activiteiten bedoeld in artikel 4 komen voor een uitkering in aanmerking de meerkosten van de duurzame of innovatieve maatregelen die worden ingezet ten opzichte van een referentieproject.
2. Kosten die niet in aanmerking komen voor uitkering zijn:
a. kosten waarvoor reeds subsidie of een uitkering is verstrekt;
b. verrekenbare btw en compensabele btw.
1. Het uitkeringsplafond bedraagt € 9.000.000 inclusief compensabele btw.
2. Het uitkeringsplafond bedraagt gedurende de aanvraagperiode bedoeld in artikel 9, tweede lid:
a. voor activiteiten als bedoeld in artikel 4, onderdeel a: € 3.500.000;
b. voor activiteiten als bedoeld in artikel 4, onderdeel b: € 4.000.000;
c. voor activiteiten als bedoeld in artikel 4, onderdeel c: € 1.500.000.
3. Indien een subsidieplafond, als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, ontoereikend is om alle daarvoor in aanmerking komende aanvragen te kunnen toewijzen, worden de bedragen aangevuld indien sprake is van onaangesproken middelen gereserveerd op grond van het tweede lid, onderdeel b of c.
4. Indien een subsidieplafond, als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, ontoereikend is om alle daarvoor in aanmerking komende aanvragen te kunnen toewijzen, worden de bedragen aangevuld indien sprake is van onaangesproken middelen gereserveerd op grond van het tweede lid, onderdeel a of c.
5. Indien een subsidieplafond, als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, ontoereikend is om alle daarvoor in aanmerking komende aanvragen te kunnen toewijzen, worden de bedragen aangevuld indien sprake is van onaangesproken middelen gereserveerd op grond van het tweede lid, onderdeel a of b.
6. De minister verdeelt de beschikbare gelden op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
De uitkering, vermeerderd met compensabele btw, bedraagt ten hoogste € 30 per gereduceerde euro MKI tot een maximum van € 400.000 per aanvrager.
1. De minister kan een uitkering op aanvraag verstrekken.
2. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 1 juli 2024 tot en met 20 december 2024.
3. Een aanvrager dient bij de minister een aanvraag om een uitkering in door middel van een daartoe vastgesteld formulier dat beschikbaar is op de website duurzame-infra.nl.
4. Een aanvraag bevat in ieder geval de volgende gegevens:
a. de gegevens van de contactpersoon;
b. het bedrag van de aangevraagde uitkering;
c. een beschrijving van de te nemen duurzame of innovatieve maatregelen inclusief projectbeschrijving en planning;
d. een opgave waaruit blijkt welke reductie in MKI de maatregel of maatregelen hebben ten opzichte van het referentieproject;
e. een kostenspecificatie van de activiteit die inzicht biedt in de meerkosten ten opzichte van het referentieproject;
f. een opgave van de bedragen aan verrekenbare btw en compensabele btw;
g. een beschrijving waaruit blijkt dat de maatregel TRL 7, 8 of 9 is;
h. een beschrijving waaruit blijkt dat de maatregel:
i. het gebruik van bouwmaterialen of grondstoffen vermindert;
ii. de levensduur van objecten verlengt;
iii. op ten minste een van de volgende doelen is gericht:
1°. het sluiten van de kringloop door hergebruik of recyclage van materialen;
2°. het vervangen van duurzame of hernieuwbare materialen, onderdelen of grondstoffen door minder milieubelastende alternatieven, of
3°. het vervangen van niet hernieuwbare materialen of grondstoffen door duurzame of hernieuwbare alternatieven;
i. een ingevuld factsheet over kennisdeling waarvan het format beschikbaar is op de website duurzame-infra.nl/spuk-kci.
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
a. de opdracht voor de activiteiten is verleend voor de aanvraag van de uitkering;
b. de aanvraag betrekking heeft op de inzet van elektrisch materieel, de opwek van groene energie, de aanleg van groenvoorzieningen, straatmeubilair, sportvelden of speelvelden.
Een besluit tot verlening vermeldt in elk geval:
a. de activiteiten waarvoor de uitkering wordt verleend;
b. het bedrag van de uitkering;
c. de wijze waarop het bedrag van de uitkering is bepaald;
d. de periode waarvoor de uitkering wordt verleend; en
e. het bedrag dat betrekking heeft op de compensabele btw-component en dat is toegevoegd aan het BTW-compensatiefonds.
1. De activiteiten waarvoor een uitkering is verstrekt, zijn uiterlijk binnen vier kalenderjaren na het jaar van de verlening van de uitkering afgerond.
2. Binnen drie maanden na afronding van de activiteiten stelt de ontvanger de ervaringen en de resultaten beschikbaar via een aanpassing van het factsheet over kennisdeling en een beleidsrapportage, waarvan de formats beschikbaar zijn op de website duurzame-infra.nl/spuk-kci.
Gelijktijdig met de beschikking tot verlening van de uitkering verleent de minister een voorschot van 100% van de uitkering.
De ontvanger, waaronder elke ontvanger in een samenwerkingsverband, legt verantwoording af over de besteding van de uitkering op de wijze, bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.
1. De minister stelt de uitkering vast uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de laatste verantwoording, bedoeld in artikel 14, heeft plaatsgevonden.
2. Indien een beschikking tot vaststelling van de uitkering niet uiterlijk op 31 december van het jaar, bedoeld in het eerste lid, kan worden gegeven, kan de minister de termijn voor het nemen van het besluit omtrent vaststelling van de uitkering eenmaal met dertien weken verlengen.
De minister publiceert uiterlijk op 1 juni 2029 een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de uitkering in de praktijk.
1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 juni 2029, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op uitkeringen die voor die datum zijn aangevraagd.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers
• Bewegwijzeringsborden
• Drips / matrixborden / toeritdosering / wegkantsystemen
• Portalen en uithouders (verkeerskundige draagconstructie)
• Verkeersborden en flessenpaal
• Lichtmasten
• Geleiderails
• Geluidschermen
• Hectometerborden
• Bermpaaltjes
• Faunaraster
• Hemelwaterafvoer
Nederland heeft zich gecommitteerd aan het klimaatakkoord van Parijs, dat zich tot doel stelt de opwarming van de aarde te beperken tot ‘ver onder de twee graden en met uitzicht op anderhalve graad.’ Het kabinetsdoel is de uitstoot ten opzichte van 1990 te verminderen met 60% in 2030 en 80–95% in 2050.
Elke sector moet zijn bijdrage leveren. Dit betekent dat ook in de grond-, weg- en waterbouwsector (hierna: GWW) maatregelen moeten worden genomen.
Voldoende CO2-reductie kan alleen worden bereikt als duurzame maatregelen in de markt snel en breed worden toegepast en de kennis actief wordt gedeeld. Het Rijk en medeoverheden zijn de belangrijkste opdrachtgevers binnen deze sector. Zij hebben daarom een unieke positie voor het stimuleren van deze innovaties.
Een van de maatregelen is deze regeling. Die betreft het beschikbaar stellen van middelen ten behoeve van het toepassen van circulaire en CO2-reducerende maatregelen in projecten in de sector GWW, in samenwerking met medeoverheden. Met een nevendoelstelling voor Rijkswaterstaat (hierna: RWS) om lessen te leren en kennis te delen over het toepassen van deze maatregelen.
Bij de inkoop van duurzame en innovatieve maatregelen in GWW-projecten is er vaak sprake van meerkosten. Daarom is financiering nodig om bij GWW-werken tot toepassing van innovatieve of duurzame maatregelen te komen. Dit bevordert niet alleen CO2-reductie en de circulaire economie, maar levert ook een leereffect op. Daarnaast levert dit kennis op die kan worden gedeeld. Dan kan verdere opschaling plaatsvinden. Momenteel is er nog geen regeling voor medeoverheden om aanspraak te maken op financiële ondersteuning voor het toepassen van CO2-reducerende en circulaire maatregelen in GWW-projecten.
Deze regeling heeft tot doel om gemeenten en provincies te stimuleren bij GWW-werken duurzame of innovatieve maatregelen toe te passen ter bevordering van een circulaire economie en vermindering van de CO2-uitstoot.
Daarnaast heeft de regeling als doel om actief kennis op te doen over CO2-reducerende maatregelen in de GWW-sector en deze kennis te delen met interne en externe belanghebbenden. Door medeoverheden te ondersteunen (een deel van) de meerkosten te dragen, is de verwachting dat innovaties eerder hun weg zullen vinden in de praktijk. Het zal medeoverheden daarmee ook helpen hun duurzaamheidsstrategieën te verfijnen bij de inkoop van infraprojecten. Tegelijkertijd kan RWS dan ook zelf overgaan tot het toepassen van dit soort innovaties. Indirect zal deze optie – in samenhang met de verdere uitvoering van de strategie Klimaatneutrale en Circulaire Infraprojecten – bijdragen tot een sectorbrede verduurzaming in het GWW-domein.
Op grond van deze ministeriële regeling kunnen specifieke uitkeringen aan provincies en gemeentes worden verstrekt. Op specifieke uitkeringen is de Financiële-verhoudingswet van toepassing. In artikel 17, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet staat dat specifieke uitkeringen worden geregeld bij of krachtens de wet. Deze wettelijke grondslag wordt geboden in de Kaderwet subsidies I en M. Op grond van artikel 2 van die wet is ook titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing op deze regeling, omdat sprake is van financiële middelen die worden verstrekt aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld, zoals de ontvangers van deze regeling. In titel 4.2 van de Awb zijn bepalingen opgenomen die relevant zijn of kunnen zijn op het gebied van bijvoorbeeld de vaststelling (artikel 4:46 Awb) en terugvordering (4:57 Awb). Verder is een aantal artikelen uit het Kaderbesluit subsidies IenM (hierna: Kaderbesluit) van overeenkomstige toepassing verklaard.
De verantwoording over de besteding van de specifieke uitkering op grond van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet verloopt via de jaarrekening van de gemeente en de provincie en de systematiek van ‘single information, single audit’ (SiSa-systematiek). Dit leidt tot de laagste uitvoeringslasten voor zowel de ontvangers als voor de Rijksoverheid.
Voor deze regeling is in totaal € 10 miljoen (inclusief btw) beschikbaar op de begroting van RWS, onderdeel van het Ministerie van IenW. Het betreft de zogenaamde Urgendamiddelen. Van dit bedrag is maximaal 10% gereserveerd voor uitvoeringskosten van de regeling door RWS.
De regeling wordt uitgevoerd in mandaat door RWS. De regeling is in nauwe samenspraak met RWS opgesteld om te zorgen dat de regeling goed uitvoerbaar is. De regeling is bovendien beperkt in omvang en reikwijdte waardoor een overzienbaar aantal aanvragen en beschikkingen is te verwachten.
Er heeft geen internetconsultatie plaatsgevonden, omdat hier sprake is van een ministeriële regeling die geen significante veranderingen brengt in rechten en plichten van burgers, bedrijven en instellingen noch grote gevolgen heeft voor de uitvoeringspraktijk. Overeenkomstig het kabinetsstandpunt inzake internetconsultatie (Kamerstukken II 2009/10, 292749, nr. 114 en Kamerstukken II 2012/13, 29 362, nr. 224) is internetconsultatie daarom achterwege gebleven.
In de aanloop naar de totstandkoming van deze regeling is overleg gevoerd met de VNG, het IPO alsmede met een aantal afzonderlijke decentrale overheden. De koepels en de afzonderlijk geraadpleegde medeoverheden staan positief tegenover de mogelijkheid een specifieke uitkering aan te vragen. De toegevoegde waarde van internetconsultatie is daarom als gering in te schatten.
Omdat de regeling is gericht op een financiële relatie tussen de overheden is deze regeling niet voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk in overeenstemming met de richtlijn van dit college; de regeling heeft geen rechtstreekse werking naar burgers en bedrijven, en daarmee ook geen gevolgen voor de regeldruk.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Met de datum van inwerkingtreding wordt, met een beroep op aanwijzing 4.17, vijfde lid, onderdeel a, van de Aanwijzingen voor de regelgeving, afgeweken van de vaste verandermomenten en minimuminvoeringstermijnen. Aanleiding daarvoor is dat met een snelle inwerkingtreding de gewenste verstrekking van specifieke uitkeringen niet onnodig wordt opgehouden. Daarbij wordt de doelgroep van deze regeling actief geïnformeerd via de VNG, IPO en via bestaande overlegstructuren en communicatiemiddelen binnen de GWW-sector. Daarnaast worden voorlichtingsmomenten georganiseerd.
Voor deze regeling is het begrip GWW-werken van belang. Dit betreft werken binnen de sector die civieltechnische projecten uitvoert. Dit omvat het plannen, ontwerpen, realiseren en onderhouden van voorzieningen van algemeen nut, zoals het wegennet, dijken, kanalen en bruggen in de openbare ruimte.
Buiten GWW-werken vallen projecten in de burgerlijke- en utiliteitsbouw.
De Milieukostenindicator (MKI) is een geschikt instrument om te sturen op verduurzaming, zo is afgelopen jaren aantoonbaar effectief gebleken. MKI brengt de milieubelasting van een product of project tot uitdrukking en leent zich om het effect van anders ontwerpen, materiaalgebruik of circulariteit inzichtelijk te maken. Een recente evaluatie1 (in opdracht van RWS) laat zien dat het instrumentarium in de sector breed wordt omarmd en dat de inzet in de afgelopen jaren tot significante duurzaamheidswinst heeft geleid. Met MKI wordt oplossingsvrij gestuurd op de milieuprestatie. Er is dus geen sprake van voorgeschreven oplossingen. Doordat MKI een brede milieu-maat is (meerdere milieueffecten, maar ook impact over de hele keten) wordt voorkomen dat een reductie op CO2 ten koste gaat van andere milieueffecten, of dat er effecten optreden op een andere locatie op een ander moment in de tijd. De MKI staat bekend als een beproefd en uniform instrument om de milieu-impact over de levensduur van een bouwelement of bouwwerk te berekenen. Met behulp van een MKI-eis kan CO2-reductie gerealiseerd worden door in te zetten op bijvoorbeeld circulaire GWW-strategieën.
Op grond van artikel 2, derde lid, van het Kaderbesluit worden artikelen van dat besluit van overeenkomstige toepassing verklaard op de onderhavige regeling voor het verlenen van rijksbijdragen aan rechtspersonen die krachtens publiek recht zijn ingesteld. Op deze manier kan het reguliere stramien voor de verlening van subsidies voor alle ontvangers worden aangehouden.
De bepalingen in het Kaderbesluit die op de uitvoering van deze regeling van toepassing zijn, zijn de volgende:
De artikelen 6, eerste en vierde lid (subsidiabele kosten), 8, derde lid, onderdelen a, b en e, 10 (aanvraag), 11, 12, aanhef en onderdelen b tot en met i en k, (afwijzingsgronden), 14, eerste en vierde lid (subsidieverstrekking), 17, eerste lid, aanhef en onderdelen a, b, e en f, en tweede lid (verplichtingen ontvanger), 18 (meldingsplicht), 21 (nadere verplichtingen), 23, eerste lid (voorschotten), 24, eerste lid (vaststelling), en 26 (samenwerkingsverband).
Bij de activiteiten die in aanmerking komen voor een specifieke uitkering, gaat het om drie categorieën:
– aanleg en onderhoud van wegverharding of bestrating van de openbare ruimte, waaronder asfalteren, op het wegennet, fietspaden en straten of trottoirs;
– aanleg en onderhoud van bruggen, tunnels of viaducten. Hierbij geldt dat onderdoorgangen onder tunnels worden geschaard;
– aanleg en onderhoud van wegmeubilair benoemd in bijlage I (zoals verkeersborden, geleiderails, lichtmasten, portalen), waterkeringen (bijvoorbeeld kades, oeverconstructies) of riolering.
In deze regeling is de keuze gemaakt ook aan samenwerkingsverbanden uitkeringen te verstrekken (artikel 26 van het Kaderbesluit). Hierbij gaat het om een samenwerkingsverband op grond van een samenwerkingsovereenkomst. Met een samenwerkingsverband wordt dus uitdrukkelijk niet bedoeld een Gemeenschappelijke regeling. Gemeenschappelijke regelingen kunnen deze uitkering niet aanvragen.
Als een penvoerder namens een samenwerkingsverband een aanvraag doet, geldt daarbinnen nog steeds dat elke decentrale overheid maximaal € 400.000 kan ontvangen. Een samenwerkingsverband van bijvoorbeeld vier gemeenten kan dan ook een uitkering van maximaal € 1,6 miljoen ontvangen (maximaal € 400.000 per gemeente). De deelnemers aan het samenwerkingsverband gelden als afzonderlijke aanvragers (en na toekenning als ontvangers). Elke ontvanger moet zelf verantwoording afleggen (artikel 14). Er is daardoor geen sprake van SISA tussen medeoverheden.
Gelet op artikel 6, eerste lid, van het Kaderbesluit komen voor de specifieke uitkering in aanmerking de gemaakte kosten die direct verbonden zijn met de activiteiten ter uitwerking en realisatie van activiteiten zoals beschreven in artikel 4. Bij de toelichting op artikel 9 komen de eisen aan de meerkosten nader aan bod.
Kosten gemaakt vóór de indiening van de aanvraag komen overeenkomstig artikel 6, tweede lid, Kaderbesluit niet voor een specifieke uitkering in aanmerking. Btw die de ontvanger terug kan krijgen via de btw-aangifte (verrekenbare btw) of kan declareren bij het BTW-compensatiefonds (compensabele btw) komt niet voor een specifieke uitkering in aanmerking.
De plafonds genoemd in dit lid zijn de maximale bedragen die beschikbaar worden gesteld voor het verstrekken van uitkeringen op basis van deze regeling. Deze bedragen zijn inclusief de compensabele btw die de minister na honorering van een aanvraag naar het BTW-compensatiefonds overmaakt. Het uitkeringsplafond is dus inclusief compensabele btw: dat bedrag correspondeert daardoor met het totale beschikbare budget voor de regeling. Verrekenbare btw blijft bij dit budget buiten beschouwing, aangezien deze kosten niet tot het budget voor deze regeling behoren.
Het is van belang te beseffen dat btw niet voor uitkering in aanmerking komt, zie ook artikel 6, tweede lid: de uitkering is altijd exclusief btw.
Het kan voorkomen dat het budget voor aanvragen in een van de categorieën activiteiten in artikel 4 ontoereikend is om alle in aanmerking komende aanvragen te kunnen toewijzen. Op grond van het tweede, derde of vierde lid wordt dat budget aangevuld als er onaangesproken middelen zijn voor een of twee van de andere categorieën activiteiten. Het kan ook gebeuren dat er onaangesproken middelen zijn bij één categorie, en een ontoereikend budget bij twee categorieën. In dat geval wordt het budget bij die twee categorieën opgehoogd met de onaangesproken middelen voor de derde categorie. Dat gebeurt dan naar rato van het tekort voor de betreffende categorieën om alle in aanmerking komende aanvragen te kunnen toewijzen. Op deze wijze is verzekerd dat de subsidieplafonds voor deze twee categorieën aanvragen zo efficiënt mogelijk kunnen worden gebruikt.
Overeenkomstig artikel 8, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van het Kaderbesluit, wordt het beschikbare bedrag verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen. Daarbij geldt op grond van artikel 8, derde lid, onderdelen a en b, van het Kaderbesluit het volgende. Als een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, en hij met toepassing van artikel 4:5 van de Awb, de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst. Indien de minister op de dag dat het plafond wordt bereikt meer dan één aanvraag ontvangt, stelt hij de onderlinge rangschikking van die aanvragen vast door middel van loting (artikel 8, derde lid, onderdeel b, van het Kaderbesluit). Op deze wijze is verzekerd dat de uitkeringsplafonds voor de drie categorieën aanvragen zo efficiënt mogelijk kunnen worden gebruikt.
Zoals aangegeven in de toelichting op artikel 7, eerste lid, is de uitkering altijd exclusief btw. Voor compensabele btw geldt dat de ontvanger deze kan declareren bij het BTW-compensatiefonds. Daarmee is het totale bedrag van de hoogte van de uitkering, bedoeld in artikel 8, de uitkering vermeerderd met compensabele btw. Op grond van artikel 11, onderdeel e, wordt in de verlening het bedrag vermeld dat betrekking heeft op de compensabele btw-component en dat is toegevoegd aan het BTW-compensatiefonds. Daarmee is dit voor de ontvanger van de uitkering inzichtelijk. Verrekenbare btw is in de beschikking niet apart opgenomen. Dit omdat deze kosten niet alleen niet voor subsidie in aanmerking komen, maar ook niet tot het budget voor de regeling behoren.
Het maximum van € 400.000 kan over meerdere uitkeringen op grond van deze regeling zijn verspreid. Een decentrale overheid kan dus meerdere aanvragen indienen.
Er geldt daarnaast een maximum van € 30 aan uitkering per gereduceerde euro MKI. Deze grens heeft als doel de efficiënte besteding van de middelen in deze regeling te borgen. Zowel het referentieproject als het project waarin de maatregel wordt toegepast, krijgt een MKI in de vorm van een score die is uitgedrukt in euro’s. De reductie is dus het verschil tussen de MKI van het referentieproject en het project met de maatregel.
Een maatregel waarbij de MKI volgens de opgave in artikel 9, vierde lid, onder d, € 1.000 is gereduceerd ten opzichte van het referentieproject kan maximaal € 30.000 aan uitkering ontvangen (€ 30 * € 1.000 = € 30.000). Hierbij geldt wel dat sprake moet zijn van meerkosten (artikel 6, eerste lid).
Als de kostenspecificatie (artikel 9, vierde lid, onder e) aantoont dat de maatregel minder dan € 30.000 aan extra kosten veroorzaakt (dus onder de bovengrens van € 30 per gereduceerde euro MKI), wordt het volledige aangevraagde bedrag uitgekeerd. Als de aanvraag bijvoorbeeld € 25.000 betreft, gaat het om € 25 per gereduceerde euro MKI.
Als de kostenspecificatie aantoont dat de maatregel meer dan € 30.000 aan extra kosten veroorzaakt (bijvoorbeeld € 42.000), wordt € 30.000 uitgekeerd: het maximum van € 30 per gereduceerde euro MKI. Anders zou de uitkering immers € 42 per gereduceerde euro MKI bedragen, hetgeen niet past met een bovengrens van € 30 per gereduceerde euro MKI.
Verantwoording voor dit bedrag volgt later via het SiSa-proces.
In dit artikel worden enkele zaken rondom de aanvraag om uitkering geregeld.
Overeenkomstig artikel 10, eerste lid, van het Kaderbesluit wordt de aanvraag tot verlening van de specifieke uitkering voor activiteiten als bedoeld in artikel 4 ingediend met gebruikmaking van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld middel. De benodigde formulieren voor de aanvraag zijn te vinden op duurzame-infra.nl.
Naast de gegevens genoemd in artikel 10, vierde lid, van het Kaderbesluit, moet de aanvraag de in artikel 9 genoemde gegevens bevatten.
Voor de berekening van de met de activiteiten te bereiken MKI-reductie, bedoeld in onderdeel d, wordt de methode gebruikt zoals opgenomen in het formulier dat beschikbaar is op duurzame-infra.nl. Dit betreft een excel-invulformulier waarbij de MKI van de duurzame variant van de maatregelen uitgewerkt moet worden ten opzichte van de reguliere variant van de maatregelen, het referentieproject. Het formulier is gebaseerd op data uit de Nationale Milieu Database (NMD). Aanvragers vullen in welke maatregelen ze willen nemen. Vervolgens wordt automatisch de MKI-reductie van de maatregelen berekend. Indien een maatregel niet in de NMD staat, levert een aanvrager een eigen Life Cycle Analysis (LCA) aan voor de maatregel en wordt op basis van deze LCA het formulier ingevuld. Dit is in het formulier uitgewerkt.
De in onderdeel e genoemde kostenspecificatie betreft een inschatting van de aanvrager. De aanvrager moet de kostenspecificatie van de duurzame maatregelen uitwerken ten opzichte van de reguliere variant van de maatregelen, het referentieproject. Hiervoor is via de website een format beschikbaar gesteld dat verplicht gebruikt moet worden. De meerkosten van de duurzamere variant komen voor de uitkering in aanmerking. Dit met inachtneming van de maximering van € 30 per gereduceerde euro MKI uit artikel 8.
Bij de meerkosten gaat het om:
– meerkosten voor de duurzame of innovatieve maatregelen ten opzichte van het referentieproject;
– onderzoekskosten voor toepassing van de duurzame maatregelen;
– opslagkosten tot het moment van hergebruik. Dit geldt wanneer sprake is van hergebruik van materialen die tijdelijk opgeslagen moeten worden.
Het formulier voor de MKI en het format voor de kostenspecificatie zijn onderdeel van het aanvraagformulier.
Bij trl-levels 7, 8 en 9, bedoeld in onderdeel g, gaat het om trl-levels zoals gedefinieerd in bijlage 2.1 bij de Mededeling van de Europese Commissie van 26 juni 2012, COM(2014) 341 (‘Een Europese strategie voor sleuteltechnologieën – een brug naar groei en banen’). Het gaat achtereenvolgens om:
– TRL 7: system prototype demonstration in operational environment (demonstratie systeem prototype in operationele omgeving);
– TRL 8: system complete and qualified (systeem compleet en gekwalificeerd);
– TRL 9: actual system proven in operational environment (systeem bewezen in een operationele omgeving).
Uit de beschrijving bedoeld in onderdeel h moet blijken dat een maatregel een strategie volgt om circulair grondstoffenverbruik te realiseren.
De beschrijving sluit aan bij strategieën die ook wel bekend staan als de ‘loops’:
– narrow the loop: preventie van materialen- en grondstoffengebruik;
– slow the loop: levensduurverlenging;
– close the loop: sluiten van de kringloop;
– regenerate: duurzame en hernieuwbare materialen.
De strategie ‘narrow the loop’ omvat het element ‘voorkomen van het gebruik’ (‘refuse’). Deze mogelijkheid ontbreekt in de beschrijvingen die de aanvrager kan aanleveren. Dit omdat bij voorkomen van het gebruik de activiteit niet kan worden uitgevoerd.
Niet in aanmerking komen activiteiten die al zijn gestart voor het indienen van de aanvraag of waarbij de opdracht voor de activiteiten reeds is verleend aan een opdrachtnemer (gunning). In beide situaties wordt er van uitgegaan dat de specifieke uitkering geen stimulerend effect heeft.
Daarnaast is de specifieke uitkering niet bedoeld voor de aanleg van groenvoorzieningen, straatmeubilair, sportvelden of speelvelden of voor de inzet van elektrisch materieel en opwek van groene energie.
Deze afwijzingsgronden gelden naast de in artikel 12, aanhef en onderdeel b tot en met i en k, van het Kaderbesluit genoemde afwijzingsgronden.
Gelet op artikel 17, eerste lid, van het Kaderbesluit is de ontvanger naast de verplichtingen, genoemd in artikel 12, onder meer verplicht: (1) de activiteiten uit te voeren overeenkomstig de omschrijving van die activiteiten in de beschikking tot verlening van de specifieke uitkering of vaststelling van de specifieke uitkering; (2) te voldoen aan de verplichtingen die aan de specifieke uitkering zijn verbonden; (3) aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de specifieke uitkering verbonden verplichtingen; (4) op verzoek van de minister alle gevraagde medewerking te verlenen aan een ter zake van de toepassing en de effecten van dit besluit of op grond van een ministeriële regeling ingesteld evaluatieonderzoek, die de minister redelijkerwijs nodig heeft voor de uitvoering van dat evaluatieonderzoek; (5) medewerking te verlenen aan openbaarmaking van de gegevens en de resultaten van de activiteit, tenzij openbaarmaking daarvan redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Gelet op artikel 18 van het Kaderbesluit is de ontvanger gehouden om de minister onverwijld mededeling te doen zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht. Een dergelijke mededelingsverplichting geldt ook als niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de specifieke uitkering verbonden verplichtingen zal worden voldaan.
Het factsheet over kennisdeling (artikel 9, vijfde lid, onderdeel i) bevat een samenvatting van het project en de maatregelen, plus antwoord op een aantal inhoudelijke vragen. Deze informatie wordt gebruikt om kennis te delen. RWS verzamelt de informatie en maakt daar een korte publieksvriendelijke rapportage van die zij op de website duurzame-infra.nl plaatst. Na afronding van de activiteiten vult de ontvanger dit factsheet aan met de lessen die de activiteiten hebben opgeleverd. RWS verzamelt ook deze informatie voor een korte publieksvriendelijke rapportage.
In overeenstemming met artikel 23, derde lid van het Kaderbesluit worden in de verleningsbeschikking de termijnen, hoogte en de tijdstippen bepaald waarop de voorschotten worden betaald. Indien sprake is van een samenwerkingsverband, verstrekt de minister de voorschotten via de penvoerder aan de overige deelnemers die elk voor zich als subsidieontvanger gelden.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers
Inkopen met MKI in de GWW, https://circulairebouweconomie.nl/wp-content/uploads/2024/01/2312_inkopen-met-mki-in-de-gww.pdf
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-17636.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.