Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 27 mei 2024, houdende regels voor het verlenen van een specifieke uitkering aan gemeenten ten behoeve van de versnelde huisvesting en begeleiding van grote gezinnen vergunninghouders (Regeling specifieke uitkering huisvesting grote gezinnen vergunninghouders tweede tranche)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikelen 2, eerste lid, onderdeel f, en 3 van het Besluit van 29 oktober 2022, houdende het stellen van regels over het verstrekken van specifieke uitkeringen aan gemeenten of provincies voor activiteiten die passen in het rijksbeleid met betrekking tot het bouwen, het wonen en de woonomgeving (Stb. 2022, 452);

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

COA:

Centraal Orgaan opvang asielzoekers als bedoeld in artikel 2 van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers;

college:

college van burgemeester en wethouders;

groot gezin:

gezin van zes of meer personen dat gekoppeld is aan een gemeente en in een opvangvoorziening van het COA, (een deel) in een tijdelijke locatie verblijft of waarvan een deel van het gezin in een woning in de gemeente verblijft en ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een specifieke uitkering ten minste één gezinslid in het bezit is van een verblijfsvergunning en de rest in het bezit is van een machtiging tot voorlopig verblijf;

minister:

Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

object:

ruimte die ter bewoning voor verhuur wordt aangeboden of een ruimte met een andere bestemming dan wonen die na transformatie geschikt is voor bewoning en aan de daartoe gestelde eisen voldoet.

Artikel 2. Doel en activiteiten

  • 1. De minister kan ten behoeve van de versnelde huisvesting en begeleiding van grote gezinnen vergunninghouders op aanvraag van het college een specifieke uitkering verlenen aan een gemeente voor een project:

    • a. waarbij een groot gezin gehuisvest moet worden op grond van de taakstelling, bedoeld in artikel 28 van de Huisvestingswet 2014, dan wel al op grond van de taakstelling tijdelijk of niet passend in een gemeente is gehuisvest;

    • b. dat ziet op noodzakelijke ingrepen voor het geschikt maken van een object voor bewoning gelet op de omvang van het beoogde grote gezin door aanpassing of transformatie ervan of door plaatsing van een bouwwerk op het perceel van dat object; en

    • c. dat binnen een jaar na de datum van verlening van de specifieke uitkering besteed en gerealiseerd wordt.

  • 2. De specifieke uitkering kan ook worden besteed ter verduurzaming van het object, indien dit direct verband houdt met de aanpassing of transformatie ervan voor bewoning door een groot gezin.

  • 3. De specifieke uitkering kan ook worden besteed voor de huurderving van het object voor maximaal een periode van een jaar die ontstaat door de aanpassing of transformatie ervan voor bewoning door een groot gezin.

  • 4. Maximaal 10% van de verleende specifieke uitkering mag worden ingezet voor sociaal beheer en maximaal 5% van de verleende specifieke uitkering mag worden ingezet voor noodzakelijke projectkosten.

  • 5. Er wordt geen specifieke uitkering verleend, in het geval voor indiening van een aanvraag al een project is gerealiseerd of met de bouwwerkzaamheden is gestart.

Artikel 3. Uitkeringsplafond

  • 1. Het plafond voor het totaalbedrag aan verleningen van een specifieke uitkering bedraagt:

    • a. in 2024 € 2.726.000;

    • b. in 2025 € 3.700.000; en

    • c. in 2026 € 3.700.000.

  • 2. De maximumhoogte van een uitkering die per aanvraag kan worden verleend bedraagt € 35.000 voor een groot gezin van zes tot en met negen personen en € 50.000 voor een groot gezin van tien personen of meer.

  • 3. De maximumhoogte, bedoeld in het tweede lid, is inclusief de eventuele aftrek van het bedrag dat aan BTW verschuldigd is over de kosten van het project wat in aanmerking komt voor compensatie op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds of voor zover de kosten in aanmerking komen voor aftrek op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968.

Artikel 4. Aanvraag

  • 1. Een specifieke uitkering kan worden aangevraagd binnen de aanvraagperiode die loopt van 3 juni 2024 vanaf 12.00 uur tot en met 15 oktober 2026 om 17.00 uur.

  • 2. Indien het plafond voortijdig in een kalenderjaar wordt bereikt, kan geen aanvraag meer voor dat kalenderjaar worden ingediend en wordt het aanvraagloket gesloten.

  • 3. Een aanvraag bevat in ieder geval:

    • a. het adres waarvoor de specifieke uitkering wordt aangevraagd en op welke wijze aan de voorwaarden wordt voldaan, bedoeld in artikel 2;

    • b. de omvang van het beoogde grote gezin dat in het object gaat wonen en op welke wijze het object daarop wordt aangepast;

    • c. de verwachte begin- en einddatum van het project; en

    • d. een opgave van het bedrag dat aan BTW verschuldigd is over de kosten van het project en welk gedeelte in aanmerking komt voor compensatie.

  • 4. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het aanvraagformulier dat door de minister ter beschikking is gesteld op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Artikel 5. Rangschikking van de aanvragen

  • 1. De minister behandelt de binnengekomen aanvragen op volgorde van binnenkomst.

  • 2. Een aanvraag geldt als binnengekomen op het moment dat een volledige aanvraag is ontvangen.

  • 3. Indien de minister op de dag dat het plafond, bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt bereikt meer dan één volledige aanvraag ontvangt, wordt de onderlinge rangschikking vastgesteld door middel van loting.

Artikel 6. Verplichtingen

  • 1. Het college moet binnen een jaar na verlening van de specifieke uitkering het project realiseren, waarbij een groot gezin is gehuisvest dat valt binnen de bandbreedte, bedoeld in artikel 3, tweede lid, waartoe de specifieke uitkering is verleend. Indien dit niet mogelijk blijkt, kan de minister deze termijn op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van het college verlengen.

  • 2. Op verzoek van de minister informeert het college over de voortgang van het project waarvoor de specifieke uitkering is verleend.

  • 3. Op verzoek van de minister verleent het college medewerking en verstrekt informatie ten behoeve van de voortgang en evaluatie van de doelmatigheid en doeltreffendheid van deze regeling.

Artikel 7. Weigeringsgronden

De minister wijst een aanvraag voor een specifieke uitkering geheel of gedeeltelijk af, indien:

  • a. sprake is van een onvolledige aanvraag, waarbij de aanvrager eerst in de gelegenheid is gesteld om dit verzuim binnen een redelijke termijn te herstellen;

  • b. het project niet voldoet aan de gestelde voorwaarden, bedoeld in artikel 2;

  • c. de verlening van de aangevraagde hoogte leidt tot een overschrijding van het plafond, bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid; of

  • d. al een specifieke uitkering is verleend voor dezelfde activiteiten dan wel voor zover die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd of gefinancierd.

Artikel 8. Verlening

  • 1. De minister neemt binnen zes weken na de datum van ontvangst van een volledige aanvraag een besluit over de verlening van de specifieke uitkering. Indien dit niet mogelijk blijkt, deelt de minister dit aan het college mede en noemt daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel kan worden gegeven.

  • 2. Indien een specifieke uitkering wordt verleend, vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a. het object waarvoor een specifieke uitkering wordt verleend;

    • b. de omvang van het beoogde grote gezin dat erin wordt gehuisvest en of dit, gelet op artikel 3, tweede lid, binnen de bandbreedte van zes tot en met negen personen of tien personen of meer valt;

    • c. een beschrijving van het project waaraan de specifieke uitkering moet worden besteed; en

    • d. het bedrag van de specifieke uitkering.

Artikel 9. Voorschot

De minister verstrekt bij het besluit tot verlening van de specifieke uitkering een voorschot van 100% en betaalt dat in één keer uit.

Artikel 10. Verantwoording

Het college legt verantwoording af over de besteding van de ontvangen specifieke uitkering op de wijze bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

Artikel 11. Vaststelling

De minister kan de specifieke uitkering lager vaststellen, indien zij niet of onrechtmatig is besteed.

Artikel 12. Terugvordering

  • 1. De minister kan de specifieke uitkering geheel of gedeeltelijk van het college terugvorderen, indien sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 11.

  • 2. Terugvordering kan plaatsvinden tot het moment dat vijf jaren zijn verstreken, gerekend vanaf de dag na de verzenddatum van het besluit tot verlening van de specifieke uitkering.

Artikel 13. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juni 2024.

Artikel 14. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling specifieke uitkering huisvesting grote gezinnen vergunninghouders tweede tranche.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M. de Jonge

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Huisvesting is voor vergunninghouders cruciaal om te kunnen starten met de integratie en participatie in de Nederlandse samenleving. Vanwege het grote woningtekort duurt het verkrijgen van passende huisvesting op dit moment relatief lang, hetgeen de integratie en participatie van vergunninghouders vertraagt. Het relatief lange verblijf in een opvanglocatie leidt daarnaast tot een aanzienlijke en onwenselijke druk op de opvang. Op peildatum 25 maart 2024 verbleven 18.220 vergunninghouders in COA-opvanglocaties.

Onder deze groep vergunninghouders bevinden zich grote gezinnen van zes personen of meer. Op 1 maart 2024 bevonden zich in het COA 2637 personen die onderdeel maken van een huishouden van zes personen of meer. De gemiddelde uitstroomduur van vergunninghouders die een groot gezin vormen ligt op de peildatum 14 maart 2024 op circa 31 weken. De afgesproken maximale streefduur van verblijf in de opvang van een vergunninghouder is veertien weken na vergunningverlening. Het streven is dat de vergunninghouder binnen deze termijn verhuist naar de gemeente waaraan de vergunninghouder is gekoppeld. Een extra reden waarom deze termijn in geval van een groot gezin regelmatig niet gehaald wordt is dat woningen in de bestaande woningvoorraad vaak onvoldoende geschikt zijn voor bewoning door grote gezinnen. Daardoor loopt de verblijfsduur voor deze gezinnen in opvanglocaties verder op.

Aan de Landelijke Regietafels Migratie en Integratie (hierna: LRT) is uitgesproken dat gemeenten moeite hebben met het vinden van geschikte woningen voor grote gezinnen bestaande uit vergunninghouders en dat een financiële ondersteuning aan deze gemeenten om woningen voor deze gezinnen aan te passen kan bijdragen aan het oplossen van dit probleem. Aan de LRT is op 9 november 2022 toegezegd dat een regeling wordt ontworpen die aan deze wens tegemoet komt. De eerste tranche van de regeling in 2023 is positief ontvangen en de deelnemende gemeenten hebben hiermee 51 grote gezinnen kunnen huisvesten. Toch was er een onderuitputting van deze tranche. Na evaluatie kwamen enkele oorzaken en aanbevelingen naar boven. Dit heeft geleid tot enkele aanpassingen die zijn opgenomen in deze nieuwe regeling, onder andere het meerjarig openstellen.

2. Doel

Het doel van de regeling is het stimuleren van versnelde huisvesting van grote gezinnen van vergunninghouders in de gemeente waaraan zij zijn gekoppeld, zodat zij kunnen starten met de integratie en participatie in de Nederlandse samenleving. Door een versnelde huisvesting wordt ook de druk op de opvangcapaciteit van het COA verlicht. Dit doel wordt gerealiseerd door de mogelijkheid te bieden om op aanvraag van een college aan een gemeente een specifieke uitkering te verlenen, die ziet op noodzakelijke ingrepen voor het geschikt maken van een object voor bewoning door een groot gezin van vergunninghouders door aanpassing of transformatie ervan of door plaatsing van een bouwwerk op het perceel van dat object.

3. Relatie met andere wet- en regelgeving

3.1 Grondslag

De grondslag voor deze meerjarige regeling is gelegen in de artikelen 2, eerste lid, onderdeel f, en 3 van het Besluit van 29 oktober 2022, houdende het stellen van regels over het verstrekken van specifieke uitkeringen aan gemeenten of provincies voor activiteiten die passen in het rijksbeleid met betrekking tot het bouwen, het wonen en de woonomgeving (Stb. 2022, 452), gelet op artikel 17, eerste lid, van de Financiële Verhoudingswet.

3.2 Algemene wet bestuursrecht

Een beschikking tot het verstrekken van een specifieke uitkering is een beschikking in de zin van de Awb. Indien het college het niet eens is met de beschikking van de minister, kan zij op grond van de Awb daartegen bezwaar maken en vervolgens beroep instellen bij de bestuursrechter.

3.3 Financiële Verhoudingswet

De financiële verhouding tussen het Rijk en de gemeenten is geregeld in de Financiële-verhoudingswet. De bepalingen over specifieke uitkeringen uit de Financiële-verhoudingswet zijn op deze regeling van toepassing. Daarom is in dit besluit toepassing gegeven aan artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet met betrekking tot de wijze van verantwoording door de gemeenten van de besteding van de uitkering en de eventuele terugvordering als deze onrechtmatig zou worden besteed. Dit is gedaan in lijn met het uitgangspunt bij specifieke uitkeringen om de wijze van verantwoording en terugvordering in de regeling van de specifieke uitkering op te nemen.

4. Staatssteun en aanbesteding

Het staat de gemeente vrij om naar eigen inzicht de beschikbaar gestelde budgetten te benutten, binnen de voorwaarden die daaraan in deze regeling worden gesteld. Bij aanbestedingen ten behoeve van de projecten dienen door het college de regels uit de Aanbestedingswet 2012 in acht te worden genomen. Deze regeling is gericht op gemeenten in de uitoefening van hun publieke taak zonder dat er sprake is van economische activiteiten van de gemeente en bevat daarom geen staatssteun. Dit is evenwel anders, indien de gemeente zelf ook objecten verhuurt. Dan kan zij of een gemeentelijke afdeling kwalificeren als onderneming in Europeesrechtelijke zin voor zover van belang voor de staatssteunregels. Daarnaast kan de specifieke uitkering door de gemeenten onder meer besteed worden aan door derden te verlenen diensten en is het van belang dat de gemeenten bij de besteding alert zijn op de Europese regels inzake staatssteun. Het gaat daarbij met name om de vraag of er sprake is van bevoordeling van een onderneming in Europeesrechtelijke zin (als bedoeld in artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie), welke door de subsidie bepaalde kosten, die ze normaal zelf moeten betalen, niet hoeven te dragen. Bij de projecten waarvoor deze specifieke uitkering wordt toegekend is wel bekend voor welke kosten de specifieke uitkering mag worden gebruikt, maar de projecten zijn nog niet precies ingevuld, zoals bijvoorbeeld of en zo ja welke partijen worden ingehuurd zoals aannemers, bouwbedrijven en welke verhuurders het object willen verbouwen. Mocht er sprake zijn van staatssteun, dan zijn er oplossingen mogelijk die in de rechtsverhouding gemeente – onderneming pas kunnen worden vastgelegd en die vallen binnen de autonomie van de gemeente. Daarom kan op rijksniveau geen specifieke staatssteuntoets met concrete oplossingen worden uitgevoerd. Conform de interdepartementale afspraken over staatssteun moeten de gemeenten zelfstandig een staatssteuntoets uitvoeren.1 Gemeenten hebben een zelfstandige verantwoordelijkheid om te waarborgen dat eventuele staatssteun in overeenstemming met artikel 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) wordt verstrekt. Ongeoorloofde staatssteun kan worden voorkomen door het aanbesteden van eventuele opdrachten conform het aanbestedingsrecht, door de huisvesting aan te merken als Dienst van Algemeen Economisch Belang (DAEB) of door te handelen met inachtneming van de de-minimisverordening. Daarbij is het ook van belang om eventuele samenloop met andere bijdragen voor dezelfde of andere activiteiten van de onderneming te betrekken.

Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties coördineert decentrale staatssteunprocedures via het Coördinatiepunt Staatssteun Decentrale Overheden (hierna: CSDO BZK) en heeft in dat kader periodiek overleg met het Vakberaad van de provincies, de VNG en het Coördinatiepunt Staatssteun (CPS) van Kenniscentrum Europa decentraal.

Mocht de gemeente overgaan tot het opdragen van een DAEB, dan moet er sprake zijn van marktfalen. Daarvoor wordt hierna alvast informatie in deze toelichting aangereikt. Bovendien wordt nadere toelichting gegeven over de de-minimisverordening.

4.1 Marktfalen en DAEB

Het is noodzakelijk dat er sprake is van marktfalen bij het opdragen van een DAEB. Bij het beoordelen van de noodzaak en proportionaliteit van de DAEB wordt er dan vanuit gegaan dat de markt ontoereikend is om naar sociaal-maatschappelijk verantwoorde voorwaarden bepaalde activiteiten voort te brengen. Zoals hiervoor aangegeven ligt de gemiddelde uitstroomduur van grote gezinnen van vergunninghouders met een verblijfsvergunning vanuit de opvangcapaciteit van het COA hoger dan de afgesproken termijn van 14 weken. Zowel individuele gemeenten als landelijke organisaties als de VNG en het IPO hebben aangegeven dat het huidige woningaanbod van woningen met een huurprijs onder de liberalisatie/huurtoeslaggrens onvoldoende aansluit bij de woonbehoefte van grote gezinnen van vergunninghouders. De vraag naar woningen die geschikt zijn voor bewoning van deze doelgroep sluit niet aan op het aanbod hiervan. Er is sprake van marktfalen, aangezien markpartijen niet op deze ontwikkeling inspringen. Om die reden kan een dienst van algemeen economisch belang (DAEB) huisvesting grote gezinnen worden opgedragen. Deze DAEB kan voorzien in de aanwijzing van een opdracht aan iedere verhuurder (dus zowel een verhuurder van een sociale huurwoning als een verhuurder van een vrije sector woning) om een woning geschikt te maken voor de huisvesting van een groot gezin, zodat de druk op de opvangcapaciteit van het COA wordt verlicht. Ter compensatie wordt dan door de gemeente een compensatie voor de kosten van het beheer van de opgedragen taak geboden. De reden om een DAEB ten aanzien van iedere verhuurder van toepassing te laten zijn is dat hierdoor een gelijk speelveld wordt gecreëerd. Voor het gebruik van het DAEB-Vrijstellingsbesluit 2012 (Besluit van de Europese Commissie van 20 december 2011 betreffende de toepassing van artikel 106, tweede lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen, (2012/21/EU)) dient aan alle daarin gestelde voorwaarden te worden voldaan.

4.2 De-minimisverordening

Er is ook een mogelijkheid voor gemeenten om voor kleine bedragen gebruik te maken van de ‘de-minimis’-verordening (Verordening (EU) Nr. 2023/2831) van de Europese Commissie. Daarbij kan aan ondernemingen over een periode van drie kalenderjaren tot € 300.000 steun worden verstrekt die geacht wordt niet te kwalificeren als staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van de VWEU. Steun die voldoet aan de voorwaarden uit de de-minimisverordening hoeft dan ook niet gemeld te worden bij de Commissie.

Het de-minimisplafond geldt per onderneming. Voor de berekening ervan moet alle de-minimisssteun die een onderneming van overheden heeft ontvangen bij elkaar worden opgeteld, ongeacht het doel waarvoor de-minimissteun is verstrekt. De ruimte van een onderneming om de-minimissteun te genieten moet op voortschrijdende grondslag worden beoordeeld. Dat wil zeggen dat als een overheid de-minimissteun aan een onderneming wil verstrekken, er moet worden gekeken hoeveel de-minimissteun er in dat kalenderjaar en in de twee voorgaande kalenderjaren al aan de desbetreffende onderneming is verstrekt. Daarom is het belangrijk dat een bestuursorgaan dat bij het verstrekken van de-minimissteun ook vermeldt aan de begunstigde. Als het plafond is bereikt, mag in het betreffende jaar geen de-minimissteun meer worden verleend.

Wanneer van de de-minimisverordening gebruik wordt gemaakt, moet de gemeente de begunstigde onderneming vragen om een de-minimisverklaring in te vullen (zie bijlage bij de handreiking Staatssteun voor de Overheid en de website van de RVO). Zodoende kan zeker worden gesteld dat aan de verschillende voorwaarden voor de-minimissteun worden voldaan. Daarbij moet ook gelet worden op de bewaarplicht van 10 jaar en goede dossiervorming.

5. Uitvoering

Deze regeling wordt vastgesteld door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en bevat voor de uitvoering van deze regeling een overheidstaak die aan de minister is opgedragen. RVO zal mandaat krijgen om dit namens de minister te doen. Dat betekent dat RVO de beschikkingen op grond van deze regeling in naam van de minister mag afgeven.

6. Financiële gevolgen Rijk

Deze regeling betreft een specifieke uitkering, waarvoor over de jaren 2024 tot en met 2026 budget beschikbaar is gesteld. Het totaalbedrag aan verleningen van een specifieke uitkering bedraagtin 2024 € 2.726.000, in 2025 € 3.700.000 en in 2026 € 3.700.000.

7. Evaluatie

Tijdens de looptijd van de regeling wordt gemonitord wat de doorloopsnelheid is van het huisvesten van grote gezinnen van vergunninghouders van de gemeenten waaraan een specifieke uitkering is verleend.Na een jaar zal een eerste evaluatie plaatsvinden, op basis van de eerste ervaringsgegevens.Na afloop van deze regeling wordt deze opnieuw geëvalueerd. De gemeenten die van deze regeling gebruik hebben gemaakt zijn gehouden om hieraan medewerking te verlenen.

8. Advies en consultatie

8.1 Internetconsultatie

De conceptregeling met toelichting stond van 4 april tot en met 2 mei 2024 open voor internetconsultatie. In totaal zijn 10 reacties binnengekomen, waarvan de meerderheid afkomstig zijn van gemeenten. Uit de meeste reacties blijkt herkenning voor het doel van deze regeling, namelijk het vinden van passende huisvesting voor grote gezinnen vergunninghouders. Er is dan ook begrip voor de regeling. Wel is op sommige punten nog een verduidelijkingsvraag gesteld en zijn er suggesties gedaan hoe de regeling nuttiger kan zijn voor gemeenten en corporaties.

Zo is er verduidelijking gevraagd over het moment dat een aanvraag kan worden ingediend. Net als bij de vorige regeling kan een specifieke uitkering worden aangevraagd voor een groot gezin zodra op dat moment ten minste één gezinslid in het bezit is van een verblijfsvergunning en de rest in het bezit is van een Machtiging tot Voorlopig Verblijf (MVV). Dat betekent dat niet het hele gezin al in Nederland hoeft te verblijven. Op deze manier kan de gemeente anticiperen op de komst van de nareizigers.

Daarnaast is aangegeven dat het vertragend werkt als pas gestart mag worden met bouwwerkzaamheden, nadat een specifieke uitkering is verleend. De regeling is op dit punt aangepast. Wel is het nog steeds zo dat geen specifieke uitkering wordt verleend, in het geval er voor indiening van een aanvraag al een project is gerealiseerd of met de bouwwerkzaamheden is gestart.

Verder is de vraag gesteld of de specifieke uitkering ook kan worden gebruikt om de woning van geluidsisolatie te voorzien. Dit is het geval. In artikel 2 van de artikelsgewijze toelichting is dit punt uitgewerkt. De opmerking over de beslistermijn van zes weken geeft geen aanleiding om deze termijn aan te passen.

Een suggestie die in meerdere reacties terugkomt, is of de specifieke uitkering ook kan worden besteed voor de huurderving van het object als een groot gezin wordt gekoppeld aan een woning die in een hoger segment wordt verhuurd. Bij de totstandkoming van de regeling is dit uitvoerig onderzocht. De uitkomst hiervan is dat daartoe niet is besloten, omdat de hoogte van de specifieke uitkering daarmee verhoogd moet worden. Gelet op het doel van de regeling is dit onwenselijk, aangezien de inzet is om zoveel mogelijk objecten geschikt te maken voor bewoning van een groot gezin.

Verder is naar aanleiding van een reactie een aanvulling gemaakt op de voorwaarde dat een groot gezin gehuisvest moet worden op grond van de taakstelling, bedoeld in artikel 28 van de Huisvestingswet 2014, inhoudende dat ook een groot gezin onder de regeling valt dat al op grond van de taakstelling tijdelijk of niet passend in een gemeente is gehuisvest.

Ten aanzien van de reactie die ziet op de staatssteun- en aanbestedingsrechtelijke aspecten van deze regeling, wordt opgemerkt dat hierover is ingegaan in het algemene deel van de toelichting. In aanvulling hierop wordt verwezen naar de op de website van Volkshuisvesting Nederland gepubliceerde Factsheet Staatssteun Startbouwimpuls van 2 oktober 2023 om toepassingsproblemen bij gemeenten te ondervangen. Om na te gaan of wordt voldaan aan het doel van de regeling gelden voorwaarden voor verlening van de specifieke uitkering. De reactie geeft geen aanleiding om dit aan te passen.

Een aantal reacties rondom andere woonopgaven, onder meer dat huisvesting noodzakelijk is vanwege de hoeveelheid aan alleenstaande vergunninghouders, is voor kennisgeving aangenomen.

De reacties die de regeling in algemene zin in twijfel trekken, leiden niet tot een aanpassing ervan. De regeling is namelijk tot stand gekomen op basis van een uitgesproken wens op de Landelijke Regietafel Migratie en Integratie om ondersteuning te bieden bij de huisvesting van grote gezinnen vergunninghouders. Deze regeling ondersteunt gemeenten bij haar wettelijke taak om vergunninghouders te huisvesten, zodat de gemiddelde uitstroomduur van het COA wordt verkort.

8.2 Adviescollege toetsing regeldruk (ATR)

Het ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

II. Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit artikel worden enkele definities gegeven van veelgebruikte begrippen in de regeling.

Aan de definitie van een ‘groot gezin’ wordt voldaan als sprake is van een gezin van zes of meer personen dat gekoppeld is aan een gemeente en in een opvangvoorziening van het COA, (een deel) in een tijdelijke locatie verblijft of waarvan een deel van het gezin in een woning in de gemeente verblijft en ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een specifieke uitkering ten minste één gezinslid in het bezit is van een verblijfsvergunning en de rest een MVV.

In tegenstelling tot de vorige regeling is naar aanleiding van de evaluatie hiervan besloten dat ook een (deel van het) groot gezin dat in een tijdelijke locatie verblijft onder deze regeling valt. De rijksoverheid hanteert sinds 1996 de volgende definitie voor gezin: ‘Elk leefverband van één of meer volwassenen die verantwoordelijkheid dragen voor de verzorging en opvoeding van één of meer kinderen (VWS, 1996)’.

De definitie van ‘object’ is ruim genomen, zodat optimaal wordt bijgedragen aan het doel van deze regeling om grote gezinnen van vergunninghouders sneller te huisvesten. Zowel sociale huurwoningen als woningen in de vrije sector die ter bewoning voor verhuur wordt aangeboden vallen onder deze definitie, evenals leegstaande panden met een andere bestemming die na transformatie geschikt zijn voor de bewoning van een groot gezin. Ook mag het gaan om tijdelijke woningen.

Artikel 2. Doel en activiteiten

Dit artikel stelt voorwaarden aan de projecten waarvoor een specifieke uitkering kan worden aangevraagd, waardoor een bijdrage wordt geleverd aan de versnelde huisvesting en begeleiding van grote gezinnen vergunninghouders, wat zonder de specifieke uitkering niet mogelijk zou zijn.

Er kan een specifieke uitkering worden verleend dat ziet op noodzakelijke ingrepen voor het geschikt maken van een object voor bewoning door een groot gezin door aanpassing of transformatie ervan of door plaatsing van een bouwwerk op het perceel van dat object. Weliswaar mogen de middelen ook worden besteed voor het aanpassen van tijdelijke woningen, maar wel wordt de oproep gedaan om daarmee op verantwoorde wijze om te gaan.

Gelet op het doel van de regeling mag de specifieke uitkering niet worden besteed aan verduurzaming van een object als dit zonder aanpassing of transformatie ervan al geschikt is voor bewoning door een groot gezin. Verder komen verduurzamingsmaatregelen alleen voor een tegemoetkoming in aanmerking als dit rechtstreeks verband houdt met de aanpassing of transformatie van het object. Bij aanpassing van een object kan worden gedacht aan de situatie dat een dakkapel wordt geplaatst en vervolgens als verduurzamingsmaatregel isolatiemateriaal op het dakbeschot wordt aangebracht. Daarentegen houdt het treffen van een verduurzamingsmaatregel geen rechtstreeks verband tot bijvoorbeeld de activiteit dat één of meer muren worden gesloopt om de woning geschikt te maken voor een groot gezin. Bij transformatie van een object kan als verduurzamingsmaatregel worden gedacht aan het plaatsen van dubbelglas of het isoleren van de woning. Door aanpassing van een object voor de bewoning van een groot gezin kan sprake zijn van huurderving. Dit is bijvoorbeeld het geval als twee objecten worden samengevoegd. Er kan maximaal voor een periode van een jaar een tegemoetkoming in de huurderving worden verleend.

Om ervoor te zorgen dat projecten zo snel mogelijk worden gerealiseerd en grote gezinnen daardoor versneld worden gehuisvest, moet een project binnen een jaar na de datum van verlening van de specifieke uitkering worden gerealiseerd.

Maximaal 10% van de verleende specifieke uitkering mag worden ingezet voor sociaal beheer. Hieronder vallen de kosten die bijvoorbeeld gemaakt moeten worden voor een huismeester of begeleider van het gezin. Het doel is het bevorderen van de leefbaarheid, zelfredzaamheid, maatschappelijke participatie en signaalfunctie. Een gemeente kan, na uitputting van het standaardbudget voor maatschappelijke begeleiding van vergunninghouders, ook in het kader van sociaal beheer een deel van de specifieke uitkering besteden aan extra maatschappelijke begeleiding van een groot gezin. Deze tegemoetkoming vormt geen vervanging voor de wettelijke verplichtingen van een gemeente in het kader van integratie en participatie.

Maximaal 5% van de verleende specifieke uitkering mag worden ingezet voor noodzakelijke projectkosten. Het gaat dan om kosten voor uitvoerend en administratief personeel dat moet worden aangetrokken om de regeling uit te voeren. Onder projectkosten vallen niet de kosten die binnen de reguliere bedrijfsvoering vallen.

Er wordt geen specifieke uitkering verleend, in geval voor indiening van een aanvraag al een project is gerealiseerd of met de bouwwerkzaamheden is gestart. Indien met de bouwwerkzaamheden van het project is gestart nadat een aanvraag is ingediend, ligt het in de eigen risicosfeer als geen specifieke uitkering wordt verleend.

Artikel 3. Uitkeringsplafond

Het plafond in 2024 tot en met 2026 voor het totaalbedrag aan verleningen van een specifieke uitkering bedraagt € 10.126.000. De maximumhoogte die per aanvraag voor een specifieke uitkering kan worden verleend bedraagt € 35.000 voor een groot gezin van zes tot en met negen personen en € 50.000 voor een groot gezin van tien personen of meer. Dit onderscheid is erin gelegen dat de kosten voor het geschikt maken van bewoning voor een groot gezin van tien personen of meer waarschijnlijk hoger zijn. Er geldt geen plafond per gemeente voor het totaalbedrag aan verleningen van een specifieke uitkering.

De projecten waarvoor een specifieke uitkering kan worden verleend kunnen activiteiten zijn waarover een college BTW verschuldigd is. Een college dient hiermee rekening te houden door bij de aanvraag het aan BTW verschuldigde bedrag op te geven, inclusief welke partij welk deel van de middelen besteedt. In geval een specifieke uitkering wordt verleend, zal de tegemoetkoming exclusief BTW aan het college worden uitgekeerd en zal de BTW-component in het BTW-Compensatiefonds van het Ministerie van Financiën worden gestort. Een college kan dan op grond van de relevante wet- en regelgeving eventueel een beroep doen op teruggave van de betaalde BTW-componenten. Dat brengt mee dat geen specifieke uitkering wordt verleend voor BTW verschuldigd over kosten voor activiteiten, indien dit in aanmerking komt voor compensatie op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds of voor zover de kosten in aanmerking komen voor aftrek op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968. Het geldende uitgangspunt is namelijk dat kosten die op een andere wijze gecompenseerd kunnen worden niet uit de specifieke uitkering worden betaald.

Artikel 4. Aanvraag

Een college kan een aanvraag doen met gebruikmaking van een aanvraagformulier dat daarvoor door de minister ter beschikking is gesteld op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Daarbij dient een college de in het tweede lid opgesomde gegevens over te leggen, zodat beoordeeld kan worden of een aanvraag voldoet aan de in de regeling gestelde eisen en daarmee de hoogte van de specifieke uitkering kan worden vastgesteld.

De aanvraagperiode loopt van 3 juni 2024 vanaf 12.00 uur tot en met 15 oktober 2026 om 17.00 uur. Indien het plafond voortijdig in een kalenderjaar wordt bereikt, kan geen aanvraag meer voor dat kalenderjaar worden ingediend en wordt het aanvraagloket gesloten.

Artikel 5. Rangschikking van de aanvragen

De verdeling van het uitkeringsplafond vindt plaats op de volgorde waarin volledige aanvragen binnenkomen. Indien op de dag dat het plafond wordt bereikt meerdere volledige aanvragen zijn ontvangen, wordt de onderlinge volgorde van deze aanvragen via loting vastgesteld.

Artikel 6. Verplichtingen

In dit artikel zijn de verplichtingen opgenomen die het college heeft bij de besteding van de specifieke uitkering.

Om ervoor te zorgen dat projecten zo snel mogelijk worden gerealiseerd en grote gezinnen daardoor versneld worden gehuisvest, moet een project binnen een jaar na de datum van verlening van de specifieke uitkering worden gerealiseerd, waarbij een groot gezin is gehuisvest dat valt binnen de bandbreedte, bedoeld in artikel 3, tweede lid, waartoe de specifieke uitkering is verleend. Dit hoeft dus niet het ten tijde van de aanvraag beoogde gezin te zijn, zolang de omvang ervan maar binnen de bandbreedte valt. Op verzoek van het college kan deze termijn worden verlengd. Te denken valt aan de situatie dat ten tijde van de aanvraag voor een specifieke uitkering nog een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd en verleend, waartegen een belanghebbende bezwaar kan maken en beroep/hoger beroep kan instellen.

Artikel 7. Weigeringsgronden

Als sprake is van één of meer omstandigheden als bedoeld in dit artikel, dan wordt de aanvraag voor een specifieke uitkering geheel of gedeeltelijk afgewezen. In geval een onvolledige aanvraag is ingediend, wordt de aanvrager eerst in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen een redelijke termijn te herstellen, voordat hiertoe wordt overgegaan.

Artikelen 8, 9 en 10. Verlening, voorschot en verantwoording

De minister neemt in beginsel binnen zes weken na de datum van ontvangst van een volledige aanvraag een besluit. Bij verlening van een specifieke uitkering wijst de minister een voorschot toe van 100% en betaalt dat in één keer uit. Het college legt vervolgens verantwoording af over de besteding van het bedrag via het Sisa-systeem, vastgelegd in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

Artikelen 11 en 12. Vaststelling en terugvordering

Als de specifieke uitkering niet of onrechtmatig is besteed, kan de minister de specifieke uitkering lager vaststellen en dit op grond van artikel 12 binnen vijf jaren, gerekend vanaf de dag na de verzenddatum van de verleningsbeschikking, geheel of gedeeltelijk van het college terugvorderen.

Van een onrechtmatige besteding is bijvoorbeeld sprake als een groot gezin wordt gehuisvest dat afwijkt van de bandbreedte, bedoeld in artikel 3, tweede lid, waartoe de specifieke uitkering is verleend. Dat betekent dus dat als een specifieke uitkering is verleend voor een groot gezin van tien personen of meer en er wordt uiteindelijk een groot gezin van zes tot en met negen personen in gehuisvest, de specifieke uitkering lager kan worden vastgesteld en geheel of gedeeltelijk kan worden teruggevorderd.

Artikel 13. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juni 2024. Met instemming van VNG en RVO wordt hiermee afgeweken van de vaste verandermomenten en minimuminvoeringstermijn, gelet op de noodzaak om grote gezinnen vergunninghouders versneld te huisvesten en te begeleiden.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M. de Jonge


X Noot
1

Interdepartementale afspraken inzake staatssteun 2017, 12 oktober 2017, wetten.overheid.nl/BWBR0040099/2017-10-21.

Naar boven