Advies Raad van State inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving en het Omgevingsbesluit in verband met de implementatie van artikel 12 van richtlijn (EU) 2023/1791 van het Europees Parlement en de Raad van 13 september 2023 betreffende energie-efficiëntie en tot wijziging van Verordening (EU) 2023/955 (herschikking) (Pb EU 2023, L  231)

Nader Rapport

’s-Gravenhage, 26 april 2024

Nr. WJZ / 52669912

Aan de Koning

Nader rapport inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving en het Omgevingsbesluit in verband met de implementatie van artikel 12 van richtlijn (EU) 2023/1791 van het Europees Parlement en de Raad van 13 september 2023 betreffende energie-efficiëntie en tot wijziging van Verordening (EU) 2023/955 (herschikking) (Pb EU 2023, L 231)

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 20 februari 2024, nr. 2024000466, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 10 april 2024, nr. W18.24.00034/IV, bied ik U hierbij aan.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij de algemene maatregel van bestuur en adviseert het ontwerpbesluit nader te overwegen. Graag ga ik op deze opmerkingen in het navolgende in. De tekst van het advies treft u hieronder aan met tussengevoegd mijn reactie daarop.

Bij Kabinetsmissive van 20 februari 2024, no.2024000466, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister voor Klimaat en Energie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving en het Omgevingsbesluit in verband met de implementatie van artikel 12 van richtlijn nr. (EU) 2023/1791 van het Europees Parlement en de Raad van 13 september 2023 betreffende energie-efficiëntie en tot wijziging van Verordening (EU) 2023/955 (herschikking) (Pb EU 2023, L 231), met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit strekt ertoe dat exploitanten van datacentra worden verplicht via een elektronische voorziening informatie openbaar te maken over hun energieverbruik. Ook dient informatie beschikbaar te worden gesteld ten behoeve van een Europese databank.

De Afdeling advisering van de Raad van State merkt op dat het ontwerpbesluit zelf de gegevens dient aan te wijzen die openbaar moeten worden gemaakt. In verband daarmee dient de voorgestelde delegatiegrondslag voor het aanwijzen van de gegevens te vervallen. Ook is het van belang om te verduidelijken welke informatie in de (openbaar beschikbare) elektronische voorziening moet worden opgenomen en hoe dit zich verhoudt tot de (beperkte) openbaarheid van gegevens in de Europese databank. Tot slot maakt de Afdeling een opmerking over de uitzondering op de verplichting tot het verstrekken van gegevens.

In verband met deze opmerkingen dient het ontwerpbesluit nader te worden overwogen.

1. Inhoud en achtergrond van het ontwerpbesluit

a. Inhoud van het ontwerpbesluit

Het ontwerpbesluit implementeert artikel 12 van richtlijn (EU) 2023/1791. Volgens de toelichting gaat het om zuivere implementatie van artikel 12 van de richtlijn.

Daartoe bepaalt het ontwerpbesluit dat degene die een datacentrum exploiteert met een geïnstalleerd IT-vermogen van ten minste 500 kW jaarlijks op 15 mei gegevens over de energie-prestaties openbaar moet maken. De openbaarmaking vindt plaats via een elektronische voorziening en een elektronisch formulier die door de minister van Klimaat en Energie ter beschikking worden gesteld (te bereiken via het loket van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)). De minister verstrekt de openbaar gemaakte gegevens vervolgens aan de Europese Commissie met het oog op een Europese databank die op geaggregeerd niveau openbaar beschikbaar zal zijn.

b. Europeesrechtelijke achtergrond

Op grond van de richtlijn energie-efficiëntie verplichten lidstaten exploitanten van datacentra op hun grondgebied om gegevens over hun energieprestaties openbaar te maken. Informatie die onder het Unierecht en nationaal recht ter bescherming van handels- en bedrijfsgeheimen en van de vertrouwelijkheid valt, behoeven niet openbaar gemaakt te worden. De Commissie zet een Europese databank op die de door de datacentra overeenkomstig de openbaarmakingsverplichting medegedeelde informatie bevat. De Europese databank is openbaar beschikbaar op geaggregeerd niveau.

Op 14 maart 2024 heeft de Commissie een gedelegeerde verordening vastgesteld op basis van de richtlijn energie-efficiënte en ter nadere uitwerking van de in die richtlijn neergelegde verplichtingen betreffende datacentra.

2. Aanwijzing van de openbaar te maken gegevens

Het ontwerpbesluit bepaalt dat bij ministeriële regeling de gegevens worden aangewezen die openbaar moeten worden gemaakt. Volgens de toelichting biedt artikel 23.1 van de Omgevingswet hiervoor een grondslag.

De Afdeling merkt op dat artikel 23.1 in dit geval geen grondslag biedt om bij ministeriële regeling regels te stellen. Dat artikel biedt alleen een grondslag om bij ministeriële regeling ter uitvoering van een internationaalrechtelijke verplichting regels te stellen, voor zover de Omgevingswet niet in een andere grondslag voor het stellen van regels voorziet. De Omgevingswet voorziet echter wel in zodanige grondslag. In dit verband wijst de Afdeling op de artikelen 20.6 en 20.8 van de Omgevingswet, die een grondslag bieden om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen over het bijhouden, verzamelen en openbaar maken van daarbij aangewezen gegevens. De in deze beide bepalingen geboden mogelijkheden tot het stellen van nadere regels bij ministeriële regeling zijn uitdrukkelijk beperkt tot nadere uitvoering, respectievelijk uitvoeringstechnische of administratieve voorschriften.

De Afdeling adviseert om de voorgestelde delegatiegrondslag voor het aanwijzen van de gegevens te laten vervallen en in het ontwerpbesluit zelf hiervoor een regeling op te nemen.

Het advies van de Afdeling is opgevolgd. Het voorgestelde tweede lid van artikel 5.16b van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) is in die zin aangepast dat daarin nu de verschillende categorieën van gegevens zijn aangewezen waarover door degene die de activiteit verricht gegevens dienen te worden verzameld en vervolgens openbaar gemaakt met gebruikmaking van de elektronische voorziening. De eerder voorgestelde delegatiegrondslag is komen te vervallen. In artikel 5.16b, vierde lid van het Bal is in plaats daarvan een serviceverwijzing opgenomen naar de bij ministeriële regeling gestelde regels waarin de uitvoeringstechnische aspecten zijn opgenomen die zien op de wijze van aanleveren van de gegevens over de (energie)prestaties van de activiteit en de bij die gegevens toe te passen berekeningsmethodieken. De grondslag voor het stellen van dergelijke regels bij ministeriële regeling is opgenomen in de artikelen 20.6 en 20.8, derde lid, van de Omgevingswet.

3. Elektronische voorziening

a. Inrichting van de elektronische voorziening en mededeling aan de Europese Commissie

Het ontwerpbesluit regelt de verstrekking aan de Europese Commissie, door de minister van Klimaat en Energie, van de gegevens die via de elektronische voorziening worden aangeleverd. De Afdeling wijst er op dat voor het verstrekken van de meegedeelde gegevens ten behoeve van opname in de Europese databank zowel een gemeenschappelijke gebruikersinterface als een gemeenschappelijk applicatieprogramma-interface worden toegepast. Dit zorgt ervoor dat alle rapporterende datacentra de informatie op dezelfde wijze kunnen meedelen. Onduidelijk is hoe de elektronische voorziening op die interfaces aansluit en hoe wordt verzekerd dat datacentra in Nederland gegevens op dezelfde manier kunnen meedelen aan de elektronische voorziening als in andere Europese landen.

De Afdeling adviseert in de toelichting aandacht te besteden aan de wijze waarop de elektronische voorziening wordt ingericht en in hoeverre dit is afgestemd op de interfaces van de Europese databank.

Het advies van de Afdeling is ter harte genomen en de toelichting is in paragraaf 2.3 op dit punt verduidelijkt. De uitvoeringstechnische regels en regels over de toe te passen berekeningsmethodiek worden opgenomen in een bijlage bij de Omgevingsregeling. Daarnaast zijn deze ook verwerkt in de elektronische voorziening en het elektronisch formulier waar de datacentra gebruik van moeten maken om de verzamelde gegevens aan te leveren en via het elektronische loket openbaar te maken. Met de uitvoeringstechnische regels en de wijze waarop de gegevens moeten worden aangeleverd door middel van de elektronische voorziening en het elektronische formulier wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de verwachte eisen van de Europese databank. Daarbij wordt uitgegaan van de uitvoeringstechnische regels en berekeningsmethoden zoals deze zijn opgenomen in de gedelegeerde verordening van de Europese Commissie die op 14 maart 2024 is vastgesteld.

b. De gegevens die openbaar moeten worden gemaakt

Datacentra moeten op basis van de richtlijn energie-efficiëntie informatie openbaar maken over hun energie-prestaties. Die informatie dient mede te zijn gebaseerd op de gedelegeerde verordening. Het ontwerpbesluit lijkt er vanuit te gaan dat dit betekent dat de via de elektronische voorziening openbaar te maken gegevens dezelfde zijn als de aan de Commissie mee te delen gegevens.

In dit verband wijst de Afdeling erop dat de gedelegeerde verordening bepaalt welke informatie ten behoeve van de Europese databank moet worden verstrekt. De informatie die overeenkomstig de gedelegeerde verordening wordt verstrekt ten behoeve van de Europese databank wordt slechts op geaggregeerde wijze openbaar gemaakt in deze databank.

Verder is in de gedelegeerde verordening bepaald dat de lidstaten toegang hebben tot alle informatie en kernprestatie-indicatoren van datacentra op hun grondgebied en de Commissie tot alle informatie in de Europese databank. Ook is geregeld dat de Commissie en alle betrokken lidstaten alle informatie over, en kernprestatie-indicatoren van, individuele datacentra, die aan de Europese databank worden medegedeeld, vertrouwelijk houden.

Dergelijke informatie wordt beschouwd als vertrouwelijke informatie die de commerciële belangen van exploitanten en eigenaars van datacentra raakt. Dit lijkt erop te wijzen dat door de datacentra meegedeelde informatie niet zonder meer openbaar gemaakt kan worden via de nationale elektronische voorziening en buiten het bereik van de in de richtlijn energie efficiëntie neergelegde openbaarmakingsverplichting valt. Het uitgangspunt dat ten grondslag lijkt te liggen aan het ontwerpbesluit, namelijk dat de aan de Commissie mee te delen gegevens dezelfde zijn als de via de elektronische voorziening openbaar gemaakte gegevens, zou hiermee onverenigbaar zijn.

Op basis van het voorgaande is het niet duidelijk welke informatie door datacentra openbaar moet worden gemaakt via de elektronische voorziening en hoe dit zich verhoudt tot de (beperkte) openbaarheid van gegevens in de Europese databank.

De Afdeling adviseert het ontwerpbesluit aan te passen en daarin te verduidelijken welke gegevens datacentra via de elektronische voorziening dienen te verstrekken en welke gegevens vervolgens via die voorziening openbaar zullen worden gemaakt.

Het advies van de Afdeling is opgevolgd en de categorieën van gegevens waarover door de datacentra informatie dient te worden verstrekt, zijn aangewezen in het voorgestelde artikel 5.16b, tweede lid, van het Bal. Uit het voorgestelde artikel 5.16b, eerste lid en tweede lid van het Bal volgt dat de gegevens die dienen te worden verstrekt met gebruikmaking van de elektronische voorziening en het elektronisch formulier ook de gegevens zijn die met gebruikmaking van de elektronische voorziening openbaar worden gemaakt. In het voorgestelde artikel 5.16b, derde lid, van het Bal is een uitzondering opgenomen van de verplichting tot het verzamelen en openbaar maken van de aangewezen gegevens voor zover er sprake is van gegevens waarvan de geheimhouding op grond van artikel 5.1, eerste lid, onder c, van de Wet open overheid gerechtvaardigd is. Dat betekent dat deze door de datacentra niet aan hoeven te worden geleverd bij de elektronische voorziening. In verband met de implementatiedatum van 15 mei 2024 zal op het moment dat de door de Europese Commissie vastgestelde gedelegeerde verordening in werking is getreden, worden bezien of de regelgeving voor de volgende ronde van de rapportageverplichting voor datacentra in het jaar 2025 en de opvolgende jaren moet worden aangepast.

4. De uitzondering op de verplichting tot het verstrekken van gegevens

Het ontwerpbesluit voorziet in een uitzondering op de verplichting om gegevens over energie-efficiëntie openbaar te maken indien het bedrijfs- of fabricagegevens als bedoeld in de Wet open overheid betreft. Volgens de toelichting dient degene die het datacentrum exploiteert het beroep op deze uitzondering te motiveren.

De Afdeling wijst erop dat de Wet open overheid een regeling biedt die voorschrijft dat openbaarmaking van bepaalde gegevens achterwege dient te blijven en een regeling waarbij het achterwege blijven van openbaarmaking moet worden afgewogen tegen het belang van openbaarmaking. Het ontwerpbesluit lijkt hiervan af te wijken met de formulering dat de verplichting tot openbaarmaking niet van toepassing is indien sprake is van bedrijfs- of fabricagegevens. Aldus zou een exploitant steeds openbaarmaking kunnen weigeren zodra vaststaat dat sprake is van dergelijke gegevens. Het is van belang om te verduidelijken in hoeverre afwijking van de regeling in de Wet open overheid is beoogd.

De verplichting om een motivering te geven bij het beroep op de uitzonderingsgrond is niet opgenomen in het ontwerpbesluit. Indien het de bedoeling is deze verplichting op te leggen aan exploitanten, is het van belang een dergelijke regeling alsnog in het ontwerpbesluit op te nemen.

De Afdeling adviseert om de toelichting, en zo nodig het ontwerpbesluit, in het licht van het voorgaande aan te passen.

Het advies van de Afdeling is opgevolgd. De formulering van het voorgestelde artikel 5.16c, derde lid, van het Bal is in die zin aangepast dat is verduidelijkt dat voor zover er sprake is van gegevens waarvan de geheimhouding op grond van artikel 5.1, eerste lid, onder c, van de Wet open overheid gerechtvaardigd is, deze gegevens zijn uitgezonderd van de verplichting tot openbaarmaking, zoals opgenomen in het voorgestelde eerste lid en uitgewerkt in het voorgestelde tweede lid van artikel 5.16c van het Bal. Daarnaast is de toelichting op dit punt verduidelijkt en is de daarin eerder opgenomen passage dat degene die het datacentrum exploiteert het beroep op deze uitzondering dient te motiveren, komen te vervallen. Voor het eerste rapportagemoment waarbij de gegevens uiterlijk op 15 juli 2024 moeten worden aangeleverd, is een motivering voor het niet opnemen van dergelijke gegevens in de rapportage geen vereiste. Voor de rapportageronde in het jaar 2025 en opvolgende jaren zal worden bezien of de regelgeving op dit punt dient te worden aangepast.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal bezwaren bij het ontwerpbesluit en adviseert dit besluit niet te nemen, tenzij het is aangepast.

De vice-president van de Raad van State,

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten.

Advies Raad van State

No. W18.24.00034/IV

's-Gravenhage, 10 april 2024

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 20 februari 2024, no.2024000466, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister voor Klimaat en Energie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving en het Omgevingsbesluit in verband met de implementatie van artikel 12 van richtlijn nr. (EU) 2023/1791 van het Europees Parlement en de Raad van 13 september 2023 betreffende energie-efficiëntie en tot wijziging van Verordening (EU) 2023/955 (herschikking) (Pb EU 2023, L 231), met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit strekt ertoe dat exploitanten van datacentra worden verplicht via een elektronische voorziening informatie openbaar te maken over hun energieverbruik. Ook dient informatie beschikbaar te worden gesteld ten behoeve van een Europese databank.

De Afdeling advisering van de Raad van State merkt op dat het ontwerpbesluit zelf de gegevens dient aan te wijzen die openbaar moeten worden gemaakt. In verband daarmee dient de voorgestelde delegatiegrondslag voor het aanwijzen van de gegevens te vervallen. Ook is het van belang om te verduidelijken welke informatie in de (openbaar beschikbare) elektronische voorziening moet worden opgenomen en hoe dit zich verhoudt tot de (beperkte) openbaarheid van gegevens in de Europese databank. Tot slot maakt de Afdeling een opmerking over de uitzondering op de verplichting tot het verstrekken van gegevens.

In verband met deze opmerkingen dient het ontwerpbesluit nader te worden overwogen.

1. Inhoud en achtergrond van het ontwerpbesluit

a. Inhoud van het ontwerpbesluit

Het ontwerpbesluit implementeert artikel 12 van richtlijn (EU) 2023/1791.1 Volgens de toelichting gaat het om zuivere implementatie van artikel 12 van de richtlijn.

Daartoe bepaalt het ontwerpbesluit dat degene die een datacentrum exploiteert met een geïnstalleerd IT-vermogen2 van ten minste 500 kW jaarlijks op 15 mei gegevens over de energie-prestaties openbaar moet maken.3 De openbaarmaking vindt plaats via een elektronische voorziening en een elektronisch formulier die door de minister van Klimaat en Energie ter beschikking worden gesteld (te bereiken via het loket van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)).4 De minister verstrekt de openbaar gemaakte gegevens vervolgens aan de Europese Commissie met het oog op een Europese databank die op geaggregeerd niveau openbaar beschikbaar zal zijn.5

b. Europeesrechtelijke achtergrond

Op grond van de richtlijn energie-efficiëntie verplichten lidstaten exploitanten van datacentra op hun grondgebied om gegevens over hun energieprestaties openbaar te maken.6 Informatie die onder het Unierecht en nationaal recht ter bescherming van handels- en bedrijfsgeheimen en van de vertrouwelijkheid valt, behoeven niet openbaar gemaakt te worden.7 De Commissie zet een Europese databank op die de door de datacentra overeenkomstig de openbaarmakingsverplichting medegedeelde informatie bevat. De Europese databank is openbaar beschikbaar op geaggregeerd niveau.8

Op 14 maart 2024 heeft de Commissie een gedelegeerde verordening vastgesteld9 op basis van de richtlijn energie-efficiënte en ter nadere uitwerking van de in die richtlijn neergelegde verplichtingen betreffende datacentra.10

2. Aanwijzing van de openbaar te maken gegevens

Het ontwerpbesluit bepaalt dat bij ministeriële regeling de gegevens worden aangewezen die openbaar moeten worden gemaakt.11 Volgens de toelichting biedt artikel 23.1 van de Omgevingswet hiervoor een grondslag.12

De Afdeling merkt op dat artikel 23.1 in dit geval geen grondslag biedt om bij ministeriële regeling regels te stellen. Dat artikel biedt alleen een grondslag om bij ministeriële regeling ter uitvoering van een internationaalrechtelijke verplichting regels te stellen, voor zover de Omgevingswet niet in een andere grondslag voor het stellen van regels voorziet. De Omgevingswet voorziet echter wel in zodanige grondslag. In dit verband wijst de Afdeling op de artikelen 20.6 en 20.8 van de Omgevingswet, die een grondslag bieden om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen over het bijhouden, verzamelen en openbaar maken van daarbij aangewezen gegevens.13 De in deze beide bepalingen geboden mogelijkheden tot het stellen van nadere regels bij ministeriële regeling zijn uitdrukkelijk beperkt tot nadere uitvoering, respectievelijk uitvoeringstechnische of administratieve voorschriften.

De Afdeling adviseert om de voorgestelde delegatiegrondslag voor het aanwijzen van de gegevens te laten vervallen en in het ontwerpbesluit zelf hiervoor een regeling op te nemen.

3. Elektronische voorziening

a. Inrichting van de elektronische voorziening en mededeling aan de Europese Commissie

Het ontwerpbesluit regelt de verstrekking aan de Europese Commissie, door de minister van Klimaat en Energie, van de gegevens die via de elektronische voorziening worden aangeleverd.14 De Afdeling wijst er op dat voor het verstrekken van de meegedeelde gegevens ten behoeve van opname in de Europese databank zowel een gemeenschappelijke gebruikersinterface als een gemeenschappelijk applicatieprogramma-interface worden toegepast. Dit zorgt ervoor dat alle rapporterende datacentra de informatie op dezelfde wijze kunnen meedelen.15 Onduidelijk is hoe de elektronische voorziening op die interfaces aansluit en hoe wordt verzekerd dat datacentra in Nederland gegevens op dezelfde manier kunnen meedelen aan de elektronische voorziening als in andere Europese landen.

De Afdeling adviseert in de toelichting aandacht te besteden aan de wijze waarop de elektronische voorziening wordt ingericht en in hoeverre dit is afgestemd op de interfaces van de Europese databank.

b. De gegevens die openbaar moeten worden gemaakt

Datacentra moeten op basis van de richtlijn energie-efficiëntie informatie openbaar maken over hun energie-prestaties. Die informatie dient mede te zijn gebaseerd op de gedelegeerde verordening.16 Het ontwerpbesluit lijkt er vanuit te gaan dat dit betekent dat de via de elektronische voorziening openbaar te maken gegevens dezelfde zijn als de aan de Commissie mee te delen gegevens.17

In dit verband wijst de Afdeling erop dat de gedelegeerde verordening bepaalt welke informatie ten behoeve van de Europese databank moet worden verstrekt.18 De informatie die overeenkomstig de gedelegeerde verordening wordt verstrekt ten behoeve van de Europese databank wordt slechts op geaggregeerde wijze openbaar gemaakt in deze databank.19

Verder is in de gedelegeerde verordening bepaald dat de lidstaten toegang hebben tot alle informatie en kernprestatie-indicatoren van datacentra op hun grondgebied en de Commissie tot alle informatie in de Europese databank.20 Ook is geregeld dat de Commissie en alle betrokken lidstaten alle informatie over, en kernprestatie-indicatoren van, individuele datacentra, die aan de Europese databank worden medegedeeld, vertrouwelijk houden.

Dergelijke informatie wordt beschouwd als vertrouwelijke informatie die de commerciële belangen van exploitanten en eigenaars van datacentra raakt.21 Dit lijkt erop te wijzen dat door de datacentra meegedeelde informatie niet zonder meer openbaar gemaakt kan worden via de nationale elektronische voorziening en buiten het bereik van de in de richtlijn energie‑efficiëntie neergelegde openbaarmakingsverplichting valt. Het uitgangspunt dat ten grondslag lijkt te liggen aan het ontwerpbesluit, namelijk dat de aan de Commissie mee te delen gegevens dezelfde zijn als de via de elektronische voorziening openbaar gemaakte gegevens, zou hiermee onverenigbaar zijn.

Op basis van het voorgaande is het niet duidelijk welke informatie door datacentra openbaar moet worden gemaakt via de elektronische voorziening en hoe dit zich verhoudt tot de (beperkte) openbaarheid van gegevens in de Europese databank.

De Afdeling adviseert het ontwerpbesluit aan te passen en daarin te verduidelijken welke gegevens datacentra via de elektronische voorziening dienen te verstrekken en welke gegevens vervolgens via die voorziening openbaar zullen worden gemaakt.

4. De uitzondering op de verplichting tot het verstrekken van gegevens

Het ontwerpbesluit voorziet in een uitzondering op de verplichting om gegevens over energie-efficiëntie openbaar te maken indien het bedrijfs- of fabricagegevens als bedoeld in de Wet open overheid betreft.22 Volgens de toelichting dient degene die het datacentrum exploiteert het beroep op deze uitzondering te motiveren.

De Afdeling wijst erop dat de Wet open overheid een regeling biedt die voorschrijft dat openbaarmaking van bepaalde gegevens achterwege dient te blijven en een regeling waarbij het achterwege blijven van openbaarmaking moet worden afgewogen tegen het belang van openbaarmaking.23 Het ontwerpbesluit lijkt hiervan af te wijken met de formulering dat de verplichting tot openbaarmaking niet van toepassing is indien sprake is van bedrijfs- of fabricagegevens. Aldus zou een exploitant steeds openbaarmaking kunnen weigeren zodra vaststaat dat sprake is van dergelijke gegevens. Het is van belang om te verduidelijken in hoeverre afwijking van de regeling in de Wet open overheid is beoogd.

De verplichting om een motivering te geven bij het beroep op de uitzonderingsgrond is niet opgenomen in het ontwerpbesluit. Indien het de bedoeling is deze verplichting op te leggen aan exploitanten, is het van belang een dergelijke regeling alsnog in het ontwerpbesluit op te nemen.24

De Afdeling adviseert om de toelichting, en zo nodig het ontwerpbesluit, in het licht van het voorgaande aan te passen.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal bezwaren bij het ontwerpbesluit en adviseert dit besluit niet te nemen, tenzij het is aangepast.

De vice-president van de Raad van State, Th.C. de Graaf.

Tekst zoals aangeboden aan de Raad van State: Besluit van .........., tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving en het Omgevingsbesluit in verband met de implementatie van artikel 12 van richtlijn (EU) 2023/1791 van het Europees Parlement en de Raad van 13 september 2023 betreffende energie-efficiëntie en tot wijziging van Verordening (EU) 2023/955 (herschikking) (Pb EU 2023, L 231)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Klimaat en Energie van 16 februari 2024, nr. WJZ 45486512;

Gelet op artikel 12 van richtlijn (EU) 2023/1791 van het Europees Parlement en de Raad van 13 september 2023 betreffende energie-efficiëntie en tot wijziging van Verordening (EU) 2023/955 (herschikking) (Pb EU 2023, L 231) en de artikelen 16.1, tweede lid, 16.139, tweede lid, aanhef en onder c, 18.2, zesde lid, 20.6, eerste lid, 20.8, eerste lid, en 23.1 van de Omgevingswet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van .........., Nr. ..........);

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Klimaat en Energie van .........., nr. WJZ /..........;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit activiteiten leefomgeving wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.237, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Ook wordt voldaan aan de regels over:

    • a. verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1; en

    • b. openbaarmaking gegevens energie-efficiëntie datacentra, bedoeld in paragraaf 5.4.1a.

B

Na paragraaf 5.4.1 wordt na artikel 5.16 een paragraaf 5.4.1a ingevoegd, luidende:

§ 5.4.1a Openbaarmaking gegevens energie-efficiëntie datacentra
Artikel 5.16a (toepassingsbereik)
  • 1. Deze paragraaf is van toepassing op het exploiteren van een rekencentrum of datacentrum, bedoeld in artikel 3.235, eerste lid, voor zover het gaat om een rekencentrum of datacentrum met een geïnstalleerd IT-vermogen, zijnde het vermogen van de geïnstalleerde informatietechnologie in de ruimten en van de apparatuur die hoofdzakelijk of alleen dienen voor gegevensgerelateerde functies, met inbegrip van de noodzakelijke bijbehorende apparatuur, van ten minste 500 kW.

  • 2. Deze paragraaf is niet van toepassing als de activiteit, bedoeld in het eerste lid, geheel wordt verricht voor het uitoefenen van:

    • a. defensietaken; of

    • b. taken voor rampenbestrijding als bedoeld in artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s of crisisbeheersing als bedoeld in dat artikel.

Artikel 5.16b (openbaarmaking van gegevens)
  • 1. Uiterlijk op 15 mei 2024 en daarna jaarlijks uiterlijk op 15 mei worden door degene die de activiteit verricht gegevens over de energie-efficiëntie van de activiteit openbaar gemaakt via een elektronische voorziening.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op bedrijfs- en fabricagegegevens als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder c, en tweede lid, onder f, van de Wet open overheid.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden de gegevens, bedoeld in het eerste lid, aangewezen en worden regels gesteld over de wijze waarop die gegevens openbaar worden gemaakt.

Artikel 5.16c (elektronisch formulier en ondertekening)
  • 1. De gegevens, bedoeld in artikel 5.16b, worden openbaar gemaakt met gebruikmaking van een elektronische voorziening en een elektronisch formulier die door Onze Minister voor Klimaat en Energie beschikbaar worden gesteld.

  • 2. Gegevens die openbaar zijn gemaakt via de elektronische voorziening gelden als ondertekend.

C

In bijlage I, onderdeel B, wordt ‘Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PbEU 2012, L 315);’ vervangen door ‘Richtlijn 2023/1791/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 september 2023 betreffende energie-efficiëntie en tot wijziging van Verordening (EU) 2023/955 (herschikking) (PbEU 2023, L 231);’.

ARTIKEL II

Het Omgevingsbesluit wordt als volgt gewijzigd:

A

Onmiddellijk boven het opschrift van afdeling 10.9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10.49d (rapportages datacentra)

Onze Minister voor Klimaat en Energie verstrekt de gegevens die via de elektronische voorziening, bedoeld in artikel 5.16c, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, openbaar zijn gemaakt, aan de Europese Commissie.

B

In artikel 13.1, eerste lid, wordt, onder verlettering van de onderdelen d tot en met h tot e tot en met i, een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • d. Onze Minister voor Klimaat en Energie: bij de verplichting tot het openbaar maken van de gegevens, bedoeld in paragraaf 5.4.1a van het Besluit activiteiten leefomgeving;.

ARTIKEL III

In artikel II, onderdeel A, van het Besluit van 28 november 2023 tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving en het Omgevingsbesluit in verband met het beperken van emissies van kooldioxide door werkgebonden personenmobiliteit (Stb. 2023, 472) wordt ‘Aan paragraaf 10.8.8 wordt een artikel toegevoegd’ vervangen door ‘Na artikel 10.49b wordt een artikel ingevoegd’.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister voor Klimaat en Energie,

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Dit besluit wijzigt het Besluit activiteiten leefomgeving (hierna: Bal) en het Omgevingsbesluit in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2023/1791 van het Europees Parlement en de Raad van 13 september 2023 betreffende energie-efficiëntie en tot wijziging van Verordening (EU) 2023/955 (herschikking) (PbEU 2023, L 231, hierna: de richtlijn). Meer specifiek wordt met dit besluit de in artikel 12 van de richtlijn opgenomen verplichting geïmplementeerd. Die bepaling strekt ertoe dat eigenaars en exploitanten van datacentra informatie over de energieprestaties van diezelfde datacentra monitoren en uiterlijk op 15 mei 2024 en daarna jaarlijks openbaar maken. Dit betreft onder andere gegevens over het energie- en watergebruik en de toepassing van (rest-)warmte. Doordat in artikel 12 van de richtlijn een kortere implementatietermijn is opgenomen dan voor de implementatie van het merendeel van de artikelen van de richtlijn, wordt dit artikel via onderhavig wijzigingsbesluit met een apart traject geïmplementeerd in nationale wetgeving. De onderaan deze nota van toelichting opgenomen transponeringstabel ziet dus ook enkel op de implementatie van artikel 12 van de richtlijn. Er zijn in onderhavig wijzigingsbesluit geen andere regels opgenomen dan de regels die voor de implementatie strikt noodzakelijk zijn.

2. Hoofdlijnen wijzigingsbesluit

Dit wijzigingsbesluit strekt specifiek tot de implementatie van het eerste en tweede lid van artikel 12 van de richtlijn. Hierna zal eerst kort worden ingegaan op hetgeen in artikel 12, eerste en tweede lid, van de richtlijn is opgenomen. Daarna worden de overige leden van artikel 12 kort toegelicht. Vervolgens wordt toegelicht hoe de implementatie van deze bepalingen in de nationale regelgeving is vormgegeven.

2.1 Artikel 12, eerste en tweede lid, van de richtlijn

De ICT-sector, waartoe datacentra behoren, is een sector die snel groeit en waaraan een toenemend aandeel van het totale energiegebruik wordt toegerekend. Om duurzame ontwikkeling in de ICT-sector, en met name van datacentra, te bevorderen, is in artikel 12, eerste lid, van de richtlijn een verplichting tot het openbaar maken van gegevens over de energieprestaties van datacentra voor de eigenaars en exploitanten van deze datacentra geïntroduceerd (hierna: de rapportageplicht). Voor de definitie van een datacentrum wordt in onderdeel 49 van artikel 2, van de richtlijn verwezen naar een datacentrum zoals gedefinieerd in bijlage A, punt 2.6.3.1.16, bij Verordening (EG) nr. 1099/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende energiestatistieken. De definitie die hier voor een datacentrum is opgenomen luidt als volgt: ‘Een datacentrum wordt gedefinieerd als een structuur of groep structuren die wordt gebruikt om computersystemen/servers en bijbehorende apparatuur voor de opslag, verwerking en/of distributie van gegevens, alsmede aanverwante activiteiten, te huisvesten, aan te sluiten en te exploiteren.’

De rapportageplicht geldt voor datacentra met een vermogen van de geïnstalleerde informatietechnologie (hierna: geïnstalleerd IT-vermogen) van ten minste 500 kilowatt. Een datacentrum met een geïnstalleerd IT-vermogen van ten minste 500 kilowatt wordt in de richtlijn gezien als een datacentrum met een significante voetafdruk.

Wat daarbij tot het geïnstalleerd IT-vermogen dient te worden gerekend, is toegelicht in onderdeel 86 van de preambule bij de richtlijn. Er moet voor het bepalen van het geïnstalleerde IT-vermogen worden gekeken naar de ruimten en de apparatuur die hoofdzakelijk of uitsluitend dienen voor gegevensgerelateerde functies (serverruimten), met inbegrip van de noodzakelijke bijbehorende apparatuur, bijvoorbeeld de bijbehorende koel-, verlichtings-, batterij- of ononderbreekbare stroomvoorzieningen. Alle IT-apparatuur die in hoofdzakelijk openbaar toegankelijke ruimten, ruimten voor gemeenschappelijk gebruik of kantoorruimten is geplaatst of geïnstalleerd, of die andere bedrijfsfuncties ondersteunt, zoals werkstations, laptops, fotokopieerapparaten, sensoren, beveiligingsapparatuur of wit- en bruingoed maken geen onderdeel uit van het geïnstalleerd IT-vermogen zoals bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de richtlijn. De energieprestaties van de apparatuur die niet tot het geïnstalleerde IT-vermogen van het datacentrum moet worden gerekend, tellen niet mee voor het bepalen van de ondergrens van ten minste 500 kilowatt en de energieprestaties van deze apparatuur hoeven dus ook niet meegenomen te worden in de monitoring en de rapportageplicht. Dit laatste geldt ook voor server-, netwerk-, opslag- en verwante apparatuur die verspreid is over een locatie, zoals afzonderlijke servers, serverkasten, of wifi- en netwerkaansluitingspunten.

In artikel 12, eerste lid, van de richtlijn wordt voor de duiding van de voor de rapportageplicht openbaar te maken informatie verwezen naar bijlage VII bij de richtlijn. In deze bijlage zijn de minimumeisen voor het monitoren en bekendmaken van de energieprestaties van datacentra opgenomen. Die minimumeisen houden onder meer in dat er naast de algemene gegevens zoals bijvoorbeeld de naam van de eigenaar en exploitanten van het datacentrum, ook gegevens over onder andere het jaarlijks inkomende en uitgaande dataverkeer, bekend moeten worden gemaakt.

Naast de algemenere informatie die in de onderdelen a en b van bijlage VII is opgenomen, wordt in onderdeel c verwezen naar een door de Europese Commissie (hierna: de Commissie) op grond van artikel 33, derde lid, van de richtlijn vast te stellen gedelegeerde handeling. In deze gedelegeerde handeling zullen onder andere de eisen aan de informatie over de duurzaamheid van datacentra verder worden uitgewerkt. Een uitzondering op de verplichting tot openbaar maken van de informatie is opgenomen voor het geval dat er sprake is van informatie die onder Unie- en nationale recht ter bescherming van handels- en bedrijfsgeheimen en van de vertrouwelijkheid valt. In het tweede lid van artikel 12 van de richtlijn wordt de verplichting van het eerste lid, niet van toepassing verklaard op datacentra die worden gebruikt voor defensie en civiele bescherming.

2.2 Artikel 12, derde, vierde en vijfde lid, van de richtlijn

Om te kunnen sturen op de duurzaamheid van datacentra wordt in artikel 12, derde lid, van de richtlijn het opzetten van een databank door de Commissie aangekondigd. In deze databank wordt de informatie opgenomen die door de datacentra openbaar wordt gemaakt. De Commissie publiceert de bij haar aangeleverde gegevens op geaggregeerd niveau via deze databank. Daarnaast analyseert de Commissie de beschikbare gegevens en legt zij, conform artikel 12, vijfde lid, van de richtlijn, een verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad. Aan de hand van deze informatie kan er eventueel met toekomstig Europees beleid voor datacentra worden gestuurd op hoe efficiënt energie wordt gebruikt, hoeveel van die energie afkomstig is uit hernieuwbare energiebronnen, de mate waarin zelf geproduceerde restwarmte wordt hergebruikt, de doeltreffendheid van de koeling, de doeltreffendheid van het koolstofgebruik en het gebruik van zoet water. Ook zouden met deze informatie zogenaamde ‘best practices’ kunnen worden opgesteld die toepasbaar zijn voor de gehele Europese Unie om zo de verduurzaming van datacentra te versnellen en de impact van het gebruik van datacentra op het klimaat en de energievraag te beperken.

Artikel 12, vierde lid, stelt dat lidstaten eigenaars en exploitanten van datacentra op hun grondgebied met een stroomverbruik van 1 MW of meer aanmoedigen om rekening te houden met de beste praktijken waarnaar wordt verwezen in de recentste Uniegedragscode inzake energie-efficiëntie in datacentra.

2.3 Implementatie van artikel 12, eerste en tweede lid, van de richtlijn in het Bal en het Omgevingsbesluit

Voor de implementatie van de verplichtingen uit artikel 12 van de richtlijn wordt aansluiting gezocht bij het stelsel van de Omgevingswet. In het Bal is paragraaf 3.7.3 opgenomen, getiteld ‘Datacentrum’. In artikel 3.235, eerste lid, van die paragraaf is het exploiteren van een rekencentrum of datacentrum waar ondersteuning wordt gegeven voor dataverkeer of dataopslag aangewezen als milieubelastende activiteit. Op grond van artikel 3.237, tweede lid, van het Bal moet bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.235 van het Bal, worden voldaan aan de regels over de verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1 van het Bal (de module ‘Verduurzaming van het energiegebruik’). Op grond van de regels zoals opgenomen in deze module bestaat voor degene die een datacentrum exploiteert dus reeds een verplichting om te voldoen aan de geactualiseerde energiebesparingsplicht en de bijbehorende informatie- of rapportageplicht. Gezien de vele raakvlakken tussen de regelgeving voor datacentra zoals opgenomen in het Bal en de te implementeren verplichting van artikel 12 van de richtlijn is ervoor gekozen om de voor de implementatie benodigde regelgeving op te nemen in de paragraaf waarin ook de regels over de verduurzaming van het energiegebruik zijn opgenomen. Dit ook gezien het streven om de regelgeving voor datacentra zo overzichtelijk en zoveel mogelijk op dezelfde plaats vast te leggen.

§ 5.4.1a Openbaarmaking gegevens energie-efficiëntie datacentra

De nieuw ingevoegde paragraaf 5.4.1a getiteld ‘Openbaarmaking gegevens energie-efficiëntie datacentra’ wordt opgenomen na paragraaf 5.4.1. getiteld ‘Verduurzaming van het energiegebruik’. Met de in dit besluit opgenomen wijziging van artikel 3.237, tweede lid, van het Bal, is geregeld dat bij – kortgezegd – het exploiteren van een datacentrum, naast de eerder bestaande verplichting om te voldoen aan de regels ter verduurzaming van het energiegebruik, nu ook moet worden voldaan aan de regels over de openbaarmaking van gegevens energie-efficiëntie datacentra, zoals opgenomen in paragraaf 5.4.1a.

In artikel 5.16a zijn de regels over het toepassingsbereik van paragraaf 5.4.1a opgenomen.

In artikel 12, eerste lid, van de richtlijn is opgenomen dat de verplichting tot het openbaar maken van de in bijlage VII bij de richtlijn bedoelde informatie zich richt tot de eigenaars en exploitanten van datacentra. Voor de implementatie van deze verplichting in nationale regelgeving is daarom aansluiting gezocht bij de milieubelastende activiteit zoals aangewezen in artikel 3.235, eerste lid, van het Bal, – kortgezegd – het exploiteren van een datacentrum. Deze aanwijzing van deze milieubelastende activiteit bevat de vertaling van wat eigenaars en exploitanten van datacentra doen, namelijk het exploiteren van een datacentrum. In het eerste lid van artikel 5.16a is geregeld dat paragraaf 5.4.1a van toepassing is op deze milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.235, eerste lid, van het Bal. Hier wordt specifiek verwezen naar het eerste lid van artikel 3.235 van het Bal. Dit omdat de verplichting tot het openbaar maken van gegevens over de energie-efficiëntie zich specifiek richt op het exploiteren van een datacentrum en niet ook op de activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie en die dat exploiteren functioneel ondersteunen, zoals bedoeld in artikel 3.235, tweede lid, van het Bal. Daarnaast is een ondergrens opgenomen in de zin dat de verplichting alleen geldt voor het exploiteren van een datacentrum, als bedoeld in artikel 3.235, eerste lid, met een geïnstalleerd IT-vermogen van ten minste 500 kilowatt. Wat geldt als het geïnstalleerd IT-vermogen is als een bijzin in artikel 5.16a, eerste lid opgenomen, namelijk ‘het vermogen van de geïnstalleerde informatietechnologie in de ruimten en van de apparatuur die hoofdzakelijk of alleen dienen voor gegevensgerelateerde functies, met inbegrip van de noodzakelijke bijbehorende apparatuur’. Voor de duiding van het begrip geïnstalleerd IT-vermogen is aansluiting gezocht bij wat hierover is opgenomen in onderdeel 86 van de preambule bij de richtlijn (zie paragraaf 2.1 van deze toelichting). Met artikel 5.16a is gedeeltelijk in de implementatie van artikel 12, eerste lid, van de richtlijn voorzien.

In het tweede lid van artikel 5.16a van het Bal is de uitzondering zoals opgenomen in artikel 12, tweede lid, van de richtlijn geïmplementeerd. In artikel 5.16a, tweede lid, onder a, van het Bal worden de regels van paragraaf 5.4.1a niet van toepassing verklaard als het exploiteren van het datacentrum geheel wordt verricht voor het uitoefenen van defensietaken. Naast deze uitzondering is in artikel 12, tweede lid, van de richtlijn ook een uitzondering van de verplichting van artikel 12, eerste lid, opgenomen voor datacentra die worden gebruikt voor, of die hun diensten uitsluitend verlenen met als uiteindelijk doel civiele bescherming. Dit betreft, getuige de website van de Europese Raad, zowel preventieve maatregelen om de gevolgen van toekomstige noodsituaties of rampen te beperken, als concrete hulp na een natuurramp of een door de mens veroorzaakte ramp.1 Deze uitzondering is in de nationale regelgeving geïmplementeerd door datacentra waarbij het exploiteren van het datacentrum geheel wordt verricht voor het uitoefenen van taken voor rampenbestrijding of crisisbeheersing van de verplichting uit te sluiten. Voor de begrippen rampenbestrijding en crisisbeheersing wordt aansluiting gezocht bij de definities van deze begrippen zoals deze zijn opgenomen in artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s. Datacentra die slechts gedeeltelijk worden geëxploiteerd voor het uitoefenen van de taken voor defensie, rampenbestrijding of crisisbeheersing zijn niet uitgezonderd van de rapportageplicht.

In artikel 5.16b, eerste lid, van het Bal is opgenomen dat uiterlijk op 15 mei 2024 en daarna jaarlijks uiterlijk op 15 mei door degene die de activiteit, bedoeld in artikel 3.235, eerste lid, van het Bal, verricht, gegevens over de energie-efficiëntie van de activiteit via een elektronische voorziening openbaar worden gemaakt. Het gaat hierbij om een elektronische voorziening die door de minister voor Klimaat en Energie beschikbaar wordt gesteld (opgenomen in artikel 5.16c, eerste lid). De elektronische voorziening die hier wordt genoemd is te bereiken via het loket van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO). Door het aanleveren van de gegevens in de elektronische voorziening worden de gegevens openbaar middels publicatie op een daarvoor ingerichte pagina op de RVO-website. Het tweede lid van artikel 5.16b van het Bal bevat een uitzondering voor het openbaar maken van de gegevens voor zover het gaat om bedrijfs- en fabricagegegevens als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder c en tweede lid, onder f, van de Wet open overheid. De uitzondering voor het openbaar maken van informatie die onder het Unie- en nationaal recht ter bescherming van handels- en bedrijfsgeheimen en van de vertrouwelijkheid valt, is opgenomen in artikel 12, eerste lid, van de richtlijn. De implementatie van deze uitzondering heeft plaatsgevonden met het opnemen van een uitzondering voor het via een elektronische voorziening openbaar maken van de gegevens, wanneer het bedrijfs- en fabricagegegevens als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder c en tweede lid, onder f, van de Wet open overheid betreft. In het geval dat de uitgevraagde gegevens door degene die de activiteit verricht als bedrijfsgevoelig worden beschouwd en als gevolg daarvan niet met gebruikmaking van de elektronische voorziening openbaar worden gemaakt, dient een onderbouwing voor het ontbreken van de gegevens te worden aangeleverd. Deze onderbouwing is ter beoordeling aan het bevoegd gezag.

In het derde lid van artikel 5.16c is een verwijzing opgenomen naar de verdere uitwerking van de regels over de gegevens en de procedure van de openbaarmaking in de Omgevingsregeling. Op grond van artikel 33, derde lid, van de richtlijn worden onder andere de eisen aan de informatie over de duurzaamheid van datacentra verder uitgewerkt in een gedelegeerde handeling van de Commissie. De eisen die zijn opgenomen in deze gedelegeerde handeling zijn samen met de minimumeisen zoals opgenomen in bijlage VII voor zover nodig geïmplementeerd door middel van een wijziging van de Omgevingsregeling.

Wijzigingen Omgevingsbesluit

In het Omgevingsbesluit is artikel 10.49d ingevoegd waarin is geregeld dat de minister voor Klimaat en Energie de gegevens die via de elektronische voorziening, bedoeld in artikel 5.16c, eerste lid, van het Bal, openbaar zijn gemaakt, verstrekt aan de Europese Commissie. Dit zodat de Europese Commissie deze gegevens kan opnemen in de Europese databank zoals vermeld in artikel 12, derde lid, van de richtlijn. Het verstrekken van de gegevens aan de Commissie ten behoeve van de Europese databank zal voor de minister voor Klimaat en Energie worden uitgevoerd door RVO.

Artikel 13.1 van het Omgevingsbesluit wijst op grond van artikel 18.2, zesde lid, van de Omgevingswet gevallen aan waarin in afwijking van artikel 18.2, vijfde lid, van die wet de bestuursrechtelijke handhavingstaak niet bij het college van burgemeester en wethouders berust op grond van de zogenoemde ‘restbevoegdheid’ van het college, maar bij een ander bestuursorgaan. Met de wijziging zoals opgenomen in artikel II, onderdeel B, van dit besluit is een onderdeel toegevoegd aan het eerste lid van artikel 13.1 van het Omgevingsbesluit. Met de toevoeging van dit onderdeel is geregeld dat de bestuursrechtelijke handhavingstaak voor de verplichting zoals opgenomen in paragraaf 5.4.1a niet op grond van die ‘restbevoegdheid’ berust bij het college, maar bij de minister voor Klimaat en Energie. Hiermee wordt aangesloten bij de wijze waarop de bestuursrechtelijke handhavingstaak voor de verplichting tot het ondergaan van een energie-audit, zoals geïmplementeerd in artikel 18 van de Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie en afkomstig uit de voorganger van de richtlijn, is belegd (artikel 23 van de hiervoor genoemde wet).2 De richtlijn is een herschikking van richtlijn 2012/27/EU op grond waarvan de verplichting tot het ondergaan van een energie-audit is geïmplementeerd. Nu de rapportageverplichting voor datacentra ook implementatie op grond van de richtlijn energie-efficiëntie betreft en er inhoudelijke en procesmatige raakvlakken zijn met de energie-audit, is ervoor gekozen om de bestuursrechtelijke handhavingstaak centraal en bij hetzelfde bestuursorgaan te beleggen. Gezien de hiervoor genoemde redenen is het gelet op artikel 2.3 van de Omgevingswet, welk artikel het kader vormt bij de invulling van artikel 13.1, doelmatig en doeltreffend als de minister voor Klimaat en Energie ook verantwoordelijk is voor de bestuursrechtelijke handhaving van de verplichting tot openbaarmaking van de gegevens over de energie-efficiëntie van datacentra.

Volledigheidshalve wordt daarbij opgemerkt dat bij de toepassing van artikel 13.1 van het Omgevingsbesluit het eerste lid, als ‘lex specialis’, voorgaat op het tweede lid, dus samenloop tussen artikel 13.1, eerste lid, onder d (nieuw), en artikel 13.1, tweede lid, onder e, is niet aan de orde. In dit concrete geval doet samenloop zich overigens ook niet voor, omdat voor de in artikel 13.1, tweede lid, onder e, bedoelde regels over monitoring en gegevensverzameling het (reguliere) bevoegd gezag voor de bestuursrechtelijke handhaving van de algemene regels voor het exploiteren van een rekencentrum of datacentrum in het Bal als bevoegd gezag is aangewezen. Dat zou in dit geval het college van burgemeester en wethouders zijn, terwijl artikel 13.1, tweede lid, op grond van de aanhef daarvan alleen van toepassing is voor zover de onderdelen van dat lid een ander bestuursorgaan aanwijzen dan het college.

3. Verhouding tot hoger en overig recht

De in onderhavig besluit opgenomen wijzigingen zien op de zuivere implementatie van artikel 12 van de richtlijn in de nationale regelgeving. Voor de implementatie van artikel 12 van de richtlijn in nationale regelgeving is aansluiting gezocht bij het stelsel van de Omgevingswet en meer specifiek het Bal waarin reeds regels voor het exploiteren van een rekencentrum of datacentrum zijn opgenomen in paragraaf 3.7.3. Hierbij is gebruik gemaakt van de grondslagen van artikel 20.6 en artikel 20.8 van de Omgevingswet die zien op het stellen van regels over het verzamelen van gegevens en de verstrekking van informatie aan het publiek. Deze grondslagen zijn primair voor het stellen van regels in het Omgevingsbesluit bedoeld. Er is in dit geval toch gekozen voor het opnemen van de regels over het openbaar maken van gegevens over energie-efficiënte van datacentra in het Bal vanuit de wens om de regels over verduurzaming en energie-efficiëntie voor deze milieubelastende activiteit zoveel mogelijk op een plaats in het stelsel op te nemen. In paragraaf 2.3 van deze nota van toelichting is verder uiteengezet hoe voor de implementatie van artikel 12 van de richtlijn wordt aangesloten bij bestaande regelgeving voor datacentra.

Daarnaast is voor het opnemen van artikel 5.16b, derde lid, van het Bal gebruikt gemaakt van de grondslag zoals opgenomen in artikel 23.1 van de Omgevingswet. Deze grondslag ziet specifiek op het bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen stellen van regels ter uitvoering van internationaalrechtelijke verplichtingen die betrekking hebben op of samenhangen met onderwerpen waarop de Omgevingswet van toepassing is.

4. Gevolgen

De gevolgen van dit besluit vloeien voort uit de implementatie van een Europese verplichting, waarbij de nationale regelgeving niet verder gaat dan de minimale voorschriften die op grond van de richtlijn worden gesteld. Er is dus sprake van zuivere implementatie. Bij de implementatie is waar mogelijk rekening gehouden met het verlagen van de lastendruk voor datacentra. Dit onder andere door met de regelgeving aan te sluiten bij andere bestaande regelgeving voor datacentra en door de rapportages met gebruikmaking van een elektronisch loket gecentraliseerd te verzamelen en openbaar te maken. De te monitoren en publiceren gegevens worden door de minister voor Klimaat en Energie ten behoeve van de Europese databank aan de Commissie verstrekt. RVO zal naast de elektronische voorziening en het formulier ook het verstrekken van de gegevens aan de Commissie voor de minister voor Klimaat en Energie uitvoeren. Hiermee wordt voorkomen dat datacentra de gegevens op één plek openbaar moeten maken en op een andere plek moeten aanleveren.

De financiële gevolgen voor datacentra zijn beperkt tot de loonkosten per uur voor het voldoen aan de verplichtingen inzake monitoring en rapportage. Deze kosten keren jaarlijks terug. De benodigde werkzaamheden om aan deze verplichtingen te voldoen, kunnen ook worden uitbesteed. Het uitbesteden van de werkzaamheden aan een derde partij kan ertoe leiden dat de kosten hoger uitvallen. Een financieel gevolg van de verplichtingen kan erin gelegen zijn dat het in enkele gevallen nodig kan zijn om tussenmeters te installeren om de gevraagde gegevens te kunnen monitoren en rapporteren. Dit betreft eenmalige uitgaven.

De Dutch Data Association (hierna: DDA) geeft aan dat zij verwacht dat 300 datacentra een rapportage moeten aanleveren. Het verschilt per datacentrum hoeveel tijd nodig is voor het monitoren van de gegevens en het openbaar maken van de gegevens via het elektronische loket van RVO. Dit is afhankelijk van de hoeveelheid klanten die een datacentrum heeft, omdat bepaalde informatie uitgevraagd moet worden bij de klant. RVO heeft een inschatting gemaakt van de regeldruk die deze nieuwe regelgeving oplevert. Het eerste jaar zal dit naar schatting per datacentrum 400 uur kosten. Voornamelijk zit dit in de afstemming met klanten over het verstrekken van gegevens, als ook het opleiden van personeel en het inregelen van de rapportage. De opvolgende jaren, wanneer alles goed is ingeregeld, zal dit aanzienlijk minder zijn. Hierbij wordt er rekening gehouden met de situatie dat de datacentra een deel van de data nog niet beschikbaar hebben. Deze schatting kan afwijken naarmate de hoeveelheid klanten dat een datacentrum heeft afwijkt. Voor enterprise datacentra – datacentra die door een enkel bedrijf worden geëxploiteerd – of kleine colocaties zullen de lasten aanzienlijk lager zijn, omdat zij minder tot geen afstemmingstijd nodig zullen hebben. Wanneer klanten niet meewerken, bestaat er de mogelijkheid voor de datacentra om een inschatting te maken.

Bij een prijs van € 39 per uur voor een administratief medewerker3 zal dit neerkomen op lasten van 400 x € 39 = € 15.600,– per datacentrum voor het eerste jaar. In de daaropvolgende jaren zal de last aanzienlijk lager zijn. Hierbij wordt een conservatieve schatting gedaan van de helft van de tijd. Dit komt neer op 200 x € 39 = € 7.800,– per datacentrum. De kosten voor de sector komen neer op 300 x € 15.600 = € 4.680.000,– en 300 x € 7.800 = € 2.340.000,– voor respectievelijk het eerste jaar en de daaropvolgende jaren.

5. Uitvoering, toezicht en handhaving

De bestuursrechtelijke handhavingstaak is met de in artikel II, onderdeel B, van onderhavig besluit opgenomen wijziging belegd bij de minister voor Klimaat en Energie. Op grond van artikel 18.4 van de Omgevingswet en artikel 13.1, eerste lid, onder h, van het Omgevingsbesluit komt aan de minister voor Klimaat en Energie de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang toe. De uitvoering van en de bestuursrechtelijke handhavingstaak van de rapportageplicht zullen namens de minister voor Klimaat en Energie door RVO worden uitgevoerd.

RVO voert momenteel al de toezicht- en handhavingstaken uit voor bepaalde onderdelen Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PbEU 2012, L 315), die eerder al zijn geïmplementeerd in de Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie. Een voorbeeld hiervan is de uitvoering van toezicht- en handhavingstaken voor de verplichting voor grote ondernemingen tot het ondergaan van een energie-audit op grond van artikel 18 van de Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie. Daarnaast zorgt RVO ook voor de uitvoering van het elektronische loket en formulier waarvan gebruikt dient te worden gemaakt bij de uitvoering van de geactualiseerde energiebesparingsplicht. Het toezicht zal zich richten op het controleren of datacentra de vereiste data hebben aangeleverd en publiek gemaakt. RVO heeft een uitvoeringstoets gedaan en heeft aangegeven dat de voorgestelde regelgeving uitvoerbaar en handhaafbaar wordt geacht. Vanwege de korte implementatietermijn zal er nog een handhavingsstrategie moeten worden vormgegeven.

6. Advies, consultatie en voorhang

Het onderhavige wijzigingsbesluit strekt tot implementatie van een Europese richtlijn. Er is gebruik gemaakt van de mogelijkheid die artikel 23.4, derde lid, onder b, van de Omgevingswet biedt om in dat geval af te mogen wijken van de verplichting tot consultatie van het ontwerp van het wijzigingsbesluit, zoals opgenomen in artikel 23.4, eerste lid, van de Omgevingswet. Omdat toezicht en handhaving bij het Rijk komen te liggen raakt het wijzigingsbesluit de andere overheden niet en is formele consultatie op grond van de Code Interbestuurlijke Verhoudingen niet vereist. Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft, vanwege dezelfde reden het dossier ambtelijk afgedaan en niet geselecteerd voor advies. De voorhangprocedure, zoals opgenomen in artikel 23.5 van de Omgevingswet is op grond van artikel 23.5, derde lid, van de Omgevingswet niet van toepassing nu het ontwerpbesluit alleen strekt tot uitvoering van een internationaalrechtelijke verplichting.

Zowel de richtlijn als de door de Commissie op grond van artikel 33, derde lid, van de richtlijn vastgestelde gedelegeerde handeling zijn geconsulteerd. Daarnaast is er gedurende de onderhandelingen over de totstandkoming van de richtlijn en gedurende het implementatietraject contact geweest met de brancheverenigingen voor datacentra.

7. Inwerkingtreding

Onderhavig wijzigingsbesluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst. Voor de inwerkingtreding van dit besluit wordt daarmee afgeweken van de vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn zoals deze zijn vastgelegd in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. In geval van het onderhavig wijzigingsbesluit is er immers sprake van een van de uitzonderingen op de vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn nu het hier de implementatie van een bindende EU-rechtshandeling betreft, zoals opgenomen in aanwijzing 4.17, vijfde lid, onder d, van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

II. Artikelsgewijze toelichting

Met de in het besluit opgenomen wijzigingen wordt artikel 12 van de richtlijn geïmplementeerd in nationale regelgeving. Er is aansluiting gezocht bij de regelgeving die voor datacentra al was opgenomen in het Bal en specifiek bij de module over de verduurzaming van het energiegebruik zoals opgenomen in paragraaf 5.4.1 van het Bal.

Artikel II
Onderdeel A

Met dit onderdeel wordt, door het opnemen van artikel 10.49d in het Omgevingsbesluit een grondslag opgenomen waardoor de minister voor Klimaat en Energie de gegevens, zoals deze door het datacentrum dienen te worden aangeleverd aan het elektronische loket, kan verstrekken aan de Europese Commissie. Dit ten behoeve van de Europese databank zoals bedoeld in artikel 12, derde lid, van de richtlijn.

Onderdeel B

Met dit onderdeel wordt een toevoeging gedaan aan artikel 13.1, eerste lid, van het Omgevingsbesluit. In artikel 13.1 van het Omgevingsbesluit is de toedeling van de handhavingstaak aan een ander bestuursorgaan dan het college van burgemeester en wethouders voor verschillende onderwerpen opgenomen. Met de toevoeging, van onderdeel h, aan artikel 13.1, eerste lid, van het Omgevingsbesluit is geregeld dat de bestuursrechtelijke handhavingstaak, bedoeld in artikel 18.1 van de Omgevingswet voor de verplichting tot het openbaar maken van de gegevens zoals opgenomen in paragraaf 5.4.1a van het Bal, berust bij Onze Minister voor Klimaat en Energie.

Artikel III

Dit artikel betreft een technische aanpassing van het Besluit van 28 november 2023 tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving en het Omgevingsbesluit in verband met het beperken van emissies van kooldioxide door werkgebonden personenmobiliteit (Stb. 2023, 472) (Besluit werkgebonden personenmobiliteit). Nu onderhavig wijzigingsbesluit eerder in werking treedt dan het Besluit werkgebonden personenmobiliteit en beide besluiten een artikel toevoegen in paragraaf 10.8.8 van het Omgevingsbesluit wordt met deze technische aanpassing geregeld dat beide artikelen in de juiste volgorde in het Omgevingsbesluit zullen worden opgenomen.

III. Transponeringstabel

Onderstaande transponeringstabel ziet enkel op de implementatie van artikel 12 van de richtlijn in nationale regelgeving. De overige artikelen van de richtlijn die implementatiebehoeven zullen met een apart regelgevingstraject in de nationale regelgeving worden opgenomen en daarbij zal dan ook een aparte transponeringstabel worden opgenomen.

Bepaling EU-Regeling

Bepaling in implementatieregeling of bestaande regeling:

Toelichting indien niet geïmplementeerd of naar zijn aard geen implementatie behoeft

Omschrijving beleidsruimte

Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van de beleidsruimte

Artikel 2

     

Lid 49

Artikel 3.235, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving

   

Artikel 12

     

Lid 1

Artikel 5.16a, eerste lid en artikel 5.16b, eerste en tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Geen

 

Lid 2

Artikel 5.16a, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Geen

 

Lid 3

Behoeft naar de aard van deze bepaling geen implementatie, betreft bevoegdheden Commissie.

Geen

 

Lid 4

Is reeds geïmplementeerd met de verplichting tot verduurzaming van het energiegebruik, zoals opgenomen in artikel 5.15 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Op grond van artikel 3.237, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving zijn de regels over de verduurzaming van het energiegebruik ook van toepassing op de milieubelastende activiteit: het exploiteren van een rekencentrum of datacentrum.

Geen

 

Lid 5

Behoeft naar de aard van deze bepaling geen implementatie, betreft bevoegdheden Commissie.

Geen

 

De Minister voor Klimaat en Energie,


X Noot
1

Richtlijn (EU) 2023/1791 van het Europees Parlement en de Raad van 13 september 2023 betreffende energie-efficiëntie (PbEU 2023, L 231), de richtlijn energie-efficiëntie; ook wel aangeduid als EED. Deze richtlijn is onderdeel van het Fit for 55-pakket dat voorziet in EU-wetgeving om de doelstelling van 55% reductie van emissies van broeikasgassen in 2030 te behalen.

X Noot
2

Geïnstalleerd IT-vermogen is het vermogen van de geïnstalleerde informatietechnologie in de ruimte en van de apparatuur die hoofdzakelijk of alleen dienen voor gegevensgerelateerde functies, met inbegrip van de noodzakelijke bijbehorende apparatuur.

X Noot
3

Voorgesteld artikel 5.16b van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).

X Noot
4

Voorgesteld artikel 5.16c Bal.

X Noot
5

Voorgesteld artikel 10.49d van het Omgevingsbesluit.

X Noot
6

Het gaat om datacentra met een IT-vermogen van tenminste 500 kW.

X Noot
7

Artikel 12, eerste lid, van de richtlijn energie-efficiëntie.

X Noot
8

Artikel 12, derde lid, van de richtlijn energie-efficiëntie.

X Noot
9

De gedelegeerde verordening ligt momenteel voor ter toetsing (bij de Raad en het Europees Parlement), zie C(2024) 1639 final.

X Noot
10

De gedelegeerde verordening is gebaseerd op artikel 33, derde lid, van de richtlijn energie-efficiëntie.

X Noot
11

Voorgesteld artikel 5.16b, derde lid, Bal.

X Noot
12

Nota van toelichting, algemeen deel, paragraaf 3, ‘Verhouding tot hoger en overig recht’, zie de laatste alinea.

X Noot
13

In de toelichting wordt ook naar deze artikelen verwezen voor de bevoegdheid tot het stellen van regels over het verzamelen van gegevens en het verstrekken van informatie aan het publiek.

X Noot
14

In de gedelegeerde verordening is nader uitgewerkt welke gegevens dit zou moeten betreffen.

X Noot
15

Zie overweging 10 van de considerans van de gedelegeerde verordening.

X Noot
16

Artikel 12, eerste lid, jo. bijlage VII onder c, van de richtlijn energie-efficiëntie.

X Noot
17

Zie voorgesteld artikel 10.49d van het Omgevingsbesluit.

X Noot
18

Daarnaast worden duurzaamheidsindicatoren voor datacentra vastgesteld.

X Noot
19

Artikel 5, tweede lid, van de gedelegeerde verordening. In bijlage IV bij de verordening staat uitgebreid opgesomd om welke geaggregeerde gegevens het gaat.

X Noot
20

Artikel 5, derde en vierde lid, van de gedelegeerde verordening.

X Noot
21

Artikel 5, vijfde lid, van de gedelegeerde verordening.

X Noot
22

Voorgesteld artikel 5.16b, tweede lid, Bal, waar wordt verwezen naar artikel 5.1, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, onderdeel f, van de Wet open overheid.

X Noot
23

Vergelijk het eerste en het tweede lid van artikel 5.1 van de Wet open overheid.

X Noot
24

Vergelijk artikel 5.1, derde lid, van de Wet open overheid.

X Noot
2

De verplichting tot het ondergaan van een energie-audit volgt uit artikel 8 van de richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EG en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB EU 2012, L 315) (richtlijn 2012/27/EU).

X Noot
3

Bron CBS: Bruto uurlonen van werknemers naar beroepsgroep, 2020.

Naar boven