Regeling van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, van 22 april 2024, nr. IENW/BSK-2024/124323, houdende vaststelling van de Tijdelijke subsidieregeling Luchtvaart in Transitie

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 2, eerste lid, 4, 8, eerste lid en tweede lid, onderdeel b, 9, 22 en 23, vijfde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M en artikel 36 van verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014;

BESLUIT:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

AGVV:

algemene groepsvrijstellingsverordening;

experimentele ontwikkeling:

experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onderdeel 86 van de AGVV;

fundamenteel onderzoek:

fundamenteel onderzoek als bedoeld in artikel 2, onderdeel 84 van de AGVV;

haalbaarheidsproject:

project dat bestaat uit een haalbaarheidsstudie, als bedoeld in artikel 2, onderdeel 87 van de AGVV, of uit een combinatie van een haalbaarheidsstudie en industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling;

industrieel onderzoek:

industrieel onderzoek als bedoeld in artikel 2, onderdeel 85 van de AGVV;

Kaderbesluit:

Kaderbesluit subsidies I en M;

kennisinstelling:
  • a. onder a, b, g of h van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs;

  • b. geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde:

    • 1°. openbare instelling voor hoger onderwijs,

    • 2°. onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

  • c. rechtspersoon ten aanzien waarvan een instelling als bedoeld onder a, b of c direct of indirect:

    • 1°. meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft,

    • 2°. volledig aansprakelijk vennoot is, of

    • 3°. overwegende zeggenschap heeft;

  • d. onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk met eigen medewerkers in loondienst, die tot doel heeft via het structureel doen van eigen onderzoek en het ontwikkelen en testen van technische toepassingen door haar medewerkers, de technologische kennis op een specifiek terrein te bevorderen, die geen instelling is als bedoeld onder a tot en met d;

kennisvoucher:

door de minister aan een MKB-ondernemer afgegeven document, dat deze ondernemer kan inleveren bij een kennisinstelling ten behoeve van de uitvoering van een LiT-kennisoverdrachtsproject;

LiT-kennisoverdrachtsproject:

door een kennisinstelling verrichte activiteit bestaande uit het, al dan niet op basis van te verrichten nader onderzoek, beantwoorden van een toepassingsgerichte kennisvraag van een ondernemer, waarmee deze ondernemer voor hem nieuwe kennis met betrekking tot de vernieuwing van producten, productieprocessen of diensten verkrijgt;

minister:

Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

MKB:

kleine of middelgrote onderneming als bedoeld in artikel 2, onderdeel twee, van de AGVV;

ondersteunend onderzoek:

onderzoeksprojecten gericht op technologie-, innovatie- en kennisontwikkeling in de pre-commerciële fase, die een bijdrage leveren aan het bereiken van een reductie van met name de emissie van CO2, alsmede van NOx, (ultra) fijn stof en andere schadelijke emissies in de luchtvaartsector, door technologieontwikkeling van lichtgewicht structuren en elektrische systemen en vliegende demonstratietoestellen op basis van waterstofverbranding en waterstof brandstofcel-elektrisch;

RVO:

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland;

samenwerkingsproject:

project, bestaande uit industrieel onderzoek als bedoeld in artikel 2, onderdeel 85, van de AGVV of experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onderdeel 86, van de AGVV of een combinatie hiervan, in daadwerkelijke samenwerking uitgevoerd door een samenwerkingsverband;

subsidiabele kosten:

kosten als bedoeld in artikel 25, derde lid, van de AGVV;

testvoucher:

door de minister aan een MKB-ondernemer afgegeven document, dat deze ondernemer kan inleveren bij een kennisinstelling ten behoeve van het gebruik van faciliteiten om technologie en innovaties te testen en valideren.

Artikel 2. Doel en toepassingsbereik van de regeling

Deze regeling heeft als doel:

  • a. het mogelijk maken van ondersteunend onderzoek, en;

  • b. het borgen van een sterke Nederlandse kennispositie en het versterken van het MKB-ecosysteem door het stimuleren van ondersteunend onderzoek, kennisopbouw en samenwerking tussen ondernemers onderling en tussen ondernemers en kennisinstellingen.

Artikel 3. Aanvraag

  • 1. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld formulier.

  • 2. Onverminderd artikel 10, vierde lid, van het Kaderbesluit bevat een aanvraag de gegevens bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de AGVV.

Artikel 4. Specifieke afwijzingsgronden

Onverminderd de in artikel 11 en 12 van het Kaderbesluit vermelde afwijzingsgronden, wordt de subsidie in ieder geval afgewezen indien:

  • a. er in hetzelfde kalenderjaar al een subsidie is verstrekt op grond van een regeling voor hetzelfde samenwerkingsproject of haalbaarheidsproject;

  • b. er sprake is van ongeoorloofde cumulatie van steun als bedoeld in artikel 8 van de AGVV;

  • c. er sprake is van een onderneming in moeilijkheden als bedoeld artikel 2, achttiende lid, van de AGVV;

  • d. indien de werkzaamheden aan de maatregelen reeds zijn aangevangen voordat de aanvraag voor dat project is ingediend en het stimulerend effect als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de AGVV daardoor ontbreekt;

  • e. de subsidieverstrekking niet in overeenstemming is met enige andere bepaling in de AGVV, of;

  • f. er ten aanzien van de aanvrager reeds een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerder besluit van de Europese Commissie waarbij steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard.

Artikel 5. Voorschot

Bij de beschikking tot subsidieverlening wordt een voorschot verleend van:

  • a. 100% indien de subsidie minder dan € 25.000,– bedraagt;

  • b. 80% indien de subsidie € 25.000 of meer bedraagt.

Artikel 6. Algemene verplichtingen van de subsidieontvanger

De subsidieontvanger doet gedurende de uitvoering van het project, onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 8 van het Kaderbesluit, middels een jaarrapport voor de modules Ondersteunend onderzoek en R&D samenwerkingsprojecten verslag van de voortgang van het project.

Artikel 7. Subsidievaststelling

Onverminderd het bepaalde in artikel 24 van het Kaderbesluit wordt een aanvraag tot subsidievaststelling ingediend met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld digitaal formulier dat wordt geplaatst op de website van RVO.

HOOFDSTUK 2. MODULE ONDERSTEUNEND ONDERZOEK (OO)

Artikel 8. Openstelling

Een aanvraag tot subsidieverlening voor een project voor de module Ondersteunend Onderzoek kan worden ingediend bij RVO:

  • a. in de eerste ronde die loopt vanaf 28 mei 2024 tot en met 15 juli 2024;

  • b. in de tweede ronde die loopt vanaf 1 april 2026 tot en met 1 juni 2026.

Artikel 9. Subsidiabele activiteiten

In aanmerking voor subsidie komen onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten, als bedoeld in artikel 25, tweede lid, a tot en met d, van de AGVV, waarbij de activiteiten gericht zijn op:

  • a. systemen waarmee de toepassing van waterstof voortstuwing mogelijk wordt gemaakt;

  • b. ondersteunende technologieën voor de onder a bedoelde systemen, niet zijnde voortstuwingstechnologie;

  • c. projecten gericht op slimme constructies en lichtgewicht materialen, zoals de toepassing van thermoplasten;

  • d. technologieën en processen die bijdragen aan de onderdelen a tot en met c in lijn met de doelstellingen als bedoeld in artikel 2 van deze regeling.

Artikel 10. Subsidieplafond en hoogte van de subsidie

  • 1. Voor de periode tot en met 31 december 2026 is voor de activiteiten als bedoeld in artikel 9, ten hoogste € 10.500.000,– beschikbaar. Dit bedrag is als volgt verdeeld:

    • a. € 5.250.000,– voor het jaar 2024;

    • b. € 5.250.000,– voor het jaar 2026.

  • 2. De subsidieverlening wordt gerechtvaardigd op grond van artikel 25, tweede lid, van de AGVV.

  • 3. De subsidie bedraagt ten hoogste:

    • a. 100% van de in aanmerking komende kosten voor fundamenteel onderzoek;

    • b. 50% van de in aanmerking komende kosten voor industrieel onderzoek of een haalbaarheidsstudie, en;

    • c. 25% van de in aanmerking komende kosten voor experimentele ontwikkeling;

    tot een maximum van € 1.250.000,– per onderzoeksproject.

Artikel 11. Verdeling van het subsidieplafond

  • 1. De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

  • 2. De minister kent aan een project een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. het project meer bijdraagt aan:

      • de doelstellingen van de subsidie;

      • de realisatie van de klimaatdoelstellingen voor 2030, zoals vastgelegd in het Klimaatakkoord, en;

      • de doelstellingen van Project Luchtvaart in Transitie.

    • b. de wetenschappelijke excellentie hoger is;

    • c. de bijdrage aan de Nederlandse economie groter is;

    • d. de kwaliteit van het project beter is, blijkend uit de uitwerking van aanpak en methodiek, de omgang met risico’s, de uitvoerbaarheid, het samenwerkingsverband en de deelnemende partijen.

  • 3. De minister kent per onderdeel van het tweede lid ten minste één en ten hoogste tien punten toe.

  • 4. De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

  • 5. Geen subsidie wordt verleend voor een project dat lager is gerangschikt dan eenzelfde project of aan een project dat minder dan 5 punten toegewezen heeft gekregen op een onderdeel.

  • 6. Indien onder het desbetreffende subsidieplafond aan twee of meer aanvragen in totaal een gelijk aantal punten is toegekend, wordt er door de minister geloot.

Artikel 12. Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. Met de uitvoering van het project binnen de Module Ondersteunend Onderzoek wordt gestart binnen dertien weken na goedkeuring van de subsidieaanvraag.

  • 2. Een project binnen de Module Ondersteunend Onderzoek wordt uitgevoerd binnen vijf jaren na de start van het project.

HOOFDSTUK 3. MODULE VERSTERKEN INNOVATIEVERMOGEN MKB (VIM)

TITEL 3.1 KENNIS- EN TESTVOUCHERS

3.1.1 Verstrekking van een kennis- of testvoucher
Artikel 13. Aanvraag

Een aanvraag voor een kennis- of testvoucher voor de module Versterken Innovatievermogen MKB kan door een MKB-ondernemer worden ingediend bij de RVO:

  • a. in de eerste ronde die loopt vanaf 28 mei 2024 tot en met 2 december 2024, en;

  • b. in de tweede ronde die loopt vanaf 2 april 2026 tot en met 1 december 2026.

Artikel 14. Verstrekking voucher voor kennisvragen of testen

De kennis- of testvoucher wordt aan een MKB-ondernemer verstrekt voor het beantwoorden van kennisvragen of het testen en valideren van technologie of innovaties die gericht zijn op:

  • a. nieuwe aandrijflijnen;

  • b. elektrisch-thermische huishouding;

  • c. nieuwe ontwerpconcepten en -materialen;

  • d. ultra-efficiënte structurele componenten, en;

  • e. kosteneffectieve fabricagetechnologieën voor nieuwe vliegtuigconfiguraties na 2030.

Artikel 15. Subsidieplafond en hoogte van de subsidie
  • 1. Voor de periode tot en met 31 december 2026 is voor het verstrekken van vouchers, als bedoeld in artikel 14 ten hoogste € 600.000,– beschikbaar:

    • a. € 300.000,– voor het jaar 2024;

    • b. € 300.000,– voor het jaar 2026.

  • 2. De in het eerste lid genoemde bedragen zijn per jaar als volgt verdeeld:

    • a. € 150.000,– ten behoeve van kennisvouchers, waarvan de waarde per voucher maximaal € 15.000,– bedraagt, en;

    • b. € 150.000,– ten behoeve van testvouchers waarvan de waarde per voucher maximaal € 15.000,– bedraagt.

Artikel 16. Verdeling van vouchers binnen het subsidieplafond

De minister verdeelt de vouchers op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 17. Afwijzingsgronden vouchers

Onverminderd hetgeen bepaald in artikel 4 wordt de aanvraag van een kennis- of testvoucher afgewezen indien:

  • a. de ondernemer en de kennisinstelling reeds voor de subsidieverlening verplichtingen jegens elkaar zijn aangegaan met betrekking tot het VIM-project;

  • b. de kennisvraag onvoldoende aansluit bij het innovatietraject, zoals opgenomen in het aanvraagformulier, of;

  • c. er reeds een aanvraag is gedaan voor een soortgelijke activiteit per aanvrager.

Artikel 18. Besteding van de voucher
  • 1. Een kennis- of testvoucher overgedragen aan een kennisinstelling.

  • 2. De ontvanger van de voucher legt binnen vier maanden na de dagtekening van de toekenning van een kennis – of testvoucher een offerte of een ondertekende opdrachtbevestiging van de kennisinstelling over.

3.1.2 Verstrekking van subsidie aan de kennisinstellingen
Artikel 19. Verzilvering kennis- en testvoucher door kennisinstellingen
  • 1. Een aanvraag om vaststelling van subsidie kan worden ingediend bij de RVO.

  • 2. Subsidie wordt verstrekt aan een kennisinstelling die kennisvragen heeft beantwoord of technologie en innovaties heeft getest of gevalideerd ten behoeve van de MKB-ondernemer en in verband daarmee een geldige voucher overlegt aan de minister.

  • 3. De aanvraag moet binnen vier maanden zijn ontvangen na de dagtekening van een verstrekte voucher.

  • 4. Indien de aanvraag niet door de RVO is ontvangen binnen de termijn, bedoeld in het derde lid, vervalt de voucher van rechtswege.

Artikel 20. Hoogte van de subsidie
  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste:

    • a. 50% van de kosten, als bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de AGVV, tot een maximum van € 15.000,– voor het testen en valideren van technologie en innovatie (testvoucher).

    • b. 50% van de kosten, als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de AGVV tot een maximum van € 15.000 voor het beantwoorden van kennisvragen (kennisvoucher).

  • 2. De subsidieverlening wordt ten aanzien van de kennisvoucher gerechtvaardigd op grond van artikel 18 van de AGVV en ten aanzien van de testvoucher op grond van artikel 28 van de AGVV.

Artikel 21. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 4 wordt de subsidieaanvraag afgewezen indien het beantwoorden van kennisvragen of het testen en valideren van technologie of innovaties niet hoofdzakelijk was gericht op het in de aanvraag vermelde onderwerp.

TITEL 3.2 HAALBAARHEIDSPROJECTEN

Artikel 22. Openstelling

Een aanvraag voor haalbaarheidsprojecten voor de module Versterken Innovatievermogen MKB kan worden ingediend bij RVO:

  • a. in de eerste ronde die loopt vanaf 28 mei 2024 tot en met 9 december 2024;

  • b. in de tweede ronde die loopt vanaf 2 april 2026 tot en met 9 december 2026.

Artikel 23. Subsidiabele activiteiten

In aanmerking voor subsidie komen haalbaarheidsprojecten, waarbij de activiteiten gericht zijn op:

  • a. nieuwe aandrijflijnen;

  • b. elektrisch-thermische huishouding;

  • c. nieuwe ontwerpconcepten en -materialen;

  • d. ultra-efficiënte structurele componenten;

  • e. kosteneffectieve fabricagetechnologieën voor nieuwe vliegtuigconfiguraties na 2030.

Artikel 24. Subsidieplafond en hoogte van de subsidie
  • 1. Voor de periode tot en met 31 december 2026 is voor de activiteiten, als bedoeld in artikel 24, ten hoogste € 3.800.000,– beschikbaar:

    • a. € 1.900.000,– voor het jaar 2024;

    • b. € 1.900.000,– voor het jaar 2026.

  • 2. De subsidieverlening wordt gerechtvaardigd op grond van artikel 25 van de AGVV.

  • 3. De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de in aanmerking komende kosten tot een maximum van € 100.000,–.

Artikel 25. Verdeling van het subsidieplafond
  • 1. De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 2. Onverminderd hetgeen bepaald in artikel 4, wordt de aanvraag voor subsidie voor een haalbaarheidsproject afgewezen indien:

    • a. de voorgenomen activiteiten waarop het haalbaarheidsproject betrekking heeft in technische of financiële zin onvoldoende risicovol zijn om de haalbaarheidsstudie te rechtvaardigen;

    • b. het haalbaarheidsproject onvoldoende inzicht geeft in het economisch perspectief en de uitvoerbaarheid van de voorgenomen activiteiten waarop de haalbaarheidsstudie betrekking heeft.

Artikel 26. Verplichtingen van de subsidieontvanger
  • 1. Met de uitvoering van het haalbaarheidsproject wordt gestart binnen vier maanden na indiening van de subsidieaanvraag.

  • 2. Het haalbaarheidsproject wordt uitgevoerd binnen twaalf maanden na de start van het haalbaarheidsproject.

TITEL 3.3 RESEARCH EN DEVELOPMENT(R&D)-SAMENWERKINGSPROJECTEN

Artikel 27. Aanvraag

Een aanvraag voor R&D-samenwerkingsprojecten voor de module Versterken Innovatievermogen MKB kan door een samenwerkingsverband, als bedoeld in artikel 26 van het Kaderbesluit, worden ingediend bij RVO:

  • a. in de eerste ronde die loopt vanaf 2 april 2025 tot en met 6 mei 2025, en;

  • b. in de tweede ronde die loopt vanaf 2 april 2027 tot en met 3 mei 2027.

Artikel 28. Subsidiabele activiteiten

In aanmerking voor subsidie komen R&D-samenwerkingsprojecten, waarbij de activiteiten gericht zijn op:

  • a. nieuwe aandrijflijnen;

  • b. elektrisch-thermische huishouding;

  • c. nieuwe ontwerpconcepten en -materialen;

  • d. ultra-efficiënte structurele componenten, of;

  • e. kosteneffectieve fabricagetechnologieën voor nieuwe vliegtuigconfiguraties na 2030.

Artikel 29. Subsidieplafond en hoogte van de subsidie
  • 1. Voor de periode tot en met 31 december 2026 is voor de activiteiten, bedoeld in artikel 29, ten hoogste € 7.600.000,– beschikbaar:

    • a. € 3.800.000,– voor het jaar 2025;

    • b. € 3.800.000,– voor het jaar 2027.

  • 2. De subsidieverlening wordt gerechtvaardigd op grond van artikel 25 van de AGVV.

  • 3. De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de totale in aanmerking komende kosten tot een maximum van € 350.000 voor R&D-samenwerkingsprojecten met een minimum van € 25.000 en een maximum van € 175.000 per deelnemer.

Artikel 30. Verdeling van het subsidieplafond
  • 1. De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

  • 2. De minister kent aan een project aan de hand van de volgende criteria een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. er meer technologische vernieuwing of wezenlijke nieuwe toepassingen van een bestaand product, proces, of dienst wordt verwacht;

    • b. er meer economische waarde wordt gecreëerd voor de deelnemers in het VIM-R&D-samenwerkingsverband of de Nederlandse economie;

    • c. de kwaliteit van de R&D samenwerking hoger is, ten minste blijkend uit de mate van complementariteit van de deelnemers, de capaciteiten van de deelnemers en de kwaliteit van de projectorganisatie, of;

    • d. er meer positieve impact wordt gerealiseerd binnen Luchtvaart in Transitie en de verduurzaming van de luchtvaart.

  • 3. De minister kent per onderdeel van het tweede lid ten hoogste 25 punten toe.

  • 4. De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

  • 5. De minister verdeelt het subsidieplafond onder de aanvragen die het hoogste zijn gerangschikt.

  • 6. Indien onder het desbetreffende subsidieplafond aan twee of meer aanvragen in totaal een gelijk aantal punten is toegekend, wordt er door de minister geloot.

Artikel 31. Verplichtingen van de subsidieontvanger
  • 1. Met de uitvoering van een R&D-samenwerkingsproject wordt gestart binnen zes maanden na indiening van de subsidieaanvraag.

  • 2. R&D-samenwerkingsproject wordt uitgevoerd binnen vier jaren na de start van het project.

Artikel 32. Afwijzingsgronden

Onverminderd hetgeen is bepaald in artikel 4 beslist de minister afwijzend op een aanvraag voor een R&D-samenwerkingsproject indien:

  • a. het onvoldoende bijdraagt aan de vernieuwing van producten, processen of diensten of wezenlijke nieuwe toepassingen van bestaande producten, processen of diensten;

  • b. het onvoldoende bijdraagt aan het creëren van economische waarde voor de deelnemers in het samenwerkingsverband of de daarmee samenhangende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie;

  • c. het onvoldoende positieve impact realiseert binnen Luchtvaart in Transitie en de verduurzaming van de luchtvaart;

  • d. de kwaliteit van het samenwerkingsverband ontoereikend is om het R&D-samenwerkingsproject uit te voeren;

  • e. de kwaliteit van het projectplan onvoldoende is.

HOOFDSTUK 4. SLOTBEPALINGEN

Artikel 33. Evaluatie

  • 1. De subsidieontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van de door hem op grond van deze titel uitgevoerde activiteiten, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

  • 3. De subsidieverstrekker vertrekt de gegevens die benodigd zijn voor de evaluatie.

  • 4. De minister publiceert voor 31 december 2030 een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de uitkering in de praktijk.

Artikel 34. Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin hij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 31 december 2027 met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de voor die datum aangevraagde subsidies.

Artikel 35. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke subsidieregeling Luchtvaart in Transitie.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers

TOELICHTING

Algemeen

1. Aanleiding en doel

1.1 Algemeen

De Nederlandse luchtvaart staat voor een grote uitdaging om klimaatneutraal te worden. Er is nog een aantal knelpunten dat in de weg staat aan het op een rendabele wijze verduurzamen van de luchtvaart door Nederlandse bedrijven. Op dit moment bevindt de civiele luchtvaart zich in een tussenfase als opmaat naar een verregaande verduurzaming. Er zijn op verschillende gebieden radicale innovaties in vliegtuigtechnologie nodig om daadwerkelijk te kunnen verduurzamen. Deze ontwikkeltrajecten zijn lang, de noodzakelijke investeringen hoog en de onzekerheden (over bijvoorbeeld afname) groot. Uit onderzoek1 blijkt dat er een aantal knelpunten moet worden opgelost om individuele bedrijven en publieke instituten in de sector in staat te stellen risico te nemen en te innoveren. Eén ervan is ontbreken van een integrale kennisaanpak.

Er is een kennislacune rond doorbraaktechnologie en doorontwikkeling van bestaande technieken. Onderzoek doen, uitbouwen van de kennispositie en versterken van de Research en development (R&D) infrastructuur en samenwerking is nodig om bij te dragen aan de noodzakelijke duurzaamheidsopgave en borgen van concurrentiepositie van de luchtvaart-maakindustrie voor de langere termijn. Om dit te ondersteunen en te versnellen is de onderhavige regeling Luchtvaart in Transitie (hierna: Regeling LiT) opgesteld. Deze regeling is onderdeel van het Luchtvaart in Transitie programma (hierna: LiT programma). Het LiT programma is een project in het kader van het Nationaal Groeifonds (NGF) en heeft tot doel om vanuit de luchtvaart een bijdrage te leveren aan het terugdringen van de CO2-uitstoot. Door onder meer het versnellen van innovaties voor toepassing van waterstof als energiedrager en het wegnemen van knelpunten zoals grote risicovolle schaalsprongen in de technologie. Hiermee draagt het LiT- programma ook economisch bij aan het versterken van de positie van de Nederlandse luchtvaartsector in de transitie naar duurzame luchtvaart.

De onderhavige regeling LiT sluit aan bij deze doelstelling en is specifiek gericht op enerzijds het verder op orde brengen van de kennisbasis van de Nederlandse Luchtvaart sector na 2030; anderzijds is het gericht op het versterken van het innovatief vermogen van het MKB in het kader van de verduurzaming van de luchtvaart. Daarmee beoogt de regeling het versnellen van de realisatie van de doelstellingen rond verduurzaming van de luchtvaart zoals vastgelegd in de luchtvaartklimaatdoelstellingen voor 2030 en klimaatneutraal vliegen in 2050.

1.2 Nationaal Groeifonds

Met het Nationaal Groei Fonds (hierna: NGF) trekt het kabinet tussen 2021 en 2025 € 20 miljard uit voor verschillende projecten. Het gaat hierbij om gerichte investeringen op twee terreinen waar de meeste kansen aanwezig zijn voor structurele en duurzame economische groei van Nederland in lijn met de kabinetsdoelstellingen, namelijk Kennisontwikkeling en Onderzoek en Ontwikkeling en Innovatie.

De doelstellingen van het NGF maken het mede mogelijk voor Nederland om de transitie te maken naar een duurzame economie en samenleving. De daarmee gepaarde innovatiekracht leidt tot continuerende, nieuwe en groeiende bedrijvigheid in Nederland. Met het NGF wordt ervoor gezorgd dat investeringen kunnen worden gedaan om grote uitdagingen zoals de klimaatverandering aan te gaan, maatschappelijke opgaven toekomstbestendig aan te pakken en te versnellen.

Voordat activiteiten uit het NGF kunnen worden gefinancierd en uitgevoerd dient een aantal stappen te worden doorlopen. In de toekenningsfase zijn vanuit vakdepartementen en coördinerende bewindspersonen voor de twee pijlers investeringsvoorstellen ingediend bij de toegangspoort voor het NGF.

De onafhankelijke Adviescommissie NGF beoordeelt de door de toegangspoort doorgeleide investeringsvoorstellen en adviseert het kabinet. Op basis van het advies van de Adviescommissie NGF heeft het kabinet besloten over te gaan tot het toekennen van bijdragen uit het NGF aan activiteiten (NGF-projecten). Voor het NGF-project LiT is op 14 april 2022 onvoorwaardelijk maximaal 264 miljoen euro en voorwaardelijk maximaal 119 miljoen euro toegekend. De toegekende NGF-bijdragen zijn na parlementaire autorisatie als NGF-middelen in de vorm van budgetoverboekingen verwerkt op de departementale begrotingen van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Het beschikbaar stellen van deze NGF-middelen gebeurt onder andere door middel van deze regeling.

2. Inhoud van de regeling

De regeling is opgedeeld in twee stimuleringsmodules: de module ‘ondersteunend onderzoek’ (OO) en de module ‘versterken innovatievermogen MKB’ (VIM).

De module OO is gericht op het verder op orde hebben van de kennisbasis na 2030 in het kader van het LiT programma. Het is een financieel instrument om onderzoeksprojecten te stimuleren die bijdragen aan de beleidsdoelstelling tot verduurzaming van de luchtvaart. De module VIM is gericht op het versterken van het innovatief vermogen van het MKB door een stimulans te geven om kennis, markonderzoek en (R&D) samenwerking tussen bedrijven in het luchtvaartecosysteem te vergroten.

2.1 Module OO

De module OO richt zich op het stimuleren van onderzoeksprojecten die bijdragen aan de verduurzaming van de luchtvaart en dan met name op de ontwikkeling van (technologie voor) schone vliegtuigen. De doelstelling van de module is de ontwikkeling van de kennisbasis die nodig is om ook na afloop van het project LiT door te kunnen gaan met de verduurzaming van de luchtvaart en de transitie naar waterstof vliegen.

Binnen de module OO wordt technologie ontwikkeld waar nu nog geen directe vraag naar is vanuit de industrie, maar waarvan de kennisinstituten verwachten dat deze vraag wel gaat ontstaan. Met deze kennis kunnen bedrijven hun positie in de internationale toeleveringsketen ook in 2030 en daarna versterken en daarmee bij gaan dragen aan de Nederlandse economie. De kennisvragen kunnen onderverdeeld worden in de kennisgebieden 'slimme structuurdelen’ en ‘mogelijk maken van vliegen op waterstof’.

2.1.1 ‘Slimme structuuronderdelen’

Het onderdeel ‘slimme structuuronderdelen’ is gericht op het efficiënter kunnen vliegen waarbij de volgende generatie structuuronderdelen intelligent gestuurd moeten zijn en zich moeten kunnen aanpassen aan veranderende omstandigheden. Dat kan goed bij delen als vleugels en flaps. Voorbeelden hiervan zijn:

  • Nieuwe slimme en milieuvriendelijke (composiet)materialen en de fabricagemethoden.

  • Slimme sturing van de structuuronderdelen met behulp van AI, Sensing en Control, Self-sustainable sensors by sustainable printing methods.

  • Optimaal langeduurgedrag van ‘morphing control surfaces’ met behulp van ontwerpmethoden voor dunwandige structuren onder grote cyclische vervormingen.

  • Integratie, diversificatie en certificatie en onderhoud van de nieuwe generatie structuuronderdelen. Certificatie op basis van bestaande regels lukt niet voor een systeem op basis van AI. Er zal een nieuwe manier van certificatie moeten worden opgezet.

  • Recycling van composietdelen, thermoharder en thermoplast.

2.1.2 Mogelijk maken van vliegen op waterstof’

Het onderdeel ‘Mogelijk maken van vliegen op waterstof’ is gericht op het wegnemen van technische obstakels voor vliegen op waterstof. Waterstof kan alleen nuttig inzetbaar zijn als gebruik wordt gemaakt van zeer koud (cryogeen) waterstof en dan ook nog onder druk. Daarvoor moet een cryogene waterstoftank onder druk worden ontwikkeld met hoge opslagefficiëntie die voldoet aan de veiligheidseisen van de luchtvaart en gedurende de gehele levensduur aan die eisen blijft voldoen. Maar ook de aandrijflijn (powertrain) en de brandstofcel vragen nog om nieuw onderzoek. Voorbeelden zijn:

  • Onderzoek naar waterstofdichte composieten waarbij kennis uit de membraantechnologie wordt gebruikt.

  • Onderzoek naar materiaalgedrag en eigenschappen tijdens en na langdurige blootstelling aan cryogene temperaturen.

  • Onderzoek naar ontwerpmethodieken en nieuwe fabricagemethodes

  • Onderzoek naar thermisch management op vliegtuigniveau.

  • Onderzoek naar veilig tanken en het voorkomen van condensatie en ijsvorming bij in- en uitgang van de tank.

  • Onderzoek naar het gedrag van het systeem bij cryogene temperaturen.

  • Onderzoek naar waterstof verbranding in vliegtuigmotoren.

  • Onderzoek aan waterstof brandstofcellen voor de luchtvaart.

  • Onderzoek naar effectieve powermanagement door slimme energie terugwinning.

  • Powertrain design & development voor hybride-elektrische voorstuwing.

  • Ontwikkeling van veiligheid en certificering middels innovatieve technologieën en processen.

  • Onderzoek en ontwikkeling naar optimale propeller voor hybride-elektrische aandrijfsystemen.

  • Onderzoek en ontwikkeling naar modulair hybride-elektrische vliegtuig retrofit.

Het doel is eveneens dat de projecten bijdragen aan het versterken van het verdienvermogen van de vliegtuigmaakindustrie in Nederland en kunnen leiden tot Intellectual Propery (IP)-posities van de Nederlandse sector. Projecten dienen bij te dragen aan de toepassing van de resultaten van het Nederlandse luchtvaartonderzoek bij de grote luchtvaartbedrijven, bijvoorbeeld bij de ontwikkeling en productie van duurzame vliegtuigen vanaf 2030. De ontwikkeling van duurzame brandstoffen en technologie gericht op de operationele activiteiten zijn uitgesloten. De reden hiertoe is dat dit buiten de reikwijdte van het NGF programma Luchtvaart in Transitie valt.

Inschrijving is mogelijk voor een onderzoeksorganisatie (als penvoerder) in samenwerking met andere onderzoeksorganisatie(s) of in Nederland gevestigde bedrijven. Samenwerking met bedrijven is niet verplicht. Vraagsturing uit het bedrijfsleven is gewenst.

2.2 Module VIM

De module VIM is gericht op het versterken van het innovatief vermogen van het MKB dat actief is in de luchtvaartsector. Dit door inzet van een financiële stimulans om kennis, markonderzoek en (R&D) samenwerking tussen bedrijven in het luchtvaartecosysteem te vergroten. Hiervoor worden de volgende drie instrumenten ingezet: kennisvouchers, testvouchers en een subsidie voor haalbaarheids- en samenwerkingsprojecten. Door inzet van kennisvouchers wordt gestimuleerd dat kennisvragen kunnen worden beantwoord over de vernieuwing van producten, productieprocessen of diensten. Daarnaast kunnen testvouchers worden ingezet om innovaties te laten testen en valideren in veelal dure testfaciliteiten. Beide soorten vouchers kunnen worden ingezet bij kennisinstellingen. Na afronding van het project wordt de voucher overgedragen aan de kennisinstelling. Vervolgens kan deze de voucher verzilveren en de subsidie laten uitbetalen.

De financiële stimulans op haalbaarheidsprojecten biedt de mogelijkheid tot markt- en technologieverkenningen. Het financieel ondersteunen van R&D samenwerkingsprojecten zorgt voor een stimulans in R&D activiteiten binnen het MKB en tegelijkertijd zorgt het meer voor verdere samenwerking. Om gebruik te maken van VIM module dienen de activiteiten gericht te zijn op industrieel en/of fundamenteel onderzoek naar:

  • a. nieuwe aandrijflijnen;

  • b. elektrisch-thermische huishouding;

  • c. nieuwe ontwerpconcepten en -materialen;

  • d. ultra-efficiënte structurele componenten, en;

  • e. kosteneffectieve fabricagetechnologieën voor nieuwe vliegtuigconfiguraties na 2030.

3. Uitvoering

Beide subsidiemodules worden namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), een dienst van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. De aanvraag wordt ingediend bij RVO, met gebruikmaking van de formulieren die door RVO ter beschikking worden gesteld. RVO is betrokken geweest bij het opstellen van deze subsidiemodules en acht deze uitvoerbaar.

4. Openstelling en budget

4.1. module OO

Binnen deze module zijn er twee openstellingsperioden, die respectievelijk lopen van 28 mei 2024 tot en met 15 juli 2024 en van 1 april 2026 tot en met 1 juni 2026. Het subsidieplafond is vastgesteld op € 10,5 miljoen voor 2 tenders. De omvang van onderzoeksprojecten hebben een minimum van € 125.000 met een maximum van € 1.25 miljoen met een projectduur van maximaal 5 jaar.

4.2. module VIM

Binnen deze module zijn er vier openstellingsperioden voor drie instrumenten. De openstellingsperioden lopen respectievelijk van 28 mei 2024 tot en met 2 december 2024, 2 april 2025 tot en met 6 mei 2025, 2 april 2026 tot en met 1 december 2026 en 2 april 2027 tot en met 3 mei 2027. Het subsidieplafond voor deze instrumenten is vastgesteld op € 12 miljoen.

4.2.1 Kennis- en testvouchers

Op het gebied van klimaatneutrale luchtvaart zijn veel kennisvragen. Beoogd is dat kennisvouchers (ter waarde van maximaal € 15.000) kunnen worden gebruikt voor het beantwoorden van kennisvragen over de vernieuwing van producten, productieprocessen of diensten. De luchtvaart kenmerkt zich bovendien door een grote vraag naar faciliteiten om technologie en innovaties te testen en valideren. Deze veelal dure faciliteiten vragen om een voucherwaarde tot € 15.000 per voucher dat maximaal 100% van de kosten mag dekken voor testen en valideren van technologie en innovatie (testvoucher) en maximaal 50% mag dekken van de rekening van de kennisinstelling.

4.2.2 Haalbaarheidsprojecten

Dit instrument biedt de mogelijkheid tot markt- en technologieverkenningen en concurrentieanalyses. In een zeer afwachtende sector als de luchtvaart is het belangrijk dat innovatie zich kan bewijzen. Beoogd is dat dit instrument zich richt op proof of concept (TRL 3 tot 4) van maximaal € 100.000 per aanvraag. Deze aanvraag mag maximaal 50% van de projectkosten dekken. De module wordt om het jaar opengesteld. De eerste ronde loopt van 28 mei 2024 tot en met 9 december 2024. De tweede ronde loopt van 2 april 2026 tot en met 9 december 2026.

4.2.3 R&D- Samenwerkingsprojecten

Het financieel ondersteunen van R&D samenwerkingsprojecten zorgt voor een stimulans in R&D activiteiten binnen het MKB en tegelijkertijd zorgt het voor verdere samenwerking. Het ontwikkelen of vernieuwen van producten, productieprocessen of diensten voor een klimaatneutrale luchtvaart vergt samenwerking. Voor R&D-samenwerkingsprojecten is beoogd dat de subsidie minimaal € 50.000 en maximaal € 350.000 per innovatieproject kan zijn, waarvan minimaal € 25.000 en maximaal € 175.000 per deelnemer. Deze aanvraag mag maximaal 50% van de projectkosten dekken. De module wordt om het jaar opengesteld. De eerste ronde die loopt van 2 april 2025 tot en met 6 mei 2025. De tweede ronde loopt van 2 april 2027 tot en met 3 mei 2027.

5. Wettelijk kader

5.1 Europeesrechtelijk kader

Het verstrekken van subsidie mag niet leiden tot het verlenen van ongeoorloofde staatssteun in de zin van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Hierbij geldt dat staatssteun in beginsel verboden is. Een steunmaatregel kan echter verenigbaar zijn met de interne markt, als deze valt binnen de juridische kaders van de Europese Commissie of door haar is goedgekeurd. Op deze subsidie is de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (hierna: AGVV)2 van toepassing waarbij bepaalde categorieën steun met de interne markt verenigbaar worden verklaard.

Onderhavige subsidieregeling is getoetst op staatssteun conform artikel107, eerste lid, van het VWEU. Om deze geoorloofd te kunnen verstrekken wordt toepassing gegeven aan de AGVV. De subsidieverstrekking kan ten aanzien van de kennisvoucher onder de vrijstelling van artikel 18 van de AGVV worden gebracht. Ten aanzien van de testvoucher kan de subsidie worden gerechtvaardigd op grond van artikel. Voor het overige deel kan de subsidieverstrekking onder artikel 25 van de AGVV worden gebracht.

Artikel 18 van de AGVV heeft betrekking op consultancy steun aan kleine of middelgrote ondernemingen (hierna: kmo). Artikel 25 van de AGVV ziet op steun voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten. Artikel 28 van de AGVV ziet tenslotte op innovatiesteun voor kmo's.

De toepassing van dit artikel uit de vrijstellingsverordening betekent dat indien aan de in dat artikel opgenomen voorwaarden voldaan wordt, de staatssteun verenigbaar kan worden beschouwd met de interne markt. De subsidieaanvragen zullen mede worden beoordeeld aan de hand van de voorwaarden die voor de betreffende vrijstelling gelden. In deze regeling is daarom rekening gehouden met de door de AGVV gestelde eisen. De maximale steunintensiteit en het maximale steunbedrag dat in deze regeling wordt aangehouden blijft onder de maxima die zijn toegestaan in artikel 18, 25 en 28 van de AGVV.

Ook gelden de algemene eisen van de AGVV voor de toepassing van deze regeling. Deze algemene eisen betreffen onder andere de voorwaarde dat de Europese Commissie door middel van een kennisgeving geïnformeerd wordt over de toepassing van de AGVV. Deze kennisgevingsplicht geldt ook indien subsidieplafonds verhoogd worden, of de regeling anderszins inhoudelijk wordt veranderd. Indien er sprake is van een individuele steunverlening van meer dan € 500.000 zullen bovendien de gegevens van die steun openbaar gepubliceerd worden, conform artikel 9 van de AGVV.

5.2 Nationaalrechtelijk kader

De Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is van toepassing op deze Regeling. Meer specifiek gaat het om hoofdstukken 4.1 (Beschikkingen) en 4.2 (Subsidies) van de Awb, waarin bepalingen zijn opgenomen die relevant zijn of kunnen zijn voor subsidieontvangers.

Naast de Awb zijn het Kaderbesluit subsidies I en M (hierna: het Kaderbesluit), de aan het Kaderbesluit ten grondslag liggende Kaderwet subsidies I en M en de staatssteunregels van toepassing op de deze regeling. In het Kaderbesluit zijn onder andere artikelen opgenomen over de subsidiabele kosten (hoofdstuk 3), het indienen van de aanvraag (hoofdstuk 5), afwijzingsgronden van een aanvraag (hoofdstuk 6), verplichtingen voor de subsidieontvanger (hoofdstuk 8) en de subsidievaststelling (hoofdstuk 10) die relevant zijn voor de subsidieontvanger. Voor de subsidieontvangers is dan ook niet alleen deze regeling, maar ook het Kaderbesluit van belang.

6. Regeldruk

6.1 Module OO

De gevolgen van deze subsidiemodule voor de regeldruk zijn beperkt. Zo zal het aantal aanvragen naar verwachting beperkt zijn en rond de tien liggen. Voorts is bij het opstellen van onderhavige module aangesloten bij reeds bestaande systemen en processen bij RVO. Voor het doen van een aanvraag zal RVO voorlichtingsbijeenkomsten organiseren en formats ontwikkelen ter ondersteuning van de aanvraag. Hiermee kunnen de benodigde capaciteit, tijd en kosten voor het indienen van een aanvraag worden beperkt tot € 121.020 of wel 1.2% van het budget van de regeling. Het betreft de kosten die indieners maken voor het opstellen van de aanvraag en het vormen van het samenwerkingsverband, de kosten tijdens de uitvoering, zoals tijdregistratie en voortgangsrapportages, en het afleggen van de eindverantwoording inclusief controle verklaringen.

De regeling is voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR).

6.2 Module VIM

De kosten in het kader van de regeldruk, die de landelijke subsidiemodule VIM met zich mee brengt, bedragen € 105.780. Dat is 2,07% van het totaal beschikbare subsidiebedrag. Op basis van de realisatie van de instrumenten van vorig jaar is de inschatting van de kosten van de regeldruk voor de MIT-R&D-samenwerkingsprojecten € 47.280 (1,52%) en de kennis- en testvouchers € 58.500 (2,93%). Deze inschatting is gemaakt op basis van een inschatting van het aantal aanvragen en verleningen. Voor de R&D-samenwerkings-projecten gaat het naar verwachting om 20 aanvragen met 7 verleningen, voor haalbaarheidsstudies gaat het naar verwachting om 10 verleningen en voor kennis-en testvouchers om eveneens 10 verleningen.

7. Consultatie

7.1 ATR

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

7.2 RVO

De RVO wordt aangewezen om deze regeling uit te voeren namens de Minister van IenW. Hiertoe worden, parallel aan deze regeling, wijzigingen aangebracht in het Mandaatbesluit RVO. De RVO heeft aangegeven deze regeling uitvoerbaar te achten.

7.3 Internetconsultatie

De regeling is niet aangeboden voor openbare internetconsultatie. De reden hiertoe is allereerst dat deze regeling een directe uitwerking is van het door het kabinet goedgekeurde NGF-project LiT. Internetconsultatie zal dus niet in betekenisvolle mate leiden tot aanpassing van deze regeling.

8. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin hij wordt geplaatst. Hiermee wordt op grond van Aanwijzing 4.17, vijfde lid, onderdeel a, van de Aanwijzingen voor de Regelgeving (Ar) afgeweken van de vaste verander momenten. De reden hiertoe is dat inwerkingtreding op het eerste volgende vaste verandermoment, te weten 1 juli 2024, niet passend is gelet op de openstelling van de eerste rondes op 28 mei 2024. Deze regeling vervalt met ingang van 31 december 2027 met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de voor die datum aangevraagde subsidies.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Artikel 1 bevat omschrijvingen van de begrippen die in de subsidieregeling worden gebruikt. Hierbij is aangesloten bij de omschrijvingen die worden gebruikt in de AGVV. Ten overvloede wordt opgemerkt dat de begrippen die reeds zijn opgenomen in het Kaderbesluit onverkort van toepassing zijn op deze regeling. Artikel 1 en de overige bepalingen in het eerste hoofdstuk van deze regeling zijn van toepassing op zowel de Module OO als de Module VIM.

Artikel 2

Deze regeling is specifiek gericht het verder op orde brengen van de kennisbasis van de Nederlandse Luchtvaart sector na 2030 en het versterken van het innovatief vermogen van het MKB in het kader van de verduurzaming van de luchtvaart. Met deze regeling wordt dan ook beoogd om de realisatie van de doelstellingen rond verduurzaming van de luchtvaart te versnellen.

Artikel 3

In artikel 3 is geregeld dat de aanvraag voor subsidie kan worden ingediend met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld formulier. Bij voorkeur geschiedt indiening digitaal. Verder regelt artikel 3, in aanvulling op artikel 10, vierde lid, van het Kaderbesluit, welke gegevens moeten worden opgenomen in de aanvraag.

Artikel 4

In artikel 11 en 12 van het Kaderbesluit zijn algemene afwijzingsgronden opgenomen. Onverminderd deze algemene gronden bevat artikel 4 specifiek voor deze regeling geldende afwijzingsgronden. Deze zijn van toepassing op alle modules die in deze regeling zijn opgenomen. In de bepalingen over de afzonderlijke modules kunnen tevens aanvullende afwijzingsgronden zijn opgenomen die specifiek gelden voor die module.

Artikel 5

In artikel 5 is bepaald dat er bij de beschikking tot subsidieverlening, in lijn met artikel 15 van het Kaderbesluit, een voorschot wordt verleend van 100% indien de subsidie minder dan € 25.000,– bedraagt. Wanneer de subsidie € 25.000,– of meer bedraagt, wordt een voorschot verleend van 80%.

Artikel 6

Artikel 6 bevat de algemene verplichtingen die gelden voor eenieder die subsidie ontvangt op grond van deze subsidieregeling. Het gaat hierbij specifiek om het aanleveren van een jaarrapport. Met deze documenten toont de subsidieontvanger aan dat het project waarvoor subsidie is verleend, is verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. De voorgaande verplichting geldt niet voor ontvangers van kennis- of testvouchers.

Artikel 7

In artikel 7 is bepaald dat de aanvraag voor subsidievaststelling moet worden ingediend met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld formulier dat wordt geplaatst op de website van RVO. Bij voorkeur wordt dit formulier digitaal ingediend. Het is echter ook mogelijk om dit op een schriftelijke wijze te doen.

Artikel 8

Artikel 8 regelt de openstellingsperiode van de module Ondersteunend Onderzoek, die voor wat betreft de eerste ronde loopt vanaf 28 mei 2024 tot en met 15 juli 2024 en voor de tweede ronde vanaf 1 april 2026 tot en met 1 juni 2026. Artikel 8 en de overige bepalingen in het tweede hoofdstuk van deze regeling zijn van toepassing op de Module OO.

Artikel 9

In artikel 9 is bepaald welke onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten, als bedoeld in artikel 25, tweede lid, a tot en met d, van de AGVV, in aanmerking komen voor subsidieverlening. Het gaat hierbij om activiteiten die gericht zijn op:

  • systemen waarmee de toepassing van waterstof voortstuwing mogelijk wordt gemaakt;

  • ondersteunende technologieën voor de onder a bedoelde systemen, niet zijnde voortstuwingstechnologie;

  • projecten gericht op slimme constructies en lichtgewicht materialen, zoals de toepassing van thermoplasten;

  • technologieën en processen die bijdragen aan de hiervoor genoemde onderdelen.

Artikel 10

In artikel 10 is het subsidieplafond vastgelegd voor activiteiten in de module Ondersteunend Onderzoek. Het gaat hierbij om in totaal € 10.500.000,–. Tevens is in artikel 10 bepaald dat het plafond gelijk is verdeeld over de twee gelijke periodes van openstelling en wat het maximale bedrag is per project, namelijk € 1.250.000,– per onderzoeksproject.

Artikel 11

In artikel 11 is geregeld dat het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van rangschikking van de aanvragen. Dit geschiedt aan de hand van de criteria die zijn opgenomen in het tweede lid van artikel 11. Per criterium worden ten minste één en ten hoogste tien punten toegekend. Wanneer aan één van de criteria minder dan vijf punten worden toegekend, wordt er geen subsidie verleend. Indien onder het desbetreffende subsidieplafond aan twee of meer aanvragen in totaal een gelijk aantal punten is toegekend, wordt er door de minister geloot.

Artikel 12

Artikel 12 bevat aanvullende verplichtingen voor de subsidieontvanger. De uitvoering van een project binnen de Module Ondersteunend Onderzoek moet starten binnen dertien weken na goedkeuring van de subsidieaanvraag en worden afgerond binnen vijf jaren na de start van het project. Na afronding kan de aanvraag tot vaststelling worden ingediend.

Artikel 13

Artikel 13 regelt de openstellingsperiode voor de verstrekking van een kennis- of testvoucher in de module Versterken Innovatievermogen MKB (VIM). De aanvraag voor een kennis- of testvoucher kan voor wat betreft de eerste ronde worden ingediend in de periode van 28 mei 2024 tot en met 2 december 2024. Voor wat betreft de tweede ronde kan een aanvraag voor een kennis- of testvoucher worden ingediend in de periode van 2 april 2026 tot en met 1 december 2026. Artikel 13 en de overige bepalingen in het derde hoofdstuk van deze regeling zijn van toepassing op de Module VIM.

Artikel 14

In artikel 14 is bepaald dat er kennis- en testvouchers worden verstrekt aan MKB-ondernemers voor het beantwoorden van kennisvragen of het testen en valideren van technologie of innovaties activiteiten die gericht zijn op:

  • nieuwe aandrijflijnen;

  • elektrisch-thermische huishouding;

  • nieuwe ontwerpconcepten en -materialen;

  • ultra-efficiënte structurele componenten, en;

  • kosteneffectieve fabricagetechnologieën voor nieuwe vliegtuigconfiguraties na 2030.

Artikel 15

In artikel 15 is het subsidieplafond vastgelegd voor kennis- of testvoucher voor de module Versterken Innovatievermogen MKB. Het gaat hierbij om in totaal € 600.000,–. Tevens is in artikel 15 bepaald hoe het plafond is verdeeld over de twee periodes van openstelling en wat het maximale bedrag is per voucher, namelijk € 15.000,–.

Artikel 16

In artikel 16 is bepaald dat de vouchers worden verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 17

In artikel 17 is geregeld dat een aanvraag voor een kennis- of testvoucher wordt afgewezen indien de MKB-ondernemer en de kennisinstelling reeds voor de subsidieverlening verplichtingen jegens elkaar zijn aangegaan met betrekking tot het VIM-project, de kennisvraag onvoldoende aansluit bij het innovatietraject of er reeds een aanvraag is gedaan voor een soortgelijke activiteit per aanvrager. Het voorgaande is aanvullend op de in artikel 4 van deze regeling en in artikel 11 en 12 van het Kaderbesluit opgenomen algemene afwijzingsgronden.

Artikel 18

In artikel 18 is geregeld dat de ontvanger van een kennis- of testvoucher de voucher moet overdragen aan een kennisinstelling. Daarnaast moet de MKB-ondernemer binnen vier maanden na ontvangst van de voucher een getekende offerte van een kennisinstelling overleggen aan de RVO.

Artikel 19

In artikel 19 is allereerst bepaald dat de aanvraag voor de verzilvering van de voucher binnen vier maanden na ontvangst moet worden ingediend bij de RVO. Indien de voucher niet binnen vier maanden wordt verzilverd, vervalt deze van rechtswege. Er wordt enkel subsidie verstrekt aan een kennisinstelling die kennisvragen heeft beantwoord of technologie of innovaties heeft getest of gevalideerd.

Artikel 20

In artikel 20 is geregeld dat de subsidie maximaal € 15.000,– per voucher bedraagt. Voor wat betreft de testvouchers bedraagt de subsidie ten hoogste 50% van de totale kosten. Voor wat betreft de kennisvouchers bedraagt de subsidie ten hoogste 50% van de in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 17, tweede lid van de AGVV. Tenslotte is in artikel 20 aangegeven dat de subsidieverlening ten aanzien van de kennisvoucher wordt gerechtvaardigd op grond van artikel 18 van de AGVV en ten aanzien van de testvoucher op grond van artikel 28 van de AGVV.

Artikel 21

In artikel 21 is een aanvullende afwijzingsgrond opgenomen die geldt naast de algemene afwijzingsgronden, zoals opgenomen in artikel 4 van deze Regeling en de artikelen 11 en 12 van het Kaderbesluit. Een subsidieaanvraag wordt afgewezen indien het beantwoorden van kennisvragen of het testen en valideren van technologie of innovaties door de kennisinstellingen niet hoofdzakelijk was gericht op het in de aanvraag vermelde onderwerp.

Artikel 22

Artikel 22 regelt de openstellingsperiode voor haalbaarheidsprojecten in de module Versterken Innovatievermogen MKB. Voor wat betreft de eerste ronde loopt deze vanaf 28 mei 2024 tot en met 15 juli 2024. De tweede ronde loopt vanaf 1 april 2026 tot en met 1 juni 2026.

Artikel 23

In artikel 23 is vastgelegd voor welke haalbaarheidsprojecten er subsidie kan worden aangevraagd op grond van deze Regeling. Het gaat hierbij om activiteiten die gericht zijn op nieuwe aandrijflijnen, elektrisch-thermische huishouding, nieuwe ontwerpconcepten en -materialen, ultra-efficiënte structurele componenten en kosteneffectieve fabricagetechnologieën voor nieuwe vliegtuigconfiguraties na 2030.

Artikel 24

Het subsidieplafond voor haalbaarheidsprojecten in de module Versterken Innovatievermogen MKB bedraagt € 4.000.000,–, verdeeld over twee gelijke openstellingsperiodes. Per project is € 100.000,– beschikbaar. Tenslotte is geregeld dat de subsidie ten hoogste 50% bedraagt van de in aanmerking komende kosten.

Artikel 25

In artikel 25 is geregeld dat het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen. Verder is in het tweede lid bepaald dat een aanvraag, onverminderd artikel 24, wordt afgewezen indien de voorgenomen activiteiten waarop het haalbaarheidsproject betrekking heeft in technische of financiële zin te risicovol zijn om de haalbaarheidsstudie te rechtvaardigen of een haalbaarheidsproject onvoldoende inzicht geeft in het economisch perspectief en de uitvoerbaarheid van de voorgenomen activiteiten.

Artikel 26

Artikel 26 bevat aanvullende verplichtingen voor de subsidieontvanger. De uitvoering van een haalbaarheidsproject binnen de Module VIM moet starten binnen vier maanden na goedkeuring van de subsidieaanvraag en worden afgerond binnen twaalf maanden na de start van het project. Na afronding kan de aanvraag tot vaststelling worden ingediend.

Artikel 27

Artikel 27 regelt de periode waarin aanvragen voor R&D-samenwerkingsprojecten kunnen worden ingediend bij de RVO. Voor wat betreft de eerste ronde loopt deze vanaf 2 april 2025 tot en met 6 mei 2025. De tweede ronde loopt vanaf 2 april 2027 tot en met 3 mei 2027.

Artikel 28

In artikel 28 is bepaald welke activiteiten in aanmerking komen voor subsidieverlening. Het gaat hierbij om R&D-Samenwerkingsprojecten die gericht zijn op nieuwe aandrijflijnen, thermische huishouding, nieuwe ontwerpconcepten en -materialen, ultra-efficiënte structurele componenten, of kosteneffectieve fabricagetechnologieën voor nieuwe vliegtuigconfiguraties na 2030.

Artikel 29

Het subsidieplafond voor R&D-Samenwerkingsprojecten bedraagt € 8.000.000,–, gelijk verdeeld over de twee openstellingsperiodes. Per project is € 350.000,– beschikbaar.

Artikel 30

In artikel 30 is geregeld dat het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van rangschikking van de aanvragen. Dit geschiedt aan de hand van de criteria die zijn opgenomen in het tweede lid van artikel 28. Per criterium worden ten minste één en ten hoogste tien punten toegekend. Wanneer aan één van de criteria minder dan vijf punten worden toegekend, wordt er geen subsidie verleend. Indien onder het desbetreffende subsidieplafond aan twee of meer aanvragen in totaal een gelijk aantal punten is toegekend, wordt er door de minister geloot.

Artikel 31

Artikel 31 bevat aanvullende verplichtingen voor de subsidieontvanger. De uitvoering van een R&D-samenwerkingsproject moet starten binnen zes maanden na goedkeuring van de subsidieaanvraag en worden afgerond binnen vier jaren na de start van het project. Na afronding kan de aanvraag tot vaststelling worden ingediend.

Artikel 32

In artikel 32 is, onverminderd hetgeen bepaald in artikel 4 van deze regeling, bepaald op welke gronden de subsidieaanvraag wordt afgewezen.

Artikel 33

Evaluatie van de deze subsidieregeling wordt van belang geacht voor eventuele toekomstige subsidieregelingen. Hierbij wordt voornamelijk gekeken naar de doeltreffendheid en de effecten van de regeling in de praktijk. In artikel 33 is daarom bepaald dat de ontvanger van een subsidie tot maximaal vijf jaren na afronding van een project moet meewerken aan de evaluatie van deze regeling.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers


X Noot
1

Systeem-analyse Innovatiekracht Duurzame Luchtvaart, Hertog, et al. (Dialogic) (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2023/06/13/bijlage-b-systeemanalyse-innovatiekracht-duurzame-luchtvaart).

X Noot
2

Algemene groepsvrijstellingsverordening, verordening (EU) 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard en de opvolgende versies van de verordening (PbEU 2014, L 187/1).

Naar boven