Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 15 december 2023, nr. WJZ/ 41337431, tot wijziging van de Regeling CO2-heffing industrie in verband met monitoring- en rapportageverplichtingen van broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op artikelen 16b.3, derde lid, 16b.7, vierde lid, 16b.8, tweede lid, 16b.10, derde lid, 16b.17, eerste lid en tweede lid, van de Wet milieubeheer;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling CO2-heffing industrie wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3, onderdeel d, vervalt ‘afvalverbrandingsinstallaties en’.

B

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van artikel 4 vervalt ‘afvalverbrandingsinstallaties en’.

2. In onderdeel a vervalt ‘op lachgasinstallaties’.

C

Artikel 7, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt na ‘artikel 16b.4, onderdeel a en b, van de wet’ ingevoegd: ‘, met uitzondering van een broeikasgasinstallatie voor de verbranding van stedelijk afval indien deze beschikt over een monitoringsplan als bedoeld in artikel 16.1, derde lid, van de wet’.

2. Onderdeel b vervalt, onder verlettering van c en d tot b en c.

D

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift vervalt ‘afvalverbrandingsinstallaties en’.

2. In de aanhef van het eerste lid vervalt ‘afvalverbrandingsinstallaties en’.

3. In het eerste lid, onderdeel b, vervallen ‘afvalverbrandingsinstallaties en’ en ‘de verbranding van afvalstoffen en’.

4. Het tweede lid alsmede de aanduiding ‘1.’ voor het eerste lid vervallen.

E

In het eerste lid van artikel 9 wordt na ‘Dit artikel is van toepassing’ ingevoegd: ‘op broeikasgasinstallaties zonder een aanvraag om kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten, met uitzondering van broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval,’.

F

Het opschrift van artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11. Wijzigingen industrieel monitoringsplan.

G

Aan artikel 12 wordt, onder vervanging van de punt na ‘gelijk aan nul’ door een puntkomma, op een nieuwe regel toegevoegd: ‘EMstadsverwarming en EMelektriciteit voor broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval gelijk aan nul zijn.’.

H

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift vervalt ‘afvalverbrandingsinstallaties en’.

2. In de tekst vervalt ‘afvalverbrandingsinstallaties en’.

I

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 16. Historische emissies afvalverbrandingsinstallaties, broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval en lachgasinstallaties.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 5. In aanvulling op artikel 16b.1, eerste lid, van de wet, is het historisch industrieel emissieverslag tevens het verslag ten behoeve van het vaststellen van het historisch activiteitenniveau van broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval.

  • 6. Het historisch industrieel emissieverslag en het historisch activiteitenniveau van een exploitant van een afvalverbrandingsinstallatie zijn tevens met ingang van 1 januari 2024 het historisch industrieel emissieverslag en het historisch activiteitenniveau van een exploitant van een broeikasgasinstallatie voor de verbranding van stedelijk afval.

J

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt toegevoegd ‘Het industrieel emissieverslag voor broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval gaat alleen over de verslagperiode 2023 vergezeld van een verificatierapport van een verificateur.’.

2. In het tweede lid, onderdeel a, vervalt ‘en afvalverbrandingsinstallaties’.

K

In artikel 18, tweede lid, vervalt ‘afvalverbrandingsinstallaties en’.

L

Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 28. Activiteitsniveau broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval.

2. In het eerste en tweede lid wordt ‘afvalverbrandingsinstallaties’ telkens vervangen door ‘broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval’.

3. Aan het tweede lid wordt toegevoegd ‘Artikel 16, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing op het historisch industrieel emissieverslag en het historische activiteitsniveau.’.

M

De aanduiding ‘§ 3.3.3. Berekening voor niet-ETS installaties’ wordt vervangen door ‘§ 3.3.2.a Berekening voor broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval’.

N

Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 36. Broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval.

2. In de tekst wordt ‘afvalverbrandingsinstallaties’ vervangen door ‘broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval’ en wordt ‘afvalverbrandingsinstallatie’ vervangen door ‘broeikasgasinstallatie voor de verbranding van stedelijk afval’.

3. Na ‘(uitgedrukt in ton CO2 per jaar)’ wordt ingevoegd ‘, waarbij artikel 16, zesde lid, van overeenkomstige toepassing is op het historisch activiteitsniveau’.

O

Na artikel 36 wordt een paragraafaanduiding ingevoegd, luidende:

§ 3.3.3. Berekening voor niet-ETS installaties.

P

In artikel 38 wordt in het eerste en tweede lid ‘afvalverbrandingsinstallatie’ vervangen door ‘broeikasgasinstallatie voor de verbranding van stedelijk afval’.

Q

Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 40. Correctie warmte-import niet-ETS installatie en broeikasgasinstallatie voor de verbranding van stedelijk afval.

2. In het eerste lid wordt na ‘een niet in het EU-ETS opgenomen installatie’ ingevoegd: ‘of een broeikasgasinstallatie voor de verbranding van stedelijk afval’.

3. In het tweede lid wordt na ‘of andere entiteit’ ingevoegd ‘, of een broeikasgasinstallatie voor de verbranding van stedelijk afval’, en wordt na ‘of andere entiteiten’ ingevoegd ‘, of broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval’.

4. In het derde lid wordt na ‘een niet in het EU-ETS opgenomen installatie’ ingevoegd: ‘of een broeikasgasinstallatie voor de verbranding van stedelijk afval’.

R

In artikel 41 wordt na ‘Voor broeikasgasinstallaties’ ingevoegd ‘, niet zijnde broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval,’.

S

Artikel 42 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel b, en in het derde lid, onderdeel b, wordt ‘afvalverbrandingsinstallaties’ telkens vervangen door ‘broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval’.

2. In het vijfde lid wordt ‘afvalverbrandingsinstallatie’ vervangen door ‘broeikasgasinstallatie voor de verbranding van stedelijk afval’.

T

Bijlage 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder I wordt na ‘Minimale inhoud van het jaarlijkse industrieel emissieverslag voor broeikasgasinstallaties’ ingevoegd: ‘, waarbij onderdelen 4 en 5 niet van toepassing zijn op broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval’.

2. Onder II wordt in onderdeel 8 ‘afvalverbrandingsinstallaties’ vervangen door ‘broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval’.

ARTIKEL II

Indien het bij koninklijke boodschap van 1 september 2023 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten ten behoeve van de implementatie van richtlijn nr. 2023/959, richtlijn nr. 2023/958 en verordening nr. 2023/957 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 10 mei 2023 (PbEU 2023, L 130) met het oog op aanpassingen van het emissiehandelssysteem op het terrein van broeikasgasinstallaties en luchtvaart en een uitbreiding naar scheepvaart en brandstofleveranciers (Kamerstukken 36 407) tot wet is of wordt verheven en die wet in werking treedt, treedt deze regeling op hetzelfde tijdstip in werking.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 15 december 2023

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens

I. ALGEMENE TOELICHTING

1. Inleiding

De Regeling CO2-heffing industrie (hierna: de regeling) geeft nadere invulling aan de nationale CO2-heffing industrie, zoals opgenomen in Hoofdstuk 16b van de Wet milieubeheer. De regelgeving van de CO2-heffing industrie sluit nauw aan bij het Europese systeem van handel in broeikasgasemissierechten (hierna: het EU ETS). De Nederlandse Emissieautoriteit (hierna: de NEa) is de verantwoordelijke uitvoerende instantie voor de CO2-heffing industrie.

Met intredingwerking van Richtlijn (EU) 2023/959 van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 2023 tot wijziging van richtlijn 2003/87/EG tot vaststelling van een systeem voor handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en Besluit (EU) 2015/1814 (PbEU 2023, L 130) (hierna: wijzigingsrichtlijn ETS algemeen) komt onder meer de monitoring en rapportage van afvalverbrandingsinstallaties (hierna: AVI’s) per 1 januari 2024 onder het EU ETS te vallen. De implementatie van de wijzigingsrichtlijn ETS algemeen wordt bewerkstelligd door een wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten (hierna: implementatie van de wijzigingsrichtlijn ETS algemeen).1

Ingevolge hiervoor genoemde wijzigingsrichtlijn ETS algemeen en de implementatie hiervan worden AVI’s vanaf 1 januari 2024 aangeduid als ‘broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval’. Aangezien de regelgeving van de CO2-heffing industrie aansluit bij het EU ETS, is het noodzakelijk dat de verplichtingen van deze installaties op het gebied van monitoring, rapportage en verificatie binnen de CO2-heffing industrie worden gestroomlijnd met het gewijzigde EU ETS. Onderhavige wijziging van de regeling (hierna: de wijzigingsregeling) regelt dit. Met de wijzigingsregeling worden onnodige informatieverplichtingen voor broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval (voorheen AVI’s) voorkomen.

2. Wijzigingsrichtlijn ETS algemeen

Ingevolge de wijzigingsrichtlijn ETS algemeen komen er nieuwe verplichtingen te rusten op broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval (voorheen AVI’s). De wijzigingsrichtlijn ETS algemeen bepaalt dat installaties voor de verbranding van stedelijk afval (‘municipal waste’, soms ook vertaald als huishoudelijk afval) – met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 megawatt – per 1 januari 2024 onder het EU ETS vallen. Dit is echter enkel voor de toepassing van de artikelen 14 en 15 van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten (PbEU 2003, L 275), welke de monitoring-, rapportage- en verificatieverplichtingen van broeikasgasinstallaties regelen. De wijziging van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel specificeert deze verplichtingen.2

Bovenstaande betekent dat AVI’s moeten voldoen aan de monitoring-, rapportage- en verificatieverplichtingen die gelden onder het EU ETS. Deze installaties zullen niet de plicht hebben om jaarlijks emissierechten in te leveren en zullen geen kosteloze toewijzing van emissierechten krijgen. Dit is een eerste stap die vooruitloopt op een verslag van de Europese Commissie in 2026, waarin de haalbaarheid wordt beoordeeld om broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval (voorheen AVI’s) vanaf 2028 volledig onder het EU ETS te laten vallen.

Door de implementatie van de wijzigingsrichtlijn ETS algemeen wordt onder andere de Wet milieubeheer (hierna: Wm) en het daarmee samenhangende Besluit handel in emissierechten gewijzigd. Door deze wijzigingen zijn installaties die stedelijk afval verbranden vanaf 1 januari 2024 ‘broeikasgasinstallaties’ op grond van artikel 16.1, tweede lid, van de Wm. Vanaf 1 januari 2024 spreken we dus over ‘broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval’ in plaats van over AVI’s, zowel in het kader van het EU ETS als in het kader van de CO2-heffing industrie.

3. Overlap met de CO2-heffing industrie

Onderhavige wijzigingsregeling voorkomt dat er geen onnodige monitoring-, rapportage- en verificatieverplichtingen voor broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval ontstaan. Dit wordt hierna toegelicht.

Nieuwe regels van het EU ETS

Exploitanten van broeikasgasinstallaties zijn op grond van het EU ETS verplicht om een monitoringsplan en een geverifieerd emissieverslag op te stellen en in te dienen. Voor broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval gelden deze verplichtingen vanaf 1 januari 2024 ook.

Nieuwe regels van de CO2-heffing industrie

Exploitanten van industriële installaties zijn op grond van de CO2-heffing industrie verplicht jaarlijks twee verslagen in te dienen: het industrieel emissieverslag en het verslag over het aantal dispensatierechten. Deze verplichtingen blijven ongewijzigd. Bepaalde verplichtingen moeten echter worden aangepast op de nieuwe EU ETS verplichtingen. Kortweg hebben deze aanpassingen betrekking op broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval (voorheen AVI’s) per 1 januari 2024. Het betreft:

  • Het vervallen van de verplichting tot het indienen en actueel houden van een industrieel monitoringsplan.

  • Het vervallen van de verplichting om het industrieel emissieverslag te laten verifiëren, met uitzondering van de verificatie over kalenderjaar 2023.

Tot slot worden de monitoringsregels voor deze installaties anders. Doordat broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval per 1 januari 2024 vallen onder het regime van broeikasgasinstallaties, zullen zij hun emissies monitoren volgens de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel (PbEU 2018, L 334).

Geen verplichting industrieel monitoringsplan

Vanaf 1 januari 2024 is de exploitant van een broeikasgasinstallatie voor de verbranding van stedelijk afval (voorheen AVI) niet meer verplicht om een industrieel monitoringsplan op te stellen en in te dienen. Het indienen en actueel houden van het monitoringsplan (verplicht onder EU ETS) volstaat voor deze installaties, omdat de industriële emissies gelijk zijn aan de emissies van de installatie onder het EU ETS. Voor een nadere toelichting zie onderdeel II van deze toelichting bij Artikel I, onderdeel C.

Geen verplichting verificatie industrieel emissieverslag vanaf 2025

Exploitanten van broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval zijn vanaf 1 januari 2024 nog steeds verplicht om jaarlijks een industrieel emissieverslag in te dienen. Daarnaast moeten deze installaties vanaf 2025 hun EU ETS emissieverslag jaarlijks laten verifiëren (verificatie in 2025 is over het kalenderjaar 2024). Voor broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval zijn de emissies onder het EU ETS en de CO2-heffing industrie gelijk. Dit betekent dat het niet meer noodzakelijk is het industrieel emissieverslag te verifiëren over het verslagjaar 2024 en over de jaren die volgen. De verplichting tot verificatie van het industrieel emissieverslag zal dan alleen nog over het verslagjaar 2023 blijven bestaan (verificatie in 2024 is over het kalenderjaar 2023). Voor een nadere toelichting zie onderdeel II van deze toelichting bij Artikel I, onderdeel J.

Relatie met stadsverwarming en elektriciteit

Dat AVI’s vanaf 1 januari 2024 worden beschouwd als broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval heeft ook gevolgen voor de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: Wbm). Dit betreft de emissies als gevolg van het opwekken van elektriciteit en de emissies als gevolg van het opwekken van meetbare warmte die wordt uitgevoerd ten behoeve van stadsverwarming. Om deze emissies consistent te blijven benaderen, geldt voor broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval dat emissies van stadsverwarming en emissies van elektriciteit in 2024 gelijk zijn aan nul, zoals neergelegd in artikel 12 van de regeling (voorheen artikel 15 van de regeling voor AVI’s). Dit betekent dat broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval voor de CO2-heffing industrie geen onderscheid hoeven maken tussen deze emissies. Alle emissies worden toebedeeld aan de hoofdactiviteit verbranding van stedelijk afval.

Een voorstel tot aanpassing van de Wbm is in voorbereiding en zal meegaan in het Belastingplan 2025. In dit voorstel zullen de emissies als gevolg van het opwekken van elektriciteit en de emissies als gevolg van het opwekken van meetbare warmte die wordt uitgevoerd ten behoeve van stadsverwarming, voor broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval niet van de heffing zijn uitgezonderd. Ook zal in dit voorstel het tarief van de CO2-heffing industrie voor broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval niet samenhangen met de termijnkoers van het broeikasgasemissierecht.

4. Toetsing

Een concept van de wijzigingsregeling is voorgelegd aan de NEa voor een handhaafbaarheids-, uitvoerbaarheids- en fraudebestendigheidstoets (HUF-toets). De NEa heeft deze toets uitgevoerd en geconcludeerd dat de wijzigingsregeling goed uitvoerbaar en handhaafbaar is. Het knelpunt dat zich voordoet in de samenhang met de Wbm is toegevoegd in paragraaf 3 van deze toelichting. In de HUF-toets specificeert de NEa dat de gevolgen met name zien op artikelen 71j, tweede lid, en 71p, derde lid, van de Wbm.

De conceptregeling is ook voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) voor een regeldruktoets. Door de wijzigingsrichtlijn ETS algemeen en de daarmee samenhangende implementatie verandert per 1 januari 2024 de regeldruk voor broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval (voorheen AVI’s). Deze installaties hadden vóór 1 januari 2024 reeds te maken met de voor de CO2-heffing industrie geldende monitoring-, rapportage-, en verificatieverplichtingen. De verplichtingen die voortvloeien uit de wijzigingsrichtlijn ETS algemeen (het indienen van een monitoringsplan en een emissieverslag) en de implementatie daarvan vallen buiten het kader van deze wijzigingsregeling. Mogelijke veranderingen in de regeldruk als gevolg hiervan worden dan ook niet meegerekend in deze evaluatie.

Onderhavige wijzigingsregeling heeft invloed op twaalf bestaande AVI’s in Nederland, die per 1 januari 2024 worden beschouwd als broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval. Naar verwachting bewerkstelligt onderhavige wijzigingsregeling een verlichting van de regeldruk voor deze installaties omdat enkele verplichtingen vervallen: de verplichting tot het indienen en actueel houden van een industrieel monitoringsplan vervalt en de verplichting tot de verificatie van het industrieel emissieverslag over en vanaf kalenderjaar 2024 vervalt. Aangezien de twaalf broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval het industrieel monitoringsplan al hebben opgesteld toen zij nog werden beschouwd als AVI’s, hebben zij de bijbehorende middelen dus al besteed. Voor mogelijk nieuwe broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval die na 1 januari 2024 starten, kan het vervallen van deze verplichting tot het indienen en actueel houden van het industrieel monitoringsplan wel een besparing opleveren. Op basis van schattingen van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, bespaart het niet moeten opstellen van een industrieel monitoringsplan voor nieuwe AVI’s gemiddeld 24 uur werk, en eenmalig € 15.552 per stuk.

Ook het niet hoeven verifiëren van het industrieel emissieverslag zal de regeldruk voor broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval verlagen vanaf 2025. Voor de NEa zelf wordt door onderhavige wijzigingsregeling ook geen toename van de regeldruk verwacht. De NEa is bekend met de doelgroep en de installaties waardoor de invoering van het systeem efficiënt kan verlopen. De nieuwe verplichtingen sluiten aan op het systeem van het EU ETS en de daaronder vallende broeikasgasinstallaties. Het ATR heeft op 1 november 2023 schriftelijk de beslissing ter kennisneming gegeven om het dossier niet te selecteren voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

5. Consultatie

Van 6 november 2023 tot en met 4 december 2023 heeft een internetconsultatie plaatsgevonden. Hierop zijn drie reacties gekomen. Aan de hand van deze opmerkingen is de toelichting bij de wijzigingsregeling aangepast en verduidelijkt. Opgemerkt wordt dat door de wijzigingsrichtlijn ETS algemeen vanaf 1 januari 2024 juist de verplichting ontstaat voor broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval (voorheen AVI's) om een monitoringsplan in te dienen. Onderhavige wijzigingsregeling zorgt er daarom voor dat het indienen en actueel houden van het industrieel monitoringsplan voor deze installaties niet meer noodzakelijk is. Bovendien is de nieuwe benaming van ‘broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval’ direct te herleiden tot het EU ETS, de wijziging van de Wm en van het Besluit handel in emissierechten. Het veranderen van deze benaming in de CO2-heffing industrie is dus niet het gevolg van deze wijzigingsregeling. En tot slot blijven de begripsbepalingen ‘afvalverbrandingsinstallatie’ en ‘broeikasgasinstallatie’ niet naast elkaar bestaan, aangezien artikel 71h, onderdeel a, van de Wbm uitsluit dat een AVI tevens een broeikasinstallatie kan zijn.

6. Inwerkingtreding

Deze wijzigingsregeling treedt in werking volgend op de Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 17 oktober 2023 tot wijziging van de Regeling CO2-heffing industrie in verband met nieuwe regels voor exploitanten van startende en stoppende broeikasgasinstallaties (Staatscourant 2023, 28797). Ingevolge Artikel II sluit de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling aan bij de inwerkingtreding van het bij koninklijke boodschap van 1 september 2023 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten ten behoeve van de implementatie van richtlijn nr. 2023/959, richtlijn nr. 2023/958 en verordening nr. 2023/957 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 10 mei 2023 (PbEU 2023, L 130) met het oog op aanpassingen van het emissiehandelssysteem op het terrein van broeikasgasinstallaties en luchtvaart en een uitbreiding naar scheepvaart en brandstofleveranciers (Kamerstukken 36 407), alsmede met de daarmee samenhangende inwerkingtreding van de wijziging van het Besluit handel in emissierechten.

Hiermee wordt potentieel afgeweken van de vier vaste verandermomenten voor regelgeving. Aan de minimale invoeringstermijn van twee maanden tussen publicatie en inwerkingtreding van de wijzigingsregeling wordt niet voldaan. Dit komt door de late publicatie van de wijziging van Verordening monitoring en rapportage emissiehandel (publicatie op 18 oktober 2023) en de noodzaak dat onderhavige wijzigingsregeling in werking treedt op het moment dat de implementatie van de wijzigingsrichtlijn ETS algemeen in werking treedt. Dit is op of na 1 januari 2024.

Doordat de inwerkingtreding van onderhavige wijzigingsregeling aansluit op de inwerkingtreding van het hiervoor genoemde wetsvoorstel, werkt de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling terug tot en met 1 januari 2024.

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel I, onderdelen A en B

Artikel 3, onderdeel d, van de regeling regelt dat het toepassingsbereik van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel (PbEU 2018, L 334) tevens alle activiteiten van AVI’s en lachgasinstallaties omvat. De Verordening monitoring en rapportage emissiehandel is per 1 januari 2024 van toepassing op broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval. Hierdoor ligt het niet meer in de rede om in de regeling de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel van toepassing te verklaren op AVI’s. Het volstaat om in artikel 3, onderdeel d, uitsluitend te verwijzen naar lachgasinstallaties (onderdeel A).

Om dezelfde reden als hiervoor genoemd bij de aanpassing van artikel 3, onderdeel d, is het niet meer mogelijk en noodzakelijk om de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel van (niet) overeenkomstige toepassing te verklaren op AVI’s in artikel 4 van de regeling. Artikel 4 ziet daarom alleen nog op lachgasinstallaties (onderdeel B). Om deze reden wordt ook artikel 4, onderdeel a, aangepast omdat dit gehele artikel door de wijziging nog slechts ziet op lachgasinstallaties.

Artikel I, onderdeel C

Artikel 7 bepaalt wanneer monitoring op basis van een industrieel monitoringsplan in ieder geval noodzakelijk is. Artikel 7, onderdeel b, van de regeling komt te vervallen. Door de implementatie van de wijzigingsrichtlijn ETS algemeen en de met de implementatie samenhangende wijziging van het Besluit handel in emissierechten, worden AVI’s vanaf 1 januari 2024 beschouwd als broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval. Artikel 7, onderdeel b, dat specifiek betrekking had op AVI’s is hierdoor niet meer nodig en komt te vervallen, waardoor tevens de artikelonderdelen c en d zijn verletterd tot b en c.

Daarnaast is artikel 7, onderdeel a, van de regeling gewijzigd om broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval hiervan uit te zonderen. Artikel 7, onderdeel a, verwijst naar artikel 16b.4, onderdeel a en b, van de Wm. Artikel 16b.4, onderdeel a, van de Wm regelt dat een exploitant van een industriële installatie de industriële jaarvracht bepaalt op basis van de gegevens uit het emissieverslag dan wel dat de schatting hiervan wordt bepaald door het bestuur van de NEa. Artikel 16b.4, onderdeel b, van de Wm regelt dat een exploitant van een industriële installatie de industriële jaarvracht bepaalt op basis van de gegevens uit het verslag over het activiteitsniveau dan wel dat de schatting hiervan wordt bepaald door het bestuur van de NEa. Ingevolge artikel 7, onderdeel a, van de regeling is het voor een exploitant van een broeikasgasinstallatie aldus niet noodzakelijk om te monitoren op basis van een industrieel monitoringsplan als de industriële jaarvracht bepaald kan worden op basis van het emissieverslag én het verslag over het activiteitsniveau. Vanaf 1 januari 2024 is de exploitant van een broeikasgasinstallatie voor de verbranding van stedelijk afval verplicht om een emissieverslag op te stellen en in te dienen. Deze exploitant beschikt echter niet over een verslag over het activiteitsniveau aangezien zij geen kosteloze toewijzing van emissierechten krijgt. Aangezien het industrieel monitoringsplan echter dezelfde gegevens zou bevatten als het monitoringsplan onder het EU ETS, volstaat het indienen van het monitoringsplan, en is monitoring op basis van het industrieel monitoringsplan voor broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval vanaf 1 januari 2024 dus niet nodig. Een industrieel monitoringsplan is namelijk alleen noodzakelijk als de emissies afwijken van de industriële emissies, maar dat is hier niet het geval. Met de wijziging van artikel 12 zijn voor de berekening van de industriële jaarvracht van broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval de emissies van stadsverwarming en de emissies van elektriciteit gelijk aan nul (zie Artikel I, onderdelen G en H). Alle emissies van deze installaties vallen aldus onder de CO2-heffing industrie. Op grond van bovenstaande is vanaf 1 januari 2024 monitoring op basis van een industrieel monitoringsplan niet noodzakelijk voor broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval.

Artikel I, onderdeel D

Artikel 8 van de regeling bepaalde de inhoud van het industrieel monitoringsplan voor AVI’s en lachgasinstallaties. Door de wijzigingsrichtlijn ETS algemeen en de met de implementatie samenhangende wijziging van het Besluit handel in emissierechten, zijn AVI’s vanaf 1 januari 2024 broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval. Het tweede lid van artikel 8 komt daarom te vervallen, waardoor het artikel niet meer bestaat uit afzonderlijke artikelleden. Artikel 8 van de regeling verwijst dus uitsluitend naar lachgasinstallaties.

Artikel I, onderdeel E

Artikel 9 van de regeling regelt de inhoud van het industrieel monitoringsplan voor broeikasgasinstallaties zonder een aanvraag om kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten. Artikel 9 is niet van toepassing op broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval, aangezien monitoring op basis van een industrieel monitoringsplan niet noodzakelijk is voor deze installaties als zij beschikken over een monitoringsplan (voor een nadere toelichting zie Artikel I, onderdeel C). Daarom zijn deze installaties ingevolge de wijziging van dit artikel uitgezonderd van de bepalingen over de inhoud van het industrieel monitoringsplan.

Artikel I, onderdeel F

Uit het opschrift van artikel 11 volgde dat dit artikel de wijzigingen van het industrieel monitoringsplan voor AVI’s en lachgasinstallaties regelde. Artikel 11 kan echter ook van toepassing zijn op exploitanten van andere industriële installaties die een industrieel monitoringsplan hebben ingediend en moeten wijzigen. Daarom is dit opschrift gewijzigd.

Artikel I, onderdelen G en H

Artikel 12 van de regeling bepaalt hoe de industriële jaarvracht voor broeikasgasinstallaties wordt berekend. Artikel 15 van de regeling had betrekking op die berekening voor AVI’s. Voor de berekening van de industriële jaarvracht van broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval (voorheen AVI’s) zijn de details van deze berekening toegevoegd aan artikel 12 (onderdeel G); daarbij is bepaald dat voor deze installaties EMstadsverwarming en EMelektriciteit gelijk zijn aan nul.

De berekening van de industriële jaarvracht die is opgenomen in artikel 15 is ingevolge de wijziging vanaf 1 januari 2024 alleen nog van toepassing op lachgasinstallaties (onderdeel H). Zoals hiervoor aangegeven zijn de nadere details van de berekening van de industriële jaarvracht van broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval nu opgenomen in artikel 12 van de regeling.

Artikel I, onderdeel I

Artikel 16 van de regeling stelt regels over het historisch industrieel emissieverslag. Het historisch industrieel emissieverslag wordt gebruikt voor de berekening van dispensatierechten, waarbij het historisch activiteitsniveau wordt vergeleken met het actueel activiteitsniveau. In het eerste lid van artikel 16 zijn voor AVI’s verplichtingen opgenomen die betrekking hebben op de jaren 2014–2021. Omdat in artikel 16b.1, eerste lid, van de Wm het ‘historisch industrieel emissieverslag’ gedefinieerd is als het ‘verslag ten behoeve van het vaststellen van het historisch activiteitenniveau van afvalverbrandingsinstallaties en lachgasinstallaties’, is in het vijfde lid van artikel 16 toegevoegd dat het historisch industrieel emissieverslag ook het verslag voor het historisch activiteitenniveau van broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval is. Omdat een AVI per 1 januari 2024 wordt beschouwd als een broeikasgasinstallatie voor de verbranding van stedelijk afval, maakt het zesde lid van artikel 16 duidelijk dat het historisch industrieel emissieverslag en het historisch activiteitenniveau hetzelfde blijft voor dezelfde exploitant (die dus per 1 januari 2024 in plaats van een exploitant van een AVI wordt aangeduid als een exploitant van een broeikasgasinstallatie voor de verbranding van stedelijk afval).

Artikel I, onderdeel J

Artikel 17 van de regeling betreft de verificatie van het industrieel emissieverslag. Vanaf 1 januari 2024 zijn exploitanten van broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval onder het EU ETS verplicht om een emissieverslag in te dienen. Artikel 17 is zo geformuleerd dat installaties niet verplicht zijn om het industrieel emissieverslag te laten verifiëren, als er op grond van artikel 7 geen industrieel monitoringsplan is opgesteld. Broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval zijn niet verplicht een industrieel monitoringsplan in te dienen (voor een nadere toelichting zie Artikel I, onderdeel C). Het emissieverslag zal echter pas vanaf 2025 hoeven te worden geverifieerd (over het verslagjaar 2024), waardoor het wenselijk is dat exploitanten van broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval over het jaar 2023 wél nog verplicht zijn om het industrieel emissieverslag te verifiëren. Nadat het industrieel emissieverslag van kalenderjaar 2023 is geverifieerd, is de verificatie van dit verslag niet meer verplicht over verslagjaar 2024 en de jaren die volgen.

Artikel I, onderdeel K

Vanaf 1 januari 2024 is de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel ook van toepassing op broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval. Hierdoor is het niet meer noodzakelijk om de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel van overeenkomstige toepassing te verklaren op AVI’s. Het volstaat dus om in artikel 18, tweede lid, uitsluitend te verwijzen naar lachgasinstallaties.

Artikel I, onderdeel L

Artikel 28 van de regeling regelde het actueel activiteitsniveau en het historisch activiteitsniveau van AVI’s. Ingevolge onderhavige wijzigingsregeling is dit artikel van toepassing op broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval. Er wordt tevens verwezen naar het vijfde en zesde lid van artikel 16 van de regeling om te zorgen dat het historisch industrieel emissieverslag en het historisch activiteitsniveau van de exploitant hetzelfde kan blijven nu de exploitant met ingang van 1 januari 2024 wordt aangemerkt als exploitant van een broeikasgasinstallatie voor de verbranding van stedelijk afval, in plaats van exploitant van een AVI.

Artikel I, onderdelen M, N en O

Doordat AVI’s vanaf 1 januari 2024 worden beschouwd als broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval, kan artikel 36 van de regeling niet onderdeel zijn van paragraaf 3.3.3 ‘Berekening voor niet-ETS installaties’. Hierdoor komt artikel 36 onder de nieuwe paragraaf 3.3.2.a ‘Berekening voor broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval’ te vallen (onderdeel M). Artikel 37 van de regeling over lachgasinstallaties valt dan wel nog onder paragraaf 3.3.3 ‘Berekening voor niet-ETS installaties’ (onderdeel O).

Vanaf 1 januari 2024 worden ingevolge artikel 36 van de regeling het aantal dispensatierechten voor broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval berekend (onderdeel N), en niet meer voor AVI’s. Ingevolge de wijziging wordt tevens verwezen naar het zesde lid van artikel 16 van de regeling om te zorgen dat het historisch activiteitsniveau van de exploitant hetzelfde blijft.

Artikel I, onderdeel P

Artikel 38 van de regeling betreft de berekening voor nieuwkomers. Aangezien AVI’s vanaf 1 januari 2024 worden beschouwd als broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval, wordt artikel 38 van toepassing op deze laatstgenoemde soort installaties.

Artikel I, onderdeel Q

Artikel 40 van de regeling gaat over de correctie van warmte-import. Algemeen geldt dat warmte-import van een niet-ETS installatie geen dispensatierechten of kosteloze emissierechten kan opleveren. Op deze manier wordt voorkomen dat warmte opgewekt buiten het systeem van respectievelijk de CO2-heffing industrie of het EU ETS, toch dispensatierechten of kosteloze toewijzing van emissierechten oplevert. AVI’s worden per 1 januari 2024 beschouwd als broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval, en zijn vanaf dat moment dus wél ETS-installaties, maar hoeven geen emissierechten in te leveren en krijgen deze dus ook niet kosteloos toegewezen. Een AVI krijgt binnen het systeem van de CO2-heffing industrie ook geen dispensatierechten voor deze warmte, omdat dispensatierechten voor deze installaties worden berekend middels de procesemissiebenadering. Dit betekent dat ook geen dispensatierechten verkregen kunnen worden voor warmte-import van een broeikasgasinstallatie voor de verbranding van stedelijk afval (voorheen AVI).

Warmte die binnen de installatiegrenzen is opgewekt met elektriciteit krijgt onder het EU ETS geen emissierechten. Hiervoor is binnen het systeem van de CO2-heffing industrie een uitzondering gemaakt om elektrificatie van productieprocessen te bemoedigen. Binnen de CO2-heffing industrie kan een installatie wel dispensatierechten verkrijgen voor warmte opgewekt met elektriciteit, ook als die warmte is opgewekt door elektriciteit van een broeikasgasinstallatie voor de verbranding van stedelijk afval.

Artikel I, onderdeel R

Artikel 41 van de regeling ziet op fusies en splitsingen. Broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval beschikken niet over het verslag, bedoeld in artikel 25 van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten (PbEU 2019, L 59). Vandaar dat dit type broeikasgasinstallaties wordt uitgezonderd van de werking van artikel 41 van de regeling.

Artikel I, onderdeel S

Artikel 42 van de regeling gaat over veranderingen in (sub)installaties die geen productbenchmark omvatten. Aangezien AVI’s per 1 januari 2024 worden beschouwd als broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval, wordt door onderhavige wijzigingsregeling artikel 42 van de regeling van toepassing op deze laatstgenoemde soort installaties.

Artikel I, onderdeel T

Bijlage 1, onder I, ziet op artikel 18 van de regeling en betreft de inhoud van het industrieel emissieverslag. Onderdelen 4 (elektriciteit) en 5 (stadsverwarming) van bijlage 1, onder I, zijn niet van toepassing op broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval. Bijlage 1, onder II, ziet op artikel 43 van de regeling en betreft het verslag over het aantal dispensatierechten en het standaardformulier. In het achtste onderdeel van bijlage 1, onder II, werd ingegaan op AVI’s. Omdat de AVI per 1 januari 2024 wordt beschouwd als broeikasgasinstallatie voor de verbranding van stedelijk afval, wordt dit achtste onderdeel van toepassing op deze laatstgenoemde soort installaties.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens


X Noot
1

Het bij koninklijke boodschap van 1 september 2023 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten ten behoeve van de implementatie van richtlijn nr. 2023/959, richtlijn nr. 2023/958 en verordening nr. 2023/957 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 10 mei 2023 (PbEU 2023, L 130) met het oog op aanpassingen van het emissiehandelssysteem op het terrein van broeikasgasinstallaties en luchtvaart en een uitbreiding naar scheepvaart en brandstofleveranciers (Kamerstukken 36 407).

X Noot
2

Uitvoeringsverordening (EU) 2023/2122 van 12 oktober 2023 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2066 wat betreft actualisering van de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2023, L van 18.10.2023).

Naar boven